Organisatie | Boxtel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Wet Bibob Gemeente Boxtel 2015 |
Citeertitel | Beleidsregel Wet Bibob Gemeente Boxtel 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
onder intrekking van de beleidsregel Bibob van 31-01-2006
Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-09-2015 | 21-10-2015 | Onbekend | 11-08-2015 | Onbekend |
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Bibobtoets: de wijze van handelen waarbij met toepassing van de wet door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Bureau Bibob aan te vragen;
Hoofdstuk 2 Publiekrechtelijke beschikkingen
Artikel 2.1 Toepassingsbereik bij nieuwe beschikkingen
Het bestuursorgaan zal de Bibobtoets in beginsel toepassen met betrekking tot elke aanvraag om een beschikking zoals vermeld in:
artikel 3 van de Drank- en Horecawet voor de uitoefening van het horecabedrijf, met uitzondering van een dergelijke aanvraag ingediend door een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van die wet en waarvan de horeca-inrichting in eigen beheer van de rechtspersoon is en niet is verpacht aan een derde: drank- en horecavergunning. De Bibobtoets blijft in beginsel beperkt tot de aanvragen door een nieuwe ondernemer of in het geval van een aanvraag door een bestaande ondernemer er sprake is van een wijziging van de ondernemingsvorm. Onder een “bestaande ondernemer” wordt verstaan: een ondernemer, die minimaal 5 jaar legaal, namelijk beschikkend over alle vereiste vergunningen om een horecabedrijf te exploiteren, een horecabedrijf in de gemeente Boxtel exploiteert;
artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: omgevingsvergunning bouwactiviteit;
De Bibobtoets met betrekking tot een dergelijke aanvraag blijft beperkt tot de aanvragen met een bouwkosten hoger dan € 500.000,- of aanvragen die vallen onder specifieke risicocategorieën of risicogebieden (indien de bouwkosten meer bedragen dan € 50.000,-) en wordt uitgevoerd volgens de toetsingscriteria die zijn opgenomen in de bijlage behorende bij deze beleidsregel.
Het bovenstaande is niet van toepassing op partijen die “in opdracht van” dezen een aanvraag indienen.
4.Als bij een aanvraag vanuit eigen informatie of informatie verkregen van een of meer partners binnen het samenwerkingsverband RIEC of van het Openbaar Ministerie informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet zal het bestuursorgaan de Bibobtoets in beginsel toepassen met betrekking tot elke aanvraag om een beschikking, zoals vermeld in:
artikel 3 van de Drank- en Horecawet voor de uitoefening van het horecabedrijf, ingediend door een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet en waarvan de horeca-inrichting in eigen beheer van de rechtspersoon is en niet is verpacht aan een derde.
Artikel 2.2 Toepassing in bijzondere situaties bij aanvragen voor een beschikking genoemd in artikel 2.1
Het bestuursorgaan zal, naast de in artikel 2.1 eerste lid aangeduide aanvragen, ook bij een aanvraag voor de in artikel 2.1 tweede lid genoemde beschikking, waarbij er sprake is van bouwkosten lager dan € 500.000.- (exclusief btw), overgaan tot een Bibobtoets:
als vanuit eigen informatie of informatie verkregen van een of meer partners binnen het samenwerkingsverband RIEC of van het Openbaar Ministerie informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet;
als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau Bibob blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking in de twee jaar voorafgaande aan de datum van indiening van een aanvraag genoemd in artikel 2.1 door het Bureau Bibob een advies is uitgebracht of een aanvraag om een advies door het Bureau Bibob in behandeling is genomen.
Artikel 2.3 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen
Het bestuursorgaan kan de Wet in beginsel toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien:
vanuit eigen informatie of informatie verkregen van een of meer partners binnen het samenwerkingsverband RIEC of van het Openbaar Ministerie informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet;
Artikel 3.1 Weigering en aanvullende voorwaarden
Het bestuursorgaan kan een vergunning of beschikking weigeren of een beschikking intrekken, indien sprake is van mindere mate van gevaar, die niet kan worden geweerd door het stellen van aanvullende voorwaarden en bovendien de gevolgen van deze weigering niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Toepassingscriteria geldend voor de uitvoering van de Bibobtoetsing bij de aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning bouwen)
Uitgaande van het doel van de Wet Bibob, het waarborgen van de integriteit van het bestuursorgaan en het voorkomen van ongewild faciliteren van criminele activiteiten en daarmee het tegenhouden van vergunningen waarbij een bepaalde mate van criminele beïnvloeding te verwachten valt, zal de uitvoering van de Bibobtoetsing plaatsvinden bij aanvragen, die vallen onder één van de hierna genoemde gevallen:
In geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning-bouwactiviteit, waarbij sprake is van bouwkosten van meer dan € 500.000,-. Dit betreft de opgegeven, dan wel overeenkomstig de legesverordening met bijbehorende tarieventabel ambtshalve aangepaste, bouwkosten.
Indien de bouwkosten meer bedragen dan € 50.000,- en minder bedragen dan of gelijk is aan € 500.000,- (dit betreft de opgegeven, dan wel overeenkomstig de legesverordening met bijbehorende tarieventabel ambtshalve aangepaste, bouwkosten) en waarbij sprake is van een of meerdere onderstaande risicocategorieën:
Voor het publiek toegankelijke, besloten ruimten waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is of anders dan om niet seksuele handelingen worden verricht, seksuele diensten worden aangeboden of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden (waaronder prostitutiebedrijven, darkrooms, seksbioscopen, sekswinkels, erotische massagesalons);
Het bestuursorgaan zal, naast de in artikel 2.1 eerste lid aangeduide aanvragen, ook bij een aanvraag voor de in artikel 2.1 tweede lid genoemde beschikking, waarbij er sprake is van een bouwkosten lager dan € 500.000,- (dit betreft de opgegeven, dan wel overeenkomstig de legesverordening met bijbehorende tarieventabel ambtshalve aangepaste, bouwkosten) overgaan tot een Bibobtoets:
als vanuit eigen informatie of informatie verkregen van een of meer partners binnen het samenwerkingsverband RIEC of van het Openbaar Ministerie informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet;
als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau Bibob blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking in de twee jaar voorafgaande aan de datum van indiening van een aanvraag genoemd in artikel 2.1 door het Bureau Bibob een advies is uitgebracht of een aanvraag om een advies door het Bureau Bibob in behandeling is genomen.
Indien de bouwkosten meer bedragen dan € 50.000,- en minder bedragen dan of gelijk is aan € 500.000,- (dit betreft de opgegeven, dan wel overeenkomstig de legesverordening met bijbehorende tarieventabel ambtshalve aangepaste, bouwkosten) en de aanvraag een locatie betreft die gelegen is in een door het college aangewezen risicogebied.
Bovenstaande opsomming van risicocategorieën is niet limitatief. Deze risicocategorieën kunnen, indien nieuwe ontwikkelingen dit noodzakelijk maken, door het college van burgemeester en wethouders worden aangepast.
TOELICHTING BELEIDSREGEL WET BIBOB GEMEENTE BOXTEL 2015
Een van de conclusies, die de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa in 1996 trok, was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de Commissie. Criminele personen kunnen met al dat geld infiltreren in het economische leven door ondermeer gebruik te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten. Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.
De integriteit van het overheidsorgaan wordt aangetast als er bij een verleende of te verlenen beschikking (vergunning, subsidie), overheidsopdracht of vastgoedtransactie sprake is van het aanwenden door betrokkene van financieel voordeel uit (reeds gepleegde) criminele activiteiten dan wel het plegen van strafbare feiten. Ter bescherming van haar integriteitsrisico hebben bestuursorganen er sinds 1 juni 2003 een instrument bij gekregen: de Wet Bevordering Integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur(Wet Bibob). Deze wet dient primair ter bescherming van het integriteitsrisico van overheidsorganen. Zij is dus niet het instrument om criminele gedragingen van personen/organisaties te bestrijden. De toepassing van dit instrument is beperkt tot de gevallen, die zijn opgenomen in Wet Bibob en Besluit Bibob. Na uitvoerige evaluatie van deze regelgeving zijn er per 1 juli 2013 o.a. een aantal aanvullingen en wijzingen doorgevoerd op het toepassingsbereik.
