De raad van de gemeente Beuningen,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 augustus
2015,
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet,
gelet op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht,
Overwegende dat:
- -
gemeenten op grond van artikel 2.6 van de Jeugdwet met ingang van 1
januari 2015 verantwoordelijk zijn voor alle jeugdhulp;
- -
de samenwerkende gemeenten in regio Rijk van Nijmegen de Jeugdwet zo
goed mogelijk willen uitvoeren door te zorgen voor voldoende
passende en tijdig beschikbare jeugdhulp op basis van de
kernthema’s: toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid;
- -
de gemeenten in regio Rijk van Nijmegen als gezamenlijke visie de
nota Transformeren en Integreren en de beleidsnota Kracht door
verbinding hebben vastgesteld en als nadere uitwerking van deze nota
het subsidie- en inkoopkader regio Rijk van Nijmegen is
opgesteld;
- -
de samenwerkende gemeenten op 22 oktober 2013 het
Transitiearrangement jeugd regio Rijk van Nijmegen hebben
vastgesteld;
- -
deze verordening van toepassing is op de regionaal te subsidiëren
jeugdhulp in de blokken C1 en C2;
BESLUIT:
vast te stellen de volgende verordeningVerordening Subsidie Jeugdhulp
2016:
Artikel 1. Begripsbepalingen
In dit subsidiekader wordt verstaan onder:
- a.
ASV: Algemene Subsidieverordening van de gemeente Beuningen;
- b.
Awb: Algemene wet bestuursrecht
- c.
jeugdhulp: ondersteuning, hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan
jeugdigen en hun ouders bij alle denkbare opgroei- en
opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, waarbij
gelden de wettelijke uitgangspunten met betrekking tot de
doelgroepen en leeftijd, zoals aangegeven in de Jeugdwet.
- d.
Jeugdwet: Jeugdwet, zoals gepubliceerd op 14 maart 2014, Staatsblad
nr. 105, 2014;
- e.
subsidieontvanger: rechtspersoon waaraan op basis van deze
verordening subsidie is verleend.
- f.
subsidiebestek: het subsidiebestek Wmo en Jeugd regio Rijk van
Nijmegen C1 en C2, alle bijlagen daarbij en de nota’s van
inlichtingen.
- g.
college: college van burgemeester en wethouders van gemeente
Beuningen.
- h.
Regio Rijk van Nijmegen: de gemeenten Beuningen, Berg en Dal,
Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen, Wijchen.
- i.
Berg en Dal: gemeente Berg en Dal, als fusiegemeente van de
gemeenten Groesbeek, Millingen aan de Rijn en Ubbergen, tot 2
januari 2016 is de naamgeving van de gemeente bepaald als:
Groesbeek, na 2 januari 2016 is de naamgeving: Berg en Dal.
Artikel 2. Doel van de subsidie
- 1.
Het doel van dit subsidiekader is het in het continueren van de
beschikbaarheid van de in het tweede lid genoemde vormen van
jeugdhulp.
- 2.
Subsidie kan worden verleend voor de volgende vormen van
jeugdhulp:
C1: pleegzorg en (semi-)residentiele jeugdzorg
Producten:
Pleegzorg
Gezinshuis
Deeltijd-wonen, Leerhuis, fasehuis, kamertraining, Behandelgroep 24 uurs
open in de wijk j&o
Opname / langdurige klinische opname GGz/ psychiatrie, crisis klinisch
GGz
Behandelgroep LVG 2 en 3
Beschermd wonen J-GGz,
Vervoer
Bovenregionaal:
Behandelgroep 24 uurs open op instituutsterrein
Behandelgroep 24 uurs gesloten (jeugdzorgPlus)
LVB ZZP 4 en 5 (Jeugdwet) (niet zijnde landelijk aanbod), inclusief
crisisplaatsen J-LVG
Vervoer
Crisisplaatsen of crisisopvang in het kader van spoedeisende hulp
j&o
C2: Jeugdbescherming en jeugdreclassering
Artikel 3. Werkingsgebied en bevoegd bestuursorgaan
- 1.
Het werkingsgebied van de verordening is beperkt tot dienstverlening
voor jeugdigen uit de gemeenten in de regio Rijk van Nijmegen op welke
het Woonplaatsbeginsel van de Jeugdige zoals bedoeld in artikel 2.4
Jeugdwet van toepassing is.
