Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Regeling subsidies toegankelijkheid sportaccommodaties van breedtesportverenigingen |
Citeertitel | Regeling subsidies toegankelijkheid sportaccommodaties van breedtesportverenigingen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervalt op 31 december 2018.
Subsidieverordening Rotterdam 2014, art. 3, derde lid
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-08-2016 | Artikel 10, 17, toelichting | 23-08-2015 | Gemeenteblad 2016, nummer 140 | ||
29-09-2015 | 31-08-2016 | Nieuwe regeling | 08-09-2015 | Gemeenteblad 2015, nummer 141 |
Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
gelezen het voorstel van de wethouder Financiën, Binnenstad, Cultuur en Sport van 1 september 2015 (kenmerk 15MO11885);
gelet op artikel 3, derde lid, van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 (SVR 2014);
Regeling subsidies toegankelijkheid sportaccommodaties van breedtesportverenigingen
In deze nadere regels wordt mede verstaan onder:
vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid of een stichting, die is aangesloten bij een sportbond, en waarvan de activiteiten zich afspelen op het grondgebied van de gemeente Rotterdam of op een locatie die in eigendom is van de gemeente Rotterdam, en waarvan de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden zich hoofdzakelijk richten op de breedtesport en die geen winstoogmerk heeft;
breedtesportvereniging of haar beheerstichting, die een sportaccommodatie in economisch eigendom heeft op een perceel grond waarvan de gemeente Rotterdam juridisch eigenaar is en waarbij de breedtesportvereniging of haar beheerstichting het onderhoud verricht of laat verrichten van die sportaccommodatie, én de breedtesportvereniging of haar beheerstichting de kosten van beheer en onderhoud van die sportaccommodatie voor eigen rekening neemt;
Artikel 2 Doel van de regeling
Het doel van deze regeling is het stimuleren van Rotterdamse breedtesportverenigingen of de hieraan gelieerde beheerstichtingen om hun sportaccommodaties door middel van het aanbrengen van voorzieningen toegankelijk te maken voor sporters van hun vereniging met een beperking, zodat die sporters daar op een betere wijze hun sport kunnen beoefenen.
Artikel 3 Reikwijdte van de regeling
Deze regeling is van toepassing op het verstrekken van subsidies:
Artikel 5 De niet-subsidiabele kosten
Niet subsidiabel zijn de kosten van arbeidsloon van zelfwerkzaamheid of van de aan die zelfwerkzaamheid toe te rekenen overhead.
De vergoedingen aan vrijwilligers zijn wel subsidiabel voor zover die passen binnen de vrijstellingen van de belastingdienst.
De subsidie kan alleen worden verleend indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
de voorziening waarvoor subsidie wordt aangevraagd, voldoet aan de eisen zoals opgenomen in de gemeentelijke beleidsregel "basiseisen toegankelijkheid gemeentelijke binnensportaccommodaties" (zie bijlage 1), indien en voor zover van toepassing op die sportaccommodatie; het college kan besluiten bij de subsidieverlening af te wijken van deze basiseisen;
Artikel 11 Indieningsvereisten
De aanvraag van de subsidie voor een voorziening wordt bij de gemeente online ingediend via www.rotterdam.nl/subsidies (met e-herkenning) en moet voorzien zijn van de volgende stukken:
Onverminderd het bepaalde in de SVR 2014 wordt op basis van deze nadere regeling de subsidie geweigerd indien:
Artikel 15 Verantwoording en vaststelling subsidie
In aanvulling op de artikelen 13 en 14 van de SVR 2014 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling:
Bijlage 1 Gemeentelijke beleidsregel "Basiseisen toegankelijkheid gemeentelijke binnensportaccommodaties"
Het college heeft op 4 februari 2014 de beleidsregel "Basiseisen toegankelijkheid gemeentelijke binnensportaccommodaties", vastgesteld om daarmee de toegang tot en gebruik van indoor sportaccommodaties voor mensen met een beperking te vergroten.
Deze beleidsregel heeft geen externe werking, maar is een ‘nadere regeling” met aanwijzingen hoe om te gaan met bouw- en renovatieplannen van gemeentelijke binnensportaccommodaties.
Het vergroten van de sportparticipatie van mensen met een beperking is een doelstelling van het Uitvoeringsprogramma Sport.
In 2001 ontwikkelde NEBAS (inmiddels de Stichting Onbeperkt Sportief) samen met NOC*NSF een richtlijn voor het voldoende toegankelijk maken van binnensport-accommodaties voor mensen met een beperking. In het Bouwbesluit wordt daaraan namelijk onvoldoende aandacht besteed omdat die alleen een ‘toegankelijkheidssector’ voor bezoekers regelt. De NEBAS-richtlijn is verouderd geraakt en vanwege zijn vorm minder goed bruikbaar gebleken.
De gemeente Rotterdam heeft in samenwerking met de lokale Stichting Platform Agenda 22 een inhoudelijke bijdrage geleverd aan de actualisering van de richtlijnen omdat dat goed past in het sport-, participatie- en gehandicaptenbeleid van de stad.
In de richtlijn staan ‘basiseisen’ en ‘aanbevelingen’. Het college heeft besloten om (alleen) de basiseisen te laten gelden voor elke nieuw te bouwen en te renoveren gemeentelijke binnnensport-accommodatie. Door deze basiseisen zullen alle nieuwe gemeentelijke indoor sportaccommodaties gehandicapten beter kunnen faciliteren. Maar ook ouderen met loophulpmiddelen, mensen met kinderwagens, rollaters en scootmobielen profiteren van een betere toegang en bruikbaarheid.
De aanbevelingen uit de richtlijn zijn algemene maatregelen ten behoeve van specifieke groepen gehandicapten (bijv. rolstoelers) of groepssporters zoals zitvolleybal. Faciliteiten voor de ene gebruikersgroep of sport kan de functionaliteit voor een andere groep echter beperken. De aanbevelingen zijn daarom niet als een vaste beleidsregel vastgelegd. Per nieuwe locatie kunnen keuzes worden gemaakt waaraan behoefte is, wat mogelijkheden zijn, welke budgetten beschikbaar zijn en hoe de voorzieningen optimaal over de stad gespreid kunnen worden. Betreffende aanbevelingen kunnen dan in een programma van eisen worden opgenomen om daarmee de bruikbaarheid voor bepaalde groepen gehandicapten of bepaalde sportsoorten mogelijk te maken. De aanbevelingen maken geen onderdeel uit van de Rotterdamse beleidsregel, maar zijn terug voor geïnteresseerden wel terug te vinden op: http://goo.gl/VlyjFQ
De Rotterdamse Basiseisen toegankelijkheid binnensportaccommodaties zijn volledig gebaseerd op de basiseisen uit de derde druk van de Richtlijnen Toegankelijkheid Indoor Sportaccommodaties van Stichting Onbeperkt Sportief die daarmee de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid (kortweg: BTB) van alle sportaccommodaties een impuls wil geven en de doelstelling meer mensen met een beperking sporten en bewegen wil versterken.
