Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Steenwijkerland

Beleidsregels Jeugdhulp Steenwijkerland 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSteenwijkerland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Jeugdhulp Steenwijkerland 2015
CiteertitelBeleidsregels Jeugdhulp Steenwijkerland 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels jeugdhulp gemeente Steenwijkerland 2015 (Gemeenteblad 2014, nr. 79247)

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Jeugdwet
  2. Verordening jeugdhulp Steenwijkerland 2015
  3. Nadere regels Jeugdhulp Steenwijkerland 2015

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-10-201507-07-2017Nieuwe regeling

11-08-2015

Gemeenteblad 2015, nr. 97728

Geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Jeugdhulp Steenwijkerland 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijkerland, besluit vast te stellen de volgende:

 

Beleidsregels Jeugdhulp Steenwijkerland 2015

1. Algemeen
1.1 Inleiding

Op 1 januari 2015 is de Jeugdwet in werking getreden. Vanaf dat moment is de gemeente, in aanvulling op de bestaande gemeentelijke taken preventie en jeugdgezondheidszorg, verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp. Jeugdhulp omvat een breed scala aan mogelijke vormen van zorg, hulp of ondersteuning. Er worden ook enkele vormen van ondersteuning aan jeugdigen via de Wet maatschappelijke ondersteuning verstrekt, zoals woningaanpassingen.

 

De Jeugdwet maakt een verandering mogelijk van een stelsel dat is gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak), naar een stelsel waarin samen met de jeugdige en zijn ouders wordt gekeken naar wat in de individuele situatie passend is (afspraak). Daarbij wordt zoveel mogelijk de eigen kracht en het probleemoplossend vermogen van het gezin versterkt.

 

In deze beleidsregels geven we een praktische invulling aan de landelijke wetgeving, het beleidsplan en de verordening. De beleidsregels zijn vooral gericht op een zorgvuldige procedure. Deze procedure is in deze beleidsregels in bepaalde stappen opgesplitst, deze stappen zullen in de praktijk meer vloeiend in elkaar overlopen. De verschillende stappen representeren echter wel het zorgvuldige proces dat doorlopen dient te worden na een melding van een hulpvraag. Het gedwongen kader (op last van de rechter) is niet is niet in deze beleidsregels opgenomen, dit is een apart proces dat binnen de landelijke kaders regionaal wordt geregeld. De werkwijze van de gemeente sluit hier uiteraard wel op aan.

 

Gedurende de in de beleidsregels beschreven periode tussen melding van de hulpvraag en de eventuele verstrekking van een beschikking voor een individuele voorziening, zijn er enkele momenten te benoemen waarbij richtinggevende termijnen met het oog op de rechtsbescherming van belang zijn. Uit oogpunt van rechtsbescherming is het van belang dat er geen onredelijke doorlooptijden ontstaan. Dat hangt echter wel sterk samen met de mate van complexiteit van de hulpvraag. Om die reden zijn er geen concrete termijnen in deze beleidsregels opgenomen. Wel zijn de reguliere beslissingstermijnen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht in deze beleidsregels opgenomen.

 

De beleidsregels zijn aanvullend op wat in de Jeugdwet, het beleidsplan en in de verordening is vastgelegd. Naast beleidsregels worden er Nadere regels opgesteld voor het vaststellen van de hoogte van een persoonsgebonden budget en hoe inspraak/medezeggenschap worden ingevuld. Deze punten worden dus niet opgenomen in de beleidsregels.

 

De beleidsregels bevatten de punten waarover op dit moment duidelijkheid bestaat binnen de gemeente Steenwijkerland. In 2015 vindt doorontwikkeling van de beleidsregels plaats, mede op basis van ervaringen van medewerkers die de toegang tot de jeugdhulp uitvoeren. Er zal een intensief proces worden ingericht waarbij met de professionals besproken wordt hoe tot keuzes gekomen wordt (intervisiebijeenkomsten). Op basis van dit proces kunnen de voorliggende beleidsregels mogelijk worden aangepast/aangevuld.

 

De Nadere regels en de beleidsregels jeugdhulp zijn in eerste versie door het college vastgesteld op 16 december 2014. In de eerste maanden van 2016 bleek dat een aanscherping nodig was van de voorwaarden die gelden voor het betrekken van informele hulp met een pgb. Medio 2015 heeft het college de wijzigde Nadere regels jeugdhulp vastgesteld. De onderhavige beleidsregels zijn een uitwerking van deze gewijzigde Nadere regels.

1.2 Definities
  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de verordening jeugdhulp, het beleidsplan jeugd 2015 en 2016, het beleidskader transities sociaal domein 2014-2018 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Casusregisseur: degene die verantwoordelijk is voor het (deels) uitvoeren, bewaken en coördineren van de uitvoering van het gezinsplan en in geval van stagnaties in de uitvoering de stappen zetten die er toe leiden dat het plan alsnog wordt uitgevoerd. Daarnaast fungeert de casusregisseur als aanspreekpunt voor zowel de jeugdige en/of de ouder(s) als de betrokken professionals;

    • b.

      CJG (Centrum voor Jeugd en Gezin): de netwerkorganisatie van de CJG partners, die gezamenlijk uitvoering geven aan de samenwerkingsafspraken met het gemeentebestuur en daartoe deze samenwerkingsafspraken hebben ondertekend. Een inwoner met behoefte aan ondersteuning of een vertegenwoordiger kan zijn hulpvraag stellen bij het CJG.;

    • c.

