Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wierden

Beleid vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing gemeente Wierden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWierden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleid vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing gemeente Wierden
Citeertitelbeleid bij vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing gemeente Wierden
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-07-2006Onbekend

11-07-2006

De Driehoek

06-00078

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleid vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing gemeente Wierden

 

 

Toepassingsbereik VAB-beleid

Niet alle percelen in het buitengebied komen in aanmerking voor toepassing van het VAB-beleid. Het bereik van het VAB-beleid zal, voordat ingegaan wordt op het VAB-beleid, aangegeven moeten worden.

  • ü

    Het VAB-beleid is van toepassing op vrijgekomen of vrijkomende agrarische bebouwing;

  • ü

    VAB’s welke in het verleden reeds zijn omgezet in de bestemming ‘woondoeleinden’ (of een andere bestemming overeenkomstig het hergebruik) kunnen ook in aanmerking komen voor het VAB-beleid. In veel gevallen zijn immers de (agrarische) schuren nog aanwezig;

  • ü

    Het VAB-beleid geldt enkel voor bedrijfsgebouwen die minstens 3 jaar vóór de aanvraag tot deelname aan het VAB-beleid zijn opgericht en aantoonbaar minstens 3 jaar in agrarisch gebruik zijn geweest. Voorkomen moet worden dat gebouwen slechts worden opgericht met als oogmerk daar later een andere dan agrarische bestemming voor te verkrijgen;

  • ü

    Het beleid geldt niet voor bouwwerken / gebouwen die zonder vergunning zijn gerealiseerd;

  • ü

    Gebouwen die onder het overgangsrecht vallen (veldschuren e.d.), komen niet in aanmerking voor het VAB-beleid. Het gaat om de gebouwen die op het (oorspronkelijke) agrarisch bouwperceel liggen.

  • ü

    Bestaande niet-agrarische bedrijvigheid, dat wil zeggen bedrijvigheid die niet plaatsvindt in een VAB maar in een ‘regulier’ bedrijfspand, valt niet binnen het bereik van het VAB-beleid. Hiervoor zijn immers de voorschriften van het geldende bestemmingsplan van toepassing;

  • ü

    ‘Reguliere’ woningen (nooit een agrarische dienstwoning geweest) kunnen niet in aanmerking komen voor VAB-beleid (uitsluitend het beleid ten aanzien van ‘beroepen aan huis’ is van toepassing).

Nu het toepassingsbereik duidelijk is geworden, kan ingegaan worden op het daadwerkelijke VAB-beleid.

Functies

In dit hoofdstuk zal ingegaan worden op de mogelijke hergebruikfuncties en de randvoorwaarden die daarbij van toepassing zijn. Hierbij wordt achtereenvolgens ingegaan op werkfuncties, woonfuncties en nevenfuncties.

Werkfuncties

Er is bewust gekozen geen gebruik te maken van een zogenaamde positieve (activiteiten die zijn toegestaan) of negatieve (activiteiten die niet zijn toegestaan) lijst. Het nadeel van dergelijke lijsten is dat zich situaties voordoen waarbij een bepaalde functie eigenlijk wel mogelijk zou moeten zijn, maar niet voorkomt op de positieve lijst en om die reden dus geweigerd zou moeten worden. Andersom kan ook het geval zijn. Dergelijke lijsten bieden derhalve schijnzekerheid. Om die reden is gekozen voor criteria waaraan getoetst moet worden om te bepalen of een activiteit toegestaan is of niet. Indien aan de gestelde criteria wordt voldaan, kan medewerking worden verleend. Daarbij wordt opgemerkt dat bij de beoordeling van een verzoek maatwerk geleverd moet worden.

De toetsingscriteria zijn:

  • ü

    De activiteiten moeten binnen de gebouwen plaatsvinden;

  • ü

    Er mag geen buitenopslag plaatsvinden;

  • ü

    De nieuwe functie moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit (o.a. relatie met welstandsnota en het (op te stellen) Landschapsontwikkelingsplan) en mag geen ongewenste verstedelijking of aantasting van landschappelijke/natuurlijke waarden veroorzaken. Dit moet eventueel gepaard gaan met sloop van een deel van de bestaande bebouwing;

  • ü

    De nieuwe activiteit mag bestaande agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmeren in de bedrijfsvoering;

  • ü

    Voor VAB-activiteiten in het landbouwontwikkelingsgebied geldt het ‘nee, tenzij’ principe. Medewerking kan alleen worden verleend als goed onderbouwd kan worden dat op een specifieke plek in het landbouwontwikkelingsgebied geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen van dat gebied. Uitgangspunt voor deze gebieden blijft dat de huidige en toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden in de zin van verdere intensivering niet belemmerd mogen worden;