De Richtlijnen gaan over de fysieke toegankelijkheid van een sportaccommodatie. De sociale toegankelijkheid, aspecten zoals omgang met en adequate begeleiding van sporters met een beperking, zullen niet in deze Richtlijnen worden behandeld. De Richtlijnen hebben betrekking tot sporters en bezoekers van een sportaccommodatie. Werknemers met een beperking in een sportaccommodatie hebben te maken met diverse andere wet- en regelgeving.
De Richtlijnen zijn ontwikkeld om als hulpmiddel en leidraad te dienen voor iedereen die betrokken is bij de ontwikkeling, ontwerp, bouw, renovatie, aanpassing, inrichting en vormgeving van sportaccommodaties in alle fases van het bouwproces. Het dient als een basis voor het opstellen van een Programma van Eisen (PvE), maar ook voor het ontwerp en de inrichting van sportaccommodaties. Een verbijzondering voor specifieke doelgroepen zal in een PvE moeten worden uitgewerkt. Een voorziening voor de ene doelgroep, kan in enkele gevallen strijdig zijn met de belangen van een andere. Ook het gebruik door grotere groepen sporters met een beperking (bijvoorbeeld in teamcompetities ofwel tijdens evenementen) kunnen andere (grotere) aanpassingen vereisen. Deze Richtlijnen vormen een basis voor een PvE maar zijn door de diversiteit aan beperkingen en sporten niet volledig voor alle vormen van accommodatiegebruik. Het blijft belangrijk om vóór het opstellen van het PvE de doelgroepen te bepalen voor wie de accommodatie bedoeld is. De diverse verantwoordelijke sportbonden, maar ook Onbeperkt Sportief, zijn hierover altijd te raadplegen voor advies.
Bij ‘toegankelijkheid’ wordt er bij het ontwerp, de bouw en de inrichting van ruimten, met zoveel mogelijk verschillende mensen (wat betreft lichamelijke mogelijkheden en beperkingen) rekening gehouden. Een bijkomend voordeel is dat een toegankelijke accommodatie ook voor andere gebruikers aantrekkelijk is. Denk daarbij aan ouders met kinderwagens, leveranciers met steekwagentjes of ouderen met scootmobiel of rollator.
Zoals in alle sectoren is hierbij het kostenaspect veelal een belemmering. Echter, de gedachte dat integraal toegankelijk bouwen enorm kostenverhogend werkt is een misvatting. Als tenminste vanaf het begin de integrale toegankelijkheidseisen in het ontwerpproces worden gehanteerd. Op het moment dat een (sport)accommodatie achteraf nog toegankelijk gemaakt moet worden kunnen de kosten inderdaad oplopen.
Onbeperkt Sportief heeft voor de sportsector Richtlijnen willen ontwikkelen die:
De Richtlijnen zijn, mede door een initiatief van de gemeente Rotterdam, ten opzichte van de vorige druk volledig herzien en waar nodig aangepast aan de geldende regelgeving. Ze zijn aanvullend aan het Bouwbesluit, het Handboek voor Toegankelijkheid en het Handboek Sportaccommodaties. In een aantal gevallen is gekozen voor een overlap van informatie om daarmee de bruikbaarheid van deze Richtlijnen te vergroten.
Sinds 1992 geldt in Nederland één bouwvoorschrift, het Bouwbesluit. Hierin staan de toegankelijkheidseisen die voor alle gebouwen gelden. De toegankelijkheidseisen uit het Bouwbesluit zijn echter niet verstrekkend en niet speciaal gericht op sportaccommodaties. De in het Bouwbesluit benoemde toegankelijkheidssector betreft slechts dat gedeelte van het gebouw dat mede bestemd is voor gebruik door bezoekers en dus niet het gedeelte dat specifiek gebruikt wordt door sporters. Deze Richtlijnen zijn daarom een aanvulling op het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit is gewijzigd in 2003 en recenter in 2012. Deze nieuwe versies zijn echter eveneens niet ingegaan op de integrale toegankelijkheid van sportaccommodaties zoals Onbeperkt Sportief dat graag ziet.
Handboek voor de Toegankelijkheid
De ‘basiseisen’ die in deze Richtlijnen worden genoemd zijn direct afgeleid van, en dus ook niet in strijd met de Richtlijnen die de CG Raad heeft opgesteld in haar Handboek voor Toegankelijkheid. Het Handboek voor Toegankelijkheid richt zich echter op alle gebouwtypen terwijl deze Richtlijnen specifiek is toegesneden op sportgebouwen en -accommodaties.
Internationaal Toegankelijkheidssymbool (ITS)
Vanuit de bouwwereld bestaat behoefte aan duidelijke aansturing over wat de specifieke eisen van toegankelijkheid in een concreet geval zijn, terwijl potentiële gebruikers van de gebouwde omgeving willen weten welke toegankelijke kwaliteit ze in een specifieke situatie zullen aantreffen. Voor dit doel bestaat er een algemeen en onafhankelijk keurmerk: het Internationaal Toegankelijkheidssymbool (ITS). Het ITS wordt nationaal gebruikt om aan te geven dat een object bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar (BTB) is voor iedereen. Het uitgangspunt voor de toekenning van het ITS is dat ‘de bezoekers c.q. gebruikers van een gebouw op een zo onafhankelijk en gelijkwaardig mogelijke wijze de (mede) voor hen bestemde voorzieningen van een gebouw kunnen bereiken en gebruiken'. Dit uitgangspunt komt overeen met dat van integrale toegankelijkheid, maar is inzake het ITS beperkt tot het voor het publiek bestemde deel van het gebouw. De criteria die voor de toekenning van het ITS gelden, zijn dan ook beperkt tot de eisen verbonden aan de voor publiek bestemde gebouwfuncties. Deze ITS-eisen komen geheel overeen met- en zijn een deelverzameling van de eisen in deze Richtlijnen. Het ITS symbool is eigendom van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG Raad). Voor meer informatie hierover verwijzen wij u naar de CG Raad en haar specifieke Projectbureau Toegankelijkheid.
NOC*NSF Handboek Sportaccommodaties
Het Handboek Sportaccommodaties is een naslagwerk voor iedereen die met planning, ontwerp, bouw, beheer, exploitatie en/of onderhoud van sportaccommodaties te maken heeft. Het Handboek Sportaccommodaties geeft zowel algemene sporttak overstijgende Richtlijnen voor accommodaties aan als specifieke eisen per sporttak. Ook over een groot aantal verwante thema's, zoals belastingen, subsidies en energie, is in het Handboek Sportaccommodaties informatie te vinden.