      CJG partner: de instelling die deelneemt aan het CJG Steenwijkerland, zijnde een CJG kernpartner of CJG samenwerkingspartner;

    • d.

      CJG kernpartner: een CJG-partner die uitvoering geeft aan de cliëntgebonden functies (o.a. integrale vraagverheldering, casusregie, lichte ondersteuning en nazorg). In Steenwijkerland zijn de CJG kernpartners: MEE, Bureau Jeugdzorg Overijssel, Zorggroep Oude en Nieuwe Land (algemeen maatschappelijk werk en Jeugdgezondheidszorg 0-4);

    • e.

      CJG samenwerkingspartner: een CJG-partner die geen uitvoering geeft aan de cliëntgebonden functies. In Steenwijkerland zijn de CJG samenwerkingspartners: de GGD en Timpaan.

    • f.

      cliëntgebonden functies: functies die onlosmakelijk verbonden zijn met één cliënt of één gezin, te weten in elk geval: vraagverheldering, lichte ondersteuning, casusregie en nazorg;

    • g.

      College: Daar waar in dit document wordt gesproken over college moet worden gelezen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijkerland of een door het college gemandateerde ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb;

    • h.

      Ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

    • i.

      Resultaat: het beoogde effect/doel van ondersteuning op het gebied van opgroei en opvoedingsproblemen, psychische problemen, stoornissen en het waarborgen van de veiligheid;

    • j.

      Verordening: Verordening Jeugdhulp Steenwijkerland 2015.

1.3 Doelgroep

De doelgroep van de Jeugdwet zijn jeugdigen die:

    • ·

      de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt.

    • ·

      de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht.

    • ·

      de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar hebben bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.

       

    In Steenwijkerland is er voor jongeren van 18-23 jaar een flexibele overgang. Dit betekent dat in de praktijk per situatie gekeken wordt of de vraagverheldering en casusregie het beste kan plaatsvinden vanuit het CJG of vanuit het gebiedsteam. Bij overgang van CJG naar gebiedsteam zal in ieder geval warme overdracht plaatsvinden.

2. Vormen van jeugdhulp
2.1 Overige voorzieningen
  • Overige voorzieningen zijn vormen van jeugdhulp die vrij toegankelijk zijn. Voor deze vormen van jeugdhulp is geen beschikking nodig. Iedereen die tot de doelgroep hoort, kan hieraan deelnemen.

     

    De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar:

    • -

      Centrum voor Jeugd en Gezin Steenwijkerland (CJG):

      • o

        preventie (inclusief advies en voorlichting)

      • o

        lichte (opvoed)ondersteuning (waaronder algemeen maatschappelijk werk en cliëntondersteuning)

      • o

        vraagverheldering

      • o

        casuscoördinatie

      • o

        jeugdgezondheidzorg

    • -

      ontwikkeling en stimulering/peuterspeelzaalwerk (inclusief voor- en vroegschoolse educatie)

    • -

      welzijnswerk voor jeugdigen/jongerenwerk

    • -

      vertrouwenspersoon

    • -

      Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK)

2.2 Individuele, niet vrij-toegankelijk voorzieningen
  • Individuele voorzieningen zijn vormen van jeugdhulp die niet vrij-toegankelijk zijn en waarbij een beschikking vanuit de gemeente noodzakelijk is. Deze kan worden afgegeven op grond van eigen onderzoek van de gemeente (gemandateerd aan de CJG-kernpartners) of verwijzing van de huisarts, medisch specialist of jeugdarts.

     

    De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

     

    • -

      intensieve opvoedondersteuning

    • -

      intensieve begeleiding individueel

    • -

      intensieve begeleiding groep

    • -

      persoonlijke verzorging

    • -

      specialistische behandeling

    • -

      kortdurend verblijf

    • -

      pleegzorg

    • -

      crisisopvang

    • -

      dag- en 24-uursverblijf

       

    De volgende individuele voorzieningen zijn alleen op basis van rechterlijke uitspraak beschikbaar:

     

    • -

      forensische zorg: inzet van erkende gedragsinterventie binnen jeugdreclassering.

    • -

      gesloten jeugdzorg

       

    De individuele voorzieningen worden ingekocht door de samenwerkende gemeenten in de jeugdzorgregio IJsselland. De producten die binnen bovenstaande nog algemeen aangeduide omschrijvingen beschikbaar zijn, zijn beschreven in de contracten die door de regio met zorgaanbieders zijn afgesloten. In principe zijn alleen producten die beschreven zijn in deze documenten beschikbaar als individuele voorziening in Steenwijkerland. Als er zeer specifieke hulp of ondersteuning noodzakelijk is, die niet door regio wordt ingekocht, bestaat de mogelijkheid om door middel van een pgb deze individuele voorziening in te kopen. Hieraan zijn echter wel een aantal voorwaarden verbonden, deze staan vermeld in hoofdstuk 5.

     

    Om te beoordelen of de jeugdige in aanmerking komt voor een individuele voorziening moet een zorgvuldige procedure worden doorlopen, deze procedure wordt beschreven in het volgende hoofdstuk.

3. Procedure

Hieronder wordt de procedure beschreven die geldt voor een hulpvraag die binnenkomt bij de gemeente. Daarnaast kunnen huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen rechtstreeks doorverwijzen naar een individuele voorziening.

3.1 De hulpvraag

De jeugdige en/of zijn ouder(s) kan de hulpvraag stellen aan medewerkers van het CJG. De jeugdige en/of zijn ouder(s) kan de hulpvraag persoonlijk, telefonisch, schriftelijk of elektronisch stellen. Indien de hulpvraag elektronisch gesteld wordt, dan ontvangt de jeugdige en/of zijn ouder(s) standaard een bevestiging van ontvangst van de hulpvraag.