  • ü

    De nieuwe activiteit moet zich verhouden tot een woonfunctie in de directe omgeving (bijvoorbeeld categorie 1 en 2 van de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’, dan wel een daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen activiteit);

  • ü

    Het milieu mag niet extra worden belast ten opzichte van de milieubelasting van het stoppende of gestopte (deel van het) bedrijf (stank, geluid, luchtkwaliteit, veiligheid, etc);

  • ü

    De bestaande infrastructuur moet berekend zijn op de nieuwe activiteit, er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;

  • ü

    Eventuele parkeerplaatsen worden ingepast in het groen c.q. de omgeving;

  • ü

    Er mag geen sprake zijn van een industriële uitstraling, dergelijke activiteiten horen thuis op een bedrijventerrein;

  • ü

    Er moet sprake zijn van landschappelijke inpassing, waarvoor, afhankelijk van de impact van de nieuwe activiteit, een landschapsplan c.q. beeldkwaliteitsplan voor het totale erf (en de directe omgeving) ingediend moet worden. De vorm en omvang van de gebouwen in relatie tot de landschapskwaliteit en het handhaven of verbeteren van de landelijke uitstraling van het gebied. Daarbij gaat het vooral ook om het ensemble van gebouwen op en de inpassing van het gehele erf in de omgeving. Ook is de zonering van de groene ruimte (o.a. Streekplan, maar ook de welstandsnota en het op te stellen landschapsontwikkelingsplan), de situering in het landschap, de aanwezige natuur- en landschapswaarden en de ligging ten opzichte van de woonkern bepalend;

  • ü

    Er mag enkel sprake zijn van detailhandel indien de detailhandelsactiviteiten kleinschalig en duidelijk ondergeschikt zijn aan de ‘hoofdactiviteit’ en daarmee een directe relatie hebben;

  • ü

    Reclame-uitingen dienen in overeenstemming met de welstandsnota te zijn.

Aandachtspunt is de voormalige agrarische dienstwoning. Indien de stoppende agrariër zelf nieuwe activiteiten gaat ontplooien in de leegstaande schuur, kan de bestaande woning wederom worden aangemerkt als ‘dienstwoning’ hetgeen veelal andere (soepelere) afstandsnormen in het kader van de milieuregelgeving met zich meebrengt. Dit geldt ook bij situaties waarbij het totale bedrijf (inclusief dienstwoning) wordt verkocht en de nieuwe eigenaar een nieuwe activiteit wil ontplooien in de lege schuren. Is het voorgaande niet het geval, dan kan dit beperkingen geven voor de mogelijkheden voor hergebruik. In die gevallen zal de voormalige dienstwoning namelijk moeten worden bestempeld als reguliere burgerwoning. Woningen van derden worden in de milieuregelgeving anders beschermd. De kans is groot dat in die gevallen afstandsnormen gaan gelden. Deze situatie doet zich ook voor wanneer de schuur of de woning in de toekomst (afzonderlijk) worden verkocht. Wanneer de gemeente wordt verzocht om handhavend op te treden, dienen de bedrijfsactiviteiten ter plaatse mogelijk te worden beëindigd, wanneer niet wordt voldaan aan de geldende afstandsnormen. Om deze (planologische) problemen zoveel mogelijk te beperken, zal bij de eerste aanvraag om functieverandering gekeken worden naar de mogelijkheid om de bestaande woning aan te merken als reguliere woning. Is dit niet het geval, dan zal de eigenaar/aanvrager schriftelijk kenbaar gemaakt worden wat de consequenties zijn van eventuele verkoop of verhuur. Overigens kan de nieuwe functie geen aanleiding zijn om medewerking te verlenen aan een (extra) woning.

Uit het onderzoek is onder meer gebleken dat er in de gemeente Wierden de komende jaren schuren leeg komen te staan, doch dat dit er niet dermate veel zullen zijn dat het een concurrentie betekent voor de aanwezige bedrijventerreinen. Bovendien is er in de gemeente Wierden de komende jaren geen sprake van overcapaciteit van aanbod van gronden en bedrijfshallen op bedrijventerreinen om te kunnen spreken van geduchte concurrentie.

