Organisatie | Noord-Holland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Financiële verordening Noord-Holland 2015 |
Citeertitel | Financiële verordening Noord-Holland 2015 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | financiën, doelmatigheid, begroting, financieel beheer, financiële organisatie, audit |
De Financiële verordening Noord-Holland 2011 wordt ingetrokken.
artikel 216 van de Provinciewet
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-10-2015 | 28-12-2019 | nieuwe regeling | 28-09-2015 Provinciaal blad, 2015, 120 | 622092-622126 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
afrekeningsverschil: bedragen die bij afsluiting van het begrotingsjaar nog moeten worden betaald dan wel ontvangen worden op de balans gezet. Wanneer de definitieve betaling of ontvangst blijkt af te wijken van het balansbedrag is sprake van een afrekeningsverschil. Het afrekeningsverschil wordt ten gunste of ten laste van het lopende begrotingsjaar gebracht;
garantstelling: een schriftelijke verklaring van de provincie aan een geldverstrekker (doorgaans een bank) dat de geldnemer aan zijn verplichtingen zal voldoen, waarbij wordt geregeld dat wanneer de geldnemer in betalingsproblemen komt, de provincie zorgt dat de financiële verplichtingen waarvoor zij garant staat, worden nagekomen;
Hoofdstuk 2 Begroting en verantwoording
Artikel 2.1 Voorbereiding van de begroting
Jaarlijks, tijdig voor het zomerreces sturen Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten ter vaststelling toe de concept kaderbrief met daarin de voorgestelde uitgangspunten voor de begroting van het komende jaar.
Artikel 2.2 De begroting en de meerjarenraming
Jaarlijks, uiterlijk in de maand september zenden Gedeputeerde Staten de in artikel 194 van de Provinciewet bedoelde ontwerpbegroting ter vaststelling en de ontwerpmeerjarenraming ter informatie aan Provinciale Staten toe, ingedeeld volgens de door Provinciale Staten vastgestelde programma-indeling.
Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting worden voor nieuwe investeringen het benodigde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet weergegeven. Voor de lopende investeringen worden het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet, in het lopende en het eerstvolgende begrotingsjaar, weergegeven.
Artikel 2.3 Autorisatie begroting, investeringskredieten en begrotingswijzigingen
Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen, zenden Gedeputeerde Staten voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel inclusief een dekkingsplan en een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet aan Provinciale Staten.
Indien Gedeputeerde Staten voorzien dat een geautoriseerd programmabudget of investeringskrediet dreigt te worden overschreden, wordt dit door Gedeputeerde Staten in de eerstvolgende vergadering aan Provinciale Staten gemeld. Gedeputeerde Staten voegen hierbij een voorstel voor wijziging van het budget of het investeringskrediet of een voorstel voor bijstelling van het beleid.
Artikel 2.4 Tussentijdse rapportage
In de eerste begrotingswijziging kunnen uitgestelde intenties worden meegenomen. Incidenteel voor een beleidsintentie geraamde middelen, ten laste waarvan in het jaar waarin zij geraamd zijn, als gevolg van factoren van buitenaf, geen verplichtingen zijn aangegaan, kunnen gedurende maximaal 1 jaar voor deze beleidsintenties worden gereserveerd.
Artikel 3.3 Nota deelnemingen en verbonden partijen
Gedeputeerde Staten zenden tenminste eenmaal in de vier jaar een nota ter vaststelling aan Provinciale Staten waarin het voorgestelde beleid met betrekking tot deelnemingen en verbonden partijen wordt behandeld.
In de toelichting op de balans wordt informatie opgenomen over de boekwaarde van de activa. In de paragraaf Grondbeleid van de begroting en jaarrekening wordt informatie opgenomen over de boekwaarde en de marktwaarde van de gronden in eigendom van de provincie. De boekwaarde mag niet hoger zijn dan de marktwaarde.
