Hoofdstuk I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Inleidende bepaling
Krachtens deze verordening worden geheven:
Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder grof
bedrijfsafval: afvalstoffen, met uitzondering van autowrakken, afkomstig
van bedrijven en instellingen,
welke door aard, omvang of hoeveelheid niet periodiek worden
ingezameld.
Hoofdstuk 2 afvalstoffenheffing
Artikel 3 aard van de belasting en belastbaar feit
- 1.
Onder de naam “afvalstoffenheffing” wordt een directe belasting
geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer
(Stbl. 1994, 80).
- 2.
De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening en de
daarbij behorende tarieven-tabel wordt naar afzonderlijke
grondslagen geheven ter zake van het feitelijk gebruik van een
perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 10.11 van de Wet
milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van
huishoudelijke afvalstoffen geldt.
Artikel 4 Belastingplicht
- 1.
De belasting wordt geheven van diegene die in de gemeente
feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan
ingevolge artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting
tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker
aangemerkt:
- a.
diegene die naar de omstandigheden beoordeelt al dan niet
krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht
feitelijk gebruik maakt van het perceel.
- b.
ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan:
diegene die dat ge-deelte ten gebruike heeft afgestaan.
Artikel 5
Maatstaf van heffing en belastingtarief
De belasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven,
opgenomen in hoofdstuk 1
van de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Artikel 6
Belastingtijdvak
Het belastingtijdvak is gelijk aan het kalender
jaar.
Artikel 7
Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 8
Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
- 1.
De belasting is verschuldigd bij het begin van het
belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de
belastingplicht.
- 2.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak
aanvangt, is de belasting ver-schuldigd voor de nog volle
kalendermaanden die na de aanvang van de belastingplicht, in het
belastingtijdvak overblijven.
- 3.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar
eindigt, bestaat aanspraak op ont-heffing voor zoveel nog volle
kalendermaanden die na het einde van de belastingplicht, in het
belastingtijdvak overblijven.
- 4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing, indien de
belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een
ander perceel in feitelijk gebruik neemt.
Artikel 9
Termijnen van betaling
- 1.
De aanslagen moeten betaald worden in drie gelijke termijnen
waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand
volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet
is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand
later.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag
van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het
aanslagbiljet maar een aanslag bevat het bedrag daarvan meer is
dan Euro 136,13 doch minder is dan Euro 1.361,34 en zolang de
verschuldigde be-dragen door middel van automatische incasso van
de daartoe door de belastingplichtige aangewezen bank- of
girorekening kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen
betaald moeten worden in tien gelijke termijnen.
De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de
maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van
de volgende termijnen telkens een maand later.
3.In afwijking van het tweede lid geld dat in geval het totaalbedrag van
de op een aanslag-biljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet
maar een aanslag bevat het bedrag daarvan minder is dan Euro 136,13, en
zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische
betalingsincasso van de daartoe door de belastingplichtige aangewe- zen
bank- of girorekening kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen
betaald moe-ten worden in drie gelijke termijnen. De eerste termijn
vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de
dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en
elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
Hoofdstuk 3 REINIGINGSRECHTEN
Artikel 10
Belastbaar feit
Onder de naam “reinigingsrechten” worden rechten geheven zowel voor het
genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten als
voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde
gemeentebezittingen, werken of inrichtingen die bij de gemeente in
beheer of onderhoud zijn.
Artikel 11
Belastingplicht
De rechten worden geheven van diegene op wiens aanvraag dan wel ten
behoeve van wie de dienst wordt verricht of van diegene die van de
bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.
Artikel 12
Maatstaf van heffing en belastingtarief
- 1.
De rechten worden geheven naar de maatstaven en tarieven,
opgenomen in hoofdstuk 2 van de bij deze verordening behorende
tarieventabel.
- 2.
Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in
de tarieventabel ge-noemde eenheid als een volle eenheid
aangemerkt.
Artikel 13
Belastingtijdvak
Het belastingtijdvak is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 14
Wijze van heffing
- 1.
De rechten bedoeld in hoofdstuk 2, onderdeel 2.1.1 van de
tarieventabel worden geheven bij wege van aanslag met dien
verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan
worden opgelegd.
- 2
De rechten bedoeld in hoofdstuk 2, onderdeel 2.1.2 en 2.1.3 van
de tarieventabel worden geheven door middel van een gedagtekende
kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld.
Artikel 15
Ontstaan van de belastingschuld en de heffing
naar
tijdsgelang voor de verschuldigde
rechten
- 1.
De rechten bedoeld in hoofdstuk 2, onderdeel 2.1.1 van de
tarieventabel zijn verschuldigd bij het begin van het
belastingtijdvak of, zo dit later is bij de aanvang van de
belastingplicht.
- 2.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak
aanvangt, is de belasting ver-schuldigd voor de nog volle
kalendermaanden die na de aanvang van de belastingplicht, in het
tijdvak overblijven.
- 3.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak
aanvangt, is de belasting ver-schuldigd voor de nog volle
kalendermaanden die na de aanvang van de belastingplicht, in het
belastingtijdvak overblijven.
- 4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de
belastingplichtige binnen de ge-meente verhuist en aldaar een
ander perceel in feitelijk gebruik neemt.
Artikel 16
Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten
De rechten bedoeld in hoofdstuk 2, onderdeel 2.1.2 en 2.1.3 van de
tarieventabel zijn ver-schuldigd bij de aanvang van de dienstverlening
of bij aanvang van het gebruik van de be-zittingen, werken of
inrichtingen.
Artikel 17
Termijnen van betaling
- 1.
De op grond van artikel 14, eerste lid, verschuldigde rechten
moeten worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede
maand volgende op de maand die in de dagteke-ning van het
aanslagbiljet is vermeld.
- 2.
De op grond van artikel 14, tweede lid, geheven rechten moeten
worden betaald:
- a.
ingeval van uitreiking van de kennisgeving: op het tijdstip van
uitreiking;
- b.
ingeval van toezending van de kennisgeving: binnen 14 dagen na
de dagtekening.
Hoofdstuk IV AANVULLENDE BEPALINGEN
Artikel 18
Machtiging tot overdracht bevoegdheden
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het verlenen
van schriftelijke toe-stemming met betrekking tot het verdagen van de
uitspraak op het bezwaarschrift voor ten hoogste een jaar.
Artikel 19
Verzenden van aanslagbiljetten
Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat voor de
toezending of uitreiking van aanslagbiljetten, ingevolge artikel 8,
eerste lid, van de invorderingswet 1990 (Stbl. 221) voor de met de
invordering van gemeentelijk belastingen belaste gemeenteambtenaar een
andere gemeenteambtenaar in de plaats treedt.
Artikel 20
Nakomen van verplichtingen
De verplichtingen bedoeld in de artikelen 47,49 en 50 van de Algemene
wet inzake rijksbelas-tingen (Stbl. 1959,301) en in de artikelen 58 en
60 van de Invorderingswet 1990, dan wel be-doeld of van toepassing
verklaard in de algemene maatregel van bestuur krachten artikel 246a van
de Gemeentewet, gelden mede jegens de door het college van burgemeester
en wethou-ders aangewezen ambtenaren belast met de heffing of de
invordering van gemeentelijk be-lastingen.
Artikel 21
Rente
- 1.
Het bepaalde in Hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990 inzake
invorderingsrente vindt toepassing op de invordering van deze
rechten.
- 2.
De ministeriele regeling bedoeld in artikel 31 van de
Invorderingswet vindt daarbij overeen-komstige toepassing.
Artikel 22
Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De “Verordening Reinigingsheffing 2003” van 9 december 2002,
wordt ingetrokken met in-gang van de in het derde lid genoemde
datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van
toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum
hebben voorge-daan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag
na die van de bekend-making.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2004.
- 4.
Deze verordening kan worden aangehaald als
“Verordening reinigingsheffingen
2004”