 

De CJG-medewerker pakt de vraag op en start met een korte vraagverkenning. In deze vraagverkenning heeft de CJG-medewerker aandacht voor:

  • ·

    of een geval spoedeisend is. Hiervan is tenminste sprake in geval van risico’s voor de veiligheid als gevolg van kindermishandeling of huiselijk geweld. Als de CJG-medewerker constateert dat er sprake is van een spoedeisend geval, schakelt hij/zij bij risico’s voor de veiligheid Veilig thuis (AMHK) en bij andere spoedeisende gevallen de regionale crisisdienst in. De regionale crisisdienst kan ook spoedzorg bieden.

  • ·

    of informatie en advies voldoende is voor de jeugdige en/of zijn ouder(s) met de hulpvraag. In dat geval wordt de hulpvraag afgehandeld.

  • ·

    of er verder onderzoek nodig is om te bepalen wat de hulpvraag en mogelijke oplossingen zijn. In dat geval wordt de hulpvraag geregistreerd als melding en gaat men over tot de fase van het vooronderzoek. De jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt door de medewerker geïnformeerd dat hij/zij zich bij het onderzoek desgewenst bij kan laten staan door iemand uit het eigen netwerk of een onafhankelijke cliëntondersteuner.

3.2 Vooronderzoek

Indien informatie en advies niet voldoende is, wordt de hulpvraag geregistreerd als melding en wordt de casus toegewezen aan één van de medewerkers van de kernpartners van het CJG. Deze medewerker treedt vervolgens op als casusregisseur.

 

Het CJG verzamelt tijdens het vooronderzoek relevante gegevens die al bij de gemeente Steenwijkerland bekend zijn. Met als doel op een zo efficiënt mogelijke manier de onderzoeksfase in te gaan en te voorkomen dat jeugdige en/of zijn ouder(s) reeds bekende informatie opnieuw moet aanleveren. De toets op het woonplaatsbeginsel en zorggeschiedenis maken deel uit van het vooronderzoek. Bij het verzamelen van de gegevens wordt onder meer het gemeentelijk registratiesysteem jeugd en de verwijsindex risicojongeren geraadpleegd. Het CJG schat op basis van de melding en de gegevens van de jeugdige en/of zijn ouder(s) die al bij de gemeente bekend zijn in of en welke documenten de jeugdige en/of zijn ouder(s) nog moet aanleveren voor het onderzoek. Deze documenten worden genoemd in de bevestiging van de melding.

 

Na afloop van het vooronderzoek bevestigt het CJG dat de melding is ontvangen. Hiervoor geldt in principe een termijn van 5 werkdagen na ontvangst van de hulpvraag. In de bevestiging wordt de volgende informatie opgenomen:

 

  • 1.

    De naam en de bereikbaarheidsgegevens van de contactpersoon.

  • 2.

    De rechten en plichten van de jeugdige en/of zijn ouder(s), waaronder in ieder geval:

    • a.

      De jeugdige en/of zijn ouder(s) heeft de mogelijkheid om een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) daarom verzoekt, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan. Dit familiegroepsplan vormt de basis voor het gesprek met de casusregisseur. In dit plan gaat de jeugdige en/of zijn ouder(s) in op onderwerpen die in paragraaf 3.3 van deze beleidsregels genoemd worden onder ‘wegingsfactoren’ en ‘verslaglegging’.

    • b.

      Welke documenten de jeugdige en/of zijn ouder(s) moet aanleveren voor het onderzoek en binnen welke termijn. In alle gevallen dient de jeugdige en/of zijn ouder(s) een identificatiedocument ter inzage te verstrekken. Verder is er geen standaard pakket met documenten dat aangeleverd dient te worden; dit hangt af van de hulpvraag en de persoonlijke situatie van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) bepaalde documenten niet wil aanleveren, dan kan het vervolgproces voortgezet worden, maar dan heeft dit heeft wel consequenties voor de mate waarin er een zorgvuldige afweging kan worden gemaakt.

       

  • 3.

    Het vervolgproces: - de stappen uit het proces worden benoemd: onderzoek, aanvraag en beschikking.

     

De casusregisseur maakt zo spoedig mogelijk met de jeugdige en/of zijn ouder(s) een afspraak voor een gesprek als onderdeel van de onderzoeksfase.

3.3 Onderzoek (gesprek en verslag)

Inhoud onderzoeksfase

 

Het onderzoek bestaat tenminste uit een gesprek tussen de casusregisseur en de jeugdige en/of zijn ouder(s). Voor het onderzoek kunnen echter ook meerdere gesprekken nodig zijn. Na het eerste gesprek wordt in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders door de casusregisseur een streeftermijn voor de afronding van de onderzoeksfase afgesproken. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet heeft opgesteld, betrekt de casusregisseur dat als eerste bij het onderzoek. De casusregisseur kan met toestemming van de jeugdige en/of zijn ouder(s) beslissen om een specialist te betrekken bij het onderzoek. Ook kunnen één of meerdere personen uit het sociale netwerk van de jeugdige en/of zijn ouder(s) bij het onderzoek worden betrokken.

