Organisatie | Heerhugowaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2015 (Bbz 2004) |
Citeertitel | Beleidsregels Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2015 (Bbz 2004) |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | beleidsregels |
Geen.
Artikel 78f Participatiewet, Besluit bijzondere bijstand zelfstandigen 2004
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-10-2015 | Nieuwe regeling | 29-09-2015 Publicatie in Heerhugowaards Nieuwsblad d.d. 20-10-2015 | BW15-0416 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Bbz 2004 bedrijfskrediet: een rentedragende geldlening ter voorziening in de behoefte van bedrijfskapitaal voor een gevestigde zelfstandige met een levensvatbaar bedrijf waarvan het
voortbestaan gevaar loopt en die geen overige (bancaire)financiering kan krijgen. Onder bepaalde voorwaarden wordt aan een oudere zelfstandige, met een inkomen dat duurzaam lager is dan het sociaal minimum een gering bedrijfskrediet (om niet) verstrekt noodzakelijk voor de voortzetting van het bedrijf;
Hoofdstuk 2 doelgroep voorbereidingsperiode
Artikel 3 Criteria voor toelating voorbereidingsperiode
Indien uit de entreetoets blijkt dat de vakbekwaamheid en/of persoonlijke vaardigheden nog onvoldoende is, beoordeelt het college of belanghebbende na het begeleidings- en opleidingstraject van maximaal één jaar naar verwachting wel over voldoende vakbekwaamheid en persoonlijke vaardigheden zal beschikken.
Hoofdstuk 3 Bedragen en rentepercentage
Artikel 7 Bijstand in de begeleidingskosten na de start
Aan een belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b van het Bbz 2004, wordt voor de duur van ten hoogste 12 maanden begeleiding aangeboden door een door het college aangewezen begeleidingsorganisatie tijdens de opstart van zijn bedrijf. De begeleiding wordt aangeboden in de vorm van adviezen over promotie, klantenwerving, voeren van administratie en het verder ontwikkelen van ondernemersvaardigheden.
Per 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking en per die datum vervalt de Wet werk en bijstand (WWB). Deze wetswijziging is dan ook de aanleiding tot aanpassing van deze beleidsregels.
De Participatiewet leidt niet tot inhoudelijke wijzigingen. De aanpassing op grond van de Participatiewet is uitsluitend van technische aard.
Wel leidt voortschrijdend inzicht tot een aanpassing van artikel 3 van deze beleidsregels. In het eerste lid onder b van dit artikel is het maken van de afweging thans neergelegd bij het college welke op grond van mandaat zal plaatsvinden door de klantmanager Participatiewet.
Voor de uitvoering van de bijstandsverlening aan zelfstandigen worden de uitvoeringsregels rechtstreeks ontleend aan de grondslagen uit het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en de Participatiewet. Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 bevat grotendeels regelgeving dat dwingendrechtelijk is opgelegd.
Op een aantal terreinen heeft de gemeente echter de bevoegdheid en daarmee de keuzevrijheid om nadere invulling te geven aan deze regelgeving. De bevoegdheden aan het verstrekken van bijstand op grond van het Bbz 2004 worden in deze beleidsregels nader ingevuld. Invulling vindt plaats om de voorwaarden te verduidelijken voor toelating tot de voorbereidingsperiode, de bijstand voor onderzoek en begeleiding te maximeren, de maximale hoogte te bepalen van voorbereidingskrediet aan een starter en bedrijfskapitaal aan een oudere zelfstandige, en wanneer een zelfstandige met een verlaagd urencriterium in aanmerking komt voor het Bbz 2004.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In dit artikel worden de begrippen, die in de beleidsregels worden aangehaald, gedefinieerd.Dit artikel spreekt voor zich.
In het tweede lid onder i maakt het college voor adviesbureaus onder andere gebruik van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, Van Winsen Consultancy en Bouman bedrijfsadvisering.
In het tweede lid onder j schakelt het college als begeleidingsorganisaties onder andere in het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf en Startwijzer BV.
Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid
In het eerste lid onder a maakt het college gebruik van de bevoegdheid die het Bbz 2004 geeft voor het verlenen van algemene bijstand dan wel van een bedrijfskrediet.