- 2.
Deze verordening is van toepassing op de subsidies zoals bedoeld in
artikel 2, lid 2, waarbij de werking van de ASV wordt uitgesloten.
- 3.
Aanvullend op deze verordening zijn de regels en voorwaarden uit het
subsidiebestek van overeenkomstige toepassing. Het college is bevoegd
dit subsidiebestek als een nadere regeling op deze verordening vast te
stellen.
- 4.
Het college is bevoegd om te besluiten op aanvragen tot
subsidieverlening of –vaststelling in het kader van deze
verordening.
- 5.
Het college is bevoegd om de besluiten zoals bedoeld in lid 4 te
mandateren.
Artikel 4. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
- 1.
Het college kan jaarlijks besluiten tot het vaststellen van
subsidieplafonds.
- 2.
Bij de vaststelling van een subsidieplafond wordt aangegeven op welke
wijze het beschikbare bedrag wordt verdeeld.
- 3.
Het college kan een subsidieplafond verlagen of verhogen:
- a.
Als het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het
betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd of
- b.
Als de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking
heeft, zijn ingediend voordat de begroting voor het betrokken
jaar is vastgesteld of goedgekeurd.
- 4.
Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd
overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van
verlaging.
- 5.
Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die
nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan zij worden verleend onder de
voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting ter beschikking worden
gesteld.
Artikel 5. Subsidieaanvraag, bij aanvraag in te dienen gegevens
- 1.
De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het
college met gebruikmaking van een door het college vastgesteld
(digitaal) aanvraagformulier.
- 2.
Een subsidieaanvraag gaat naast het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb
vergezeld van;
- a.
Een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt
aangevraagd;
- b.
De doelstellingen en resultaten die daarmee worden nagestreefd
en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen. In het bijzonder
ook in welke mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente n
in de regio Rijk van Nijmegen en de ingezetenen en meer in
bijzonder op de door de regio Rijk van Nijmegen vastgestelde
doelen op het gebied van Jeugdhulp.
- c.
Een meerjarenbegroting van baten en lasten van de activiteiten
waarvoor subsidie wordt aangevraagd over het tijdvak waarin de
activiteiten worden uitgevoerd, waarbij alle kosten en
opbrengsten aan de activiteiten zijn toegerekend, inclusief
personeelslasten en de accommodatielasten, alsmede een
toelichting op de begroting;
- d.
Indien van toepassing bij een jaarlijkse subsidie, de stand van
de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag;
- e.
Vermelding van bestaan van (zakelijke) relaties op het niveau
van bestuur of directie van de subsidieaanvrager met bloed– of
aanverwanten dan wel eigen bedrijven, eigen stichtingen of
andere eigen rechtspersonen en de aard van deze verhoudingen
alsmede de financiële impact ervan.
- f.
Een opgave van de met de Subsidieaanvrager gelieerde
rechtspersonen, de aard van de relatie tot de Subsidieaanvrager
en de vermogenspositie van de gelieerde rechtspersoon; een
recent (niet ouder dan 6 maanden vanaf de datum dat de
Subsidieaanvraag wordt ingediend) uittreksel van de inschrijving
bij de Kamer van Koophandel.
- g.
De jaarrekening en het accountantsrapport over het boekjaar
voorafgaand aan het jaar waarover subsidie wordt aangevraagd met
toelichting.
- 3.
Indien een aanvrager voor het eerst een jaarlijkse subsidie aanvraagt,
voegt hij een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, het
jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar als
bijlage toe aan het aanvraagformulier.
- 4.
Het college kan bepalen dat ook andere of minder dan de in dit artikel
bedoelde gegevens en bescheiden die voor het nemen van een beslissing op
de aanvraag van belang zijn, worden overlegd.
Artikel 6. Aanvraagtermijn
- 1.
Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie wordt ingediend uiterlijk 1
oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar of de jaren, waarop de
aanvraag betrekking heeft.
- 2.
Het college kan in nadere regels andere termijnen stellen voor het
indienen van een aanvraag
Artikel 7. Beslistermijn
- 1.