 

In het onderzoek wordt de vraag verhelderd. Bij deze vraagverheldering wordt gebruik gemaakt van de zelfredzaamheidsmatrix en een door het CJG-bestuur vastgesteld veiligheidsrisicotaxatie-instrument. Aan de hand van de uitkomsten van de zelfredzaamheidsmatrix en de veiligheidsrisico-taxatie bepalen casusregisseur en jeugdige en/of zijn ouder(s) op welke domeinen er welke resultaten behaald moeten worden en welke acties ondernomen zullen worden om deze resultaten te behalen. Hierbij wordt in oplopende volgorde altijd eerst de mogelijkheden vanuit de eigen kracht en het eigen netwerk onderzocht, vervolgens het gebruik van een overige voorziening en dan pas naar het gebruik van een individuele voorziening.

 

Wegingsfactoren

Tijdens het onderzoek houdt de casusregisseur rekening met de volgende factoren:

  • 1.

    de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en/of zijn ouder(s);

  • 2.

    het gewenste resultaat van ondersteuning, dit wordt mede gebaseerd op de zelfredzaamheidmatrix en de veiligheidsrisicotaxatie;

  • 3.

    de mogelijkheden om het gewenste resultaat te bereiken:

    vanuit het eigen probleemoplossend vermogen van de ouders en personen uit hun netwerk, waarbij rekening gehouden wordt met:

    • o

      de balans tussen draagkracht-draaglast: Daarbij geldt dat, wanneer er voor de ouder eigen mogelijkheden en/of andere voorzieningen zijn om (dreigende) overbelasting op te heffen, dan dienen deze eigen mogelijkheden en/of andere voorzieningen hiertoe te worden aangewend.

    • o

      met gebruikelijke hulp (hierbij wordt gebruik gemaakt van de richtlijnen in bijlage I). Als de eigen kracht aantoonbaar niet toereikend is om de gebruikelijke hulp te bieden, dan zal de ondersteuning primair gericht zijn op het vergroten van de eigen kracht. Hierbij wordt rekening wordt gehouden met het volgende:

      • ·

        Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Die verloopt voor ieder kind anders, tussen kinderen van dezelfde leeftijd kan de omvang van de zorg dan ook verschillen.

      • ·

        Gebruikelijke zorg bij kinderen is voor elk gezin verschillend en kan daarom ook activiteiten omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen.

      • ·

        Van boven-gebruikelijke zorg bij kinderen in chronische situaties is pas sprake wanneer de omvang van de zorg, gelet op de leeftijd van het kind, de aard van de zorghandelingen, de frequentie van die handelingen en de omvang van de daarmee gemoeide tijd, uitgaat boven de zorg die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft.

      • ·

        Gebruikelijke zorg bij kinderen omvat ook een geïntensiveerde zorgbehoefte als gevolg van een tijdelijk (gezondheids)probleem. Dit is het geval als sprake is van een zorgsituatie van maximaal drie maanden met uitzicht op herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige.

      • ·

        Het door de ouders aan het kind bieden van een beschermende woonomgeving wordt als gebruikelijke zorg aangemerkt, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking.

      • ·

        Bij het oordeel of ouders in staat zijn de gebruikelijke zorg te leveren wordt rekening gehouden met bij de ouder(s) aanwezige geobjectiveerde beperkingen en/of het ontbreken van kennis/vaardigheden om gebruikelijke zorg ten behoeve van de jeugdige uit te voeren en deze vaardigheden ook niet aan te leren zijn;

      • ·

        Voor zover de jeugdige zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen gebruikelijke persoonlijke verzorging verwacht van een ouder.

    • o

      met overige of andere voorzieningen (binnen het zorgdomein of uit andere domeinen zoals publieke gezondheid, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen).

  • 4.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de jeugdige en/of zijn ouder(s);

  • 5.

    de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders, als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, en andere partijen te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op het bereiken van het gewenste resultaat;

  • 6.

    de bijdrage die een individuele voorziening kan leveren aan het gewenste resultaat.

     

Overige bespreekpunten

Daarnaast wordt besproken:

  • ·

    of een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd is. Dit is conform de wet alleen van toepassing bij ondersteuning buiten de thuissituatie;

  • ·

    De keuzevrijheid bij het kiezen van een aanbieder;

  • ·

    de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb en de voorwaarden die hierbij gelden (zie paragraaf 5.1 van deze beleidsregels). De jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van een keuze voor een pgb.

     

Verslaglegging

De stappen uit het onderzoek worden vastgelegd in een gezinsplan. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het programma ‘Rondom’(het gemeentelijk registratiesysteem jeugd). In dit plan staan tenminste de volgende elementen:

  • ·

    de hulpvraag;

  • ·

    uitkomsten van, eventuele, eerdere onderzoeken;

  • ·

    een verslag van het gevoerde gesprek, waarbij in ieder geval vermeld wordt wat de situatie is op de hierboven genoemde wegingsfactoren;

  • ·

    de gewenste resultaten van de ondersteuning;

  • ·

    de inzet van de jeugdige en/of zijn ouder(s) zelf, hun netwerk, overige of andere voorzieningen;

  • ·

    de aard, omvang en duur van noodzakelijke ondersteuning vanuit individuele voorzieningen;

  • ·

    afspraken over de (tussentijdse) evaluatie.

