Organisatie | Zevenaar |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleid omgevingsrecht vergunningenstrategie Odra |
Citeertitel | Beleid omgevingsrecht vergunningenstrategie Odra |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Voor veel activiteiten die plaatsvinden in de fysieke leefomgeving bijvoorbeeld het bouwen, verbouwen of slopen van een bedrijf of woning is toestemming nodig van het bevoegd gezag. Deze toestemming gaat in de regel gepaard met voorschriften waar aan moet worden voldaan: de vergunning.
Onbekend
Beleid omgevingsrecht Probleem- en risicoanalyse Odra
Beleid omgevingsrecht Nalevingsstrategie, inclusief sanctiestrategegie
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-10-2015 | 28-10-2015 | Onbekend | 25-08-2015 Zevenaar Post | IN15.1431 |
Bestandsnaam: strategisch beleidskader Datum: 26 oktober 2015
3 Inschatten/berekenen Workload 9
Voor veel activiteiten die plaatsvinden in de fysieke leefomgeving bijvoorbeeld het bouwen, verbouwen of slopen van een bedrijf of woning is toestemming nodig van het bevoegd gezag. Deze toestemming gaat in de regel gepaard met voorschriften waar aan moet worden voldaan: de vergunning.
Een vergunning op het gebied van de fysieke leefomgeving kan betrekking hebben op verschillende werkvelden (bouwen, wonen, milieu, natuur e.d.) en op verschillende wijzen tot stand komen (reguliere procedure, uitgebreide procedure, melding e.d.). De vergunningenstrategie beschrijft de verschillende vormen van vergunningverlening die ingezet kunnen worden en wat de standaard werkwijze daarbij is. Daarnaast wordt in de vergunningenstrategie vastgesteld wat het niveau is waarop een aanvraag voor een vergunning wordt getoetst en aan welke objectieve toetsingscriteria deze toetsing plaatsvindt. In criterium 7 van de kwaliteitscriteria 2.1 is opgenomen dat het bevoegd gezag handelt op basis van een vergunningenstrategie.
Daar waar van toepassing verwijst de vergunningenstrategie naar een protocol en/of werkinstructie. De opname van deze verwijzing is een expliciete keuze omdat bij wijziging van de werkwijze niet de strategie, maar enkel het van toepassing zijnde protocol en/of de werkinstructie aanpassing behoeft.
De vergunningenstrategie beschrijft de verschillende vormen van vergunningverlening die de Omgevingsdienst regio Arnhem kan inzetten en wat de basis werkwijze daarbij is.
In onderstaand overzicht is weergegeven in welke paragraaf invulling wordt gegeven aan de wettelijke vereisten en de kwaliteitscriteria:
2.1 Vormen van vergunningverlening
De Omgevingsdienst regio Arnhem onderscheidt verschillende vormen van vergunningverlening. De vormen van vergunningverlening zijn in tabel 1 weergegeven. Bij de verdeling van vergunningsvormen is uitgegaan van enkelvoudige aanvragen om te bepalen of de reguliere- of uitgebreide- voorbereidingsprocedure dient te worden gevolgd. Op hoofdlijnen worden de volgende procedures onderscheiden:
In het jaarlijks uitvoeringsprogramma wordt inzichtelijk welke vormen van vergunningverlening waar worden gehanteerd.
De basiswerkwijzen voor het verlenen van de omgevingsvergunningen is vastgelegd in het geautomatiseerde systeem (Suite4Omgevingsdiensten) waarbij de processtappen worden doorlopen. Het gaat hier om de processtappen op hoofdlijnen. De specifieke werkwijze en keuzes worden vastgelegd in aanvullende werkafspraken en handleidingen. In hoofdstuk 3 is de wijze waarop de werkvoorraad voor vergunningverlening tot stand komt opgenomen.
2.2 Beleid ruimtelijke ordening
In de Wet ruimtelijke ordening is opgenomen dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar moeten worden herzien. De Omgevingsdienst Regio Arnhem draagt als uitvoeringsdienst bij aan het verschaffen van informatie ten behoeve van het behoud van actuele bestemmingsplannen. De omgevingsdienst toetst voor de uitvoering van haar taken aan de vigerende bestemmingsplannen en houdt rekening met genomen voorbereidingsbesluiten.
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn gevallen opgenomen waarvoor een omgevings-vergunning kan worden verleend voor planologisch strijdig gebruik (artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°). Deze gevallen zijn opgenomen in artikel 4 van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht. De omgevingsdienst Regio Arnhem hanteert de in artikel 4 bijlage II (Bor) opgenomen gevallen tenzij het bevoegd gezag in het ontheffingenbeleid heeft opgenomen dat dat voor het betreffende geval verlenen van een ontheffing niet wenselijk is.
De omgevingsdienst Regio Arnhem hanteert bij de uitvoering van haar taken de afwijkingsbesluiten zoals deze door het bevoegd gezag zijn vastgesteld.
De inschatting van de te verwachte aanvragen vindt plaats conform de in hoofdstuk 3 omschreven methodiek. Omdat hier een afhankelijkheid geldt van bedrijven krijgen aanvragen voorrang op ambtshalve wijzigingen.
De in te dienen gegevens zijn voor een omgevingsvergunning opgenomen in de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). De aanvrager kan op grond van artikel 2.7 lid 1 Mor verzoeken (via het aanvraagformulier of via het omgevingsloket) om een aantal stukken later aan te mogen leveren. Dit is een verzoek aan het bevoegd gezag en hoeft niet te worden gehonoreerd. In artikel 2.7 lid 2 (Mor) zijn de uitzonderingen opgenomen van lid 1. In artikel 2.7 lid 3 is opgenomen dat het bevoegd gezag middels de vergunning kan bepalen dat gegevens of bescheiden, genoemd in de artikelen 2.2, eerste lid, onderdelen c tot en met h, en tweede tot en met zesde lid, 2.3, onderdeel i, 2.4 en 2.5, binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de betreffende handeling worden overlegd
De volledigheidstoets betreft een toets of de benodigde stukken zijn ingediend en of deze van een voldoende kwaliteit zijn. Uitgangspunt hierbij is dat enkel die gegevens worden gevraagd die noodzakelijk zijn om de aanvraag inhoudelijk te kunnen toetsen op het vastgelegde minimale diepteniveau.
Alle aanvragen worden getoetst op de weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (bestemmingsplan, redelijke eisen van welstand, Bouwbesluit, bouwverordening). De diepte van het minimale toetsingsniveau is afhankelijk gesteld van de risicoanalyse. Hoe risicovoller het betreffende toetsaspect, hoe dieper de insteek.
Elke aanvraag wordt getoetst aan het bestemmingsplan. Indien een bouwplan strijdig is met het bestemmingsplan wordt beoordeeld of het bouwplan mogelijk is op basis van artikel 4 bijlage II van het Bor, een omgevingsvergunning voor strijdig planologisch gebruik of middels een nieuw bestemmingsplan.
Naast het bestemmingsplan wordt een aanvraag ook getoetst, indien van toepassing, aan redelijke eisen van welstand.
Het niveau van toetsen vindt plaats conform de Landelijke Toetsmatrix Bouwbesluit 2012. De Landelijke Toetsmatrix Bouwbesluit 2012 is opgesteld als opvolger van de CKB-matrix. Door het adopteren van de Landelijke Toetsmatrix Bouwbesluit 2012 wordt geanticipeerd op private toetsing (gecertificeerde bouwplantoetsing). De matrix wordt ook opgenomen in de BRL5019 voor het gecertificeerd toetsen van bouwplannen en geeft daarin het landelijke minimum niveau aan. Als een gecertificeerde toetser toetst in opdracht van een bevoegd gezag kan dit bevoegd gezag opdracht verlenen conform de landelijke matrix of het voor gecertificeerde toetsers gebruikelijke hogere niveau.
De Landelijke Toetsmatrix Bouwbesluit 2012 kent vijf niveaus:
Visueel toetsen (Kloppen de uitgangspunten en lijken de uitkomsten aannemelijk). Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken die zijn aangeleverd om het betreffende aspect te kunnen toetsen in de juiste vorm zijn, waarbij van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten aannemelijk zijn;
Representatief toetsen (Controle van de maatgevende onderdelen). Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de aangeleverde stukken om het betreffende aspect te kunnen toetsen in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten aannemelijk zijn. De maatgevende berekeningen worden gecontroleerd dan wel nagerekend.
Volledig toetsen (Alles in samenhang controleren). Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken, aangeleverd om het betreffende aspect te kunnen toetsen, in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en worden de uitkomsten gecontroleerd/nagerekend.
Een aanvraag voor bouwen wordt alleen getoetst aan de relevante bepalingen van de bouwverordening.
Een aanvraag om omgevingsvergunning voor planologische strijdigheid dient voor zover van toepassing alleen getoetst te worden aan de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening.
Bij het opstellen van het milieudeel van de omgevingsvergunning moet getoetst worden aan diverse regelingen. Beoordeeld moet worden welke regelingen van toepassing zijn op de omgevingsvergunningaanvraag (milieu) of melding. Indien van toepassing is het niveau van toetsen uitgewerkt in het toetsprotocol milieu. De niveaus van toetsing in het toetsprotocol milieu zijn gedeeltelijk in overeenstemming met de Landelijke Toetsmatrix Bouwbesluit 2012, te weten:
Voor het onderdeel Brandveilig gebruik zijn geen kwaliteitscriteria opgenomen.
Elke aanvraag wordt conform de usecase planproces afgehandeld, ongeacht complexiteit, schaalgrote of spoedeisend karakter.
3. Inschatten/berekenen Workload
Deze paragraaf geeft inzicht in de wijze waarop een inschatting wordt gemaakt van de te verwachte werkvoorraad. De verwachte werkvoorraad biedt de input voor het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma.
Om de te verwachten werkvoorraad in te schatten voor de jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma’s worden twee methodieken toegepast. Voor de gebruiksfase wordt een vernieuwingsfrequentie van 14.3% toegepast. Voor de bouwfase worden de volgende stappen doorlopen:
Voor het berekenen van de workload voor omgevingsvergunningen milieu wordt het aantal inrichtingen binnen een milieucategorie (C1 t/m D6) vermenigvuldigt met een frequentie van 14,3%. Dit betekent dat gerekend wordt met de verwachting dat een inrichting eens in de 7 jaar de vergunning vernieuwt.
Hierbij wordt opgeteld het aantal inrichtingen maal een frequentie van 14,3% voor het indienen van een milieuneutrale melding . Voor het indienen van een omgevingsbeperkte milieutoets wordt een frequentie van 10% gehanteerd.
Voor meldingen wordt gerekend met een frequentie van 10%. Verwacht wordt dat het aantal inrichtingen dat meldingsplichtig is (milieucategorie B1 – B6) eens in de 10 jaar een nieuwe melding indient.
3.3 APV/Provinciale verordening
Voor omgevingsvergunningaanvragen die hun grondslag vinden in de APV of Provinciale verordening wordt een berekening uitgevoerd gelijk aan bouwen, met uitzondering van stap 4, te weten:
Voor omgevingsvergunningen gebruik, niet zijnde bouwen met hun grondslag in de Ruimtelijke ordening wordt eveneens de methodiek toegepast als bij bouwen, met uitzondering van stap 4. Voor het inschatten van de workload van de ruimtelijke ordening worden de volgende stappen doorlopen: