Organisatie | Oosterhout |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Standplaatsenbeleid Gemeente Oosterhout |
Citeertitel | Standplaatsenbeleid Gemeente Oosterhout |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout 2014
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-08-2015 | Nieuwe regeling | 28-07-2015 Weekblad Oosterhout | Onbekend. |
Conform artikel 5:17 van de Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout wordt een standplaats gedefinieerd als het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, inkopen, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
Standplaatsen kunnen in een gemeente bijdragen aan de levendigheid en aantrekkelijkheid van de openbare ruimte en het voorzieningenaanbod voor de consument verrijken. Om deze positieve effecten van standplaatsen optimaal te kunnen benutten is het van belang om uitgangspunten te formuleren met betrekking tot het innemen van standplaatsen.
Dergelijke uitgangspunten zijn in juni 2013 geformuleerd in het ‘Standplaatsenbeleid gemeente Oosterhout’. Eén jaar na inwerkingtreding van dit beleid is het beleid geëvalueerd, wat heeft geleid tot een actualisatie.
De doelstelling van dit standplaatsenbeleid is duidelijkheid te verschaffen over de eisen aan standplaatslocaties binnen de gemeente Oosterhout, de toetsing van vergunningaanvragen en de voorschriften die bij het innemen van een standplaats in acht moeten worden genomen. Zo kan de vergunningverlening effectiever worden uitgevoerd. Daarnaast wordt (toekomstige) standplaatshouders inzicht verschaft in wat zij van de gemeente kunnen verwachten en wat de gemeente van hen verwacht. Tot slot kan gehandhaafd worden indien niet aan de voorschriften wordt voldaan.
Bij de totstandkoming van dit standplaatsenbeleid is een afweging gemaakt tussen de belangen van hen die in Oosterhout wonen en verblijven, en de belangen van hen die in Oosterhout ambulante handel uitoefenen.
Volledigheidshalve wordt aangegeven dat dit standplaatsenbeleid niet van toepassing is op de wekelijkse markt. De regelgeving ten behoeve van de weekmarkt is vastgelegd in de Marktverordening van de gemeente Oosterhout. Daarnaast dient het innemen van een standplaats te worden onderscheiden van het venten van goederen, op basis van de tijdsduur waarin de handel vanaf eenzelfde locatie wordt uitgeoefend. Een venter dient zijn goederen voortdurend voortbewegend en daardoor vanaf een steeds wisselende locatie aan te bieden, terwijl een standplaats op een vaste plaats wordt ingenomen.
Voor de Markt in Oosterhout geldt op onderdelen een afwijkend regime. Dit wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 5.
2.1 Vaste, maatschappelijke en incidentele standplaatsen
Voor alle type standplaatsen geldt dat het innemen van een standplaats niet mogelijk is indien op de betreffende locatie de weekmarkt wordt gehouden. Voor deze dagen wordt geen vergunning afgegeven. Daarnaast geldt de vergunning niet tijdens de dagen dat er op de locatie evenementen worden gehouden of dagen dat ter plaatse werkzaamheden aan het wegdek en dergelijke moeten worden uitgevoerd. De standplaatshouder wordt minimaal drie dagen tevoren hiervan in kennis gesteld.
2.1.3 Maatschappelijke (niet commerciële) standplaatsen
Maatschappelijke standplaatsen kunnen alleen worden ingenomen voor maatschappelijke 1 doeleinden. Er mag geen sprake zijn van commerciële doeleinden. Voor het innemen van een maatschappelijke standplaats wordt uitsluitend een vergunning afgegeven voor een aaneengesloten periode van maximaal twee dagen.
2.3 Voorkomen van marktvorming
Het voorkomen van verkapte marktvorming is een belang van openbare orde. Het begrip ‘markt’ is niet in de Gemeentewet beschreven. Of sprake is van een markt moet worden beoordeeld aan de hand van plaatselijke omstandigheden. De grens van het aantal standplaatsen dat tegelijk aanwezig mag zijn zonder dat sprake is van verkapte marktvorming, wordt bepaald aan de hand van de omvang van de gemeente(kern) en de vraag of de standplaatsen wat betreft uiterlijk al dan niet op een normale markt gaan lijken. Vanuit het belang van het voorkomen van marktvorming worden afhankelijk van de beschikbare ruimte maximaal drie standplaatsvergunningen per locatie verleend. Een uitzondering hierop vormt de locatie de Markt. Dit wordt verder uitgewerkt en toegelicht in hoofdstuk 5.
Dit standplaatsenbeleid is gebaseerd op het uitgangspunt dat ondernemers de ruimte krijgen om binnen gemeente Oosterhout hun ambulante handel te ontplooien. Er wordt daardoor geen gebruik gemaakt van een maximumstelsel. Dit betekent dat de ondernemer zelf een locatie kan aandragen in de aanvraag voor een standplaatsvergunning. Voorwaarde hierbij is dat de gewenste locatie moet voldoen aan het toetsingskader, genoemd onder 3.9. In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid bij de ondernemer om aan te tonen dat de locatie aan de eisen voldoet. Vervolgens wordt in overleg tussen de gemeente en de ondernemer bepaald waar op de locatie de standplaats wordt ingenomen. In de bijlage bij dit beleid is een overzicht opgenomen van locaties die in principe geschikt zijn voor het innemen van een standplaats met daarbij een richtlijn ten aanzien van de afmetingen. Of een specifieke ondernemer ook daadwerkelijk op die locatie een standplaats in kan nemen is afhankelijk van de beschikbaarheid en van de aard, omvang en inrichting van de standplaats en het fysieke middel.
3. Eisen aan standplaatslocaties
In dit beleid worden weigerings- en intrekkingsgronden toegepast. Elke aanvraag of vergunning wordt getoetst aan deze gronden. Een aanvraag mag op basis van onderstaande gronden worden geweigerd. Tevens kan een reeds verstrekte vergunning op basis van onderstaande gronden worden ingetrokken.
Het innemen van een standplaats mag niet leiden tot onveilige situaties. Het betreft hierbij zowel brandveiligheid, als verkeersveiligheid. Iedere aanvraag voor een standplaatsvergunning zal door de taakgroep Verkeer worden beoordeeld, vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid. De aanvraag wordt hierbij onder andere getoetst op het risico van ongewenst parkeren van voertuigen en fietsen, blokkeren van voldoende doorzicht en blokkeren van de doorstroming van verkeer.
Bij standplaatsen moet rekening worden gehouden met de volksgezondheid. Gedacht kan worden aan het aanbieden van bedorven etenswaar. De Warenwet is hierop van toepassing.
3.4 Bescherming van het milieu
De aanwezigheid van een kraam, maar ook de aantrekkende werking die er van uit kan gaan, kan een verstoring van de openbare rust van omwonenden opleveren. In de praktijk is wat betreft overlast voor de omgeving een onderscheid te maken tussen kramen waaruit ter plaatse etenswaren worden bereid en overige kramen. Bij de eerste groep is de kans op overlast (vervuiling van de omgeving, aanwezigheid publiek, geluids- en geuroverlast) groter dan bij overige kramen. Problemen kunnen worden voorkomen of beperkt door voldoende afstand te houden tussen de standplaatsen en omliggende (gevoelige) gebouwen.
Een standplaatsvergunning kan worden geweigerd wegens strijdigheid met het geldende bestemmingsplan. Omdat een standplaats een tijdelijk karakter heeft, zal meestal geen sprake zijn van een definitieve planologische reservering. Toch is bij het innemen van (vaste) standplaatsen meestal geen sprake meer van incidenten, zodat het gebruik van de grond in planologisch opzicht van belang is.
3.7 Verzorgingsniveau van de consument
Wanneer binnen een verzorgingsgebied als gevolg van bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing het verzorgingsniveau in het gedrang komt, kan het college besluiten om ter waarborging van een redelijk voorzieningenniveau, tijdelijk dan wel op meer structurele basis, standplaatsen te verlenen die voorzien in de weggevallen behoefte. Gezien het belang dat uitgaat van een redelijk voorzieningenniveau kan het college hierbij afwijken van het standplaatsenbeleid. Wel dient het dan te gaan om in tijd beperkte situaties, zoals een overbruggingstermijn. Deze tijdelijkheid moet in de vergunning worden opgenomen en in de besluitvorming worden gemotiveerd.