     

Familiegroepsplan

Als er een familiegroepsplan is opgesteld, kan dit in samenspraak met de casusregisseur als gezinsplan gaan gelden. De casusregisseur zal toetsen of er uitvoering kan worden gegeven aan het familiegroepsplan en daarover in gesprek gaan met betrokkenen, met als ondergrens de veiligheid en gezonde ontwikkeling van de jeugdige en de kwaliteit van de in te zetten hulpverlening conform het Kwaliteitskader van het Besluit Jeugdwet. Indien het familiegroepsplan als gezinsplan kan worden gebruikt en deze voor akkoord is getekend door de casusregisseur, zal de casusregisseur niet ook zelf een gezinsplan gaan opstellen. Wel kan het in de loop van het traject nodig blijken het plan te actualiseren. De casusregisseur zal dat dan bij de opstellers van het familiegroepsplan aan kaarten.

 

Uitkomsten onderzoeksfase

Uit het onderzoek kunnen verschillende uitkomsten komen:

  • ·

    De casusregisseur en de jeugdige en/of zijn ouder(s) concluderen gezamenlijk dat er geen individuele voorziening nodig is. Dan zal niet worden overgegaan op een aanvraag. Deze conclusie wordt in het gezinsplan beschreven en de jeugdige en/of zijn ouder(s) tekent het gezinsplan. Het gezinsplan wordt geregistreerd. Er kunnen uiteraard wel andere afspraken gemaakt worden, zoals het onderzoeken van mogelijkheden in het sociale netwerk of het gebruik van een overige voorziening.

  • ·

    De casusregisseur concludeert dat er geen individuele voorziening nodig is, maar de jeugdige en/of zijn ouder(s) is van mening dat deze wel nodig is. De jeugdige en/of zijn ouder(s) tekent het gezinsplan voor gezien. Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) zich niet kunnen vinden in de afspraken in het gezinsplan, wordt in het gezinsplan opgenomen op welke onderdelen de jeugdige en/of zijn ouder(s) een afwijkende mening heeft en waarom. De jeugdige en/of zijn ouder(s) kan er voor kiezen om wel een aanvraag in te dienen.

  • ·

    De casusregisseur en jeugdige en/of zijn ouder(s) concluderen dat er een individuele voorziening nodig is. De casusregisseur en de jeugdige en/of zijn ouder(s) ondertekenen het gezinsplan voor akkoord. Vervolgens dient de jeugdige en/of zijn ouder(s) een aanvraag voor een individuele voorziening in bij de gemeente.

3.4 Aanvraag

Een aanvraag voor een individuele voorziening kan door de jeugdige en/of zijn ouder(s) worden ingediend met een door het college vastgesteld aanvraagformulier. Als bijlage bij het aanvraagformulier wordt in ieder geval meegestuurd het door de ouders en casusregisseur ondertekende gezinsplan. De aanvraag wordt ingediend bij het college.

 

Bij de aanvraag van jeugdhulp zijn dezelfde regels van toepassing als bij de toestemming van de betrokkene tot de verlening van jeugdhulp (artikel 7.3 van de wet): Voor jeugdigen tot de leeftijd van twaalf jaar zijn enkel ouder(s) vereist de aanvraag en het verslag te onderteken. Voor jeugdigen ouder dan twaalf en jonger dan zestien jaar zijn zowel de jeugdige als zijn ouder(s) vereist de aanvraag en het verslag te ondertekenen. Wanneer de jeugdige 16 jaar of ouder is mag hij in principe, als hij daartoe bekwaam is, zelfstandig een aanvraag doen. Ondertekening van het verslag en de aanvraag door de ouder(s) is dan echter wel nog steeds gewenst.

3.5 Beschikking

Na ontvangst van de aanvraag toetst het college:

  • ·

    Of er afwijzingsgronden zijn voor de aanvraag.

  • ·

    Of er sprake is geweest van een zorgvuldige procedure

  • ·

    Of een eigen bijdrage verplicht is.

     

Bij rechtstreekse verwijzing via huisarts, medisch specialist en/of jeugdarts toetst het college alleen op de afwijzingsgronden en of een eigen bijdrage verplicht is.

 

Afwijzingsgronden zijn:

  • a.

    Op grond van het woonplaatsbeginsel valt de jeugdige onder de verantwoordelijkheid van een andere gemeente;

  • b.

    het betreft zorg die onder een ander wettelijk kader valt (bijvoorbeeld Zvw, Wlz);

  • c.

    de individuele voorziening is niet noodzakelijk om de problemen die vallen binnen de reikwijdte van de Jeugdwet op te lossen;

  • d.

    de inzet van pgb voldoet niet aan de wettelijke eisen omtrent pgb, de nadere regels jeugdhulp en het bepaalde in hoofdstuk 5 van deze beleidsregels;

  • e.

    bij een aanvraag voor ZiN: de aanbieder is niet door de jeugdzorgregio IJsselland gecontracteerd.

     

De gronden a tot en met c leiden tot een afwijzende beschikking. Indien sprake is van een situatie genoemd onder d of e dan neemt het college contact op met de aanvrager en wijst hem op alternatieve manieren om zorg te realiseren.