De opbouw van de Richtlijnen volgt het perspectief van de gebruiker van een sportaccommodatie: In hoofdstuk 3 wordt de bereikbaarheid belicht, vervolgens in hoofdstuk 4 de toegankelijkheid tot de sportaccommodatie en in hoofdstuk 5 en 6 de bruikbaarheid daarvan. Kortom we volgen hier nu ook het ‘BTB’-principe.
Natuurlijk is het niveau van toegankelijkheid een arbitraire zaak. Onbeperkt Sportief heeft gemeend voor sportaccommodaties een duidelijke ondergrens te moeten stellen ten behoeve van de integrale toegankelijkheid. Deze ondergrens is de basis kwaliteitseis die in de Richtlijnen als ‘basiseis’ wordt aangegeven. Deze is zodanig vastgesteld dat er zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met enerzijds het principe van integrale toegankelijkheid zodat iedereen kan sporten en anderzijds het realiseren van betaalbare sportgebouwen. Uiteraard wordt geadviseerd meer te doen dan slechts het realiseren van deze basis kwaliteitseisen.
Sporters met een beperking vormen geen homogene groep. Voorzieningen in en rond sportaccommodaties zijn daarom afgestemd op de collectieve (en niet een individuele) behoeften. In deze Richtlijnen wordt dit de 'basiseis' genoemd. Deze eisen verzekeren de toegankelijkheid voor de dagelijkse gebruiker. De aanvullingen worden in deze Richtlijnen 'aanbevelingen' genoemd. De aanbevelingen zijn geen onderdeel van de Rotterdamse beleidsregel/subsidieregel.
Om verwarring hierover te vermijden volgt hieronder de definitie van beide:
‘Basiseisen’: eisen waaraan iedere sportaccommodatie dient te voldoen, zodat het gebouw in principe toegesneden is op de collectieve behoefte. Deze basiseisen zijn zo opgesteld dat het gebouw daarnaast relatief gemakkelijk toegankelijk te maken is (d.m.v. de aanbevelingen) voor gebruikers met een specifieke functiebeperking;
Daarnaast kan het nodig zijn om aanvullende vereisten in het PvE te formuleren wanneer grote groepen sporters met een beperking moeten worden gefaciliteerd.
Voor advies over zowel de basiseisen als de aanbevelingen kunt u contact opnemen met Onbeperkt Sportief.
De basiseisen en aanbevelingen gelden voor de indoor sportaccommodaties en het tot de sportaccommodatie behorende buitenterrein, zoals de toegangswegen, parkeergebied, stallingsruimte voor fietsen, voetpaden, et cetera.
Voordat de Richtlijnen ingaan op de eisen die in de bouwkundige zin gehanteerd dienen te worden, wordt in dit hoofdstuk in algemene zin aandacht besteed aan de mensen die een beperking hebben.
2.1 Categorieën mensen met een beperking
Helaas zijn we in Nederland nog ver verwijderd van de situatie dat mensen met een beperking gelijke kansen en mogelijkheden hebben om door sport en bewegen deel te nemen aan het maatschappelijk leven. Dit wordt mede bemoeilijkt doordat de doelgroep van mensen met een beperking zeer divers is. Grofweg is een driedeling te maken: mensen met een lichamelijke beperking, mensen met een verstandelijke beperking en tenslotte mensen met een zintuiglijke beperking. Daarnaast vormen mensen met een chronische aandoening eveneens een grote groep.
Het begrip 'gehandicapten' wordt door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in haar rapportages als volgt omschreven: 'wie door stoornissen lichamelijke of verstandelijke beperkingen heeft en daardoor sociaal nadeel ondervindt'. Veelal wordt de term ‘mensen met een beperking’ gehanteerd. Per categorie kan men de functionele voorwaarden in de vorm van (bouwkundige) maatregelen vaststellen.
Deze Richtlijnen zijn opgesteld vanuit het integraal toegankelijkheidsprincipe, dat wil zeggen, ongeacht de aard of mate van beperking dient zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met de beperking. Om toch wat meer inzicht te geven in de doelgroepen, zijn de verschillende beperkingen als volgt ingedeeld:
M = sporters met een motorische beperking
V = sporters met een verstandelijke beperking (beperkt IQ en zelfredzaamheid);
B = sporters met een visuele beperking (blind, slechtziend, kleurenblind);
D = sporters met een auditieve beperking (doof, slechthorend);
C = sporters met een chronische aandoening.
Hieronder is een overzicht van beperkingen weergegeven en voorbeelden van aanpassingen.
NB: deze tabel dient als voorbeeld en is geenszins volledig
Aanpassingen kunnen voor meerdere groepen tegelijk positief werken, maar in enkele gevallen ook tegenstrijdigheid meebrengen. Denk bijvoorbeeld aan geleidelijnen of oriëntatiepunten voor blinden, die voor rolstoelers een obstakel kunnen zijn. Het is essentieel om deze belangen te onderkennen en in een programma van eisen nader uit te werken.
2.2 Geschat aantal mensen met een beperking
Als er wordt gepraat over mensen met een beperking wordt er vaak gedacht aan een kleine bevolkingsgroep. Dit is een misvatting: in totaal heeft 12% van de Nederlandse bevolking (1,6 miljoen mensen) een matige of ernstige lichamelijke beperking (motorisch, visueel of auditief). Het aantal mensen met een lichamelijke beperking neemt met het stijgen van de leeftijd toe. (Von Heijden et al., 2013).
Uit het feit dat de Nederlandse bevolking vergrijst, kan geconcludeerd worden dat het percentage Nederlanders met een beperking in de toekomst verder zal groeien en dat de behoefte aan integraal toegankelijke gebouwen zal toenemen.
De sportdeelname van mensen met een beperking blijft nog steeds sterk achter bij de sportdeelname van mensen zonder beperking (58% van de bevolking sport wekelijks). Van de mensen met een lichte motorische beperking (12-79 jaar) sport in 2011 40% wekelijks, van de mensen met een matige of ernstige motorische beperking sport slechts 29% wekelijks. Daarnaast zijn mensen met een lichamelijke beperking minder vaak lid van een sportvereniging ten opzichte van mensen zonder beperking. Zo beoefent 44% van de Nederlandse sporters zijn of haar sport in verenigingsverband. Het aandeel sporters met een matige of ernstige lichamelijke beperking dat lid is van een sportvereniging bedraagt 14%. (Von Heijden et al., 2013).