In het eerste lid onder b maakt het college gebruik van de bevoegdheid om de op grond van de Participatiewet toegekende algemene bijstand nog maximaal 12 maanden voort te laten duren terwijl de belanghebbende zich voorbereidt op het opzetten van zijn eigen bedrijf. Dit betekent dat belanghebbende in die periode ondermeer geen algemeen geaccepteerde arbeid in loondienst of aangeboden voorzieningen gericht op sociale activering hoeft te aanvaarden, waardoor hij zich volledig kan richten op de voorbereiding van het opstarten van een bedrijf.
In het eerste lid onder c maakt het college gebruik van de bevoegdheid om een bedrijfskrediet ingevolge artikel 17 van het Bbz 2004 te verlenen voor de gehele of gedeeltelijke betaling van een of meer bedrijfsschulden. Hierbij geldt dat er geen sprake mag zijn van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld spaartegoed) en de verstrekking noodzakelijk is voor de voortzetting van een levensvatbaar bedrijf. Een langlopende banklening kan niet met bedrijfskapitaal worden geherfinancierd, tenzij de bank bereid is akkoord te gaan met een aanbod tot finale kwijting.
Het bedrag dat resteert wordt meegenomen in de herfinanciering. Herfinanciering van een lening verstrekt door familie en/of vrienden ter overbrugging van de periode tussen een aanvraag en de uitbetaling van de bijstandsuitkering voor levensonderhoud is mogelijk.
Deze lening dient aantoonbaar direct opeisbaar te zijn. Herfinanciering van leningen verstrekt door familie en/of vrienden voor een ander doel dan de hier genoemde overbrugging is niet mogelijk.
Hoofdstuk 2 doelgroep voorbereidingsperiode
Artikel 3 Criteria voor toelating voorbereidingsperiode
De zogenaamde voorbereidingsperiode houdt in dat personen die in de periode vóór de start van een bedrijf of zelfstandig beroep algemene bijstand ontvangen, zich gedurende een voorbereidingsperiode (artikel 2, derde lid van het Bbz 2004) van maximaal één jaar kunnen oriënteren op het zelfstandig ondernemerschap. In deze periode wordt de bijstandsuitkering voortgezet. Het aanbieden van een voorbereidingsperiode is een bevoegdheid van het college en kan niet met beroep op een wettelijk voorschrift worden afgedwongen. Het college stelt criteria vast voor toelating tot de voorbereidingsperiode.
In het eerste lid onder a worden de noodzakelijke vakbekwaamheid en persoonlijke vaardighedengebaseerd op een positieveentreetoets/QuickScan. Deze wordt vóór de feitelijke begeleiding
uitgevoerd door een deskundige, de organisatie die de begeleiding ter hand neemt of een extern bureau waarmee de organisatie samenwerkt op dit terrein. In deze toets kan worden beoordeeld of belanghebbende over voldoende vakbekwaamheid en vaardigheden beschikt.
In het eerste lid onder b wordt aangegeven dat het college een afweging maakt tussen zelfstandig ondernemerschap en loondienst. Deze afweging vindt in eerste instantie plaats op basis van al bij de gemeente aanwezige gegevens. Indien nodig zal aanvullend onderzoek worden gedaan. Het traject dat naar verwachting het snelst en het goedkoopst, met de meeste kans op blijvend resultaat, tot duurzame uitstroom zal leiden moet worden gevolgd. Indien uit de gegevens blijkt dat zelfstandig ondernemerschap de beste resultaten zal kunnen behalen en de belanghebbende ook blijk geeft een bestaan als zelfstandig ondernemer te ambiëren kan het toch zo zijn dat zij een relatief grote afstand tot het zelfstandig ondernemerschap hebben. In de praktijk blijkt dat personen in deze groep in eerste instantie onvoldoende zicht hebben op de eigen mogelijkheden en onmogelijkheden, maar na begeleiding wel degelijk in staat zijn om door middel van zelfstandig ondernemerschap in het levensonderhoud te voorzien.
In het tweede lid is belanghebbende voor de duur van de voorbereidingsperiode verplicht begeleiding, waaronder de noodzakelijk geachte scholing, te aanvaarden van de door het college aangewezen deskundige organisatie en de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen.
In het derde lid blijkt uit de entreetoets/QuickScan of belanghebbende naar verwachting na het begeleidings- en opleidingstraject wel over voldoende vakbekwaamheid en persoonlijke vaardigheden zal gaan beschikken. Hierbij gaat het vooral om de verwachting dat de persoon met een goede voorbereiding in staat zal zijn een succesvolle onderneming te starten. Uit de toets kan ook blijken dat ondanks een goede voorbereiding, belanghebbende niet in staat zal zijn om een succesvolle onderneming te starten door financiële of persoonlijke belemmeringen.