Woonfuncties

Naast de mogelijkheden ten aanzien van nieuwe bedrijfsactiviteiten in VAB’s, wordt eveneens ruimte geboden voor de functie wonen. Deze vervolgfunctie is echter uitsluitend voorbehouden aan de (voormalige) dienstwoning met inpandige deelruimte, waarbij eveneens geldt dat de hoofdvorm van het gebouw behouden moet blijven (woningsplitsing). Voorwaarde is wel dat de inhoud van de voormalige dienstwoning tenminste 1000 m³ bedraagt. Dan bestaat de mogelijkheid voor het splitsen in twee wooneenheden. Wanneer de dienstwoning een inhoud heeft van meer dan 1500 m³ zijn maximaal 3 wooneenheden toegestaan. Andere (eventueel karakteristieke) bebouwing komt hier vooralsnog niet voor in aanmerking. Dit om te voorkomen dat men ‘alle’ bebouwing aan zou willen merken als karakteristiek zodat de mogelijkheid voor een woonfunctie ontstaat.

Wanneer objectief is vastgesteld welke bebouwing karakteristiek is (zie ook paragraaf 4.3), kan in de toekomst ook deze bebouwing mogelijk gebruikt worden ten behoeve van de woonfunctie. Door de mogelijkheid van een woonfunctie te bieden, kan de karakteristieke bebouwing in stand worden gehouden. Daarbij wordt met name en bij voorkeur gedacht aan woningen voor de doelgroepen starters en/of ouderen, al dan niet in combinatie met zorg. Bovendien bieden locaties in de nabijheid van een kern betere mogelijkheden dan locaties die daar niet aan voldoen, zeker waar het gaat om de doelgroep ouderen. Overigens geldt te allen tijde dat omliggende agrarische bedrijven niet belemmerd mogen worden in hun bedrijfsvoering. Eveneens zal sprake moeten zijn van een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening gehouden moet worden met het totale erf en de directe omgeving, zeker wanneer sprake is van meerdere wooneenheden.

Nevenfuncties

De mogelijkheid bestaat om, naast het agrarisch bedrijf, andere activiteiten te ontplooien. Ten aanzien van deze niet-agrarische activiteiten gelden eveneens de eerder genoemde criteria. Voor een aantal niet-agrarische nevenactiviteiten geldt dat ze op basis van de Stankwet niet worden aangemerkt als voor stank gevoelig. Dit betekent dat ze wat betreft stankregelgeving geen belemmering vormen voor nabijgelegen agrarische bedrijven. Bedoelde activiteiten kunnen worden opgenomen in de ‘Verordening kleinschalige nevenactiviteiten’. Bij beëindiging van het agrarisch bedrijf, worden deze activiteiten niet alsnog aangemerkt als voor stank gevoelig, ze behouden de lagere bescherming. Dit vloeit rechtstreeks voort uit de Stankwet (artikel 6 lid c). Hierbij geldt dan wel dat de betreffende activiteit dezelfde omvang behoudt (zie Memorie van toelichting Stankwet).

Het VAB-beleid mag dus worden toegepast op een gedeelte van de gebouwen van een blijvend agrarisch bedrijf. Per saldo mag dit echter niet leiden tot een groter totaal bouwblok voor het agrarische en niet-agrarische deel van het bedrijf. De combinatie van bestemmingen c.q. functies moet, ook in de toekomst, blijven binnen de reguliere omvang van agrarische bouwblokken in het bestemmingsplan. Uitbreiding van het agrarisch bouwblok voor het bestaande agrarische bedrijf is uitgesloten. Uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing moet binnen het bestaande agrarisch bouwblok worden gevonden. Er kan ook ruimte binnen het bouwblok worden gecreëerd door de bestemming van het ‘VAB-gebouw’ weer in de agrarische bestemming te wijzigen.

Bebouwing

In het hoofdstuk ‘bebouwing’ wordt onder meer ingegaan op het onderscheid tussen bestaande en bebouwing en nieuwbouw. Eveneens wordt aandacht geschonken aan het aspect ‘beeldkwaliteit’, welke nauw samenhangt met aanwezige bebouwing en de onderlinge relatie tussen bebouwing. Een aparte paragraaf is gewijd aan monumentale en karakteristieke bebouwing.

Bestaande bebouwing en nieuwbouw

Het uitgangspunt van het VAB-beleid is hergebruik binnen bestaande gebouwen. Het is echter denkbaar dat in sommige situaties de ruimtelijke kwaliteit beter gediend wordt met het direct slopen en herbouwen overeenkomstig kwalitatieve criteria. Hierbij geldt onder meer dat de nieuwbouw tegemoet komt aan de beeldkwaliteit van het erf als geheel, alsmede dat er een reductie van steen plaatsvindt: alle niet voor hergebruik bestemde schuren moeten worden gesloopt. Deze sloop kan eventueel plaatsvinden door rvr. Hierbij zal uiteraard wel voldaan moeten worden aan de criteria die gelden voor deelname aan rvr. Zie hiervoor eveneens paragraaf 5.1 van deze notitie.