Uit de Monitor (On)beperkt sportief 2013 (Von Heijden et al., 2013), blijkt dat drie vijfde van de matig of ernstig lichamelijk gehandicapte sporters knelpunten ervaart bij het sporten. Over het algemeen spelen persoonlijke factoren een rol, echter omgevingsfactoren waaronder de fysieke toegankelijkheid van sportaccommodaties worden eveneens genoemd. Fysieke toegankelijkheid van sportaccommodaties is een belangrijke randvoorwaarde voor sport en bewegen en door het meer toegankelijk maken van de sportinfrastructuur helpt dit ook om andere knelpunten te kunnen aanpakken.
Over hoeveel mensen met een beperking hebben we het?
M – Aantal mensen met een motorische beperking
In totaal heeft 20% van de Nederlandse bevolking van 12 tot 79 jaar een motorische beperking. Dit betekent ruim 2,7 miljoen Nederlanders. De onderverdeling naar ernst van de beperking ziet er als volgt uit:
Bron: Monitor (On)beperkt sportief 2013
In totaal maken 8.500 kinderen met een motorische beperking gebruik van het speciaal onderwijs (cluster 3). Een gedeelte van de kinderen met een motorische beperking zal geen gebruik maken van speciaal onderwijs. Aantallen hierover zijn niet bekend.
V – Aantal mensen met een verstandelijke beperking
Het is moeilijk om exact aan te geven hoeveel mensen in Nederland een verstandelijke beperking hebben. Een centrale registratie ontbreekt helaas. Gebaseerd op de indicatie voor zorg vanuit de ABWZ kan geconcludeerd worden dat er in Nederland ongeveer 130.000 mensen met een verstandelijke beperking zijn (IQ < 70).
De groep mensen met een IQ tussen de 70 en 85 wordt aangeduid als zwakbegaafd. Een gedeelte van deze groep (33.000) heeft ernstige bijkomende problemen en daardoor recht op AWBZ zorg. Schattingen over de omvang van deze groep lopen enorm uiteen en varieert tussen de 300.000 en 600.000 mensen. (Bron: Monitor (On)beperkt sportief 2013)
B – Aantal mensen met een visuele beperking
Op basis van de Gezondheidsenquête van het CBS is berekend dat ongeveer 2,6 miljoen mensen een visuele beperking heeft (19% van de bevolking van 12 tot en met 79 jaar). In de tabel is de onderverdeling naar ernst van de beperking weergegeven:
Bron: Monitor (On)beperkt sportief 2013
D – Aantal mensen met een auditieve beperking
Gebaseerd op de resultaten van de Gezondheidsenquête van het CBS hebben ongeveer 1,9 miljoen Nederlanders een auditieve beperking (14% van de bevolking). De onderverdeling naar ernst van de beperking is opgenomen in onderstaande tabel
Bron: Monitor (On)beperkt sportief 2013
C – Aantal mensen met een chronische aandoening
In Nederland heeft bijna een derde van de bevolking één of meer chronische aandoeningen. Dit komt neer op 5,3 miljoen mensen. Deze schatting is gebaseerd op een selectie van 28 chronische aandoeningen, gemeten in de huisartspraktijk. Chronische aandoeningen komen op alle leeftijden voor, maar vooral onder ouderen. Bijna 2 miljoen mensen hebben meer dan één chronische aandoening.
NB: Het is mogelijk dat in bovenvermelde groepen dubbeltellingen voorkomen. Zo kan iemand een meervoudige beperking hebben ofwel een motorische beperking en een chronische aandoening.
In bijlage C treft u een overzicht van beperkingen in relatie tot de sporten die geschikt en mogelijk zijn.
3. BEREIKBAARHEID van het sportgebouw
Bij het ontwerpen en situeren van sportaccommodaties dient men met de volgende punten voor gehandicapten rekening te houden.
3.3 Gehandicaptenparkeerplaatsen
Parkeerplaatsen ten behoeve van mensen met een functiebeperking dienen minimaal 3,5 m breed en 5 meter lang ten behoeve van ‘haaks’ parkeren. Bij ‘langs’ parkeren dient de lengte minimaal 6 meter te bedragen met een breedte van minimaal 2 meter en bij voorkeur 3,5 meter diepte. In deze vlakken dienen geen hoogteverschillen aanwezig te zijn;
3.4 Stalling voor scootmobielen, fietsen, scooters en bromfietsen
Het is de bedoeling dat de toegang tot de sportaccommodatie en/of vertrekken ook door mensen met een functiebeperking zelfstandig gebruikt kan worden.
Bedieningselementen als de deurbel, deurkruk of de drukknop en gebruiksvoorzieningen als de intercom, de brievenbus moeten minimaal 500 mm uit elke inwendige hoek worden geplaatst. Tevens dienen deze bedieningselementen tussen 900 en 1200 mm boven vloerpeil te worden bevestigd. Deze bedieningselementen in reliëf en herkenbaar uitvoeren/vormgeven.
Om hoogteverschillen (≥ 20 mm) op een route te overbruggen, met een rolstoel, rollator, scootmobiel, kinderwagen of met zware bagage, is een hellingbaan of lift nodig. Hoogteverschillen > 1.000 mm zijn praktisch niet meer met hellingbanen op te lossen omdat het te veel energie kost, naast dat het in evenwicht blijven bij het dalen veel kracht kost. Hieronder volgende eisen zijn voor een helling steiler dan 1:25 (hoogte:lengte), ofwel 4%.
Bij een te overbruggen hoogteverschil dat groter is dan 500 mm, aan weerszijden van de hellingbaan een borstwering of balustrade uitgerust met leuningen (met een diameter tussen 30 en 50 mm en 50 mm van de wand) opnemen. De leuninghoogte is tussen 850 tot 950 mm boven de vloer. Eveneens is de belastbaarheid van de leuning ≥ 2.000 Newton. De borstwering c.q. balustrade is ≥ 1.100 mm hoog;
Bij een te overbruggen hoogteverschil dat groter is dan 250 mm, aan weerszijden van de trap een balustrade met leuningen (met een diameter tussen 30 en 50 mm en 50 mm van de wand) opnemen. Dit op een hoogte van 850 tot 950 mm boven de vloer. De leuningen lopen door over alle aantreden én volledig over het bordes. De leuningen starten 300 mm voor de eerste trede en lopen eveneens 300 mm voorbij de laatste traptrede. Daarnaast is de belastbaarheid van de leuning ≥ 2.000 Newton.
Onderstaande specificaties gelden voor kooiliften.
3.10 Vluchtroute / uitgankelijkheid
Vluchtroutes vragen om extra aandacht wanneer ook gehandicapte gebruikers geëvacueerd moeten worden. Als basis moet deze doelgroep ook in het evacuatieplan van de accommodatie worden opgenomen.
4. VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN TOEGANKELIJKHEID
4.1 Het ruimtelijk ontwerp / routing
4.2 Natuurlijke gidslijnen en/of geleidelijnen
Gidslijnen zijn natuurlijke en reeds aanwezige structuren die kunnen dienen om plaats en richting te bepalen. In een gebouw dienen de gevels, wanden, borstweringen en leuningen doorgaans als natuurlijke gidslijnen.
Geleidelijnen zijn speciaal gemaakte routes in een gebied (buiten op/in voetpaden en binnen in verkeersruimten op vloeren, hellingbanen en trappen en dergelijke) die zowel tactiel (voelbaar) als visueel waarneembaar zijn.
Waar de bouwkundige oriëntatiemiddelen tekort schieten, is bewegwijzering nodig.
Zie ook paragraaf 3.5 ‘toegang’ in het vorige hoofdstuk.
4.5 Leuningen (en/of geleidingen)
Leuningen en/of geleidingen kunnen geplaatst worden in: hallen, gangen, toilet-, kleed-, doucheruimten, liften, trappen, bordessen, tribunes en alle andere publiekstoegankelijke ruimten. Zij bieden steun en/of oriëntatie voor mensen met een beperking.
Materiaaltoepassingen kunnen voor mensen met een visuele functiebeperking een belangrijke informatiebron zijn bij het zich oriënteren en bewegen. Dit geldt in het bijzonder voor blinden, die voornamelijk op hun gevoel en gehoor aangewezen zijn, maar ook voor mensen met verminderd gezichtsvermogen.
1.Hoogteverschillen op een bepaald loopvlak mogen beperkt afwijken en ≤ 5 mm bedragen;
Een goed lichtniveau is van groot belang voor slechtzienden. Sommige slechtzienden kunnen uitsluitend nog licht-donker verschillen waarnemen.
Het oog blijkt niet voor alle kleuren even gevoelig te zijn: lichtgroen, geel en oranje zijn het beste waar te nemen. Zeker de combinaties heel lichtgroen met donkerrood of zwart en geel in combinatie met blauw. Daarentegen zijn rood en paars minder goed waar te nemen, zeker in combinatie met groen en zwart.
Geluid kan een positieve en een negatieve bijdrage leveren aan de oriëntatie. Het geluid van een voetstap of een stok heeft een positief effect. Bepaalde ononderbroken geluiden, zoals een roltrap, een rateltikker en een fontein kunnen tevens de oriëntatie vergemakkelijken. Geluid werkt negatief als het ‘lawaai’ is en andere gewenste geluiden vervormt of blokkeert. Er wordt wel gezegd dat 'lawaai mist is voor een blinde'. Lawaai zou je ook kunnen omschrijven als een te hoog achtergrondgeluidniveau.
4.8.3Geluidsversterking en ringleidingsysteem
Voor slechthorenden kan een voorziening in de vorm van een ‘ringleiding’ uitkomst bieden om te kunnen communiceren. Een ringleiding is een lusvormige leiding die aangesloten is op een versterker en langs de wanden van een hal of zaal is aangebracht. Het gesproken woord voor de microfoon wordt via de leiding in een magnetisch veld omgezet, dat opgevangen kan worden door mensen die een hoortoestel dragen. Het hoortoestel is in staat dit magnetisch veld om te zetten in geluid. Het ringleidingsysteem dient te voldoen aan de norm NEN 10-118/4.
De Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVVS) heeft vrijwilligers die ringleidingsystemen doormeten en keuren op de norm EN 60118-4:2006. Bij goedkeuring geeft men een IRS-bordje af waarmee bezoekers bij de entree kunnen zien dat er diverse ruimten goed getest zijn;
5. BRUIKBAARHEID WEDSTRIJDRUIMTEN / SPORTRUIMTEN
In de voorgaande hoofdstukken zijn de algemene basisprincipes besproken van integraal toegankelijk bouwen. Integraal toegankelijke sportaccommodaties beschikken in eerste instantie over sportruimten waar de sporters gebruik van maken. In dit hoofdstuk wordt per sportruimte aangegeven welke basiseisen gehanteerd moeten en kunnen worden om deze sportruimten zo goed mogelijk integraal toegankelijk te maken en te laten zijn.
5.1 Sporthallen, sportzalen en gymnastiekzalen
Sporttoestellen, bedieningsmechanismen, brandslanghaspels et cetera vlak in de wanden (in nissen voorzien van balvaste deuren) tot minimaal 2.000 mm boven de sportvloer opnemen. De randen mogen dan maximaal 15 mm uitsteken en niet scherp zijn. Tevens moeten tussenruimten ≤ 8 mm bedragen en qua diepte ≤ 12 mm. Uitwendige hoeken, tot 2.000 mm hoogte, dienen afgerond te worden;
De wanden, plafond en alle andere erin opgenomen materialen, onder andere beglazing én installaties in de wedstrijdruimte, dienen te worden uitgevoerd in een balvaste constructie c.q. verschijningsvorm conform DIN 18032 (deel 3). Daarnaast moeten wanden lichamelijk letsel zo veel mogelijk uitsluiten en niet vergruizen;
5.1.4 Verwarming en ventilatie
De wedstrijdruimte dient geventileerd te worden met minimaal 40 m³ verse lucht per actieve sporter per uur én 20 m³ verse lucht per toeschouwer per uur (waarbij minimaal uitgegaan mag worden van een luchtkolom van 7 m3per m2 sportvloeroppervlak), exclusief de toeschouwersruimte of met een minimum van éénmaal de ruimte-inhoud per uur;
Er dient ≥ 5% van het aanwezige vloeroppervlakte aan daglichtopeningen in de wedstrijdruimte aanwezig te zijn. Deze daglichtopeningen dienen volledig én balvast afgesloten te kunnen worden in de wedstrijdruimte. Hierdoor worden hinderlijke reflecties, lichtstrepen of verblinding van sporters voorkomen;
Voor de akoestiek in de wedstrijdruimte en/of onderdelen ervan is de akoestieknorm ISA-US1-BF1 ‘Nagalmtijd en achtergrondgeluidniveau’, (mei 2005), zoals vastgesteld in de normcommissie ‘Overdekte Multidisciplinaire Sportaccommodaties’, van toepassing. Op basis van deze norm (kan op basis van de ruimte-inhoud in m3) worden vastgesteld dat, de over het gehele frequentiebereik gemiddelde nagalmtijd T(gem) in deze wedstrijdruimte (en/of onderdelen ervan) niet meer mag bedragen dan x,y seconden (zie Akoestiektabel, op de volgende pagina), waarbij de norm voor de gelijkmatigheid van de nagalmtijd per frequentieband (125, 250, 500, 1.000, 2.000 en 4.000 Hz) is conform: Tgem:Tmax/fb ≥ 0,7.