Artikel 4 Criteria betreffende het niet in aanmerking komen voor de voorbereidingsperiode
In dit artikel wordt bepaald in welke gevallen het college bijstandsgerechtigden uitsluit van deelname aan de voorbereidingsperiode.
Onder c geldt dat bij de toekenning van de voorbereidingsperiode voorop staat dat het te starten bedrijf naar verwachting levensvatbaar zal zijn. Als belanghebbende te hoge schulden heeft, staat dat de levensvatbaarheid van het toekomstige bedrijf of beroep in de weg. Een schuldsanering moet met een schone lei zijn afgerond alvorens deel te kunnen nemen aan de voorbereidingsperiode.
Onder d gaat het om wettelijke eisen die bijvoorbeeld betrekking hebben op de aard en locatie van hette starten bedrijf. Zoals plannen die in strijd zijn met milieueisen en/of bestemmingsplannen of de benodigde vergunningen die niet kunnen worden verstrekt.
Onder e valt onder belemmeringen te denken aan bijvoorbeeld een gebrek aan realiteitszin, een drugs- of alcoholverslaving en dergelijke. Voor het bepalen van de competenties van een belanghebbende en de eventuele belemmeringen die hij heeft tot het voeren van een eigen bedrijf
beoordeelt het college of het op grond van de individuele omstandigheden nodig zal zijn om een deskundige of derde partij in te schakelen.
Onder f gaat het om de omstandigheden waaronder de belanghebbende een hernieuwde aanvraag doet om in aanmerking te komen voor een voorbereidingsperiode. Gewijzigde omstandigheden zijn omstandigheden die tijdens de aanvraag niet bekend waren of (nog) niet bestonden. Indien deze wel bekend waren of wel hadden bestaan, hadden deze kunnen leiden tot een andere beslissing. De omstandigheden kunnen in de persoonlijke sfeer liggen, maar ook in wijzigingen van wet- en regelgeving, bestemmingsplannen en dergelijke. Indien de situatie echter onveranderd is gebleven, wordt het verzoek om toch toegelaten te worden tot de voorbereidingsperiode zonder verder onderzoek afgewezen.
Onder g beoordeelt het college op grond van de individuele omstandigheden of het nodig zal zijn een deskundige of derde partij in te schakelen voor de bepaling van de haalbaarheid/levensvatbaarheid van het ondernemersplan.
Onder h wordt door het college op grond van individuele omstandigheden een afweging gemaakt tussen zelfstandig ondernemerschap en loondienst. Indien het traject gericht op loondienst naar verwachting het snelst en het goedkoopst, met de meeste kans op blijvend resultaat, tot duurzame uitstroom zal leiden komt belanghebbende niet in aanmerking voor de voorbereidingsperiode.
Hoofdstuk 3 Bedragen en rentepercentage
Artikel 5 Voorbereidingsperiode
In het eerste lid bestaat de te leveren prestatie door een begeleidingsorganisatie in beginsel uit:
In het tweede lid kan als voorbeeld van een bijzonder geval worden genoemd de klant die, naar het oordeel van het college, in staat is zonder ondernemersplan een onderneming te starten.
In het derde lid wordt de maximale hoogte van de bijstand in de begeleidingskosten tijdens de voorbereiding vastgelegd in een beleidsregel om de grenzen van de hoogte hiervan duidelijk te maken. Door de wetswijziging per 1 januari 2010 kent het Bbz 2004 namelijk geen maximumbedrag voor deze bijstand.
In het derde lid vormen de kosten van een positief advies bij de entreetoetsing een onderdeel van het begeleidingstraject en worden dan ook opgenomen als begeleidingskosten.
Artikel 6 Voorbereidingskrediet
In het eerste lid kan in de voorbereidingsperiode, voorafgaand aan het daadwerkelijk starten als zelfstandig ondernemer, bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt.
Dit is het zogenaamde voorbereidingskrediet (artikel 29 van het Bbz 2004). Een voorbereidingskrediet wordt alleen verstrekt voor nader te specificeren noodzakelijke kosten die samenhangen met de voorbereiding en bijdragen aan het feitelijk tot stand komen van het bedrijf of beroep, zoals marktonderzoek en kleine investeringen.
Het college toetst hierbij of de voorbereidingskosten noodzakelijk zijn en neemt de uiteindelijke beslissing. Het verlenen van een voorbereidingskrediet is een bevoegdheid van het college.
Door de wetswijziging per 1 januari 2010 kent het Bbz 2004 geen maximumbedrag voor het voorbereidingskrediet. De maximale hoogte van het voorbereidingskrediet wordt vastgelegd in een beleidsregel om de grenzen van de hoogte van dit krediet duidelijk te maken.
Het tweede lid gaat over de bevoegdheid van het college om de hoogte te bepalen van het rentepercentage dat berekend wordt over het voorbereidingskrediet wanneer een belanghebbende daadwerkelijk start. Het voorbereidingskrediet is renteloos tijdens de voorbereidingsperiode. Indien de belanghebbende niet start wordt dit bedrag kwijtgescholden. Bij het starten van een bedrijf wordt het voorbereidingskrediet rentedragend. Het college heeft vastgesteld om het voorbereidingskrediet bij daadwerkelijk starten op te nemen in het Bbz-krediet en sluit daarmee aan bij het in artikel 15 van het Bbz 2004 genoemde rentepercentage. Het voorbereidingskrediet is niet gelijk te stellen met het begrip bedrijfskapitaal en is daarmee niet gekoppeld aan het in artikel 15 opgenomen rentepercentage. De aansluiting bij artikel 15 van het Bbz 2004 wordt gezocht omdat niet alle starters een voorbereidingstraject doorlopen. Er zijn ook starters die, in plaats van een voorbereidingskrediet, bedrijfskapitaal aanvragen. Het is niet rechtvaardig deze starter een hoger rentepercentage in rekening te brengen dan een starter met voorbereidingskrediet. Investeringen kunnen namelijk deels hetzelfde zijn.
Artikel 7 Bijstand in de begeleidingskosten na de start
In het eerste lid maakt het college voor de begeleidingsorganisatie onder andere gebruik van Startwijzer BV. Onderzoek heeft aangetoond dat starters die gedurende de eerste tijd worden begeleid meer kans van slagen hebben. De vorm van de begeleiding bestaat in beginsel uit:
Het college als opdrachtgever ontvangt van de begeleidingsorganisatie gedurende het traject rapportages en melding van mogelijk ongewenst gedrag of belangwekkende zaken.
In het tweede lid wordt de maximale hoogte van de bijstand in de kosten van de begeleiding na de start van het bedrijf vastgelegd in een beleidsregel om de grenzen van de hoogte van deze bijstand duidelijk te maken. Door de wetswijziging per 1 januari 2010 kent het Bbz 2004 geen maximumbedrag voor deze bijstand.
Artikel 8 Bedrijfskapitaal oudere zelfstandige
In het eerste lid wordt vastgelegd dat aan een oudere zelfstandige eenmalig bedrijfskapitaal wordt verstrekt. Indien de kredietbehoefte zich vaker voordoet is er geen sprake van een levensvatbaar bedrijf. Omdat artikel 26 van het Bbz 2004 niet regelt hoe vaak een bedrijfskrediet voor een oudere zelfstandige aangevraagd kan worden, is deze beleidsregel opgesteld.
In het tweede lid wordt bedrijfskapitaal slechts verstrekt voor zover de kredietbehoefte niet hoger is dan het in artikel 26 van het Bbz 2004 genoemde bedrag. Het heeft vanuit het oogpunt van bijstandsverlening weinig zin om een klein bedrijfskapitaal toe te kennen, indien de kredietbehoefte hoger is dan het in artikel 26 van het Bbz 2004 vastgelegde maximale bedrag.
In het derde lid maakt het college voor adviesbureaus onder andere gebruik van het IMK.
Artikel 9 Verlaagd urencriterium
Als een zelfstandige vanuit een arbeidsongeschiktheidsuitkering start, dan bestaat recht op startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid (art. 3.7a Wet Inkomstenbelasting 2001). Deze regeling kent het verlaagde urencriterium van 800 uur.
Het Bbz 2004 verwijst niet naar dit artikel van de Wet Inkomstenbelasting 2001, dus formeel kan deze arbeidsongeschikte zelfstandige voor de toepassing van het Bbz 2004 niet als zelfstandige worden aangemerkt. Het college bepaalt als buitenwettelijk begunstigend beleid dat gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen die fiscaal aan het verlaagde urencriterium voldoen wel als zelfstandigen in de zin van het Bbz 2004 worden aangemerkt.