1.3 De Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013
In de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 zijn allereerst de wettelijke veranderingen vanuit
andere onderliggende wet- en regelgeving verwerkt. Het betreft bijvoorbeeld artikel 30a Drank- en Horecawet (DHW) i.c. de invoering van een aanhangsel bij de reguliere vergunning voor het uitoefenen van het horeca- of slijtersbedrijf en de koppeling van de wet aan onderdelen binnen de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het toepassingsbereik van de Wet is uitgebreid met de volgende onderdelen:
Vastgoedtransacties: het gaat hierbij onder andere over de koop en verkoop van vastgoed, grond-transacties, het aangaan van (ver)huurovereenkomsten, publiek-private samenwerkingsvormen e.d. Voorwaarde is wel dat het overheidsorgaan zelf partij is in deze transacties.
Huisvestingsvergunningen: het betreft hier een aantal vergunningen uit de Huisvestingswet (b.v. het splitsen of onttrekken van woonruimte). In een aantal gevallen is de vergunningsplicht nader geregeld in een gemeentelijke verordening.
Subsidies: bestuursorganen hoeven vanaf 1 juli 2013 een subsidieregeling, waarop zij het Bibobbeleid van toepassing verklaren, niet meer ter goedkeuring voor te leggen aan de Minister.
Gemeentelijke vergunningen en ontheffingen: tot 1 juli 2013 regelde de Wet Bibob in artikel 7 en het Besluit Bibob in artikel 4 de inrichtingen, waarvoor een daarop van toepassing verklaarde gemeentelijke vergunning onder het Bibobbeleid kon vallen. Deze limitatieve opsomming is nu losgelaten. Dit betekent dat in beginsel elke gemeentelijke vergunning, die voorgeschreven wordt voor een inrichting of bedrijf, voortaan onder het Bibobbeleid kan vallen. Voorwaarde daarbij is wel dat dit specifieke onderdeel in het lokale Bibobbeleid goed gemotiveerd kan worden.
De Wet Bibob en het daarbij behorende Besluit Bibob bieden de mogelijkheid tot toepassing door bestuursorganen. Daarbij is een onderscheid te maken tussen enerzijds haar status als publiekrechtelijk bestuursorgaan en anderzijds haar status als privaatrechtelijke partij.
Toepassing van het Bibobinstrumentarium vanuit de positie van de gemeentelijke publiekrechtelijke bestuursorganen kan bij:
Toepassing van het Bibobinstrumentarium vanuit haar positie van betrokkene in privaatrechtelijke transacties kan bij:
1.de gunning dan wel intrekking van een overheidsopdracht aan een gegadigde, voor
zover het een overheidsopdracht betreft in de bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen sectoren: bouw, milieu en ICT;
2.het aangaan, opschorten of ontbinden van een vastgoedtransactie.
1.3.2 Verbetering van de informatiepositie
De Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 betekent ook een duidelijke verandering in de zienswijze omtrent het verloop van de bibobtoetsing. Tot dan toe was de benadering dat het overheidsorgaan in beperkte mate een vooronderzoek (het zogenaamde eigen huiswerk) deed en aansluitend voor de verdere beoordeling van niet-transparante aanvragen daarvoor een adviesverzoek deed bij het Landelijk Bureau Bibob. In de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 is er voor gekozen om bestuursorganen in eerste aanleg al zoveel mogelijk in positie te brengen om tot een meer diepgaande beoordeling van de aanvraag te kunnen komen.
De informatiepositie voor het openbaar bestuur is in de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 verbeterd. Om bestuursorganen beter eigen onderzoek te kunnen laten doen, is de mogelijkheid tot het opvragen van justitiële en strafvorderlijke gegevens uitgebreid.
Het bestuursorgaan kan bij de politie informatie opvragen over de betrokkene(n) bij het toepassen van de Wet Bibob. Dit is nu mogelijk voor alle aanvragen om vergunningen en subsidies, aanbestedingen en vastgoedtransacties, waarop de Wet Bibob van toepassing is. Hiervoor is artikel 4.3 eerste lid van het Besluit politiegegevens (Bpg) gewijzigd. Tot 1 juli 2013 was dit alleen mogelijk voor specifieke vergunningen zoals de Drank- en Horecawet-vergunning.