Artikel 3.5 Afschrijving op activa
Artikel 3.6 Rentetoerekening aan activa
Tijdens de werkzaamheden van onderhanden zijnde investeringen vindt rentetoerekening plaats op basis van het percentage van 3-maands Euribor over de tot dan toe gedane uitgaven. Deze rentetoerekening (bouwrente) wordt mee geactiveerd. Het op de eerste werkdag van het jaar geldende percentage wordt voor het gehele jaar gehanteerd.
Met ingang van 1 januari van het jaar volgend op het jaar van afronding van investeringen waarvan de afschrijvingstermijn 5 jaar of minder is, wordt rente toegerekend aan deze investering op basis van het percentage van 3 jaar staatspapier over de gemiddelde boekwaarde. Deze percentages worden op 1 januari van het jaar van afronding van de investering bepaald.
Met ingang van 1 januari van het jaar volgend op het jaar van afronding van investeringen waarvan de afschrijvingstermijn langer is dan 5 jaar wordt rente toegerekend aan deze investering op basis van het percentage van 10 jaar staatspapier over de gemiddelde boekwaarde. Deze percentages worden op 1 januari van het jaar van afronding van de investering bepaald.
Voor investeringen in grond-, weg en waterbouwkundige werken geldt dat de rentetoerekening, in afwijking van het bepaalde in het derde lid plaatsvindt op 1 januari van het jaar, volgend op het jaar waarin de uitgaven zijn gedaan. De rentetoerekening gebeurt eveneens op basis van 10 jaar staatspapier over de gemiddelde boekwaarde.
De algemene reserve maakt deel uit van een buffer voor financiële tegenvallers van een omvang die niet uit de algemene dekkingsmiddelen is op te vangen. De buffer is minimaal gelijk aan het saldo van het netto risicobedrag dat voor het boekjaar waarop deze jaarrekening en begroting betrekking hebben, is bepaald.
Artikel 4.2 Bestemmingsreserves
Artikel 4.3 Nota reserves en voorzieningen
Gedeputeerde Staten zenden tenminste eenmaal in de vier jaar een nota reserves en voorzieningen ter vaststelling aan Provinciale Staten. Deze nota behandelt in ieder geval het voorgestelde beleid met betrekking tot reserves en voorzieningen, de noodzaak tot het aanhouden van de specifieke bestemmingsreserves en voorzieningen en het verloop van de reserves en voorzieningen.
Hoofdstuk 5 Budgetbevoegdheden
Artikel 5.1 Investeringskredieten en voorzieningen
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot het doen van uitgaven ten laste van investeringskredieten die op basis van artikel 2.3, tweede lid zijn geautoriseerd tot het totale bedrag van het investeringskrediet. Gedeputeerde Staten zijn tevens bevoegd tot het doen van uitgaven ten laste van voorzieningen, tot het totale bedrag van de betreffende voorziening.
Artikel 5.2 Onvoorziene uitgaven
Gedeputeerde Staten kunnen uitsluitend bij wijze van begrotingswijziging voorstellen doen tot het beschikken over de post onvoorzien.
Naast de openstaande crediteuren van voorgaande boekjaren, worden op de balanspost crediteuren aan het einde van een boekjaar slechts bedragen opgenomen voor zover er per 31 december verplichtingen zijn aangegaan, en deze verplichtingen verband houden met een aan het boekjaar toe te rekenen prestatie.
Artikel 5.5 Nota Leningen en garantstellingen
Geldleningen en financiële garantstellingen worden uitsluitend verstrekt uit hoofde van de publieke taak, binnen de vastgestelde financiële kaders. Voor het verstrekken van geldleningen en garantstellingen worden door Gedeputeerde Staten richtlijnen voor de uitvoering vastgesteld.
Hoofdstuk 6 Organisatie financieel beheer
Paragraaf 1 De financiële administratie
Artikel 6.1 De financiële administratie
De administratie is zodanig van opzet en werking dat zij dienstbaar is voor:
Gedeputeerde Staten zorgen voor de interne controle op de getrouwheid van de informatieverstrekking ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, alsmede de rechtmatigheid van de beheerhandelingen. Tevens zorgen Gedeputeerde Staten er voor dat deze interne toetsing tenminste bestaat uit een planmatige periodieke controle en dat bij afwijkingen voor zover mogelijk maatregelen tot herstel worden genomen.
