Organisatie | Opmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels Jeugdhulp 2015 gemeente Opmeer |
Citeertitel | Nadere regels Jeugdhulp 2015 gemeente Opmeer |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Verordening Jeugdhulp Opmeer 2015
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 17-02-2018 | Nieuwe regeling | 23-12-2014 Gemeenteblad d.d. 18-5-2015 | B&W-voorstel nr. 11 d.d. 17-12-2014 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opmeer,
gelet op het besluit van de raad van 23 oktober 2014 tot vaststelling van de Verordening Jeugdhulp Opmeer 2015;
overwegende dat de bepalingen van de Verordening Jeugdhulp Opmeer 2015 nadere invulling behoeven door middel van beleidsregels;
V.opstellen ondersteuningsplan 8
VII. criteria voor een individuele voorziening 9
II. de voor de professionele zorgaanbieder geldende kwaliteitseisen 11
III. de voor het sociale netwerk geldende kwaliteitseisen 12
II. verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering 16
De verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jongeren (jeugd-ggz), zorg voor jeugd met een licht verstandelijke beperking (jeugd-lvb), ggz in het kader van het jeugdstrafrecht (forensische zorg). Jeugdbescherming en jeugdreclassering. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak), naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening). Dit vindt plaats op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald.
Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.
De Jeugdwet schrijft voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, de kinderbeschermingsmaatregelen of de in te zetten jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
De verordening is, op grond van de Jeugdwet, vastgesteld door de raad. In de verordening wordt verwezen naar nadere regels over de toegang tot jeugdhulp en PGB. In de nu voorliggende nadere regels zijn deze artikelen nader uitgewerkt.
De verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a van de wet, bepaalt dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele jeugdhulpvoorzieningen en overige jeugdhulpvoorzieningen.
De verordening maakt onderscheid gemaakt tussen overige en individuele jeugdhulpvoorzieningen. Voor een deel van de hulpvragen kan worden volstaan met een overige jeugdhulpvoorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.
De toeleiding naar de jeugdhulp vindt op verschillende manieren plaats.
Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist
In de Jeugdwet is geregeld, dat jeugdhulp ook toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp een jeugdige en/of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is, hoe vaak iemand moet komen en hoe lang. Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken gaan ook in op hoe de artsen en het WIJkteam goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind. Dit om de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 plan – 1 contactpersoon, vooral bij multiproblematiek, te waarborgen en om te voorkomen dat er nieuwe ‘verkokering’ plaats vindt, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn.
Daarnaast moet de jeugdhulpaanbieder rekening houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. De verordening regelt welk aanbod wij alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk stellen. Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt de gemeente alleen de aspecten met betrekking tot het proces.
Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting.
De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met het WIJkteam. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden.
Het WIJkteam is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig vinden om een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering uit te voeren. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht.
Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter doen omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met het WIJkteam te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in de verordening.
Toegang via het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)
Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt wanneer nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in de verordening.
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder kan ook rechtstreeks binnenkomen bij de gemeente, via het WIJkteam. De beslissing welke zorg een jeugdige en/of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg tussen het WIJkteam met die jeugdige en zijn ouders.
In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige, uit het WIJkteam, en de jeugdige en zijn ouders wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan wordt eerst gekeken of dit een overige voorziening is of een individuele jeugdhulpvoorziening. Is het laatste het geval dan neemt het WIJkteam, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken. Daarbij wordt ook een besluit genomen of het een voorziening in natura is of een PGB.
De regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren, bij een individuele jeugdhulpvoorziening via het WIJkteam van de gemeente zijn in hoofdstuk 3 nader bepaald.
3.1.1 Iedere jeugdige of ouder die zijn woonplaats heeft in de gemeente kan zich rechtstreeks met een jeugdhulpvraag richten tot het WIJkteam.
3.1.2 In spoedeisende gevallen treft het WIJkteam, namens het college, zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel, of vraagt een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.
3.1.3 Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.
Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In onze gemeente is de beslissing over het inzetten van jeugdhulp gemandateerd aan deskundigen in het WIJkteam.
De jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naartoe zonder meldingsprocedure.
Zoals in de algemene toelichting al is aangehaald hebben jeugdigen en ouders onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en geen individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. De verordening bevat een aantal bepalingen die dit moeten waarborgen.
3.2.1 Het WIJkteam verzamelt in overleg met de jeugdige en/of de ouders de noodzakelijke en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie.
3.2.2 Het WIJkteam maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek en informeert de jeugdige en/of de ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.