Akoestiektabel: categorieën wedstrijdruimten in overdekte multidisciplinaire sportaccommodaties én nagalmtijden
Bron: Handboek Sportaccommodaties
In principe gelden de omschreven eisen uit hoofdstuk 5.1 eveneens voor zwembaden, mits hiervan nadrukkelijk hieronder in deze paragraaf van wordt afgeweken. Eveneens zal in eerste instantie moeten worden voldaan aan de geldende wetgeving voor het realiseren én het in stand houden van zwembaden, onder andere: Whvbz en Bhvbz naast de brochure ‘Handboek Zwembaden’ opgesteld door de KNZB (in februari 2013).
5.2.3 Hulpmiddelen om in en uit het zwembadbassin te komen
Hierbij wordt gedacht aan een hefapparaat. Diverse modellen zijn in de handel verkrijgbaar, te weten: mechanische-, hydraulische- en waterdrukliften, alsmede elektrische plafondliften.
Voor personen met beperkte been-, arm- of handfunctie is een luie trap een goed hulpmiddel om zelfstandig in het bassin te komen. De luie trap is een normale trap met brede aantreden en heeft twee leuningen. Deze trap zou verplaatsbaar of inklapbaar kunnen zijn (in het doelgroepen- en/of instructiebad);
Bij zwembaden is de watertemperatuur een belangrijk onderdeel van het beheer. Het is voor veel chronisch zieken wenselijk de watertemperatuur van het zwembad aan te passen. Een verhoogde watertemperatuur stelt eisen aan de planning van de zwemgroepen. Het verdient bijvoorbeeld aanbeveling de zwemmers met een verstandelijke functiebeperking in te delen als het water wordt opgewarmd of afkoelt. Deze zwemmers bewegen namelijk niet altijd voldoende in het water. Het risico op onderkoeling is bij deze groep groter. Wordt daarentegen een reguliere zwemles in extra verwarmd water afgewerkt, dan bestaat de kans dat warmtestuwing optreedt. Hierbij kan de warmte die in het lichaam ontstaat niet afgedragen worden aan de omgeving;
Akoestiek in zwemzalen is in het verleden een gebleken nijpend probleem geweest en soms nog steeds. Daarom dient de akoestiek in nieuwe zwemzalen te voldoen aan de akoestieknorm: ISA-US1-BF1 “Nagalmtijd en achtergrondgeluidniveau”, (mei 2005), zoals vastgesteld in de normcommissie ‘Overdekte Multidisciplinaire Sportaccommodaties’. Op basis van deze norm kan (op basis van de ruimte-inhoud in m3) worden vastgesteld dat de, over het gehele frequentiebereik gemiddelde nagalmtijd T(gem), in deze zwemzaal niet meer mag bedragen dan x,y seconden (zie hiervoor de Akoestiektabel in paragraaf 5.1), waarbij de norm voor de gelijkmatigheid van de nagalmtijd per frequentieband (125, 250, 500, 1.000, 2.000 en 4.000 Hz) is conform: Tgem:Tmax/fb ≥ 0,7.
Voor de basiseisen gelden dezelfde opmerkingen zoals deze in paragraaf 5.1 zijn aangegeven voor de wedstrijdruimten in een sporthal.
5.3 Fitness-, aerobics-, indoor cycling-, en vechtsportruimten
In principe gelden de omschreven basiseisen uit hoofdstuk 5.1 eveneens voor de in deze paragraaf omschreven sportruimten, mits hiervan nadrukkelijk hieronder wordt afgeweken.
Al deze ruimten zouden minimaal 125 / 150 tot 200 m² dienen te bedragen met een vrije hoogte van minimaal 3 meter. Grotere ruimten qua oppervlakte zijn eveneens mogelijk, afhankelijk van het concept, visie, clubgrootte, et cetera. In een fitnessruimte dient men per apparaat rekening te houden met een gemiddelde oppervlakte van ≥ 4 m2, naast minimaal ≥ 500 mm vrije ruimte tussen de apparaten in en een centraal looppad van 2 meter breedte;
5.3.2 Afwerkingen, sportvloeren en inrichting
5.3.3 Verwarming en ventilatie
De over het gehele frequentiebereik gemiddelde nagalmtijd dient een waarde te zijn tussen 0,6 en 0,8 seconden voor de in dit hoofdstuk genoemde sportruimten. Er mag daarbij in één frequentieband (125-250-500-1000-2000-4000-Hz) geen langere nagalmtijd dan 1,2 seconde worden gemeten, als gevolg van de berekening: Tgem:Tmax/fb ≥ 0,7. Zie ook: akoestieknorm: ISA-US1-BF1 “Nagalmtijd en achtergrondgeluidniveau”;
In principe gelden de omschreven eisen uit hoofdstuk 5.1 eveneens voor tennishallen, mits hieronder daar nadrukkelijk van wordt afgeweken.
5.4.1 Afmetingen, sportvloer en belijning
Integraal toegankelijke sportaccommodaties dienen echter ook te beschikken over nevenruimten waar alle dagelijkse gebruikers (sporters, trainers, leerlingen en docenten) en bezoekers gebruik van kunnen maken. In dit hoofdstuk wordt per nevenruimte aangegeven welke aanvullende eisen kunnen worden gehanteerd teneinde deze ruimten in een sportaccommodatie zo goed mogelijk integraal toegankelijk te maken.
Qua aantallen, afmetingen, inrichting en bouwfysica dienen de kleedruimten te voldoen aan de normen van NOC*NSF, weergegeven in het Handboek Sportaccommodaties. Aanvullend daarop zijn de volgende eisen van toepassing zodat sporters met een beperking er nog beter gebruik van kunnen maken. Let wel: bij het gebruik door grote groepen sporters met een beperking, zoals in een rolstoelteamcompetitie of evenement, is maatwerk vereist op het gebied van omvang en oppervlakte van de voorzieningen.