Justitiële en strafvorderlijke gegevens:
Het bestuursorgaan kan van betrokkene(n) justitiële en strafvorderlijke gegevens opvragen. Hiervoor is artikel 15 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg) gewijzigd. Ook hier geldt dat dit voor alle vergunningen / beschikkingen waar de Wet Bibob op van toepassing is verklaard, mogelijk wordt. In beginsel kunnen daarbij alle justitiële en strafvorderlijke gegevens worden verstrekt. De uitbreiding van het verstrekken van informatie door politie en justitie geldt daarbij alleen ten aanzien van de betrokkene(n). In de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 wordt met betrokkene(n) bedoeld: de aanvrager van een beschikking, de subsidieontvanger, de vergunninghouder, de gegadigde, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer, de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is of zal worden aangegaan. Indien een aanvraag een rechtspersoon betreft, worden alle natuurlijke personen binnen deze rechtspersoon aangeduid als betrokkene.
Landelijk Bureau Bibob (Bureau Bibob):
Bestuursorganen kunnen bij het Bureau Bibob informatie opvragen of over de betrokkene in de afgelopen twee jaar eerder een advies is uitgebracht en zo ja, welke conclusie het advies had (ernstig gevaar, mindere mate van gevaar, geen gevaar). Als het adviesverzoek niet tot een advies heeft geleid, bijvoorbeeld omdat de betrokkene de aanvraag uit eigen beweging heeft ingetrokken, kan het Landelijk Bureau Bibob dat ook melden.
Een andere uitbreiding betreft het feit, dat het bestuursorgaan direct vanaf de start van de Bibobtoetsing daarin ondersteuning kan krijgen vanuit het RIEC. De nieuwe wet zorgt er voor dat ook het RIEC toegang heeft tot alle Bibobinformatie, inclusief het adviesrapport van het Landelijk Bureau Bibob. Het RIEC mag deze informatie alleen gebruiken voor haar ondersteunende taak. De informatie mag door haar niet gebruikt worden voor andere doeleinden (bijvoorbeeld de integrale aanpak van casuïstiek).
De Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 geeft de mogelijkheid om in de eigen onderzoeksfase een aanvraag om een vergunning of overheidsopdracht te bespreken in het samenwerkingsverband RIEC. Voorwaarde hierbij is wel dat het bestuursorgaan deel uitmaakt van het samenwerkingsverband (i.c. convenantpartner is van het RIEC). Dit betekent dat het bestuursorgaan de informatie, die het bestuursorgaan verkregen heeft in het kader van het eigen onderzoek, in beginsel mag delen in RIEC-verband ten behoeve van de ondersteuning bij het toepassen van de Wet Bibob. De partners in het RIEC mogen deze informatie niet zelfstandig gebruiken, er blijft een geheimhoudingsplicht gelden. De verkregen informatie mag alleen gebruikt worden ter ondersteuning aan het bestuursorgaan bij het toepassen van de Wet Bibob.
Bestuursorganen krijgen de mogelijkheid om in het Handelsregister te zoeken op natuurlijke personen. Dit kan handig zijn om te achterhalen bij welke ondernemingen een betrokkene(n) nog meer actief is. Hiervoor is artikel 28 lid 3 van de Handelsregisterwet aangepast.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de Wet Bibob. Het
betreft een facultatieve wet, waarbij het bestuursorgaan zelf de bevoegdheid heeft om te bepalen in welke van de door de wet geboden mogelijkheden zij dit instrument daadwerkelijk zal toepassen.
Door het vaststellen en implementeren van een beleidsregel biedt het bestuursorgaan meer structuur en zekerheid in haar werkwijze aan zowel de ambtenaren als aan de burgers. In de beleidsregel staat aangegeven op welke beschikkingen wet Bibob wordt toegepast en in welke gevallen de toetsing zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob (hierna de Bibobtoets) zal plaatsvinden.
Voor de burger wordt door de beleidsregel voorkomen dat er sprake is van willekeur in de toepassing van beleid. Voor de gemeentelijke overheid wordt door de beleidsregel een nadrukkelijk signaal voor de bescherming van haar integriteit afgegeven en kan daaruit een preventieve werking het gevolg zijn.