3.2.3 Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders aan het WIJkteam alle overige gegevens die naar het oordeel van het WIJkteam voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Voor het onderzoek (naar aanleiding van de jeugdhulpvraag) worden relevante bekende gegevens in kaart gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Ook is een goede afstemming mogelijk met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.
De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het WIJkteam geen toegang heeft in verband met de privacyregels (het WIJkteam gaat werken met een privacyprotocol) kan zij de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien.
Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de jeugdhulpvraag meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.
In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het WIJkteam op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.
Als het WIJkteam al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute jeugdhulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de jeugdhulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.
3.3.1 In het gesprek over de jeugdhulpvraag tussen de jeugdige, de ouders en het WIJkteam en mogelijk andere betrokkenen, kan worden gesproken over:
3.3.2 In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het WIJkteam de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.
3.3.3 Alleen indien het WIJkteam dit acceptabel vindt, kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders worden afgezien van een gesprek IV. verslag
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (wijkteam) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.
In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele jeugdhulpvoorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele jeugdhulpvoorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt.
In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.
In de onderdelen a tot en met h zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij het WIJkteam bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige en/of zijn ouders voor het eerst bij het WIJkteam, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen.
In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.
Het tweede lid dient ertoe ouders te informeren. Het WIJkteam neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het door het college daartoe aangewezen bestuursorgaan, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. In artikel 8.2.3 van de wet is bepaald dat de ouderbijdrage door ‘het bestuursorgaan dat met (de vaststelling en) de inning is belast’ wordt vastgesteld en ten behoeve van de gemeente wordt geïnd. De ouderbijdrage geldt op grond van art. 8.2.1 van de wet alleen in situaties van jeugdhulp buiten de thuissituatie.
3.4.1 Het WIJkteam maakt van het gesprek een verslag. Het verslag wordt zo spoedig mogelijk na het gesprek aan de jeugdige en/of de ouders gestuurd, overhandigd, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.
3.4.2 Het gespreksverslag bevat afspraken over vervolgstappen in verband met de besproken jeugdhulpvraag, In deze vervolgstappen wordt aangegeven:
3.4.3 Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.
3.4.4 Het al dan niet geheel of gedeeltelijk accepteren van het aanbod voor het opstellen van een familiegroepsplan, met of zonder professionele begeleiding wordt opgenomen in het verslag.
3.4.4 Het verslag kan worden aangemerkt als ondersteuningsplan, indien deze door de jeugdige en/of zijn ouders is ondertekend en dit expliciet is aangegeven.
Het verslag is in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een individuele voorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor het WIJkteam inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een jeugdhulpvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn.
Desgewenst kan het WIJkteam de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen ondersteuningsplan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het WIJkteam en de cliënt dit plan ondertekenen.
Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij.
3.5.1 Het ondersteuningsplan wordt opgesteld vanuit het kader: een gezin, een plan, een regisseur.
3.5.2 Het familiegroepsplan kan onderdeel uitmaken van het ondersteuningsplan. Het familiegroepsplan is een plan van aanpak opgesteld door de ouder(s), samen met bloedverwanten, of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren.
3.5.3 In het ondersteuningsplan wordt vermeld van welke vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen de jeugdige en/of de ouders gebruik gaan maken en/of voor welke individuele jeugdhulp voorzieningen de jeugdige en/of de ouders een aanvraag indienen bij het WIJkteam.
Het ondersteuningsplan wordt samen met de jeugdige en/of de ouders en mogelijk andere betrokkenen opgesteld. In de praktijk kan dit betekenen dat het gespreksverslag dat in artikel 8 wordt genoemd wordt omgebouwd tot een ondersteuningsplan.
Het ondersteuningsplan wordt opgesteld aan de hand van de werkwijze één huishouden, één plan.
In het ondersteuningsplan staan in de eerste plaats de afspraken over wat de jeugdige en/ of zijn ouders zelf gaan oppakken. Daarnaast wordt beschreven welke overige jeugdhulpvoorzieningen en welke individuele jeugdhulpvoorzieningen nodig zijn. Het ondersteuningsplan vormt de verbinding met ondersteuning uit andere voorzieningen bijvoorbeeld onderwijs, participatie en volwassenenzorg.
Het ondersteuningsplan is geen statisch document. Er kunnen afspraken aan toegevoegd worden, wanneer dat naar inzicht van de jeugdige en/of de ouders of het college van belang is. Bovendien kan het zijn dat als er meerdere vragen/problemen in een gezin zijn, deze niet allemaal tegelijkertijd worden opgepakt.