Eventueel, indien de noodzaak hiervan kan worden aangetoond, bestaat de mogelijkheid om een gebouw te realiseren, welke qua oppervlakte gelijk is aan de te slopen schuren. Zeker in die situaties zal een extra inspanning geleverd moeten worden om het geheel ook landschappelijk en kwalitatief goed in te passen. Ten aanzien van de nieuwe functie gelden de voorwaarden die in dit VAB-beleid staan verwoord.

Opgemerkt wordt dat uitbreiding van de bebouwing, of nu sprake is van complete nieuwbouw of van verbouw van een schuur, niet aan de orde is, behoudens hetgeen hierna vermeld is.

Als gevolg van hergebruik, kan het noodzakelijk zijn dat er kleine bouwkundige aanpassingen (uitbreiding) plaatsvinden. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als gevolg van ARBO-regelgeving. In die situaties kan mogelijk toegestaan worden dat de bebouwing, enkel ten behoeve van de uit wettelijk oogpunt noodzakelijke aanpassingen, op zeer kleine schaal wordt uitgebreid. Eveneens zijn situaties denkbaar waarbij een gevel enigszins gewijzigd moet worden (bijvoorbeeld doordat er ramen in het gebouw aangebracht moeten worden of de deuren vergroot moeten worden). Dergelijke bouwkundige aanpassingen die de functionaliteit van het gebouw vergroten, zijn mogelijk, mits het geen afbreuk doet aan de beeldkwaliteit van het gebouw en het erf.

Beeldkwaliteit

Zoals reeds eerder naar voren is gebracht, is de beeldkwaliteit van de schuur als zodanig, maar ook van het erf als geheel zeer belangrijk bij de beoordeling van een verzoek om deelname aan het VAB-beleid. De schuren en het erf moeten, ongeacht of sprake is van nieuwbouw, hun agrarische uitstraling behouden. Deze uitstraling zal waar mogelijk zelfs versterkt moeten worden. Beeldkwaliteit heeft niet enkel te maken met bebouwing, ook (erf)beplanting en dergelijke bepalen de mate van beeldkwaliteit.

De beeldkwaliteit van een erf kan ook vergroot worden door de sloop van (alle) overige schuren. Dit is afhankelijk van de situatie. Een belangrijk element van het VAB-beleid is de benutting van de economische waarde van de voormalige agrarische bebouwing. Handhaving van de aanwezige bebouwing die niet meer in gebruik is voor de agrarische bedrijfsvoering en ook niet voor VAB-doeleinden (zal) word(t)(en) gebruikt draagt niet bij aan de ruimtelijke kwaliteit en daarmee aan de vitaliteit van het platteland. Een ander aspect is dat de kwaliteit van niet meer in gebruik zijnde bebouwing in de regel snel achteruit gaat een daarmee bijdraagt aan de ‘verrommeling’ van het buitengebied. De sloop van vrijkomende agrarische bebouwing die niet wordt hergebruikt, kan gerealiseerd worden op basis van rvr, mits voldaan wordt aan de criteria die daarvoor gelden.

De mate van vergroten van de beeldkwaliteit is afhankelijk van de impact van de nieuwe activiteit. Hoe groter de impact, des te groter de bijdrage aan de beeldkwaliteit moet zijn. Hierbij kan ook gedacht worden aan omgevingskwaliteit: recreatieve voorzieningen, infrastructuur, natuur, etc. Dit zal per situatie bepaald en afgesproken worden (door middel van een overeenkomst). Het totaalplaatje is bepalend voor de aanvaardbaarheid. De bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit zal door of namens de gemeente beoordeeld worden.

Monumentale en karakteristieke bebouwing

Het begrip karakteristieke bebouwing is reeds meerdere keren naar voren gekomen. Met dergelijke bebouwing wordt namelijk op onderdelen anders omgegaan dan met niet-karakteristieke bebouwing. Voor karakteristieke bebouwing geldt dat deze niet mag worden gesloopt, ook niet in het kader van rvr. Eveneens kan het gevolgen hebben voor de mogelijkheden tot aanpassing van het gebouw. Anderzijds wordt, wanneer een inventarisatie is gemaakt, in dergelijke bebouwing de mogelijkheid voor hergebruik voor woondoeleinden geboden. Onder karakteristieke bebouwing moet in ieder geval bebouwing die op de (gemeentelijke) monumentenlijst staat worden verstaan. Voor andere bebouwing zal, totdat het bestemmingsplan buitengebied rechtskracht heeft, per situatie door of namens de gemeente bepaald moeten worden of het betreffende pand is aan te merken als karakteristiek (o.m. aan de hand van de welstandsnota en/of deskundigenadvies). Er zal in het kader van de actualisatie van het bestemmingsplan Buitengebied een inventarisatie worden gemaakt van aanwezige karakteristieke panden.