De kleedruimte voorzien van een wastafel (bovenkant op 800 mm boven de vloerpeil) voorzien van een kraan met handel. Deze kraan dient voldoende hoog te hangen zodat ook grote bidons eenvoudig gevuld kunnen worden. Boven de wastafel dient een spiegel te worden gehangen vanaf 1.000 tot 2.000 mm boven vloerpeil;
6.3 Toilet c.q. aangepast toilet
De closetpot dient aan beide zijden te worden voorzien van een opklapbare steun met een lengte van 900 mm. De steunen dienen te worden bevestigd op een hoogte van 250 tot 300 mm boven de zitting, 300 mm uit het hart van de closetpot. Bij het ontwerpen en monteren van de steunen rekening houden met voldoende draagkracht van de wanden (bijvoorbeeld: steens muur);
6.4 Kleed- wasruimte voor één persoon
Indien het gezien de gebruikerswensen te ver gaat een complete kleedruimte én wasruimte in de sportaccommodatie geschikt te maken voor mensen met een functiebeperking, is het ook mogelijk een speciaal aangepaste kleed- wasruimte in deze accommodatie op te nemen geschikt voor gebruik door één persoon. Hierbij wordt een kleedgedeelte gecombineerd met een aangepast toilet, douche en wastafel. Aan te bevelen is om deze ruimte ook in te richten met een -in hoogte verstelbare- ‘fysiotafel’ om sporters met een ernstige functiebeperking te kunnen helpen met omkleden.
6.5 Kleedruimten zwemgelegenheden
Voor individueel omkleden zijn minimaal twee aangepaste wisselcabines en/of gezinscabines vereist voor iedere sekse. Deze wisselcabine heeft een minimale vloeroppervlakte van 2.200 x 2.200 mm of 1.900 x 2.500 mm en is tevens bruikbaar voor bezoekers met kleine kinderen (baby’s, peuters) en voorzien van een opklapbaar zitje (met een zithoogte van 470 mm boven vloerpeil en een zitdiepte van minimaal 400 mm) en spiegel (vanaf 1.000 tot 2.000 mm plus vloerpeil);
6.6 Scheidsrechters- annex docentenkleedruimte
Indien in een accommodatie een ruimte voor de scheidsrechter, sportleider of docenten opgenomen dient te worden die tevens bruikbaar moet zijn voor personen met een functiebeperking, dient met het volgende rekening te worden gehouden.
De scheidsrechters- annex docentenkleedruimte zodanig uitvoeren dat zij ook volledig bruikbaar is voor een scheidsrechter of docent met een functiebeperking (inclusief aangepast toilet en andere hierboven genoemde zaken). De minimale afmeting voor het 'aangepaste sanitaire blok’ van de scheidsrechtersruimte bedraagt 2.200 x 2.200 mm. Geadviseerd wordt in het geval van meervoudig gebruik de volgende minimum vloeroppervlakten te hanteren:
Uiteraard zodanig dat draaicirkels voor rolstoelgebruikers, die elkaar moeten passeren, geen belemmeringen opleveren in deze ruimten.
Indien er voor het volgen van de wedstrijden een toeschouwersruimte wordt opgenomen dienen hier tevens opstelmogelijkheden aanwezig te zijn voor rolstoelgebruikers. Tevens dient de bereikbaarheid van deze ruimte te zijn afgestemd op meerdere rolstoelgebruikers tegelijkertijd maar ook qua: drempelloosheid, grootte van vrije deuropeningen (en vrije draaicirkels voor deze eventuele aanwezige deurenopeningen), vrije doorgangen, hellingbanen en liften.
6.8 Vergader-, instructieruimte, wedstrijdsecretariaat en bestuurskamer
Er dient minimaal één vergader- c.q. instructieruimte in de overdekte sportaccommodatie aanwezig te zijn, waarin diverse nevenactiviteiten van de sport kunnen plaatsvinden. Gedacht wordt aan het gebruik voor: vergaderingen, instructies, cursussen, activiteiten, wedstrijdsecretariaat en dergelijke.
6.9 Horeca- / ontmoetingsruimte, kantine en/of clubruimte
Een ontmoetingsruimte is in de meeste sportaccommodaties een onmisbaar onderdeel ten behoeve van de exploitatie. Vaak zal er annex aan de ontmoetingsruimte, een keuken en een uitgiftemogelijkheid met bijbehorende voorzieningen zijn opgenomen. De uitrusting van de ontmoetingsruimte dient te voldoen aan de plaatselijke eisen voor de brandpreventie én aan de bijzondere wetten, o.a. de Drank- en Horecawet. Een aantal van deze eisen hebben ook invloed op de toegankelijkheid van deze ruimten voor mensen met een functiebeperking.
6.10 Balie, loket, receptie, kassa, desk
Voor tenminste één balie, loket, receptie, kassa of desk dient vrije ruimte aanwezig te zijn minimale diameter van 1.500 mm en is er tevens een verlaagd gedeelte aanwezig dat maximaal 800 mm boven vloerpeil reikt. Onder dit onderrijdbare verlaagde gedeelte is een vrije hoogte van 700 mm, een vrije diepte van 600 mm en een vrije breedte van 900 mm aanwezig opdat langere complexere handelingen eenvoudige uitgevoerd kunnen worden;
Deze ruimten dienen vanaf de hoofdingang door middel van een directe natuurlijke gidslijn bereikbaar te zijn, anders is er een geleidelijn.
Dit gemeenteblad 2015, nummer 141, is uitgegeven op 28 september 2015 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR, locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)
(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)
TOELICHTING BIJ DE REGELING SUBSIDIES TOEGANKELIJKHEID SPORTACCOMMODATIES VAN BREEDTESPORTVERENIGINGEN
In 2013 is in de gemeentebegroting een eenmalig bedrag beschikbaar gesteld voor de verbetering van de toegankelijkheid van sportaccommodaties voor sporters met een beperking. Een deel van dit bedrag is gereserveerd voor de gemeentelijke accommodaties. Een eenmalig bedrag van € 500.000,= hiervan is bedoeld om bijdragen te kunnen verstrekken aan breedtesportverenigingen voor het verbeteren van de toegankelijkheid van de sportaccommodaties, zoals een clubgebouw of kleedkamer, waarvan zij zelf de economische of juridische eigenaar zijn. Deze regeling geeft nadere regels voor de subsidiëring aan breedtesportverenigingen ten laste van dit budget.
In 2001 heeft NEBAS (inmiddels de Stichting Onbeperkt Sportief) samen met NOC*NSF een richtlijn voor het voldoende toegankelijk maken van binnensportaccommodaties ontwikkeld voor mensen met een beperking. In het Bouwbesluit wordt daaraan namelijk onvoldoende aandacht besteed, omdat het alleen een ‘toegankelijkheidssector’ voor bezoekers regelt. De gemeente Rotterdam heeft in samenwerking met de lokale Stichting Platform Agenda 22 een bijdrage geleverd aan de actualisering, leesbaarheid en bruikbaarheid van de richtlijnen.
In de richtlijnen staan basiseisen en aanbevelingen. Het college heeft op 11 februari 2013 besloten om de basiseisen te laten gelden voor elke nieuw te bouwen en te renoveren gemeentelijke binnensportaccommodatie.
