Organisatie | Opmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels verordening leerlingenvervoer Opmeer 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels verordening leerlingenvervoer Opmeer 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen
Verordening leerlingenvervoer gemeente Opmeer 2015, artikel 21
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-07-2015 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 21-04-2015 Gemeenteblad d.d. 1-7-2015 | Adviesnota aan B&W d.d. 14 april 2015, nr. 15.0004389 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opmeer (hierna te noemen: het college) is op grond van artikel 21 van de verordening bevoegd om nadere uitvoeringsregels vast te stellen. De nummering van de beleidsregels verwijst zoveel mogelijk naar de artikelen uit de verordening waaraan nadere regels zijn gesteld. Verder worden algemene begrippen verduidelijkt voor zover deze niet zijn verduidelijkt in de toelichting op de verordening.
De regels komen voort uit praktijksituaties en zijn op ambtelijk niveau met de 7 Westfriese gemeenten afgestemd.
Het college, overwegende dat de raad de verordening heeft vastgesteld, stelt de volgende beleidsregels vast:
Ouders zijn verantwoordelijk voor het schoolbezoek van hun kinderen en zij moeten zelf zorgen voor het vervoer naar school. Dit ligt vast in de Leerplichtwet. De gemeente heeft uitsluitend de wettelijke zorgtaak een passende regeling te verstrekken, waarmee in vervoerskosten van de leerling, en zo nodig een begeleider, wordt voorzien. Ouders kunnen hun verantwoordelijkheden niet op- of overdragen aan de gemeente.
Bij de toekenning van een voorziening op grond van de verordening wordt gekeken naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van de leerling en zijn/haar ouders/verzorgers/sociale netwerk. Zelfstandigheid van het kind en het streven naar de meest optimale vorm van zelfstandigheid zijn de uitgangspunten. De kern van de verordening is dan ook gericht op reizen per openbaar vervoer of fiets, eventueel met (tijdelijke) begeleiding. In bepaalde gevallen is de leerling blijvend aangewezen op een specifieke vorm van vervoer. In andere gevallen kan met behulp van een training en/of tijdelijke begeleiding de leerling leren zelfstandig naar school te reizen.
Dit maakt dat het toekennen van leerlingenvervoer maatwerk is, waarbij iedere aanvraag individueel wordt beoordeeld ongeacht leeftijd. Dit sluit aan bij de doelstellingen van de Wmo 2015 en de Jeugdwet 2015.
Het college heeft een actieve rol door het verstrekken van vervoersadviezen aan ouders.
De uitvoering van het georganiseerd schoolbusvervoer is overgedragen aan de gemeente Hoorn.
De leerling is naar het oordeel van het college aangewezen op openbaar vervoer met begeleiding of fietsvervoer met begeleiding.
Het college sluit, als het om het begeleidingsvraagstuk in het leerlingenvervoer gaat, aan bij bestaande jurisprudentie. Er kunnen omstandigheden zijn die maken dat ouders onmachtig zijn om de begeleiding voor hun kind te organiseren. In dergelijke situaties kan het college overgaan tot het aanbieden van aangepast vervoer indien door de ouders wordt aangetoond dat zij alles hebben gedaan om de begeleiding van hun kind te organiseren (wetswijziging “redelijkerwijs te vergen inzet van ouders”).
De volgende criteria zijn van toepassing:
Een ouder een ander kind/andere kinderen in het gezin gelijktijdig naar een andere school moet brengen en aannemelijk maakt dat hij/zij hierdoor niet in staat is de leerling naar school te begeleiden. Er moet door de ouder worden aangetoond dat een andere oplossing (bijvoorbeeld het inschakelen van buren, familie of een andere vrijwilliger) niet mogelijk is.
Een ouder aangeeft op medische gronden de leerling niet te kunnen begeleiden. Het overleggen van een (goed onderbouwde) medische verklaring is noodzakelijk.
Het hebben van (betaalde) werkzaamheden van één of beide ouder(s) is geen reden om tot bekostiging van aangepast vervoer over te gaan.
Ter onderbouwing bij de hierboven vermelde punten 1, 2 en 3 wordt de ouder(s) gevraagd dit aannemelijk te maken door het indienen van een schriftelijke verklaring waaruit blijkt welke inspanningen de ouder(s) hebben ondernomen om de begeleiding van hun kind te organiseren en waarom dit niet lukt.
Een woning is de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Een leerling kan meerdere woningen hebben, bijvoorbeeld bij co-ouderschap of als de leerling in een woonvoorziening verblijft. Wanneer een leerling in meerdere gemeenten woont, moet het vervoer bij de desbetreffende gemeenten worden aangevraagd.
Als een leerling in verband met noodzakelijke opvang in een andere gemeente verblijft gedurende een periode van maximaal zes weken en zijn/haar eigen school blijft bezoeken, (en sprake is van een bestaande tegemoetkoming in de reiskosten) dan blijft de “oude” gemeente verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer voor de duur van het verblijf. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij crisisopvang. Als vooraf duidelijk is dat het noodzakelijk verblijf langer dan zes weken duurt, of als de leerling na afloop van de zes weken in de “nieuwe” gemeente blijft wonen, dienen ouder(s) een aanvraag in bij de “nieuwe” gemeente. De financiële tegemoetkoming wordt gebaseerd op de kosten van het vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Dit kan leiden tot een (gedeeltelijke) afwijzing van de vervoersvoorziening.
Als een leerling vanwege een vakantie van de ouder(s) tijdelijk elders verblijft kan geen aanspraak gemaakt worden op leerlingenvervoer.
Artikel 3, vervoersvoorziening naar dichtstbijzijnde toegankelijke school
In de verordening is bepaald dat leerlingenvervoer alleen geldt voor vervoer tussen het woonadres van de leerling en de school in de zin van de Wet op het Primair onderwijs, de Wet op de Expertisecentra of de Wet op het Voortgezet Onderwijs die de leerling bezoekt.
Onderwijs in combinatie met dagbehandeling
Voor vervoer naar zorginstellingen zijn in eerste instantie de Jeugdwet 2015 en de Wet Langdurige zorg van toepassing.
Volgt een leerling onderwijs op of nabij een zorginstelling, dan kunnen de ouders in aanmerking komen voor een (gedeeltelijke) tegemoetkoming in de kosten. Het college kan ook besluiten dat (gecombineerd) vervoer per georganiseerd schoolbusvervoer in dergelijke situaties de meest passende en voor de gemeente goedkoopste vorm van vervoer is. Dit wordt per situatie beoordeeld. Het moet dan gaan om onderwijs in de zin van onderwijswetgeving, dus moet de instelling die het onderwijs verzorgt een “school” zijn. Hierbij geldt dat, op grond van de verordening, de gemeente vervoert in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, volgens het schoolplan. Krijgen de leerlingen voor, tijdens of na schooltijd zorg/behandelingen, dan zijn toch de schooltijden leidend voor het leerlingenvervoer.
Beveiligd vervoer in de gesloten jeugdhulp valt niet onder het leerlingenvervoer.
Vervoer naar buitenschoolse opvang is geen wettelijke verplichting voor de gemeente. Het vervoer naar de buitenschoolse opvang of andere opvangadressen valt in beginsel niet onder de verordening en niet onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid.
In bepaalde gevallen (zoals wanneer de opvang op de route ligt) kan het college besluiten uit coulance toch het vervoer te fiatteren.
Naar de volgende vormen van naschoolse opvang is geen vervoer mogelijk:
Sommige leerlingen gaan een aantal uren of dagdelen per week naar een andere school dan de school waarop zij staan ingeschreven. Het gaat hierbij vaak om extra ondersteuning of uitdaging voor de leerling. Bij deze “deelklassen” gaat het bijvoorbeeld om een taalklas, rekenklas, schakelklas, nieuwkomers klas of hoogbegaafden klas. Aanvragen voor leerlingenvervoer die betrekking hebben op het bezoek aan een deeltijdklas worden niet gehonoreerd. Ouders kunnen geen aanspraak maken op leerlingenvervoer (uitgezonderd “symbiose” zie blz. 11 toelichting op de verordening.
Termijn van voorlopige plaatsing
Ouders die het aanvraagformulier niet tijdig hebben ingeleverd, worden hierop gewezen door het college. Het college bepaalt voor welke datum de aanvraag moet zijn ingeleverd. Als naar de mening van het college ouders in gebreke blijven, dan bepaalt het college per welke datum de voorlopige plaatsing wordt beëindigd. De gemeente geeft dit schriftelijk door aan de ouders en de afdeling LWF.
De verwachte periode van de tijdelijke handicap dient in ieder geval aangetoond te worden middels schriftelijke verklaringen. Deze bewijsstukken kunnen bijvoorbeeld zijn van medische specialisten of een behandelend arts. Het college behoudt zich het recht voor het advies van andere deskundigen bij de beoordeling te betrekken. De kosten van de verklaringen en het eventuele advies zijn voor rekening van de aanvrager.
Hierbij vergoedt het college de kosten van openbaar vervoer van de begeleider, dan wel een fietsvergoeding voor de door de begeleider noodzakelijk te maken kosten en kilometers. Als een begeleider bijvoorbeeld de begeleiding combineert met reizen naar het werk, brengt het college deze kosten en/of kilometers in mindering op de vergoeding. Ongeacht het aantal daadwerkelijke begeleiders, vergoedt het college maximaal de kosten van één begeleider. Bij de verstrekking van een vergoeding van de vervoerskosten van een begeleider in het openbaar vervoer wordt rekening gehouden met de mogelijkheden die de NS biedt voor het gratis meereizen van een begeleider. Voor gehandicapten vanaf 12 jaar die niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen kan door de ouders van deze kinderen bij de NS een zogenaamde OV Begeleiderkaart worden aangevraagd.
Het drempelbedrag wordt geheven per leerling, er is geen maximum aantal keer dat het bedrag per leerling wordt geheven. (Bij eigen vervoer per auto wordt het drempelbedrag eenmaal geheven.) De draagkrachtafhankelijke bijdrage wordt geheven per gezin. Het drempelbedrag en de inkomensafhankelijke bijdrage worden in mindering gebracht op de toegekende vergoeding.
Het vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in het schoolplan. Uitsluitend als een leerplichtige leerling ten gevolge van een structurele handicap of ziekte slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan in voorkomende gevallen gedurende de schooltijd vervoerd worden. Als er sprake is van kortere schooltijden in verband met een “wenperiode” (bijv. vanwege de jonge leeftijd van het kind) zijn de ouders zelf verantwoordelijk voor het vervoer buiten de schooltijden.
Uitgangspunt is het streven naar een zo kort mogelijke reis- en wachttijd. De gemeente heeft echter ook rekening te houden met efficiënte uitvoering van het leerlingenvervoer door bijv. het combineren van vervoer. De breng- en ophaaltijd aan school moet liggen binnen een marge van 10 minuten voor de aanvangstijd respectievelijk na de eindtijd van de school. Afwijkingen hierop zijn alleen toegestaan in overleg met en na goedkeuring van het college.
Ouders zijn verantwoordelijk voor het gedrag van hun kind in de (taxi)bus. Zij moeten hun kinderen instrueren zich zo te gedragen, dat tijdens het vervoer geen ongeregeldheden ontstaan. In het “Reglement Leerlingenvervoer” en het “Protocol in geval van overlast” staan verwoord wat er van de leerling die vervoerd wordt, wordt verwacht. Dit reglement en protocol worden in de vorm van een brochure door LWF en/of de gemeente meegestuurd met het aanvraagformulier en/of de beschikking.
Deze beleidsregels komen in de plaats van de beleidsregels die zijnvastgesteld op 3 februari 2011. Dit besluit wordt aangehaald als: beleidsregels verordening leerlingenvervoer Opmeer 2015 en treden in werking op de achtste dag na de bekendmaking van dit besluit en werken terug tot en met 1 januari 2015.
Burgemeester en wethouders van Opmeer,
de secretaris, de burgemeester