3.6.1 Jeugdigen en/of de ouders kunnen een aanvraag om een individuele jeugdhulpvoorziening schriftelijk indienen bij het WIJkteam.
3.6.2 Het WIJkteam kan een ondertekend verslag van het gesprek en, in voorkomend geval het ondersteuningsplan, aanmerken als aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven.
3.6.3 Uit de aanvraag blijkt welke ondersteuning wordt aangevraagd door de jeugdige en/of zijn ouders en welk doel deze ondersteuning dient.
Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele jeugdhulpvoorziening te verkrijgen.
In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. De verordening en beleidsregels wijken daarvan niet af.
Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.
In de verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).
Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele jeugdhulpvoorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.
3.7.1 Het WIJkteam neemt het verslag, en in voorkomende gevallen het ondersteuningsplan, als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag voor een individuele jeugdhulpvoorziening.
3.7.2 Een cliënt komt in aanmerking voor een individuele voorziening indien
3.7.3 Het WIJkteam kent eveneens een individuele jeugdhulpvoorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing is afgegeven via de rechter of gecertificeerde instelling.
In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het WIJkteam hanteert bij toekenning van individuele jeugdhulpvoorzieningen. Hierbij is het voor het college van belang om goed te beoordelen: de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van overige of andere voorzieningen.
In geval dat een verwijzing is afgegeven via de rechter of gecertificeerde instelling, dient het WIJkteam de individuele jeugdhulpvoorziening schriftelijk toe te kennen.
In complexe situaties kan door het WIJkteam extern advies gevraagd worden voordat een individuele jeugdhulpvoorziening wordt toegewezen.
Het WIJkteam kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag of het opstellen van het ondersteuningsplan nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht. Het is bij de adviesvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt versterkt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.
4.2.1 Conform artikel 8.1.1 van de wet verstrekt het WIJkteam alleen een individuele jeugdhulpvoorziening in de vorm van een PGB:
als naar het oordeel van het WIJkteam gewaarborgd is dat de jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een aanbieder of een persoon die behoort tot het sociale netwerk van goede kwaliteit is. Onder goede kwaliteit wordt verstaan het kwaliteitsniveau gelijk aan die van zorgaanbieders in natura, zoals omschreven in 4.3.1 ;
Hierin is aangesloten op artikel 8.1.1 van de wet, dat voor het PGB is aangepast aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning als geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a, van de wet is bepaald dat het WIJkteam (namens het college) een PGB kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele jeugdhulpvoorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een PGB.
De formulering in artikel 8.1.1 maakt nog wel mogelijk dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het WIJkteam voorgestelde aanbod. Het WIJkteam kan het PGB dan slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het voorgesteld aanbod. Deze, uit het amendement Bisschop en Voortman voortvloeiende mogelijkheid is expliciet vastgelegd in lid 3, onder letter e.
In lid 5 wordt vervolgens gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet om bij verordening te bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Deze voorwaarden strekken er onder andere toe om te verhinderen dat een PGB wordt verstrekt aan een jeugdige die hier onder druk van mensen in zijn omgeving om heeft verzocht en bij wie een werkelijke hulpbehoefte niet aantoonbaar is of bij wie de hulpvraag ondergeschikt is aan financieel gewin.
4.3.1 Voor PGB zorgaanbieders gelden de volgende kwaliteitseisen:
Deze eisen zijn bedoeld om de kwaliteit van de PGB zorg op gelijke hoogte te krijgen als zorg in natura. Een PGB kan geweigerd worden wanneer de kwaliteit van de zorg niet gegarandeerd is. Hiermee voorkomen we dat malafide aanbieders hulp in onze gemeente gaan aanbieden.
De persoon aan wie een PGB wordt verstrekt, kan de jeugdhulp alleen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, wanneer er sprake is van een zware beperking en deze vorm van ondersteuning noodzakelijk is voor het kunnen wonen en functioneren van de jeugdige binnen het eigen gezin. Voor deze vorm van besteding van het PGB gelden de volgende voorwaarden:
Bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel MM) is de regeling in artikel 8.1.1 van de wet voor het PGB aangepast (“gestandaardiseerd”) aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), In deze regeling stond dat een PGB slechts wordt verstrekt indien aan de in het derde lid gestelde voorwaarden is voldaan. Bij amendement Bergkamp/Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 109) is het woord ‘slechts’ geschrapt omdat dit een onnodige en overbodige inperking van het recht op een PGB leek te suggereren. Bij amendement Bisschop en Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 100) is het vijfde lid zo aangepast dat duidelijk is geworden dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele jeugdhulpvoorziening in natura. Het WIJkteam kan het PGB slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het WIJkteam te bieden individuele jeugdhulpvoorziening in natura.