Voor zover sprake is van een subsidieaanvraag (jaarlijkse) die
betrekking heeft op het kalenderjaar of kalenderjaren volgend op dat
waarin de aanvraag is ingediend, wordt door het college beslist
uiterlijk op 31 december van het jaar waarop de aanvraag is ingediend,
mits de aanvraag is ingediend voor 1 oktober van dat jaar. Voor de
subsidieaanvragen die zijn ingediend tussen 1 oktober en 31 december is
de afhandelingstermijn 13 weken.
- 2.
In het geval dat er zich onvoorziene omstandigheden voordoen kan de
beslissing worden verlengd met maximaal 13 weken. Van deze verlenging
wordt de aanvrager in kennis gesteld.
- 3.
Het college kan gemotiveerd besluiten om de termijnen genoemd in de
leden 1 tot en met 3 buiten toepassing te laten indien daar, naar het
oordeel van het college, zwaarwegende redenen voor zijn.
- 4.
Indien de voorgenomen subsidieverlening is aangemeld bij de Europese
Commissie wordt de beslistermijn opgeschort met ingang van de dag waarop
het voornemen is aangemeld tot de dag waarop de Europese Commissie de
beslissing omtrent het steunkarakter van de aanvraag aan het college
heeft bekend gemaakt.
Artikel 8. Weigerings- en intrekkingsgronden
- 1.
Het college weigert subsidie in ieder geval indien:
- a.
De subsidie is aangemerkt als ontoelaatbare staatssteun;
- b.
Subsidie niet past binnen de door de raad vastgestelde
beleidskaders en financiële kaders.
- 2.
Het college kan naast het bepaalde in de artikelen 4:25, 4:35 en 4:48
van de Awb subsidie weigeren of intrekken indien:
- a.
Het college voor dezelfde activiteiten zoals bedoeld in artikel
2, lid 2, reeds subsidie heeft verstrekt;
- b.
De activiteiten van de aanvrager niet gericht zijn op de
belangen van de gemeente of niet aanwijsbaar ten goede komen aan
ingezetenen van de gemeente, meer in het bijzonder de
jeugdigen;
- c.
De aanvrager ook zonder subsidie over de benodigde gelden,
hetzij uit eigen middelen of uit middelen van derden kan
beschikken om de kosten van zijn activiteiten te dekken;
- d.
De gelden niet of in onvoldoende mate besteed zijn voor het
doel waarvoor de subsidie is aangevraagd;
- e.
De doelstellingen of activiteiten van aanvrager in strijd zijn
met de wet- en regelgeving, het algemeen belang of de openbare
orde;
- f.
De activiteiten een politieke, godsdienstige of
levensbeschouwelijke boodschap hebben;
- g.
Met subsidieverstrekking geen continuïteit van jeugdhulp bereikt
kan worden;
- h.
Subsidieverstrekking anderszins niet past binnen het beleid van
de gemeente.
Artikel 9 Beoordeling
- 1.
De gemeenten in de regio Nijmegen zijn op zoek naar de
Subsidieaanvrager(s) met de best mogelijke zorg. Dat wil zeggen een
organisatie die zoveel mogelijk kan bijdragen aan het realiseren van de
ambities van: toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid.
- 2.
De beoordeling van de subsidieaanvragen gebeurt conform de criteria van
paragraaf 3.6 en hoofdstuk 5 van het subsidiebestek en de daarbij
behorende “minimumeisen en resultaten” die als respectievelijk bijlage 1
en bijlage 2 integraal onderdeel van deze verordening uitmaken.
Artikel 10. Verlening subsidie
Het college geeft bij het besluit tot het verlenen van subsidies aan op
welke wijze de (tussentijdse) verantwoording van de te ontvangen subsidie
plaatsvindt en kan hiertoe nadere regels stellen.
Artikel 11. Betaling en bevoorschotting
Betaling en bevoorschotting van de subsidie geschiedt conform hoofdstuk 9
van het subsidiebestek.
Artikel 12. Verplichtingen van de subsidieontvanger
- 1.
De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk
schriftelijk over:
- a.
Besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van
de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, dan wel
ontbinding van de rechtspersoon;
- b.
Relevante wijzigingen in de algemene en financiële situatie en
relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische
verhoudingen met derden;
- c.
Ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de beschikking
tot subsidieverlening verbonden verplichtingen geheel of
gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen.