In de gevallen, waarin toepassing van het Bibobinstrumentarium beperkt zal worden tot aangewezen branches of gebieden en daarop toegeschreven risico-indicatoren is het noodzakelijk dat hierin een afweging wordt gemaakt. In de modelbeleidsregel is daarbij op onderdelen al een korte motivering gegeven. Juist in deze categorie binnen de modelbeleidsregel kan er sprake zijn van een wat grotere beleidsdiversiteit tussen gemeenten.
1.5 Algemene uitgangspunten regionaal model Beleidsregel Bibob
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Ook in de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 blijven deze beginselen belangrijke uitgangspunten. De Bibobtoetsing geldt daarbij als “ultimum remedium‟. Dit betekent dat het bestuursorgaan eerst de toepasbaarheid van haar bevoegdheden uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) en de reguliere weigerings- en intrekkingsgronden uit de onderliggende wet- en regelgeving dient te onderzoeken. Van belang hierbij is bijvoorbeeld de eis "niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn".
Als een Bibobtoetsing toch noodzakelijk blijkt, kan de nadruk in eerste aanleg gelegd worden op het z.g. "eigen onderzoek". Vanuit de versterking van de informatiepositie kan dit in beginsel leiden tot een zelfstandige beslissing van het bestuursorgaan zonder het inwinnen van advies bij het landelijk Bureau Bibob. Uit recente jurisprudentie blijkt echter wel dat tot op heden een advies van het Landelijk Bureau van belang is voor de motivering van de kwalificatie van ernstig gevaar op basis van onderzoek naar het relevante feitencomplex.
Vanuit de risicoprofielen van de verschillende sectoren, waarop de Bibobwetgeving van toepassing kan worden verklaard, is voorts zoveel mogelijk gekozen voor een meer risicogerichte inzet van het Bibobinstrumentarium. Dit betekent dat er enerzijds nog sprake is van een generieke toepassing (bijvoorbeeld bij de horecasector) maar er in andere sectoren gekozen wordt voor een nadere beperking van de toepassing vanuit specifiek geformuleerde risicofactoren (bijvoorbeeld bij bouw).
Het toepassen van de Bibobtoetsing zorgt voor een lastenverzwaring bij de aanvrager. Deze zal namelijk meer gegevens bij de aanvraag om een beschikking moeten overleggen. Tot 1 november 2013 waren bestuursorganen vrij in het hanteren van Bibobvragenformulieren. Dit leidde tot enige diversiteit op dit vlak binnen bestuursorganen. Om daarin tot eenduidigheid te komen en enige beperking op te leggen in de te stellen vragen, heeft de Minister van Veiligheid en Justitie bij de invoering van de Evaluatie- en uitbreidingswet 2013, landelijk de daarvoor te hanteren vragenformulieren vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat elk bestuursorgaan vanaf 1 november 2013 dezelfde Bibobvragenformulieren moet gebruiken.
Naast de administratieve lasten voor de aanvrager is er ook sprake van extra administratieve lasten voor het bestuursorgaan. De hiervoor genoemde landelijke vaststelling van het Bibobvragenformulier kan hierin al enige beperking betekenen. Een verdere beperking is in de beleidsregel ingevoerd door de toepassing per sector mede afhankelijk te laten zijn van specifiek benoemde risicofactoren. Bij de omgevingsvergunning-bouwactiviteit zijn daarbij bijvoorbeeld toepassingsbeperkingen opgelegd vanuit enerzijds het aspect bouwkosten en anderzijds specifieke gebruiksvormen bouwwerk. De specifiek op deze vergunning van toepassing te verklaren beperkingen zijn opgenomen in bijlage 1 bij de beleidsregel. Deze beperking leidt er in de praktijk toe dat gemiddeld minder dan 5% van het totale aantal aanvragen om een omgevingsvergunning bouwactiviteit daadwerkelijk onderdeel van een Bibobtoetsing worden.
De kracht van het Bibobinstrumentarium neemt nadrukkelijk toe als de toepassing door zoveel mogelijk bestuursorganen gebeurt en de onderliggende toepassingscriteria binnen de bestuursorganen zo veel mogelijk eenduidig zijn. Het RIEC kan daarbij een sterke ondersteunende en coördinerende rol vervullen. Met deze beleidsregel wordt een aanzet gegeven tot meer eenduidigheid van Bibob-beleid van de bestuursorganen binnen de omgeving van de politie-eenheid Oost Brabant. Dit in aansluiting op het daartoe strekkende besluit van het regionaal veiligheidsoverleg Oost Brabant van mei 2013.
2. BELEIDSREGEL WET BIBOB GEMEENTE BOXTEL 2015
In de Beleidsregel wet Bibob gemeente Boxtel 2015 is rekening gehouden met de uitbreiding op toepassingsmogelijkheden zoals vermeld in de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013. In afwijking van het regionale model is gekozen voor een beperkte toepassing van het Bibobinstrumentarium.
Publiekrechtelijke beschikkingen (Hoofdstuk 2)
In artikel 2.1, eerste lid onder a,b,c,d, e en f zijn de beschikkingen opgenomen, waarbij het wenselijk is om bij elke aanvraag een Bibobtoets te doen. De keuze hiertoe is ingegeven om de betreffende (bedrijfsmatige) activiteiten gekenmerkt worden door onder meer:
Op het moment dat het bestuursorgaan met de betrokken ondernemer middels een Bibobtoets een verantwoorde inschatting heeft gemaakt van haar integriteitsrisico, kan in het verdere verloop van de bestuurlijke relatie tussen het overheidsorgaan en betrokkene - vanuit een oogpunt van terugdringing van administratieve lasten - maatwerk worden ontwikkeld in geval er sprake is van een aanvraag voor een nieuwe beschikking. Belangrijk daarbij is dat zowel ten aanzien van de betrokkene zelf als de personen die op hem invloed kunnen uitoefenen zich geen veranderingen hebben voorgedaan. Dit is en blijft een discretionaire afweging van het betreffende bestuursorgaan.
Omgevingsvergunning bouwactiviteit:
Vóór het van kracht worden van de Wet Bibob kon een bouwvergunning (thans omgevingsvergunning) slechts op grond van strijd met het Bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand geweigerd worden en was slechts het te bouwen object voorwerp van beoordeling. De vergunning aanvrager c.q. -houder hoefde niet aan integriteitseisen te voldoen, daar een bouwvergunning zich richtte op het bouwwerk en niet op de aanvrager.
De Wet Bibob is bedoeld als een aanvulling op de bestaande mogelijkheden om een vergunning te weigeren of in te trekken. Bij de toepassing van de Wet Bibob wordt nu juist de integriteit van de aanvrager en de bij de aanvraag betrokken (rechts)personen beoordeeld. In deze beleidslijn is besloten de omgevingsvergunning aan een Bibob-toets te onderwerpen, indien het gaat om een aanvraag met bouwkosten hoger dan € 500.000,- of indien de aanvraag valt onder één van de risicobranches of risicogebieden (met bouwkosten die meer bedragen dan € 50.000,-). Rekening houdende met de proportionaliteit is het niet reëel dat er in de risicogebieden een Bibob-toets zal plaatsvinden voor elke (kleine) verbouwing waar een omgevingsvergunning voor vereist is.
Uitgangspunt is daarbij geweest dat een Bibobtoets niet bij elke aanvraag plaats hoeft te vinden, maar dat de toepassing beperkt zou dienen te blijven tot de gevallen waarin sprake is van een financiële investering van redelijke omvang dan wel het betrokken bouwwerk op enigerlei wijze een faciliterende rol kan vervullen in bedrijfsmatige activiteiten die een vergroot risico in zich hebben voor criminele invloeden.
Risicogebieden en risicobranches bouwen:
Besloten is om in de beleidsregel enkele risicobranches te benoemen. Deze komen overeen met de branches / sectoren waarop de Wet Bibob eveneens van toepassing is verklaard, namelijk: horeca (Drank & Horeca alsmede exploitatie), seksinrichtingen, speelautomatenhalen en speelgelegenheden. Hierbij of hiervoor geldt dezelfde motivatie als gegeven bij artikel 2.1 eerste lid.