Alle nieuwe gemeentelijke binnensportaccommodaties moeten aan de basiseisen voldoen om daarmee individuele gehandicapten, maar bijvoorbeeld ook ouderen met loophulpmiddelen, mensen met kinderwagens, rollaters en scootmobielen te faciliteren.
De aanbevelingen bestaan uit een aantal algemene maatregelen ten behoeve van specifieke groepen gehandicapten (bijvoorbeeld rolstoelers) of groepssporters (zoals zitvolleybal, dat een andere ondergrond vraagt dan rolstoelers). Faciliteiten voor de ene gebruikersgroep of sport kan de functionaliteit voor een andere groep beperken. Deze aanbevelingen zijn daarom niet vastgesteld als een beleidsregel of vaste gedragslijn.
De gemeente stimuleert sportverenigingen om in hun eigen accommodaties de basiseisen te volgen en daar waar gewenst ook de aanbevelingen.
Artikel 5 De niet-subsidiabele kosten
Een vereniging kan de kosten voor de aanleg van een bouwkundige aanpassing in een sportaccommodatie verlagen door (een deel) in zelfwerkzaamheid uit te voeren. Indien de vereniging hiervoor in de subsidieaanvraag arbeidskosten of overhead in de begroting opneemt, dan worden die kosten in de berekening van de hoogte van de te verlenen subsidie niet meegnomen.
Eventuele vergoedingen aan vrijwilligers wel, maar alleen als deze niet hoger zijn dan de vrijwilligersregeling van de belastingdienst. Zie bijvoorbeeld artikel 2 lid 6 Wet op de Loonbelasting en van artikel 3.96 letter c Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 6 Omvang van de subsidie
Verenigingen kunnen ook gezamenlijk een subsidieaanvraag indienen voor een bepaalde gezamenlijke aanpassing in een bepaalde sportaccommodatie.
Elke vereniging kan slechts één keer een subsidie verleend worden. Dat geldt ook voor een combinatie van verenigingen.
Artikel 7 Subsidieplafond en verdeelsleutel
Voor de uitvoering van deze regeling is een eenmalig budget beschikbaar van € 500.000,=. Subsidies worden verleend op volgorde van ontvangst van de subsidieaanvragen. Dat moeten complete aanvragen zijn (zie artikel 11).
Zodra op deze wijze het beschikbare budget geheel is gebruikt, kunnen en zullen er geen nieuwe subsidies meer verleend worden (zie artikel 13).
Veel sportaccommodaties worden beheerd door de gemeente zelf. Verenigingen huren vervolgens bij de gemeente. De gemeente heeft voor de toegankelijkheid van deze eigen binnensportaccommodaties een beleidsregel opgesteld: "Basiseisen toegankelijkheid gemeentelijke binnensportaccommodaties”. Hierin staat aan welke eisen een binnensportaccommodatie moet voldoen.
Deze eisen gelden ook voor de aanpassingen, waarvoor op basis van de ‘Regeling subsidies toegankelijkheid sportaccommodaties van breedtesportverenigingen’ een subsidie wordt verleend. Uiteraard alleen voor zover in de genoemde beleidsregel daarover eisen zijn opgenomen.
Het kan zijn dat in specifieke gevallen die eisen onpraktisch of niet nuttig zijn. Alleen in dat uitzonderlijke geval kan bij de subsidieverlening besloten worden dat van de beleidsregel mag worden afgeweken.
Aanvragen die op of na 1 september 2017 bij de gemeente worden
ingediend, worden niet in behandeling genomen. Hierbij wordt het tijdstip
gehanteerd waarop de aanvraag conform artikel 11 via de gemeentelijke
subsidieportal (www.rotterdam.nl/subsidies) door de gemeente is ontvangen.
Artikel 11 Indieningsvereisten
In dit artikel staat welke stukken en gegevens een subsidieaanvraag moet bevatten.
Het kan zijn dat in de aanvraag staat dat er sprake is van bijdragen van derden (bijvoorbeeld sponsoring of een subsidie van een ander dan de gemeente). In dat geval moeten er schriftelijke bewijzen van die bijdragen van derden aan de aanvraag toegevoegd worden. Dit heeft tot doel om er zeker van te zijn dat de investering ook daadwerkelijk in financiële zin gerealiseerd kan worden.
Een schriftelijk bewijs kan zijn een brief van een sponsor of andere subsidiënt, waarin een bijdrage wordt toegezegd onder de voorwaarde dat de gemeente daadwerkelijk een subsidie verleent.
Alleen complete aanvragen, die alle vereiste informatie en stukken bevat, komen voor behandeling in aanmerking. Niet complete aanvragen worden afgewezen. Aanvragen worden immers op volgorde van ontvangst verleend en het beschikbare budget is beperkt. Daarom moet voorkomen worden, dat een bepaalde aanvrager om maar bij de eersten te horen pro forma een niet complete aanvraag indient.
Wel is het mogelijk, dat een bepaald onderdeel in een complete aanvraag meer verduidelijking behoeft. De gemeente zal dat binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager meedelen. De aanvrager heeft dan vier weken de tijd om de gevraagde duidelijkheid te verschaffen.
Artikel 12 Beoordeling van de aanvraag
Het doel van de subsidie is dat de investering, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de toegankelijkheid van de sportaccommodatie voor sporters met een beperking verbeterd. Bij de beoordeling van de subsidieaanvraag zal hierop worden getoetst. De gemeente zal zich daarbij laten adviseren door de Vereniging van Gehandicaptenorganisaties Rotterdam (VGR). De VGR heeft hierover kennis van zaken. Bij de beoordeling van de aanvraag zal dit advies een belangrijke rol spelen. Bij een negatief advies van de VGR zal de subsidie in beginsel niet worden verleend.
Artikel 14 Bevoorschotting van de subsidie
De subsidie wordt na verlening tot 80% bevoorschot. Bij de vaststelling wordt het vastgestelde subsidiebedrag verrekend met dit voorschot.
Artikel 15 Verantwoording en vaststelling subsidie
In de Subsidieverordening Rotterdam 2014 is geregeld, dat bij subsidies tot € 25.000,= er een keuze gemaakt kan worden tussen het direct vaststellen van de subsidie bij de verlening of het vaststellen pas na een aanvraag tot vaststelling. In artikel 15 van deze regeling is voor de tweede mogelijkheid gekozen. Alle subsidies op basis van deze regeling worden eerst verleend en pas later, na ontvangst van een aanvraag tot vaststelling, vastgesteld.
In de Subsidieverordening Rotterdam 2014 is vervolgens bepaald dat zonder directe vaststelling moet worden aangegeven hoe kan worden aangetoond dat de gesubsidieerde activiteit daadwerkelijk is verricht. Dat is eveneens geregeld in artikel 15, lid 2 van deze regeling.