Artikel 6.4 Risicomanagement en weerstandsvermogen
Gedeputeerde Staten zenden tenminste eenmaal in de vier jaar een nota ter vaststelling aan Provinciale Staten waarin het voorgestelde beleid met betrekking tot het risicomanagement wordt behandeld. In de nota wordt ook de beschikbare weerstandscapaciteit gedefinieerd en wordt de norm voor het gewenste weerstandsvermogen bepaald.
Paragraaf 2 Beheer van vermogenswaarden
Artikel 6.6 Financieringsstatuut
Gedeputeerde Staten leggen tenminste elke vier jaar een financieringsstatuut ter vaststelling voor aan Provinciale Staten, waarin het beleid ten aanzien van de financieringsfunctie en de beschrijvingen van procedures, taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden inzake het beheer van vermogenswaarden zijn opgenomen, met inachtneming van de algemene eisen ten aanzien van functiescheiding en controle.
Hoofdstuk 8 De Concerncontroller
Artikel 8.4 Bevoegdheden en taken
De concerncontroller is te allen tijde bevoegd informatie en gegevensbronnen en -bestanden te onderzoeken of te laten onderzoeken, processen en systemen te toetsen en te doen wat hij overigens noodzakelijk acht om zijn taken te kunnen vervullen. De concerncontroller heeft daartoe ongehinderd toegang tot alle informatie en personen binnen de Provincie Noord-Holland die hij voor de uitoefening van zijn taken nodig acht.
Artikel 9.2 Verantwoordelijkheden
De interne auditfunctie is verantwoordelijk voor de uitvoering van audits en overige werkzaamheden als bedoeld in artikel 9.3.
Hoofdstuk 10 De auditstuurgroep
De auditstuurgroep bestaat uit de portefeuillehouder Concern Controlling (voorzitter), de provinciesecretaris en de concerncontroller, de programmamanager Interne Audit alsmede een extern onafhankelijk door Gedeputeerde Staten aan te wijzen lid. Overige leden worden door Gedeputeerde Staten benoemd.
Artikel 10.3 Taken en bevoegdheden
Tot de taken van de auditstuurgroep behoren:
het adviseren van Gedeputeerde Staten met betrekking tot de onderzoeken als bedoeld in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel a, het Auditstatuut als bedoeld in artikel 9.4, vierde lid, het auditjaarplan als bedoeld in artikel 9.5, eerste lid, het jaarverslag als bedoeld in artikel 9.5, derde lid en overige zaken die naar mening van deauditstuurgroep relevant zijn voor de doeltreffendheid van de interne audit;
Artikel 11.1 Afwijkingsmogelijkheid voor Provinciale Staten
Provinciale Staten kunnen van bepalingen uit deze Financiële verordening afwijken.
Haarlem, 28 september 2015.
Provinciale Staten van Noord-Holland,
J.R. Loggen M.Sc, waarnemend statengriffier .
G.E.A. van Craaikamp, provinciesecretaris.
bij de geactualiseerde Financiële verordening Noord-Holland 2015
De Provinciewet schrijft voor dat elke provincie jaarlijks begrotings- en verantwoordingsstukken moet opstellen. Het Besluit begroting en verantwoording (BBV) bevat de regelgeving daarvoor. Met de Financiële verordening regelen PS op hoofdlijnen de spelregels voor het financieel beleid, de financiële organisatie en het financieel beheer. Deze verordening bevat aanvullende regels op, en een uitwerking van, de regels in het BBV. Met de financiële verordening creëren PS waarborgen voor de kwaliteit van de financiële functie van de provincie. Ook geeft de verordening een nadere invulling aan de (financiële) verantwoording van GS aan PS.
Er is voor gekozen om deze Financiële verordening beknopt te houden zodat het meer een ‘kapstok-verordening’ blijft, en om te voorkomen dat de verordening vaker of sneller dan gewenst moet worden aangepast als gevolg van veranderende details. Hiertoe is een aantal bepalingen uit de vorige versie (2011) ingekort of geschrapt omdat deze al in andere wetgeving zijn opgenomen.
Toelichting op de hoofdstukken 1 t/m 7
De belangrijkste begrippen die in de verordening worden gebruikt, zijn hier toegelicht.
De zinsnede “in het lopende en het komende boekjaar” is vervangen door “het lopende en het eerstvolgende begrotingsjaar”.
Verplaatst naar Art 2.3, zie de toelichting bij Art 2.3, lid 5 en lid 6.
De term “investeringen” is vervangen door “investeringskredieten” omdat de juiste formulering is (investeringskredieten worden door PS vastgesteld).
Dit lid is toegevoegd om aan te geven dat tussentijdse begrotingswijzigingen alleen plaatsvinden in formele P&C-documenten, waarbij een totaalbeeld van de begroting wordt voorgelegd aan PS. De bedoeling van het artikel is te voorkomen, dat door ambtenaren in een voordracht wordt opgenomen dat de begroting wordt gewijzigd.
Dit artikel is toegevoegd om aan te geven dat een incidenteel budget voor maximaal 1 jaar kan worden doorgeschoven, en om de criteria die hieraan zijn verbonden te beschrijven. In de vorige wijziging is de RUI vervallen.
De term “vergezeld van een productenrealisatie als bedoeld in hoofdstuk VI van het Bbv met toelichting” is verwijderd.
In de eerste regel is “wordt” gewijzigd in “worden”.
De laatste zin van dit artikel “In de registratie worden ook opgenomen de niet geactiveerde kunstvoorwerpen en de niet geactiveerde gebruiksvoorwerpen met een cultuurhistorische waarde.” Is geschrapt. De definitie van bezittingen is verhelderd in de begrippenlijst.
De term “lopende privaatrechtelijke overeenkomsten” is gewijzigd in “overeenkomsten”, omdat de overeenkomsten die de provincie afsluit in essentie altijd privaatrechtelijk van aard zijn. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld bestuursovereenkomsten.
“Administratie en toezicht” is gewijzigd in “administratie of toezicht”.
Dit artikel blijft ongewijzigd omdat we dit artikel duidelijk wordt gemaakt dat de voorkeur er naar uitgaat dat investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut niet wordt geactiveerd. Dit is conform artikel 46, lid 4 van het BBV, waarin staat dat investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut kunnen worden geactiveerd.
In de laatste zin is het woord “specifiek” gewijzigd in “beargumenteerd”, om te benadrukken dat het gebruik van een andere afschrijvingsmethode goed beargumenteerd moet worden.
De term “de activa” is vervangen door “investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut”, conform de in het Bbv gebruikte terminologie.
Het woord “wegen” is vervangen door “activa met maatschappelijk nut”.
De zin toegevoegd “Het op de eerste werkdag van het jaar geldende rentepercentage wordt voor het gehele jaar gehanteerd”. Zie ook de toelichting bij (het schrappen van) Art 3.6, lid 5.
Zowel aan lid 2 als aan lid 3 de zin toegevoegd “Deze percentages worden op 1 januari van het jaar van afronding van de investering bepaald”. Zie ook de toelichting bij (het schrappen van) Art 3.6, lid 5.
Dit artikel is geschrapt. Het artikel luidde als volgt:
“De op de eerste werkdag van het jaar geldende waarde van de in het eerste lid genoemde rentepercentage wordt voor het gehele jaar gehanteerd. De percentages genoemd in het tweede en derde lid worden op 1 januari van het jaar van afronding van de investering bepaald”. Artikel 3.6, lid 1, lid 2 en lid 3 zijn hierop aangepast. Zie de toelichting hierboven.
Dit was eerst lid 6. Duidelijk is gemaakt dat met “het percentage van 3 jaar staatspapier” wordt bedoeld het rentepercentage geldend op 1 januari van dat boekjaar.
De bepaling dat de omvang van de algemene reserve tenminste 25% van de structurele algemene dekkingsmiddelen bedraagt is geschrapt omdat deze bepaling achterhaald is. In de tekst is verduidelijkt dat de algemene reserve deel uitmaakt van de buffer voor het opvangen van financiële tegenvallers, en dat deze buffer minimaal gelijk is aan het saldo van het netto risicobedrag dat voor het boekjaar waarop de betreffende begroting en jaarrekening betrekking hebben is bepaald. In de laatste zin is “jaarrekening” daarom gewijzigd in “jaarrekening en begroting”.
De tekst is gewijzigd, in overeenstemming met het BBV.
De laatste zin “Behoudens indien bij het instellen van een reserve anders is besloten vallen de middelen die aan het einde van een boekjaar vrij besteedbaar zijn, terug naar de algemene middelen” is verwijderd, omdat in de nota Reserves en Voorzieningen is vastgelegd hoe wordt omgegaan met middelen uit een reserve die aan het einde van een boekjaar vrij besteedbaar zijn.
Geschrapt omdat het wettelijk is bepaald dat een bestemmingsreserve geen negatief saldo mag hebben. Het is dus overbodig om dit ook hierin op te nemen.
Geschrapt omdat de reserve Afwikkeling Opgeheven Reserves niet (meer) bestaat.
Geschrapt omdat het beleid m.b.t. reserves is vastgelegd in de nota Reserves en Voorzieningen.
Geschrapt omdat de bepaling over de rentetoevoeging overlopende passiva achterhaald is.
Art. 4.5 is art. 4.3 geworden.
De term “post onvoorziene uitgaven” is gewijzigd in “post onvoorzien” omdat dit de enige juiste benaming van deze post is.
De tekst is gewijzigd. In plaats van subsidieverplichtingen die na 3 jaar nog niet zijn besteed te laten terugvloeien in de algemene reserve, wordt de balanspost jaarlijks geëvalueerd.
De term “afboekingen” is ter verduidelijking vervangen door “geboekte afrekeningsverschillen”.
Geschrapt omdat dit in de praktijk niet meer voorkomt.
Dit artikel is toegevoegd als verwijzing naar de richtlijnen voor het vertrekken van geldleningen en garantstellingen. De nota Leningen en Garantstellingen wordt door GS vastgesteld, nadat deze geactualiseerde Financiële verordening door PS is vastgesteld.
Aan de bepaling is toegevoegd “en op basis van een risicoanalyse van de processen”, omdat op dit moment alleen de procedures zijn beschreven waar een risico aan zit
De laatste zin is anders geformuleerd, om te benadrukken dat Gedeputeerde Staten zorgen voor een interne toetsing die tenminste bestaat uit een planmatige periodieke controle.
De tekst is aangepast aan de mogelijkheid dat Nederlandse medeoverheden onderling geld aan elkaar mogen uitlenen. Naast het uitzetten in deposito’s is het ook toegestaan om tijdelijk overtollige middelen uit te lenen aan andere decentrale overheden.
Geschrapt omdat het rapporteren over het in de begroting opgenomen financieringsbeleid tegenwoordig niet meer gebeurt bij het aanbieden van tussentijdse rapportages.
Dit is lid 2 geworden door het schrappen van het oorspronkelijke lid 2, zie de toelichting hierboven.
In lid 1 (ongewijzigd) is bepaald dat de prijzen die in een privaatrechtelijke relatie in rekening worden gebracht in redelijkheid ten minste alle variabele en vaste aan de betreffende activiteit toe te rekenen kosten dekken.
Deze bepaling geldt niet in alle gevallen voor grondtransacties. De term ‘grondtransacties’ kan naast de aan- en verkoop ook betrekking hebben op het vestigen van zakelijke rechten en het door middel van huur, pacht of bruikleen in gebruik geven van grond. Bijvoorbeeld het anti-kraak laten bewonen van een gebouw.
Toelichting op de hoofdstukken 8, 9 en 10
De belangrijkste wijziging is het toevoegen van een nieuw artikel 9 over Interne Audit. Daarvoor is gekozen vanwege de gewenste onafhankelijke positionering van de interne auditfunctie onder een eigen leidinggevende en om ook duidelijker control- en audittaken te onderscheiden.
Deze bepalingen zijn verplaatst naar het nieuwe artikel 9, lid 3 om de onder ‘algemeen’ vermelde reden.
Deze bepaling is aangepast naar aanleiding van het 5-puntenprogramma versterking financiële functie en de gegroeide praktijk van Concerncontrolling. Het CAR-model (Control, Audit, Risk) is centraal komen te staan. Dit model is gericht op het onderkennen en mitigeren van risico’s op het gebied van de rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de provinciale processen. Concerncontrolling toetst en adviseert over de inrichting van die processen houdt daar toezicht op.
Deze bepaling is verplaatst naar het nieuwe artikel 9, lid 3 om de onder ‘algemeen’ vermelde reden.
Dit artikel is vervallen met uitzondering van lid 1a) (zie hierboven). In de voorstellen tot wijziging is een nieuw artikel 8.4 opgenomen waarin zowel de taken (oud artikel 8.4) als bevoegdheden (oud artikel 8.5) van de Concerncontroller zijn opgenomen. De taakomschrijving is aangepast aan het 5-puntenprogramma en de huidige denkbeelden binnen de provincie over de functie van de Concerncontroller.
In artikel 8.4, lid 2 is bepaald dat de taken van de Concerncontroller worden uitgewerkt in het controlstatuut. Voor een dergelijk statuut is gekozen naar analogie met het auditstatuut. Dat maakt een meer flexibele sturing op de taken van de concerncontroller mogelijk, omdat dan niet voor alle wijzigingen aanpassing van de Financiële verordening noodzakelijk is. De verordening bevat een abstracte omschrijving van de taken die de goedkeuring van PS behoeven. De concrete invulling gebeurt via het controlstatuut dat wordt vastgesteld door GS (lid 6).
In het nieuwe artikel 8.4 is een lid 5b) opgenomen dat de Concerncontroller toegang geeft tot alle informatie en personen die nodig zijn voor de uitoefening van zijn functie.
In lid 7 is opgenomen dat de taken van de concerncontroller nader worden uitgewerkt in het controlstatuut. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende taken:
De in artikel 8.4 (nieuw) bedoelde bevoegdheid is van overeenkomstige toepassing verklaard voor de medewerkers van Concerncontrol inclusief de interne auditfunctie.
Het oude hoofdstuk 9 is nu hoofdstuk 10.
Dit hoofdstuk betreft de interne auditfunctie en is zoveel mogelijk op dezelfde wijze opgebouwd als hoofdstuk 8. Belangrijk verschil is dat hoofdstuk 8 op de functie (persoon) is geschreven en hoofdstuk 9 op het organisatieonderdeel.
Dit artikel betreft de taken van de interne auditfunctie. Die taken komen overeen met de taken die eerder in artikel 8.4 van de financiële verordening 2011 stonden vermeld. In de oude verordening stonden de Algemeen Directeur en Concerncontroller niet genoemd als opdrachtgever voor audits. Daar was in de praktijk wel behoefte aan. Dat is in dit artikel nu geregeld.
Naar aanleiding van het 5 puntenprogramma is er een programmamanager interne audit aangesteld die leiding geeft aan de interne auditfunctie. Gelet op de in dat programma beschreven gewenste onafhankelijke positie is ervoor gekozen om in artikel 9.4, lid 1 de programmanager de auditrapporten ter beschikking te laten stellen van de auditstuurgroep (i.p.v. de concerncontroller).
In het tweede lid is in verband met de hierboven beschreven bepaling in artikel 9.4, lid 1 “aanbevelingen concerncontroller” vervangen door “aanbevelingen interne audit”.
Hier is de rol van de auditstuurgroep meer toegesneden op het adviseren van GS over zaken gerelateerd aan de interne auditfunctie.