- 2.
De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan een onderzoek van de
rekenkamer(functie) indien deze daarom verzoekt.
- 3.
Het college kan naast de in artikel 4:37 van de Awb bedoelde
verplichtingen bij nadere regels of bij de subsidieverlening ook
verplichtingen opleggen met betrekking tot;
- a.
De overdracht van subsidie aan derden, anders dan als betaling
voor goederen en diensten;
- b.
De verwezenlijking van het doel van de subsidie;
- c.
De wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde
activiteit wordt verricht;
- d.
De wijze waarop de subsidie jegens- of namens hogere overheden
dient te worden verantwoord.
- 4.
Het college kan niet-doelgebonden verplichtingen op basis van artikel
4:39 van de Awb bij nadere regels of bij subsidieverlening opleggen of
richtlijnen geven met betrekking tot gemeentelijk beleid.
- 5.
Onverminderd de verplichtingen uit de deze verordening voldoet de
subsidieontvanger aan de volgende wettelijke eisen zoals vastgelegd in
de:
- a.
- b.
Kwaliteitswet zorginstellingen
- c.
Wet klachtrecht cliënten zorginstellingen
- d.
Wet BIG (Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg)
- e.
WGBO (Wet op de Geneeskundige Behandel Overeenkomst)
- f.
Wbp (Wet bescherming persoonsgegevens)
- g.
Wmcz (Wet medezeggenschap cliënten zorgsector)
- h.
Wbopz (Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen)
- i.
- j.
- 6.
De subsidieontvanger:
- a.
dient ingeschreven te zijn in het handelsregister;
- b.
is toegelaten op grond van de Wet Toelating
Zorginstellingen;
- c.
dient te beschikken over een verklaring omtrent gedrag van alle
medewerkers en een aantoonbare Good Governance Code
zorginstellingen;
- d.
heeft hoofdbehandelaren in dienst die BIG geregistreerd zijn en
voldoen aan de eisen van de beroepsverenigingen;
- e.
beschikt over een geldig en extern getoetst
geldigheidscertificaat.
- f.
Subsidieontvanger beschikt over een landelijk erkend
(gecertificeerd) kwaliteitskeurmerk of kwaliteitssysteem.
- g.
De Subsidieontvanger heeft een klachtenregeling en bespreekt de
(relevante) klachten bij de kwartaalgesprekken met de
Subsidieverlener.
- h.
De Subsidieontvanger waarborgt de rechtspositie van de cliënt en
(pleeg)ouders conform de Jeugdwet, waaronder toegang tot een
cliëntvertrouwenspersoon.
- i.
De Subsidieontvanger meet de tevredenheid van de cliënten en hun
naasten periodiek en bespreekt de uitkomsten hiervan ten minste
één keer per jaar met de Subsidieverlener.
- j.
De Subsidieontvanger houdt, indien van toepassing, rekening met
de bepalingen die opgenomen zijn in het Kwaliteitskader
voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg (2013).
- k.
De Subsidieontvanger houdt, indien van toepassing, rekening met
de bepalingen die opgenomen zijn in het Kwaliteitskader
Voorbereiding en screening aspirant pleegouders (2010).
- 7.
De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie dat te
allen tijde voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde
rechten en verplichtingen alsmede betalingen en ontvangsten kunnen
worden nagegaan.
- 8.
De subsidieontvanger informeert het college periodiek op de wijze zoals
vastgelegd in de informatieparagraaf van het subsidiebestek.
- 9.
De subsidieontvanger verleent aan het college dan wel aan de door het
college aangewezen ambtenaren of deskundigen inzage in de administratie,
indien dit naar het oordeel van het college nodig is voor de beoordeling
van de besteding van de verstrekte subsidie.
- 10.
De subsidieontvanger dient onverwijld schriftelijk mee te delen dat hij
het redelijke vermoeden heeft de activiteiten waarvoor subsidie is
verleend niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet
tijdig of niet geheel aan de subsidie verbonden verplichtingen zal
worden voldaan.
- 11.
De subsidieontvanger dient op de door het college in de beschikking
aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor subsidie is
verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie
verbonden verplichtingen.
Artikel 13. Subsidievaststelling en verantwoording
- 1.
De subsidieontvanger dient binnen 13 weken na afloop van de
subsidieperiode een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.
- 2.
De aanvraag tot vaststelling bevat:
- a.
Een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten
waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;
- b.
Een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden
uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening). Dit
verslag of jaarrekening moet op dezelfde wijze zijn ingericht
als de bij de aanvraag om subsidie overlegde begroting;
- c.
Een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting
daarop;
- d.
Een beoordelingsverklaring voor subsidies vanaf €
20.000,00;
- e.
Een accountantsverklaring voor subsidies vanaf €
100.000,00;
- f.
Het college kan een model voor de verklaring vaststellen
- 3.
Het college kan bepalen bij subsidieregeling dat ook andere, of minder
dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de
vaststelling van belang zijn, worden overlegd.
- 4.
Het college kan bepalen bij subsidieregeling dat een andere termijn dan
die bedoeld in het eerste lid geldt.
- 5.
Het college kan een verantwoordingsprotocol vaststellen.
Artikel 14. Aanpassing tarieven
De subsidieverlener kan het tarief op basis waarvan de subsidieverlening tot
stand is gekomen verlagen gedurende de looptijd van de subsidie.
Subsidieverlener voert, hieraan voorafgaand, overleg met de
Subsidieontvanger. Nadrukkelijk zal hierbij in overweging genomen worden dat
de noodzakelijke bezuiniging ook op hoeveelheid, duur en type zorg
gerealiseerd kan worden. Het eventuele aangepaste tarief kan in de
subsidievaststelling worden meegenomen.
Artikel 15. Review accountant
De Raad heeft de bevoegdheid een review te laten uitvoeren op de door de
accountant van de subsidieontvanger verrichte werkzaamheden. Daarnaast kan
het college nadere regels stellen over de reikwijdte en intensiteit van de
accountantscontrole. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat zijn
accountant hiermee instemt.
Artikel 16. Vermogensvorming en tekorten
- 1.
De egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Awb die de
subsidieontvanger vormt bedraagt niet meer dan 10% van het vastgestelde
boekjaarsubsidiebedrag over hetzelfde subsidiejaar. Indien deze
egalisatiereserve negatief komt te staan, wordt het meerdere bij de
vaststelling voor het betreffende boekjaar afgetrokken.
- 2.
De egalisatiereserve komt niet eerder negatief te staan dan voordat het
overige beschikbare eigen vermogen is aangewend. Indien de
egalisatiereserve negatief komt te staan, wordt in de toelichting op de
balans gemotiveerd weergegeven hoe deze weer positief wordt gemaakt.
- 3.
In de gevallen bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb, is de
subsidieontvanger aan het college een vergoeding van de vermogenswaarden
verschuldigd.
- 4.
De vergoeding bedraagt maximaal het bedrag waarmee subsidiering door de
gemeente heeft bijgedragen aan de vermogensvorming in verhouding tot de
andere middelen die daaraan hebben bijgedragen.
- 5.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de
waarde van de eigendommen en andere vermogensbestanddelen op het
tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat
bij verlies of beschadiging of beschadiging van eigendommen wordt
uitgegaan van het bedrag, dat als schadevergoeding door de
subsidieontvanger is ontvangen. Indien het onroerende zaken betreft,
geschiedt de waardebepaling door één of meerdere onafhankelijke
deskundigen.
- 6.
Indien de activiteiten van de subsidieontvanger met toestemming van het
college door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa en
passiva tegen boekwaarde aan de ander in eigendom worden overgedragen,
is de subsidieontvanger hiervoor in afwijking van het tweede lid geen
vergoeding verschuldigd.
Artikel 17. Hardheidsclausule
Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze
verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering
van artikel 1. 2. 3 en 8 voor zover toepassing gelet op het belang van de
aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het
besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.
Artikel 18. Toezicht op naleving
Het college heeft de bevoegdheid ambtenaren of derden-deskundigen aan te
wijzen, die belast zijn met het toezicht op naleving van de bij of krachtens
deze verordening vastgestelde voorschriften.
Artikel 19. Europees steunkader
- 1.
Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader
noodzakelijk is, kunnen burgemeester en wethouders bij subsidieregeling
afwijken van deze verordening en deze aanvullen.
- 2.
Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden
gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar
het toepasselijke steunkader.
- 3.
Bij subsidies waar een Europees steunkader op van toepassing is,
verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van
het steunkader.
- 4.
Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen
alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten in
aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke
steunkader.
- 5.
Bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen
onderneming alleen in aanmerking voor subsidies die voldoen aan de
voorwaarden van de de-minimisverordening. Daartoe dient een
de-minimisverklaring overlegd te worden.
Artikel 20. Standaardberekeningswijze van uurtarieven en uniforme
kostenbegrippen
- 1.
Indien bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt
van uurtarieven, dienen deze tarieven door de subsidieaanvrager te
worden berekend met gebruikmaking van een door het college voor te
schrijven standaardberekeningswijze.
- 2.
Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekeningen van uurtarieven
wordt uitgegaan van door het college bepaalde definities.
- 3.
Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen
alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de
eisen van het toepasselijke steunkader.
Artikel 21. Inwerkingtreding en overgang
Deze verordening treedt één dag na haar bekendmaking in werking.
Artikel 22. Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als Verordening Subsidie Jeugdhulp
2016.
Bijlage 1 en 2 SUBSIDIEBESTEK 2016 Wmo en Jeugd C (onderdelen 3.6 en
5)
(zie artikel 9 van de verordening)
Bijlage 1
3.6 Minimum eisen
In bijlage 2 zijn de minimumeisen en randvoorwaarden met betrekking tot de
subsidieaanvraag geformuleerd. Aan deze eisen dient de Subsidieaanvrager op het
moment van ingang van de subsidie te voldoen. Indien de Subsidieaanvraag niet
voldoet aan deze eisen kunnen de gemeente uit de regio Nijmegen de
Subsidieaanvraag weigeren. Indien na verlening blijkt dat niet is voldaan aan de
beoordelingscriteria en minimumeisen kan dat een grond kan opleveren voor
intrekking of wijziging van de subsidieverlening.
5 Beoordeling
5.1 Beoordeling Algemeen
De subsidieaanvraag zal beoordeeld worden aan de hand van de volgende
(kwaliteits)eisen. Het beoordelingsteam van de Regio zal kijken in welke mate de
subsidieaanvraag voldoet aan de voorwaarden en de beleidskaders zoals geschetst
in de subsidietender. Daarbij wordt specifiek gelet op de volgende zaken:
- -
De Subsidieaanvrager geeft aan akkoord te gaan met de gestelde
randvoorwaarden zoals genoemd in paragraaf 3.1, 3.3, 3.4 en paragraaf
3.5 van het subsidiebestek.
- -
De Subsidieaanvrager reflecteert op de geformuleerde
beleidsdoelstellingen zoals genoemd in paragraaf 3.2 van het
subsidiebestek en licht toe hoe deze doelstellingen behaald kunnen
worden in haar eigen bedrijfsvoering, waar nodig in samenwerking met
andere (keten)partners.
- -
Daarbij dient gelet te worden op de voorgenomen Rijkskortingen die de
Regio wil doorberekenen naar de Subsidieaanvrager. Hierbij kan de
Subsidieaanvrager (bijvoorbeeld) haar visie geven op
o Op- en afschaling van zorg
o Efficiënte bedrijfsvoering
o Overhead en vastgoedbeheer
- -
De Subsidieaanvrager geeft aan op welke manier haar organisatie meent te
gaan voldoen aan de eisen Duurzaamheid en Social Return, zoals genoemd
in paragraaf 3.1.12 en 3.1.13 van het subsidiebestek.
De Contractmanager(s) van de Regio zal/zullen nadat de aanvraag is ontvangen in
gesprek gaan met de Subsidieaanvrager over de subsidieaanvraag en de door de
regio gestelde randvoorwaarden. Het doel van dit gesprek is enerzijds om waar
nodig een toelichting te vragen op de subsidieaanvraag en anderzijds om vast te
stellen dat de Subsidieverlener en de Subsidieaanvrager dezelfde doelstellingen
nastreven en de verwachtingen van de te behalen doelstellingen op elkaar zijn
afgestemd.
- 5.
- 1.
Subsidieaanvragen worden door een beoordelingsteam beoordeeld aan de
hand van de procedure, zoals omschreven in het Subsidiebestek. Dit
resulteert in een voorstel van weigering c.q. voor subsidieverlening aan
de subsidieaanvragers.
- 2.
Dit voorstel zal worden voorgelegd aan het bestuur van de gemeente. Het
bestuur neemt - op voordracht van het beoordelingsteam- het
subsidiebesluit / de subsidiebesluiten, c.q. het weigeringsbesluit / de
weigeringsbesluiten.
- 3.
Gemeente zal dit besluit middels beschikking bekendmaken aan
Subsidieaanvragers. Alle Subsidieaanvragers worden gelijktijdig
schriftelijk geïnformeerd door Gemeente over de uitkomst van de
Subsidieaanvraagprocedure.
- 4.
Een Subsidieaanvrager kan binnen zes weken schriftelijk bezwaar maken
tegen de subsidieverlening, respectievelijk de weigering van subsidie.
- 5.
Een bezwaar schorst niet de werking van het bestreden besluit.
Bijlage 2
Minimumeisen en gewenste resultaten
(zie artikel 9 van de verordening)
- -
Instellingen verlenen verantwoorde hulp conform de kwaliteitseisen van
de Jeugdwet. Er is een hulpverleningsplan conform de eisen van de
Jeugdwet afgestemd op het gezinsplan van de lokale toegangspoort.
- -
De subsidieaanvrager verleent medewerking aan toezicht conform de
Jeugdwet, verleent inzicht in inspectierapporten en adviezen en maakt
melding van calamiteiten aan de opdrachtgever.
- -
De medewerkers van de instellingen voldoen aan de eisen conform de
Jeugdwet (VOG, geregistreerd).
- -
De zorg wordt zo licht, zo gezinsgericht, zo kort en (indien mogelijk)
zo dichtbij mogelijk geleverd
- -
Instellingen waarborgen de rechtspositie van de cliënt conform de
Jeugdwet: onder meer toegang tot een cliëntvertrouwenspersoon.
Specifiek voor Jeugdzorginstellingen:
-Wij werken als gemeenten de rechtspositie van jeugdigen en hun ouders nog
verder uit en gaan ervan uit dat u hier uw medewerking aan zult verlenen.
Hierbij moet u denken aan de instelling van een (kinder)ombudsman.
Gewenst resultaat
Specifieke resultaten voor de C-zorg (voortvloeiend uit de algemene resultaten)
op basis van de sturingsprincipes van de regio Nijmegen:
Sturingsprincipe Kwaliteit:
- -
Medewerkers zijn professionals met een brede oriëntatie. Zij begrijpen
hoe problemen op meerdere levensdomeinen met elkaar samenhangen en zijn
in staat de klant daarin te begeleiden. Kennis, kwaliteit en opleiding
van het personeel is afgestemd op de aard en de ernst van de beperkingen
van de deelnemers.
- -
De instellingen gezamenlijk dragen er zorg voor dat er zo min mogelijk
registratie / bureaucratie is (het hoogst noodzakelijke). Zij komen tot
één systeem voor verantwoording aan de gemeenten.
- -
Prestatie-indicatoren: doelrealisatie, cliënt tevredenheid en afname en
stabilisatie problematiek.
- -
Instellingen binnen de ‘alliantie’ werken zoveel als mogelijk met
dezelfde registratie- en cliëntvolg-systematiek.
Sturingsprincipe Toegankelijkheid:
- -
De instellingen zorgen voor een goede samenwerking met de lokale
toegangspoort en indien nodig de justitiële keten. Veiligheid van
kinderen is ten alle tijden van belang. Het werken met instrumenten
zoals de meldcode is van groot belang.
- -
Bij deze zorg behoort ook het geven van consultatie en advies. Partijen
die inschrijven voor het bestek zijn ook beschikbaar voor het geven van
consultatie en advies. Hieronder verstaan we het op afroep beschikbaar
zijn om aan te schuiven bij het keukentafelgesprek om te adviseren over
de in te zetten hulp en ondersteuning. Daarnaast moeten partijen
beschikbaar zijn voor kortdurende vragen van andere partijen als het
onderwijs, andere zorgpartijen etc. Over het algemeen gaan we ervan uit
dat dit gaat om telefonisch consultatie. In sommige gevallen kan het
echter ook gaan om mee kijken op locatie. Consultatie en advies wordt
niet apart gefinancierd, maar is integraal onderdeel van de
hulpverlening.