Relatie met ander beleid

Rood voor rood-beleid

Zoals vermeld bestaat er een relatie tussen VAB-beleid en rvr-beleid. In beide situaties is immers sprake van leegstaande schuren. De mogelijkheid bestaat om deze schuren te hergebruiken voor een andere functie, maar men kan er ook voor kiezen om ze te slopen en daarvoor, onder voorwaarden, een woning terug te bouwen (rvr).

De gemeente Wierden biedt de mogelijkheid om zowel rvr als VAB tegelijkertijd op één locatie toe te passen. Het is mogelijk een deel van de gebouwen te slopen en een ander deel te hergebruiken op basis van het VAB-beleid. Om echter zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de doelstelling van ontstening van het buitengebied, mag in totaal maximaal 300 m² schuren aanwezig blijven. Mocht de deelnemer hiervan af willen wijken, dan is een duidelijk zichtbare meerwaarde in ruimtelijke kwaliteit vereist. Het totaalbeeld is hierbij bepalend. Uiteraard geldt wel de voorwaarde dat minimaal 850 m² gesloopt moet worden, om überhaupt deel te kunnen nemen aan de rvr-regeling.

Slechts in uitzonderlijke situaties kan worden afgeweken van de voorwaarde maximaal 300 m² te laten staan. Na beëindiging van de activiteiten is niet alsnog rvr mogelijk. Deelname aan de rvr-regeling is slechts eenmalig per perceel mogelijk. Dit overeenkomstig het uitgangspunt in de rvr-regeling van sloop van het gehele complex, met uitzondering van gebouwen voor hergebruik, karakteristieke gebouwen of gemengde agrarische bedrijven in extensiveringsgebied (het volledige rvr-beleid is in een apart beleidsdocument geregeld). Het eenmalig deelnemen aan de rvr-regeling zal worden vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst met de deelnemer.

Ook kan in de tijd eerst gebruik worden gemaakt van het VAB-beleid en kan men later in de tijd alsnog gebruik maken van de rvr-regeling. Uiteraard moet hierbij wel worden voldaan aan de criteria die gelden bij rvr.

Zonering

Er zal in het kader van het VAB-beleid geen speciale zonering worden aangebracht in het buitengebied op basis waarvan onderscheid kan worden gemaakt in de mogelijkheden voor hergebruik. Bij de totstandkoming van het te actualiseren bestemmingsplan buitengebied zal dit overwogen worden. Wel zal getoetst worden in hoeverre het gevraagde hergebruik in overeenstemming is met bestaande c.q. in voorbereiding zijnde beleidszoneringen: reconstructieplan, welstandsnota, landschapontwikkelingsplan, nota recreatie en toerisme.

In dit verband moet kort stilgestaan worden bij wettelijke zoneringen als geluidszones langs wegen en dergelijke. Deze wettelijke zoneringen zijn, zoals de naam al aangeeft, geen beleidsmatige zoneringen, zodat deze altijd gelden. Hieraan zal derhalve altijd getoetst moeten worden.

De aanvraag

Indieningsvereisten

Bij de beoordeling van een initiatief is bepalend welke bijdrage het plan levert aan de sociaal-economische doelstellingen. Per saldo zal in ieder geval sociaal-economische winst en winst voor de omgevingskwaliteit/leefbaarheid moeten ontstaan.

Bij de aanvraag zal in ieder geval duidelijk aangegeven moeten worden wat de huidige activiteiten op het perceel zijn en voor welke activiteiten medewerking wordt gevraagd. Hierbij zal ook ingegaan moeten worden op eventuele toekomstplannen c.q. toekomstige benodigde ruimte. Indien de toekomstige benodigde ruimte groter is, zal dit door een bedrijfsplan (opgesteld door een onafhankelijke deskundige) onderbouwd moeten worden, zeker wanneer sprake is van een combinatie van rvr en VAB. Deze aanvraag zal vergezeld moeten gaan van een duidelijke omschrijving van de locatie (bij voorkeur een plattegrond c.q. kaartje). Bovendien zal, afhankelijk van de impact van de nieuwe activiteit, een beeldkwaliteitsplan overlegd moeten worden die voorziet in de landschappelijke inpassing. In ieder geval schrijft de welstandsnota voor een erfinrichtingsplan te overleggen. Bij bouwplannen zal een (schets)tekening bijgevoegd moeten worden, waarbij met name het gevelaanzicht en de plattegrond van belang zijn.