 

De elementen van een zorgvuldige procedure staan vermeld in de wet, de verordening en deze beleidsregels. Indien het college van mening is dat er geen sprake is geweest van een zorgvuldige procedure. Dan wordt de aanvraag niet in behandeling genomen, maar dan wordt er contact gezocht met de jeugdige en/of zijn ouder(s) en de casusregisseur met het verzoek om de ontbrekende stappen alsnog te zetten. In het kader van een zorgvuldige procedure toetst het college op de volgende elementen:

  • o

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) is gewezen op de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen;

  • o

    De zelfredzaamheidmatrix is ingevuld;

  • o

    De hulpvraag en mogelijkheden voor een passende oplossing zijn zorgvuldig onderzocht. Dit blijkt uit de ondertekening van het gezinsplan door de casusregisseur;

  • o

    De mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden met behulp van inzet uit het eigen netwerk, overige of andere voorzieningen zijn geïnventariseerd;

  • o

    Het beoogde resultaat van de inzet van de individuele voorziening is geformuleerd;

  • o

    Er is ingangsdatum en een einddatum van het gezinsplan/ de aanvraag benoemd;

  • o

    De gewenste zorgaanbieder is benoemd;

  • o

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) is gewezen op keuzevrijheid van aanbieder;

     

Het college geeft binnen acht weken na indiening van de aanvraag een beschikking af, overeenkomstig de Awb. In de beschikking staat zoals beschreven in de verordening of iemand wel of geen toegang tot een individuele voorziening krijgt. Er wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt. Indien er een individuele voorziening wordt toegekend, wordt beschreven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt. Uitgangspunt is dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) een individuele voorziening in natura krijgt. Daarnaast staat in de beschikking of de jeugdige en/of zijn ouder(s) een eigen bijdrage in de kosten moet leveren.

 

Bij het verstrekken van een individuele voorziening in natura wordt – conform het bepaalde in de verordening - in de beschikking in ieder geval vastgelegd welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is, wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is, hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

 

Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt – conform het bepaalde in de verordening - in de beschikking in ieder geval vastgelegd voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend, welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb, wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen, wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld en de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

 

De geldigheidsduur van een toekenning van een individuele voorziening is in principe maximaal één jaar.

3.6 Bezwaar en beroep

De jeugdige en/of zijn ouder(s) kan besluiten in bezwaar en/of beroep te gaan tegen de beslissing op grond van de Awb. Bij een bezwaar zal de onafhankelijke commissie bezwaarschriften een advies uitbrengen aan het college. Bij bezwaar vindt er een volledige heroverweging plaats. Hierbij wordt getoetst of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, of het onderzoek naar de omstandigheden van de belanghebbende op adequate wijze is verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van het gewenste resultaat. Tegen de beslissing op bezwaar kan de jeugdige en/of zijn ouder(s) eventueel in beroep gaan. Bij beroep wordt er, door de rechter, terughoudend getoetst: wel aan rechtmatigheid, niet aan doelmatigheid.

3.7 Wijzigingen doorgeven

Zoals in de verordening staat beschreven, is de jeugdige en/of zijn ouder(s) verplicht om uit zichzelf of als het college dit verzoekt melding te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing tot het verlenen van een individuele voorziening.

 

Zoals vastgesteld in de verordening kan het college een beslissing tot het verlenen van een individuele voorziening intrekken als het college vaststelt dat:

  • ·

    de jeugdige en/of zijn ouder(s) onjuist of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • ·

    de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of het pgb is aangewezen;

  • ·

    de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • ·

    de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet voldoet aan de aan de individuele voorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

  • ·

    de jeugdige en/of zijn ouder(s) de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

4. Evaluatie en herindicatie

De casusregisseur neemt tijdig contact op met de jeugdige en/of zijn ouder(s) over evaluatie van het gezinsplan en bespreekt wie er bij de evaluatie aanwezig zijn. In de evaluatie komt in ieder geval aan de orde:

  • ·

    De huidige situatie van de jeugdige, hiertoe wordt onder meer de zelfredzaamheidmatrix opnieuw gebruikt;

  • ·

    De mate waarin de gewenste resultaten zijn behaald;

  • ·

    De mate waarin de afspraken uit het gezinsplan zijn nagekomen;

  • ·

    De noodzaak tot voortzetting van ondersteuning en de vorm en intensiteit waarin.

De evaluatie kan leiden tot een aangepast gezinsplan en een nieuwe aanvraag voor een individuele voorziening, waarbij de hier boven beschreven procedure wordt gevolgd vanaf paragraaf 3.3 ‘onderzoek’. Bij het onderzoek wordt in dit geval ook evaluatieverslag(en) betrokken.

5. Persoonsgebonden budget (pgb)
5.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen

Indien het college een individuele voorziening toekent, vindt verstrekking plaats in natura of als persoonsgebonden budget (pgb). Uitgangspunt is daarbij dat een individuele voorziening in natura de voorkeur geniet. Alleen als Zorg in Natura (ZiN) niet passend is kan pgb een oplossing bieden. Een voorbeeld hiervan is dat de hulp geboden moet worden door een persoon waarmee de jeugdige geen hechtings- of contactprobleem heeft. Het toekennen van pgb is maatwerk, er wordt naar de persoonlijke situatie gekeken. Conform wetgeving gelden de volgende voorwaarden bij verstrekking van een pgb:

  • ·

    Kiest de jeugdige en/of zijn ouder(s) bewust voor het pgb? De jeugdige en/of zijn ouder(s) dient overtuigend te motiveren dat hij de individuele voorziening als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen. Om dit aan te tonen dient de jeugdige en/of zijn ouder(s) een pgb-plan op te stellen waarin de cliënt aangeeft hoe hij het pgb gaat besteden. Hieruit moet ook blijken dat het de beslissing van de jeugdige en/of ouders zelf is om een pgb aan te vragen.

  • ·

    Is de jeugdige en/of zijn ouder(s) in staat om met de verantwoordelijkheid (het beheren van het budget en het aansturen van de hulp) om te gaan? De jeugdige en/of zijn ouder(s) dient naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat te worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen en in staat te zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) zelf niet in staat is om de verantwoordelijkheid te dragen, kan iemand uit het netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger deze taak op zich nemen. De taak regievoeren en het verlenen van de zorg dienen niet bij dezelfde persoon te liggen. Onwenselijke vermenging van rollen wordt in het ondersteuningsplan beoordeeld.