Het weigeren van een standplaatsvergunning op grond van bescherming van het voorzieningenniveau is ook mogelijk, maar vereist een grondige en goed gemotiveerde grondslag. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State blijkt namelijk dat het reguleren van de concurrentieverhoudingen niet als een huishoudelijk belang van de gemeente wordt aangemerkt. Hierop wordt door de Afdeling slechts één afzondering toegestaan, namelijk wanneer het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt. Wil een gemeente op basis hiervan een vergunning weigeren dan moet worden aangetoond, mede aan de hand van de boekhouding van de plaatselijke winkelier, dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als vanaf een standplaats dezelfde goederen worden aangeboden. Daarnaast is een onderzoek van het MKB van belang.
3.8 Bescherming van het uiterlijk aanzien van zijn omgeving
In beschermde stads- en dorpsgezichten en in cultuurhistorische waardevolle gebieden bevinden zich uit cultuurhistorisch oogpunt vaak waardevolle panden en ensembles. Vanwege de samenhang van de aanwezige panden kunnen nieuwe objecten, zoals standplaatsen, in dergelijke gebieden worden geweigerd of kunnen aan nieuwe objecten nadere eisen ten aanzien van de vormgeving worden gesteld. Voor de Markt geldt dat er mede in relatie tot het aantal standplaatsen dat toegestaan wordt op de Markt ten aanzien van de omvang van de standplaats/ het object beperkingen aan de vergunning worden verbonden. Dit wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 5.
Als een vergunning op basis van deze grond wordt geweigerd of er op basis van deze grond beperkingen worden verbonden aan de vergunning, is een oordeel van de welstandscommissie overbodig, mits het besluit deugdelijk gemotiveerd is.
4. Voorschriften voor standplaatsen
Aan het aanvragen van een standplaatsvergunning en het innemen van een standplaats worden de volgende voorschriften verbonden.
De vergunningaanvraag wordt in behandeling genomen als de volgende bescheiden worden overlegd:
Aanvragen die niet de benodigde gegevens bevatten zijn niet-ontvankelijk. Niet-ontvankelijke aanvragen nemen burgemeester en wethouders op grond van artikel 4.5 van de Awb niet in behandeling, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door hen te bepalen termijn aan te vullen. Burgemeester en wethouders stellen een aanvrager schriftelijk op de hoogte van het niet in behandeling nemen van een aanvraag.
Een standplaatsvergunning kan zowel aan een natuurlijke persoon als aan een rechtspersoon worden verleend, omdat ondernemingen in diverse rechtsvormen kunnen worden gevoerd. Bij een aanvraag door een rechtspersoon dient een natuurlijk persoon als vergunninghouder te worden aangegeven.
De standplaats mag worden ingenomen door de vergunninghouder, naaste familie van de vergunninghouder of een persoon die een dienstverband met de vergunninghouder heeft. De persoon die de standplaats inneemt dient aan te kunnen tonen dat aan deze bepaling wordt voldaan.
De vergunning mag door de vergunninghouder niet worden overgedragen. De vergunninghouder kan het college verzoeken de tenaamstelling van de vergunning te wijzigen, bijvoorbeeld in verband met de wijziging van ondernemingsvorm of bedrijfsovername.
De vergunninghouder dient de standplaats daadwerkelijk in te nemen. Afwezigheid dient te worden gemeld, waarbij een geldige reden moet worden opgegeven (zoals ziekte, vakantie, privéomstandigheden). Indien de standplaats op drie peilmomenten per kalenderjaar zonder geldige reden of opgaaf van reden niet is ingenomen, kan de vergunning worden ingetrokken.
Het college kan verzoeken de opgegeven reden met bewijsmateriaal te ondersteunen. De bewijslast ligt hierbij bij de vergunninghouder.
Een standplaatsvergunning kan worden verleend voor een hele dag, meerdere dagen of de hele week. Bij het innemen van een standplaats moeten de voorschriften van de Winkeltijdenwet in acht genomen worden. Dit betekent concreet:
Er wordt geen vergunning verleend voor het innemen van een standplaats op zon- en feestdagen, tenzij vanaf de standplaats uitsluitend (niet-alcoholische) dranken en etenswaren voor directe consumptie worden verkocht of in het geval er sprake is van een ontheffing/vrijstelling op grond van de Winkeltijdenwet.
4.6 Oppervlakte en inrichting standplaats
De standplaatshouder mag de standplaats gebruiken voor het uitstallen van zijn waren. Dit betekent dat hij op de standplaatslocatie objecten mag plaatsen, bijvoorbeeld een verkoopwagen of kraam, zolang deze maar binnen de aangegeven begrenzing van de standplaats blijft. Buiten de verkoopwagen of kraam en een afvalbak is het niet toegestaan andere objecten op de standplaats te plaatsen. Een algemene beperking wat betreft maximale oppervlakte kan niet worden gemotiveerd vanuit de wettelijke toetsingscriteria en zou te weinig rekening houden met de belangen van de standplaatshouders. Welke ruimte mag worden ingenomen, is immers vooral afhankelijk van de beschikbare ruimte, de feitelijke inrichting van een concrete standplaats en wat een ambulante handelaar gelet op diens branche nodig heeft. Wel zal voorkomen moeten worden dat een standplaats onbeperkt in omvang toe kan nemen. Daarom worden in de vergunning de maximale afmetingen van de standplaats vastgelegd. Het is niet toegestaan om te graven, te boren en/of pennen te slaan in gemeentegrond of anderszins aanpassingen te doen in de openbare ruimte.
4.8 Onderhoud standplaats en afval
De vergunninghouder is verplicht er voor te zorgen dat de standplaats steeds een goed verzorgd aanzien biedt. Bij het ontruimen dient de vergunninghouder zijn standplaats en de onmiddellijke omgeving (binnen een straal van vijf meter) schoon op te leveren. Als voor directe consumptie geschikte etenswaren en dranken worden verkocht, moet op de standplaats een afvalbak worden geplaatst. De vergunninghouder zorgt zelf voor lediging van de afvalbak.
De standplaatshouders moeten voldoen aan de voorschriften uit de Wet milieubeheer. Hiertoe worden standplaatsen gelijkgesteld aan het begrip inrichtingen uit de Wet milieubeheer, voor zover er kans bestaat op geuroverlast.
Het is, behoudens tijdelijke ontheffing, niet toegestaan geluidsinstallaties vanaf een standplaats in werking te hebben. Sommige standplaatshouders zijn voor de stroomvoorziening afhankelijk van generatoren. Om overlast door generatoren te voorkomen geldt een minimale afstand van vijf meter tussen de locatie van de generator van de standplaats en de dichtstbijzijnde gevoelige bestemming (bijvoorbeeld een woning).
In principe dienen standplaatshouders zelf zorg te dragen voor hun nutsvoorzieningen. De vergunninghouder dient hierbij maatregelen te treffen, zodat de (verkeers)veiligheid (bijvoorbeeld door kabels) niet in gevaar komt. Bij gebruik van gemeentelijke voorzieningen, mits aanwezig, vraagt de gemeente een marktprijsconforme vergoeding.
4.12 Intrekken van de vergunning/beëindiging standplaats
Er zijn diverse gronden waarop een vergunning kan worden ingetrokken. In deze paragraaf wordt specifiek artikel 1:6 onderdeel b van de Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout verder toegelicht. Een verleende vergunning kan worden ingetrokken of (gedeeltelijk) worden gewijzigd, als omstandigheden of gewijzigd inzicht (beleid) daartoe aanleiding geven. Als op enig moment een standplaatslocatie – al dan niet tijdelijk – niet meer aan de eisen voldoet, kan van de vergunninghouder in redelijkheid worden verwacht dat hij er aan meewerkt dat hij op een alternatieve, gelijkwaardige locatie binnen de gemeente standplaats inneemt zonder recht op enige vorm van compensatie. Een standplaatslocatie, gelegen in dezelfde wijk/kern binnen een straal van één km van de oude locatie kan als gelijkwaardige standplaats worden beschouwd. De standplaatshouder is dan in de gelegenheid dezelfde klantenkring te behouden.
Tevens kan een vergunning conform de door ons vastgestelde Landelijke handhavingsstrategie worden ingetrokken als wet- en regelgeving wordt overtreden.
De Markt vormt een bijzondere locatie in de Oosterhoutse binnenstad. Enerzijds willen we in het kader van een bruisende en aantrekkelijke binnenstad zoveel mogelijk activiteit op de Markt. Anderzijds willen we de eenheid tussen de ruimtelijke en de sfeerbepalende groene elementen borgen, de oorspronkelijke driehoeksvorm met een beeldbepalende rol voor de Basiliek St. Jan versterken en het uiterlijk van de Markt beschermen.
Om bovenstaande redenen geldt voor de Markt ten aanzien van het aantal standplaatsen, de afmetingen van de standplaats/ het object en de plaatsing van de standplaats/ het object een afwijkend regime.
5.1 Aantal en type standplaatsen
In paragraaf 2.3 staat dat vanuit het belang van het voorkomen van marktvorming er afhankelijk van de beschikbare ruimte maximaal drie standplaatsvergunningen per locatie worden verleend. Omdat de Markt een groot plein is wordt voor deze locatie van deze regel afgeweken en worden er maximaal vijf standplaatsvergunningen verleend, waarvan maximaal drie vaste (commerciële) standplaatsen.
5.2 Afmetingen en plaatsing standplaats
In paragraaf 2.4 staat dat een algemene beperking voor wat betreft de maximale oppervlakte van een standplaats niet kan worden gemotiveerd vanuit de wettelijke toetsingscriteria en te weinig rekening zou houden met de belangen van de standplaatshouders. Conform paragraaf 2.3 worden er op de Markt maximaal vijf standplaatsen toegestaan. Dit in combinatie met het feit dat er op de Markt diverse reserveringen zijn waarmee rekening gehouden moet worden, maakt dat de beschikbare ruimte beperkt is. Bovendien willen we het uiterlijk aanzien van de Markt beschermen (paragraaf 3.8, eenheid tussen de ruimtelijke elementen, cultuurhistorische waardevolle gebieden en de versterking van de oorspronkelijke driehoeksvorm). Om die reden worden voor de Markt beperkingen ten aanzien van de oppervlakte van de standplaats alsmede de omvang van het object gesteld. Deze afmetingen zijn vastgelegd in bijlage 1. Daarnaast wordt bij vergunningverlening door de gemeente aangegeven waar op het plein de standplaats ingenomen mag worden. Zie hiervoor de tekening in bijlage 2.
Voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een standplaatsvergunning worden leges in rekening gebracht. Het geldende legestarief is opgenomen in de Verordening Leges Oosterhout en de bijbehorende tarieventabel. Het tarief wordt jaarlijks vastgesteld.
Daarnaast wordt ook voor het gebruik van de gemeentegrond een bedrag in rekening gebracht, de precariobelasting. Dit bedrag wordt berekend op basis van het aantal m² van de standplaats en de duur van inname van de standplaats. Het geldende precariotarief is opgenomen in de Verordening precariobelasting Oosterhout. Het tarief wordt jaarlijks vastgesteld.
De uitgangspunten uit dit standplaatsenbeleid zijn van toepassing op de vergunningaanvragen die na de vaststelling van dit standplaatsenbeleid worden ingediend.
De reeds verstrekte vergunningen blijven van kracht tot de einddatum van de betreffende vergunning. Voor locaties waarvoor op basis van dit standplaatsenbeleid in het vervolg geen standplaatsvergunningen meer worden verleend, geldt zodoende een ‘uitsterfconstructie’.
7.3 Afwijken van beleid in geval van bijzondere omstandigheden
De uitgangspunten uit dit standplaatsenbeleid laten onverlet de inherente afwijkingsbevoegdheid, op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb, artikel 4:84). Dit houdt in dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregels handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Voor de vraag in wat voor soort gevallen afgeweken kan worden van vastgesteld beleid, moet volgens gangbare jurisprudentie worden gedacht aan omstandigheden, die niet voorzienbaar zijn en waarvan de gevolgen redelijkerwijs niet voor rekening van de belanghebbenden mogen komen.
Er is een veelheid aan landelijke regelgeving die het juridisch kader vormt voor het gemeentelijk standplaatsenbeleid. Hieronder wordt de belangrijkste regelgeving benoemd en beknopt toegelicht.
Artikel 19, lid 3 van de Grondwet stelt dat een ieder vrije keuze van arbeid heeft, behoudens beperkingen bij of krachtens de wet gesteld. Een mogelijke beperking is artikel 108 van de Gemeentewet. De gemeente heeft op grond van dit artikel de bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente. Hieronder valt ook het beleid omtrent standplaatsen.
Op het drijven van handel in waren zoals bedoeld in artikel 1 van de Warenwet (eet- en drinkwaren, alsmede andere roerende zaken) zijn de bepalingen uit de Warenwet van toepassing. De Warenwet stelt onder andere regels met betrekking tot hygiëne en degelijkheid van producten. Het toezicht op de naleving van de bepalingen uit de Warenwet wordt uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
In artikel 2 van de Winkeltijdenwet wordt bepaald dat het verboden is om op zondagen, op feestdagen (Nieuwjaar, Goede Vrijdag na 19.00 uur, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, 24 december na 19:00 uur, eerste en tweede Kerstdag en 4 mei na 19.00 uur) en op werkdagen voor 6:00 uur en na 22.00 uur in de uitoefening van een bedrijf, anders dan in een winkel, goederen te koop aan te bieden of te verkopen aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren. De tijden van de Winkeltijdenwet dienen ook bij het innemen van een standplaats in acht te worden genomen. Dit geldt overigens niet voor bedrijven die (niet-alcoholische) dranken en etenswaren voor directe consumptie verkopen.
Bepalingen krachtens de Wet milieubeheer gelden ook voor een standplaats, voor zover deze als ‘inrichting’ kan worden aangemerkt. Het eerste, derde en vierde lid van artikel 1.1 Wet milieubeheer gaan in op wat onder een ‘inrichting’ moet worden verstaan. Het begrip wordt in de algemene zin gedefinieerd in het eerste lid: "elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht". Het derde lid luidt: "Bij algemene maatregel van bestuur (het Activiteitenbesluit) worden categorieën van inrichtingen aangewezen, die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken". Uit het vierde lid en de opbouw van artikel 1.1 Wet milieubeheer volgt dat een activiteit pas als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer wordt gezien, indien wordt voldaan aan de omschrijving in het eerste lid en als de inrichting valt onder een categorie uit het Activiteitenbesluit.
Op basis hiervan kan worden gesteld dat er sprake is van een inrichting indien:
Met betrekking tot standplaatsen betekent dit dat als uitsluitend sprake is van detailhandel, zonder bijkomende activiteiten zoals bakken en braden, er geen sprake is van een lvb-inrichting. Indien vanuit een mobiel verkooppunt wordt gebakken of gebraden, worden er wel milieueisen gesteld. Deze eisen betreffen in hoofdzaak de gevolgen van het bakken/braden. Afhankelijk van de omstandigheden moeten er voorzieningen worden getroffen voor de vetafscheiding van het afvalwater en het voorkomen van stankoverlast. Ter voorkoming van geuroverlast kan bij de locatie van de verkoopwagen rekening gehouden worden met de meest voorkomende windrichting en de afstand tot (woon)gebouwen. Ook kan men de verplichting opleggen dat ter voorkoming van stankoverlast een ontgeuringsinstallatie (koolstoffilter) wordt aangebracht.
De zinsnede "binnen een zekere begrenzing" geeft aan dat er in beginsel sprake moet zijn van een locatiegebonden of locatiespecifieke bedrijvigheid. Belangrijk is dat de begrenzing van een bedrijvigheid in de loop van de tijd niet mag verschuiven. Bepaalde mobiele installaties kunnen onder het begrip "inrichting" vallen, mits ze binnen een bepaalde begrenzing zijn opgesteld. Standplaatsen, die wekelijks vanaf een vaste plaats worden ingenomen, voldoen aan dit criterium.
De Wet Ruimtelijke ordening regelt hoe de ruimtelijke plannen van onder andere gemeenten tot stand komen. De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente één of meer bestemmingsplannen vast. Een aanvraag voor een standplaatsvergunning kan worden geweigerd vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan.
In aanvulling op de landelijke regelgeving, is er tevens lokale regelgeving van toepassing. In hoofdstuk 5, afdeling 4 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Oosterhout zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot standplaatsen.
Het begrip "standplaats" wordt in de APV (artikel 5:17) als volgt omschreven: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, inkopen, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
Tevens wordt aangegeven dat onder een standplaats niet wordt verstaan:
Naast deze begripsbepaling worden door middel van onderstaande artikelen de (algemene) weigeringsgronden en vergunningsplichten benoemd.
De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
Voor een nadere toelichting op deze artikelen wordt verwezen naar de Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout en de toelichting bij de model-APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).