Wellicht ten overvloede wordt nog gewezen op (wettelijk) verplichte onderzoeken als bodemonderzoek en akoestisch onderzoek. Dergelijke informatie zal, indien nodig, door de aanvrager aangeleverd moeten worden.

Op grond van een volledige aanvraag kan beoordeeld worden of de gevraagde activiteiten nu en in de toekomst aanvaardbaar zijn op de betreffende locatie. Het college van burgemeester en wethouders zal hierover beslissen. Indien wordt ingestemd met het initiatief zal een (veelal noodzakelijke) planologische procedure gevolgd moeten worden, welke eveneens voorziet in de mogelijkheid tot het maken van bezwaar. Bij een herziening van het bestemmingsplan zal het bouwblok voor de nieuwe functie strak om het gebouw met de nieuwe activiteit (inclusief eventueel noodzakelijke en onderbouwde uitbreidingsruimte) worden gelegd. Overigens zullen de noodzakelijke planologische procedures niet worden gestart, voordat de afspraken in een privaatrechtelijke overeenkomst zijn vastgelegd.

Tegelijkertijd zal de eventueel aanwezige milieuvergunning met de nieuwe situatie in overeenstemming moeten worden gebracht. De aanvrager zal de gemeente moeten verzoeken om de eventueel aanwezige vergunning in te trekken dan wel aan te passen (overeenkomstig artikel 8.26 Wet milieubeheer). Indien er sprake is van een melding op grond van artikel 8.40 Wm zal de deelnemer kenbaar moeten maken dat geen gebruik meer wordt gemaakt van deze melding. Wanneer de aanvrager dit nalaat, zal de vergunning ambtshalve worden ingetrokken of aangepast, maar deze procedure vergt meer tijd, waardoor de uitvoering van de plannen vertraging op kan lopen. In ieder geval geldt dat de deelnemer alle gegevens die nodig zijn voor een beoordeling van milieuhygiënische aanvaardbaarheid aan moet leveren.

Overeenkomst

Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk publiekrechtelijk wordt geregeld door middel van een (herziening van het) bestemmingsplan of een vrijstelling daarvan. Vaak zal een privaatrechtelijke aanvulling noodzakelijk zijn. Zo zullen afspraken die gemaakt worden met betrekking tot de beeldkwaliteit worden vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen aanvrager en gemeente. Dit is ook het geval bij afspraken over te slopen schuren, waarbij eveneens een termijn wordt afgesproken. Ten aanzien van deelname aan rvr (al dan niet in combinatie met hergebruik) zal in een overeenkomst worden vastgelegd dat voor het betreffende perceel rvr is toegepast en dat dit in de toekomst dus niet meer mogelijk is.

In bedoelde privaatrechtelijke overeenkomsten zal een kettingbeding worden opgenomen, zodat de overeenkomst ook van toepassing is op eventuele toekomstige rechtsopvolgers. Bij het, om welke reden ook, niet nakomen van de afspraken, zal een bedrag verschuldigd zijn aan de gemeente. Hiertoe zal een boetebeding in de overeenkomst worden opgenomen.

Handhaving

Wanneer een deelnemer in de toekomst, om welke reden ook, niet meer voldoet aan het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling of de overeenkomst, zal het gemeentebestuur daartegen optreden. Goede handhaving is noodzakelijk, omdat gedoogsituaties kunnen leiden tot precedentwerking.

Subsidiemogelijkheden

Er bestaan subsidiemogelijkheden voor VAB’s. Aangezien de provincie Overijssel in dit geval subsidiebeheerder is, zal niet uitgebreid worden ingegaan op deze mogelijkheden, maar wordt er, om er kennis van te geven, wel melding van gemaakt.

Vanuit het Uitvoeringsbesluit Subsidies Reconstructie en de Subsidieregeling Europese Programma’s Overijssel is er een subsidiebudget beschikbaar om binnen bepaalde voorwaarden hergebruik van VAB te bevorderen. Het betreft subsidies voor bijzondere, niet lonende activiteiten zoals investeringen in de non-profitsector, het herstel van de karakteristieke VAB’s en de (landschappelijke) aankleding van het erf. Er worden bijvoorbeeld geen subsidies verstrekt voor kosten die voortvloeien uit de normale taakuitoefening van aanvragers, voor activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de inkomsten die met deze activiteiten verband houden, voor planvorming, onderzoek, inventarisaties en deskstudies en voor activiteiten, waarbij gebruik is gemaakt van de faciliteiten van het provinciale beleidskader rvr. De subsidies kunnen via speciale formulieren (www.prv-overijssel.nl) bij de provincie aangevraagd worden.

