Artikel 1 Belastbaar feit
Onder de naam ‘hondenbelasting’ wordt een directe belasting geheven voor
het houden van een hond binnen de gemeente.
Artikel 2 Belastingplicht
- 1.
Belastingplichtig is de houder van een hond.
- 2.
Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een
hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder
is.
- 3.
Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt
aangemerkt als het houden van een hond door een door de
heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.
Artikel 3 Vrijstellingen
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder hondenasiel: aan één locatie
gebonden ruimte of ruimtes bestemd of gebruikt voor het in bewaring
houden van honden die zwervend zijn aangetroffen, dan wel waarvan door
de eigenaar permanent afstand is gedaan, welke locatie als inrichting is
aangemeld overeenkomstig artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit
houders van dieren.
- 2.
De belasting wordt niet geheven voor honden:
- a.
die zijn opgeleid tot en dienen als blindengeleidehond en in
hoofdzaak als zodanig door een blind persoon worden
gehouden;
- b.
die zijn opgeleid tot en dienen als gehandicaptenhond en in
hoofdzaak als zodanig door een gehandicapt persoon worden
gehouden;
- c.
die zijn opgeleid tot het ten dienste zijn van doven en
slechthorenden en in hoofdzaak als zodanig door een dove of
slechthorende persoon worden gehouden;
- d.
die verblijven in een hondenasiel
- e.
die uitsluitend ten verkoop of aflevering in voorraad worden
gehouden in een inrichting als bedoeld in artikel 3.7, eerste
lid, van het Besluit houders van dieren;
- f.
die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij samen met de
moederhond worden gehouden;
- g.
door ambtenaren van de overheidsinstellingen gehouden ter
verrichting van opsporingsdiensten;
- h.
die overeenkomstig de Regeling politiehonden van 4 april 2006
eigendom zijn van een regio of de staat en die onder toezicht
staan van een geleider die beschikt over een geldig certificaat
dat is afgegeven op naam van de combinatie van de geleider en de
desbetreffende hond.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.
Artikel 5 Belastingtarief
- 1.
De belasting bedraagt per belastingjaar:
- a.
voor een eerste hond € 77,00
- b.
voor een tweede hond € 220,30
- c.
voor iedere hond boven het aantal van twee € 439,10
- 2.
In afwijking van het voorgaande lid bedraagt de belasting voor
honden, gehouden in kennels die zijn geregistreerd bij de Raad van
beheer op kynologisch gebied in Nederland, € 1.175,20 per
kennel.
- 3.
Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt
aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel
231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde
gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.
Artikel 6 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 7 Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar
tijdsgelang
- 1.
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of,
als dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
- 2.
Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel
het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is
vanaf dat moment de belasting, respectievelijk de hogere belasting
voor het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde
gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat
jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de
toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden
overblijven.
- 3.
Als de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan
wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar afneemt,
bestaat vanaf dat moment aanspraak op ontheffing voor zoveel
twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als
er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk
de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden
overblijven.
Artikel 9 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet
1990 moeten de aanslagen als volgt worden betaald:
- a.
Bij niet automatische
incasso:
in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de
laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van
het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn één maand later.
- b.
Bij automatische incasso:
in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het
aanslagbiljet nog niet geëindigde maanden in het kalenderjaar
overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste vier
en maximaal tien bedraagt.
- 2.
In afwijking van het eerste lid, onder b, geldt dat de aanslagen
moeten worden betaald in twee gelijke betaaltermijnen, ingeval
het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde
aanslagen, of als het aanslagbiljet maar een aanslag bevat, het
bedrag van deze aanslag hoger is dan € 20.000,00. De eerste
termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de
maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en
de tweede termijn een maand later.
- 3.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting.
Artikel 11 Overgangsrecht
De ‘Verordening hondenbelasting 2015’ van 4/5 november 2014, wordt
ingetrokken met ingang van de in artikel 12, tweede lid, genoemde datum
van ingang van de heffing.
Artikel 12 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na
die van de bekendmaking.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.
Artikel 13 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening hondenbelasting
2016’.