- -
De instellingen zorgen daarnaast voor deelname aan de regionaal
specialistische hulplijn. Voor de toeleiding naar de C1-zorg is advies
van de (regionaal) specialistische hulplijn ingewonnen. Dit advies is
niet bindend, maar er dient wel gegronde motivatie gegeven te worden om
daar van af te wijken.
- -
Er wordt voorrang gegeven aan cliënten uit onze regio.
- -
Focus op het betrekken van het eigen netwerk en de professionals in de
wijkteams (de verwijzers, de casusregisseur, de gezinscoach). Het
wijkteam houdt regie (op afstand) tijdens de duur van de C1-zorg (bijv.
het verblijf in de residentiele zorg). Er is structureel contact en men
werkt voortdurend en gestructureerd samen aan de 'terugkeer' naar huis /
de wijk. De thuissituatie (gezin) wordt voorbereid op de terugkeer van
het kind.
- -
Binnen de ‘alliantie’ die de C1-zorg uitvoert hebben cliënten zoveel
mogelijk keuzevrijheid, behalve bij gedwongen plaatsing. Wanneer er zich
alternatieven aandienen (bijv. in de vorm van lokale initiatieven)
kunnen deze ingezet worden.
- -
De inzet van wijkgerichte en gezinsgerichte vormen van zorg willen we
stimuleren. We willen hierover afspraken maken in relatie tot de afbouw
van de meer ‘traditionele’ vormen van residentiele zorg, bijv. zorg op
een instituutsterrein.
- -
De inzet van Netwerkpleegzorg willen we stimuleren. Ook hierover worden
afspraken in nader overleg gemaakt.
Sturingsprincipe Betaalbaarheid:
- -
Zorg wordt niet langer dan strikt noodzakelijk ingezet: instellingen
werken gericht aan een zo spoedig mogelijke terugkeer naar huis.
- -
Er wordt minder residentiele zorg ingezet. Er wordt sneller afgeschaald
van residentiele zorg naar lichtere zorg (zorg thuis of in een
gezinssetting). Er is een plan op maat: op- en afschaling wordt flexibel
ingezet.
- -
Er wordt aandacht besteedt aan het voorkomen van herplaatsingen in de
residentiele zorg / jeugdzorg-plus.
- -
Er is samenhang met andere vormen van zorg, er is een relatie tussen
residentiele zorg en de inzet van respijtzorg (logeren) en
deeltijd-wonen met als doel de inzet van voltijds uithuisplaatsing te
voorkomen. Daarnaast is ook de gerichte inzet van (intensieve) ambulante
hulp van belang om dit te kunnen realiseren. Een koppeling met de
uitvoerders van de B-bestekken, waarin ambulant en logeren worden
aanbesteed, dient nadrukkelijk gelegd te worden.
- -
Duurverkorting is een expliciet aandachtspunt: er is zo min mogelijk
'wachttijd' in de instelling en zo veel mogelijk effectieve
behandeltijd.
- -
Tussentijdse korte opnames worden mogelijk gemaakt.
- -
Ten behoeve van cliënten in de residentie kan indien nodig gebruik
gemaakt worden van weekeinde- en vakantieopvang door middel van
gastgezinnen, netwerkpleegzorg en meeleefgezinnen.
- -
Meeleefgezinnen (inzet vrijwilligers) is een onderdeel van gehele
pleegzorgvisie en visie op residentiele zorg (in samenhang).
- -
Het aantal pleegzorgplaatsingen dat mislukt en leidt tot overplaatsing
van het pleegkind naar een ander gezin (of opname in een voorziening)
neemt af (in overleg).
- -
Instellingen trekken zoveel als mogelijk gezamenlijk op in de werving
van pleeg-, gezinshuis-ouders en vrijwilligers.
- -
Er is beschikbaarheid geregeld voor crisis- of spoedsituaties. Er wordt
binnen 4 uur een plek beschikbaar gesteld in samenwerking met een
spoeddienst (nader te omschrijven). We willen afspraken maken, in
afstemming met de Gelderse regio’s, over de inzet van crisisopvang /
crisisplaatsen.