In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale PGB-artikel (8.1.1) van de wet. Dit lid is opgenomen teneinde in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de cliёnt te geven. In het eerste lid is verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1 van de wet een PGB kan verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”). Voor gemeenten is ondermeer van belang dat een PGB slechts wordt verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele jeugdhulpvoorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b).]
Het tweede tot en met het vijfde lid berusten op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een PGB wordt vastgesteld.
In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a, van de wet is bepaald dat het college een PGB kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele jeugdhulpvoorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een PGB.
Een PGB is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een PGB bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele jeugdhulpvoorziening in natura.
Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden en tegen welk tarief de persoon aan wie een PGB wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, dan wel van een ongekwalificeerde ondersteuner.
5.1.1 In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
5.1.2 Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
5.1.3 Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
5.1.4 Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige of zijn ouders daarover in de beschikking geïnformeerd.
Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het WIJkteam indienen, of indien de rechter of de gecertificeerde instelling een verwijzing verstrekt, wordt een schriftelijke beschikking opgesteld, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst, en indien voldaan wordt aan de criteria in artikel 4.2, bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een PGB.
Verder is bepaald dat in de beschikking informatie wordt opgenomen over de wettelijk
geldende regels ter zake van de eventuele verschuldigdheid van een ouderbijdrage.
Gemeenten zijn op basis van de Jeugdwet wettelijk verplicht een ouderbijdrage op te leggen voor alle jeugdhulp waarbij sprake is van verblijf buiten het gezin (dat wil zeggen waarbij een jeugdige gedurende een etmaal of een deel daarvan verblijf wordt geboden met een passend pedagogisch klimaat bij een pleegouder of in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder). De gemeente neemt in de beschikking op of er sprake is van verblijf en/of dagverblijf en om hoeveel nachten en/of dagdelen het hier gaat. De gemeente geeft daarbij alvast een indicatie van de maandelijkse ouderbijdrage en geeft aan in welke uitzonderingssituaties er geen ouderbijdrage behoeft worden betaald. Ouders worden uitgenodigd om zelf contact op te nemen met de gemeente wanneer zij denken niet in aanmerking te komen voor een ouderbijdrage op basis van de uitzonderingssituaties. Het CAK zal de vaststelling en de inning van de ouderbijdrage voor de gemeente gaan uitvoeren.
6.1.1 Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige en/of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het WIJkteam mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele jeugdhulpvoorziening.
6.1.2 Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele jeugdhulpvoorziening herzien, dan wel intrekken, als het college vaststelt dat:
6.1.3 Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele jeugdhulpvoorziening of het ten onrechte genoten PGB.
6.1.4 Een beslissing tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken als blijkt dat het PGB binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
6.1.5 Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van PGB’s.
Dit artikel is een uitwerking van de verplichte bepaling in de wet dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele jeugdhulpvoorziening, of van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling heeft tot doel om regelgeving met betrekking tot de aanverwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning te standaardiseren. Volgens de wetgever behoort het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid om misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele jeugdhulpvoorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.
6.In het eerste lid is de zogenaamde inlichtingenverplichting geregeld. Deze verplichting houdt in dat van de jeugdige of zijn ouders verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het WIJkteam in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele jeugdhulpvoorziening of het daaraan gekoppelde PGB terecht is gedaan. Wanneer het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele jeugdhulpvoorziening of het daaraan gekoppelde PGB, moeten zij dit onverwijld aan het college melden. Het college kan een individuele jeugdhulpvoorziening of het daaraan gekoppelde PGB herzien of intrekken. De voorwaarden om over te gaan tot herziening of intrekking zijn geregeld in lid twee tot en met vier van dit artikel. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken vragen. Dit is geregeld in het vierde lid.
6.2.1 Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
Met uitzondering van het vaststellen van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, kan het college de uitvoering van de Jeugdwet door aanbieders laten verrichten. Met het oog op gevallen waarin dit gebeurt met betrekking tot jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, moeten bij verordening regels worden gesteld. Het gaat dan om regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij moet in ieder geval rekening gehouden worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening moet houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
6.3.1 Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
6.3.2 Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
6.3.3 Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
6.3.4 Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in de wet.