Vervolg

Het VAB-beleid, zoals dat is omschreven in deze notitie, heeft uiteraard relaties met reeds bestaande en in voorbereiding zijnde beleidsdocumenten: Nota recreatie en toerisme, woonvisie, landschapsontwikkelingsplan, milieubeleidsplan, bedrijvigheidsplan, welstandsnota, etc. Bij de herziening van deze documenten zal het VAB-beleid hierin geïmplementeerd moeten worden. Eveneens dient de relatie met de “Verordening Kleinschalige nevenactiviteiten” te worden genoemd.

Om op een adequate wijze om te kunnen gaan met aanvragen die betrekking hebben op VAB’s, zal het VAB-beleid moeten worden vertaald in het bestemmingsplan buitengebied en andere bestemmingsplannen die betrekking hebben op het landelijk gebied. Het VAB-beleid zal moeten worden vertaald in een goede bestemmingsregeling, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen functies die, wanneer voldaan wordt aan onderhavig beleid, bij recht zijn toegestaan (dus opgenomen worden in de doeleindenomschrijving), functies die door middel van een binnenplanse vrijstelling kunnen worden toegelaten en functies waarvoor een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan wordt opgenomen. In het bestemmingsplantraject wordt eveneens bezien hoe omgegaan moet worden met een eventuele gebiedsdifferentiatie met verschillende gebiedsdoelstellingen, zodat onderscheid kan worden gemaakt in de toelaatbaarheid van functies in bepaalde gebieden.

Tot het moment dat de juridische verankering in het bestemmingsplan gerealiseerd is, zullen concrete initiatieven niet zonder meer mogelijk zijn op basis van het geldende bestemmingsplan. Gedurende die periode zullen deze initiatieven getoetst worden aan onderhavig beleid. Bovendien zal dit beleid ter beoordeling worden voorgelegd aan de provincie met het verzoek op basis hiervan een algemene verklaring van geen bezwaar af te geven (ex artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening). Door middel van bedoelde verklaring kan de gemeente (i.c. het college van burgemeester en wethouders), zonder tussenkomst van de provincie, vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan ten behoeve van initiatieven die voldoen aan het VAB-beleid.

Bijlagen

Verklarende woordenlijst

Extensiveringsgebied

Voor gronden die in het reconstructieplan aangeduid zijn als extensiveringsgebied geldt dat uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij onmogelijk is of zal worden. De ligging van extensiveringsgebieden sluit aan bij de kwetsbare bos- en natuurgebieden.

Verwevingsgebied

Gronden die in het reconstructieplan zijn aangewezen als verwevingsgebieden zijn gericht op de verweving landbouw, wonen en natuur. In een verwevingsgebied is hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

Landbouwontwikkelingsgebied (LOG)

Op gronden die in het reconstructieplan zijn aangewezen als LOG ligt het primaat bij de intensieve veehouderij. Een LOG voorziet geheel of gedeeltelijk in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij, of zal daar in het kader van de reconstructie in voorzien.

Sterlocatie

Een sterlocatie is een bestaand agrarisch bouwblok binnen het verwevingsgebied waar een perspectiefvol bedrijf met uitsluitend intensieve veehouderij of een gemengd bedrijf met een intensieve productietak is gevestigd dat over voldoende omgevingsruimte beschikt om door te kunnen groeien tot een omvang van minimaal 175 nge (…).

Agrarisch bouwblok

Een bouwvlak waarbinnen op grond van het geldende bestemmingsplan bebouwing ten dienste van het agrarisch bedrijf is toegestaan.

Plattelandsfonds

Een door de gemeente ingesteld fonds, uitsluitend bedoeld voor het verlenen van financiële bijdragen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied van de gemeente, dan wel voor het verlenen van financiële bijdragen (sloopkosten en 30 % gecorrigeerde vervangingswaarde) aan agrariërs die hun agrarische activiteiten staken of gestaakt hebben en geen compenserende bouwkavel kunnen of willen realiseren.

Vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (VAB)

Bebouwing, inclusief bouwwerken als mestsilo’s, sleufsilo’s en mestplaten op een bestaand agrarisch bouwperceel die door (gedeeltelijke) beëindiging van het agrarisch bedrijf vrijkomt voor sloop en/of vestiging van een niet-agrarische functie.

Saneren

Het (doen) afbreken van de vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, het afvoeren van puin en afval, de verwijdering van erfverharding, putten en funderingen en het egaliseren van het perceel.