Artikel 2.1, derde en vierde lid
Op de Bibobtoets in de gevallen genoemd in artikel 2.1, tweede lid, wordt in artikel 2.1, derde en vierde lid een uitzondering gemaakt. Als sprake is van aanvragen afkomstig van overheidsinstanties, semioverheidsinstanties, woningcorporaties en Publiek-Private Samenwerkingsverbanden (zogenaamde PPS-constructies), wordt de Bibobtoets niet uitgevoerd. De semioverheid is een particulier opgezette onderneming waarin de overheid met kapitaal en als garant deelneemt. Kenmerken van semioverheid zijn dat sprake is van wettelijke taken en/of het dienen van een uitgesproken publiek belang en dat ze (grotendeels) worden gefinancierd door de overheid. Door deze financiële afhankelijkheid kan de overheid in grote mate toezicht houden en invloed uitoefenen op de instellingen.
Indien een derde partij namens bovengenoemde partijen een aanvraag indient, dan valt deze onder de uitzondering (de vergunning komt dan nog steeds op naam van de uitzonderde partij). Indien een partij opereert in opdracht van, dus niet namens bovengenoemde partijen een aanvraag indient, dan zal deze niet vallen onder de uitzondering en als een reguliere partij gezien worden.
Artikel 2.2 voorziet in de mogelijkheid om toch een Bibobtoets te kunnen laten plaatsvinden in gevallen, waarin de toepasbaarheid in eerste aanleg is beperkt tot specifieke criteria. Het kan bijvoorbeeld gaan om de aanvraag van een omgevingsvergunning bouwactiviteit, waarbij de onderhavige bouwkosten lager zijn dan de bouwkosten die gelden voor reguliere Bibobtoetsing. Het gaat om bijzondere situaties / gevallen en bij verkregen informatie.
Artikel 2.3 voorziet in de mogelijkheid om alsnog een Bibobtoets te laten uitvoeren voor een reeds verleende beschikking. De noodzaak hiertoe kan ontstaan vanuit specifieke informatie op een specifieke uitgegeven beschikking. Bij een weigering om de Bibobvragenformulieren volledig ingevuld te retourneren, zullen allereerst de daartoe gestelde regels van de Algemene wet bestuursrecht toegepast worden. Bij volharding zal de weigering worden overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van de Wet Bibob beschouwd worden als een ernstig gevaar als genoemd in artikel 3 van de Wet Bibob. De verstrekte vergunning zal als gevolg daarvan worden ingetrokken.
In de in deze beleidsregel bepaalde gevallen moet betrokkene naast de gebruikelijke aanvraagformulieren de Bibobvragenformulieren invullen en inleveren bij het bestuursorgaan. De Bibobvragenformulieren zijn bij Ministeriele Regeling van 24 juni 2013 vastgesteld en uiterlijk 1 november 2013 ingevoerd. Deze hoeven sinds die datum niet meer afzonderlijk door het lokaal bestuur worden vastgesteld.
In geval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibobvragenformulieren en alle daarin gevraagde (kopieën van) documenten onderdeel uit van de aanvraag.
Alvorens het eigen onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de Wet wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.
Als het bestuursorgaan op basis van de uit het eigen onderzoek beschikbare informatie concludeert dat een ernstig gevaar bestaat (dat de beschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen), kan het de vergunning weigeren of intrekken.
Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan ook nog een advies bij het Bureau Bibob worden gevraagd indien:
Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan ondersteuning gevraagd worden aan het RIEC. Dit kan vanaf de start van de aanvraag tot en met de uiteindelijke beslissing op de aanvraag.
Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau Bibob. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 9 van de Wet Bibob. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau Bibob.
In geval een van het Bureau Bibob ontvangen adviesverzoek leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de Wet Bibob.
Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau Bibob, wordt op grond van artikel 31 van de Wet, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bu-reau Bibob in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15, eerste lid van de Wet. Die termijn bedraagt acht weken.
Indien het Bureau Bibob het advies niet binnen de in het eerste lid van artikel 15 gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid van de Wet, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15, derde lid van de Wet. Die termijn is vier weken.
De verlenging van de adviestermijn van het Bureau Bibob alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau Bibob in gevallen als bedoeld in artikel 15, tweed lid van deWet (verzoek om aanvullende informatie door het Bureau Bibob) leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.
Uitgangspunt: het bestuursorgaan weigert in elk geval een vergunning of beschikking of het gaat over tot intrekking van een beschikking op grond van de wet, indien sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet. In algemene zin zijn er geen argumenten om een positieve beschikking af te geven, als er sprake is van ernstig gevaar. Daarom is als uitgangspunt geformuleerd dat een vergunning / beschikking wordt geweigerd.