  • ·

    Leidt de ondersteuning tot het juiste resultaat en is de invulling van het pgb van voldoende kwaliteit? Het college weegt mee of de voorzieningen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Daarnaast dient naar het oordeel van het college gewaarborgd te zijn dat de individuele voorzieningen, kwalitatief goed, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. De kwaliteitseisen met betrekking tot het pgb zijn opgenomen in Bijlage 2.

5.2 Betaling en verantwoording

In de Jeugdwet is bepaald dat bij pgb’s sprake is van een zogenaamd ‘trekkingsrecht’. Dit houdt in dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) een bedrag ter besteding beschikbaar gesteld krijgt, waarbij de betalingen en de pgb-ondersteuning worden verricht door de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

 

De SVB zal de door de pgb houder goedgekeurde facturen toetsen op rechtmatigheid en gaat na of de inhoud overeenkomt met de inhoud van de beschikking van de gemeente.

 

De gemeente zal periodiek steekproeven doen bij een aantal lopende pgb’s om de rechtmatigheid en doelmatigheid te toetsen. In de algemene werkwijze zitten daarnaast evaluatiemomenten verankerd. Daar wordt gekeken of de resultaten behaald zijn en wat voor de volgende termijn nodig is. Het pgb als leveringsvorm is daarbij onderdeel van het bredere inhoudelijke evaluatiegesprek tussen de cliënt en de toegangsmedewerker.

5.3 Afwijzingsgronden

Naast voorwaarden zijn er ook afwijzingsgronden voor een PGB. Een PGB wordt geweigerd:

  • ·

    voor een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering heeft gekregen (conform art. 8.1.1 van de Jeugdwet);

  • ·

    voor een jeugdige die is opgenomen in een gesloten accommodatie met een machtiging op grond van artikel 6 van de Jeugdwet (conform art. 8.1.1 van de Jeugdwet).

  • ·

    als er sprake is van spoedeisende hulp / crisisopvang;

  • ·

    voor zover het pgb is bedoeld voor begeleiding- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget;

  • ·

    indien aan de pgb houder in de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de datum van het gesprek, een pgb is verleend en waarbij door de pgb houder niet is voldaan aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget;

  • ·

    Voor het inschakelen van informele hulp die tot het eigen probleemoplossend vermogen wordt gerekend (zie hoofdstuk 3.3)

  • ·

    voor overige en andere voorliggende voorzieningen die in de wijk of gemeente aanwezig zijn;

  • ·

    ook kan niet gekozen worden voor een pgb als dit niet doelmatiger is dan Zorg in Natura en wanneer gemeentelijke inkoopvoordelen wegvallen als veel cliënten kiezen voor een pgb voor de betreffende voorziening;

  • ·

    voor bemiddelingstaken en coördinatietaken;

  • ·

    een beslissing tot verlening van een pgb kan, op grond van de verordening, worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

     

Uitzondering op de reguliere voorwaarden en afwijzingsgronden pgb:

Wanneer geen passende natura voorziening beschikbaar is, én niet door de gemeente alsnog gecontracteerd kan worden, én de cliënt of zijn vertegenwoordiger niet in staat is op verantwoorde wijze uitvoering te geven aan het pgb, dan zal de gemeente een coördinator (ZiN) aanwijzen. Of (al dan niet) tijdelijk toestaan dat een pgb-bureau voor ondersteuning mag worden ingeschakeld. Er vindt daarbij in ieder geval functiescheiding plaats tussen coördinatortaken en het bieden van daadwerkelijke hulp.

6. Slotbepalingen

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.

 

Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: “Beleidsregels behorende bij de Verordening Jeugdhulp gemeente Steenwijkerland 2015”.

 

 

 

Bijlage 1. Richtlijnen gebruikelijke zorg

Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie tot jeugdhulp.

 

Kinderen van 0 tot 3 jaar:

  • -

    hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • -

    hebben zeer nabij ouderlijk toezicht nodig;

  • -

    zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

     

Kinderen van 3 tot 5 jaar:

  • -

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen, dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    kunnen zelf zitten en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • -

    ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • -

    hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • -

    hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • -

    zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • -

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

     

Kinderen van 5 tot 12 jaar:

  • -

    hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • -

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen, dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • -

    hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • -

    hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • -

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

     

Kinderen vanaf 12 jaar:

  • -

    hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • -

    kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • -

    kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • -

    kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • -

    hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • -

    hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv- huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • -

    hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

 

 

Bijlage 2: Kwaliteitseisen met betrekking tot pgb

 

Regels en kwaliteitseisen voor het verstrekken van pgb aan een persoon die behoort tot het sociale netwerk (informele zorg)

 

Per situatie is maatwerk geboden. De afweging om al dan niet over te gaan tot het inzetten van het pgb ter betaling van de informele hulp moet plaatsvinden tijdens de onderzoeksfase. Daarbij is onder andere de kwaliteit van de zorg onderwerp van gesprek tussen casusregisseur en de jeugdige en/of zijn ouder(s). De gemaakte afspraken, inclusief kwaliteit, worden vastgelegd in het gezinsplan. In het plan staat hoe de jeugdige en/of zijn ouder(s) zijn ondersteuning wil organiseren, wie deze hulp gaat leveren en -afhankelijk van het type ondersteuning- of deze beschikt over de benodigde kwalificaties. Het college moet in ieder geval beoordelen of de ingekochte hulp: veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is. De eisen die het college stelt worden vooraf aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) kenbaar gemaakt en vastgelegd. Wanneer de ingekochte hulp niet voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen kan het college besluiten geen pgb te verstrekken of het pgb te beëindigen en eventueel terug te vorderen. De kwaliteit en effectiviteit van de ondersteuning zal gemonitord worden. Denk hierbij aan gesprekken met jeugdigen en ouders, steekproefsgewijze controles en het reageren op signalen van de SVB of anderen binnen of buiten de gemeente. De controle op de kwaliteit van de hulp en ondersteuning blijft primair liggen bij de jeugdige en/of zijn ouder(s).

 

Om duidelijkheid te creëren hanteert de gemeente Steenwijkerland een aantal uitgangspunten en afwegingsfactoren bij de beoordeling van de mogelijkheid tot betaling van een informele hulp met het pgb:

  • ·

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) moet zijn keuze om een informele hulp met het pgb in te schakelen motiveren.

  • ·

    De wens om vrienden, kennissen, collega’s en buren uit te willen betalen is afhankelijk van de sociale relatie die de jeugdige en/of zijn ouder(s) met deze mensen heeft.

  • ·

    De informele hulp mag daarbij op geen enkele wijze druk op de jeugdige en/of zijn ouder(s) hebben uitgeoefend bij zijn besluitvorming om over te gaan tot uitbetaling.

  • ·

    De informele hulp is in staat om de gevraagde hulp te bieden (de hulp mag niet te zwaar zijn).

  • ·

    De kwaliteit van de geboden hulp is voldoende gewaarborgd.

  • ·

    De omvang van de betaalde en onbetaalde zorg die iemand verleent. De totale belasting van de hulp bestaat uit: gebruikelijke hulp, informele hulp en werk. Informele hulp die structureel wordt geboden, die te typeren is als zwaar, een hoge mate van verplichting kent en van behoorlijke omvang is, zal eerder in aanmerking komen voor vergoeding via pgb

  • ·

    Het type hulp, de frequentie van de geboden hulp, de duur van de hulp en de mate van verplichting (kan degene die de hulp levert een keer overslaan als hij/zij ziek is of op vakantie?)

  • ·

    De mogelijkheid om zorg uit handen te geven. Is er passende zorg beschikbaar?

  • ·

    De kosten die iemand moet maken om mantelzorg te verlenen.

  • ·

    De mogelijkheid om mantelzorg zelf te kunnen bekostigen.

     

Het pgb kan niet besteed worden aan het sociaal netwerk als:

  • ·

    De informele hulp behoort tot de volgende groep personen:

    • o

      ouders en ouders van de jeugdige en hun levenspartners;

    • o

      opa’s en oma’s van de jeugdige en hun levenspartners;

    • o

      ooms/tantes van de jeugdige en hun levenspartners;

    • o

      broers/zussen van de jeugdige en hun levenspartners.

  • ·

    de informele hulp geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kan overdragen;

  • ·

    de verleende hulp ook ondervangen kan worden met de algemeen gebruikelijke zorg en inzet voor elkaar;

  • ·

    de zorg voor de jeugdige (de ontvanger van het pgb) de informele hulp overbelast;

  • ·

    het pgb wordt gebruikt voor de betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers;

  • ·

    de uitvoerder van het pgb druk heeft uitgeoefend op de ontvanger van het pgb bij diens besluitvorming;

  • ·

    de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, en de uitvoerder van de pgb niet over de desbetreffende kwalificatie beschikt.

     

Kwaliteitseisen pgb formele zorg

De ingekochte formele ondersteuning met het pgb:

  • ·

    is veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht;

  • ·

    voldoet aan de noodzakelijke/gebruikelijke professionele standaard;

  • ·

    is afgestemd op de behoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s) en op andere ontvangen zorg;

  • ·

    is verstrekt in overeenstemming met de op de aanbieder rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de professionele standaard;

  • ·

    is verstrekt met respect voor de rechten van de jeugdige en/of zijn ouder(s);

  • ·

    is proportioneel zodat onder- en overgebruik van de individuele voorziening wordt vermeden.

     

Voor professionele hulp die via pgb wordt ingekocht gelden de volgende kwaliteitseisen:

  • a.

    De zorgaanbieder hanteert een kwaliteitszorgsysteem, waarbij onder meer cliënttevredenheid wordt getoetst.

  • b.

    Een zorgaanbieder mag niet op de zwarte lijst van de gemeente of de regio staan vanwege ondeskundige zorg, het handelen in strijd met de wet, het besluit en de gemeentelijke voorwaarden en beleid, misleiding, fraude en uitbuiting personeel.

  • c.

    Hulpaanbieders en vrij gevestigden (ZZP’ers) moeten zijn aangesloten bij een professioneel collectief. Het collectief is mede verantwoordelijk voor de kwaliteit van de hulpverlening.

  • d.

    Hulpverleners zijn geregistreerd in het beroepsregister en kunnen een VOG overdragen.

  • e.

    Hulpverleners kunnen de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en aangeven wanneer specialistische ondersteuning is gewenst, bijvoorbeeld vanuit het flexibele aanbod dan wel specialistische hulp.

  • f.

    De hulpaanbieder werkt actief samen met ander hulpverleners wanneer er sprake is van een bedreiging van de veiligheid of welzijn van de jeugdige of betrokkenen.

     

Voor de eisen a t/m e kan door de gemeente een verklaring worden opgevraagd.