Verbeteren ruimtelijke kwaliteit

Het gaat om het verbeteren van het aanzien van het landelijke gebied. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plekke moet blijken uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing. Aspecten die daarbij een rol spelen zijn: zichtlijnen, ritme van de bestaande bebouwing en afstand tot de weg, cultuurhistorie, erfinrichting, groene inpassing, etc. Het gaat dus om verbetering van de beeldkwaliteit. Bij te plegen investeringen kan het o.a. gaan om: realisatie van nieuw groen, onderhoud van bestaand groen (houtwallen, etc.), bijdragen aan renovatie van VAB’s.

Verordening kleinschalige nevenactiviteiten

In de ‘Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden en verwevingsgebieden’ is de mogelijkheid opgenomen om een verordening over kleinschalige nevenactiviteiten op te stellen. De verordening geeft aan welke nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven nog als kleinschalig beschouwd worden. Indien dit het geval is, wordt de activiteit voor de bescherming van de stankhinder in dezelfde categorie ingedeeld als de woning behorende bij het agrarische bedrijf. Op deze wijze worden de omliggende agrarische bedrijven minder belemmerd in hun uitbreidingsmogelijkheden, omdat de categorie-indeling wordt gebruikt bij vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer.

Toetsing gevolgen geurhinder agrarische bedrijven

Bij de beoordeling of een nieuwe activiteit gevolgen heeft voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving ten aanzien van stankregelgeving wordt het volgende gehanteerd. Opgemerkt wordt dat deze methode enkel van toepassing is op voor stank gevoelige hergebruikfuncties. Niet-stankgevoelige functies leveren, ten aanzien van de stankregelgeving, geen beperkingen op voor nabijgelegen agrarische bedrijven.

  • 1.

    De nieuwe stankgevoelige hergebruikfunctie mag niet binnen een (bestaande) stankcirkel opgericht worden;

  • 2.

    De minimale afstand van de functie tot aan een agrarisch bedrijf moet 50 meter bedragen. Hierbij is de afstand bouwblok tot bouwblok bepalend;

  • 3.

    De stankgevoelige hergebruikfunctie mag niet bepalend worden voor de uitbreidingsmogelijkheden van een agrarisch bedrijf, kortom mag niet het dichtstbijzijnde voor stank gevoelige object zijn.

De vraag moet worden gesteld in hoeverre de (toekomstige) uitbreidingsmogelijkheden van een agrarisch bedrijf beschermd moeten worden. Er wordt een minimale afstand die gerelateerd is aan 175 NGE aangehouden, tenzij de deelnemer aan het VAB-beleid kan aantonen dat de agrariër afziet van deze ontwikkelingsmogelijkheden. Overigens geldt dit enkel wanneer de nieuwe functie het bepalende stankgevoelige object wordt en het tevens gaat om een intensieve veehouderij als bedoeld in het Reconstructieplan.

Het Landbouwontwikkelingsgebied (LOG) is primair bedoeld voor de agrarische sector. Intensieve veehouderijen krijgen in dit gebied de ruimte (tot op zekere hoogte). Bovendien bestaat in dit gebied de mogelijkheid voor nieuwvestiging van een (intensief) agrarisch bedrijf. Als gevolg hiervan bestaat de mogelijkheid voor hergebruik ten behoeve van een voor stankgevoelige functie niet. De komst van dergelijke activiteiten belemmert immers mogelijkheden van het LOG. Er dient echter verder te worden gekeken dan de exacte grenzen van het LOG. Wanneer immers in het aangrenzende verwevingsgebied een voor stankgevoelige functie wordt toegevoegd, heeft dit gevolgen voor de mogelijkheden binnen het LOG. Om die reden wordt – los van de vraag of zich in het LOG nu al een agrarisch bedrijf bevindt op een bepaalde locatie – ruimte gereserveerd in een zone rondom het LOG ten behoeve van vestiging van een agrarisch bedrijf binnen het LOG. Deze reserveringsruimte is een zone van 175 NGE om de grens van het LOG, berekend op basis van de ‘zwaarste categorie’. Op grond van de huidige (september 2005) regelgeving is dit een vleesvarkenshouderij. Indien zich reeds een voor stank gevoelig object binnen deze zone bevindt, kan hiervan worden afgeweken, mits het nieuwe voor stank gevoelige object niet op een kleinere afstand dan het bestaande gevoelige object, wordt gerealiseerd.

Nogmaals moet worden opgemerkt dat eveneens getoetst moet worden aan andere milieuaspecten.

Het voorgaande betekent dat het volgende stroomschema gevolgd kan worden: