Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leeuwarden

Beleidsregels Handhaving en Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeeuwarden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Handhaving en Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016
CiteertitelBeleidsregels Handhaving en Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-06-201601-01-2017Nieuwe regeling

06-06-2016

GVOP: 9 juni 2016

-
01-07-201527-05-2016Nieuwe regeling

08-09-2015

GVOP: 16 september 2015

-

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Handhaving en Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016

Beleidsregels Handhaving en Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016

 

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leeuwarden,

gelet op artikel 2, tweede lid van de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Leeuwarden 2015,

 

gelet op de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Leeuwarden 2015,

 

gezien het advies aan het college van burgemeester en wethouders van de

Cliëntenraad Werk en Inkomen Leeuwarden van 31 maart 2016,

besluit vast te stellen de volgende beleidsregels:

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

1 Begripsbepalingen

1.1 Aangesloten wordt bij de begripsbepalingen in artikel 1, eerste lid van de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015,  artikel 1, eerste lid van Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Leeuwarden 2015.

1.2 Voor het overige worden begrippen in deze beleidsregels gebruikt in dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

 

Hoofdstuk 2 Bestuurlijke boete

2 Geen benadelingsbedrag

2.1 In geval van schending van de inlichtingenplicht zonder dat dit tot een benadelingsbedrag heeft geleid volstaat het college met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

 

2.2 In aanvulling op artikel 2.1 vindt er geen boeteonderzoek plaats en wordt er geen schriftelijke waarschuwing afgegeven indien er sprake is van een aanvraag krachtens de Participatiewet, IOAW en IOAZ welke buiten behandeling wordt gesteld, wordt ingetrokken of wordt afgewezen met reden dat niet voldaan is aan de inlichtingenplicht.

 

2.2.1 Indien de afwijzing van een aanvraag zoals bedoeld onder 2.2 voortvloeit uit verzwegen informatie die ten onrechte zou hebben geleid tot toekenning van bijstand volgt wel een boeteonderzoek.

 

2.3  Indien binnen 2 jaar de gedraging als bedoeld in artikel 2.1 wederom plaats vindt dan legt het college een bestuurlijke boete op van € 150,00, welke getoetst dient te worden aan het evenredigheidsbeginsel als benoemd in artikel 3.

 

Hoofdstuk 3 Proportionaliteit

3.1 Evenredigheidsbeginsel

3.1.1 De boete, die ongeacht de hoogte van het benadelingsbedrag minimaal € 150,00 bedraagt, dient te worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in  artikel 5:46 lid 2 Awb. Hierbij geldt als uitgangspunt bij bepaling van de hoogte van de boete:

 

•opzet aantoonbaar: 100% van € 150,00 bij recidive van nul-fraude of van het benadelingsbedrag;

•grove schuld: 75% van € 150,00 bij recidive van nul-fraude of van het benadelingsbedrag;

•geen opzet en geen grove schuld: 50% van € 150,00 bij recidive van nul-fraude of van het benadelingsbedrag;

•voldoen aan criteria van artikel 2a Boetebesluit of om andere reden sprake van verminderde verwijtbaarheid: 25% van € 150,00 bij recidive van nul-fraude of het benadelingsbedrag.

 

3.1.2 De percentages als genoemd in artikel 3.1.1 kunnen als uitgangspunt worden gehanteerd, indien er sprake is van individuele omstandigheden kan van deze percentages worden afgeweken.

 

3.2 Begrenzing bestuurlijke boete

3.2.1 De boete moet maximaal binnen 24 maanden kunnen worden voldaan. Hierbij geldt bij de bepaling van de termijn als uitgangspunt:

 

•opzet: binnen 24 maanden;

•grove schuld: 18 maanden;

•geen opzet en geen grove schuld: 12 maanden;

•verminderde verwijtbaarheid: binnen 6 maanden.

 

3.3 Verrekening bestuurlijke boete met beslagvrije voet bij recidive

Het college verrekent gedurende maximaal drie maanden de bestuurlijke boete die in geval van recidive in de zin van artikel 18a, vijfde lid van de Participatiewet, wordt opgelegd zonder de beslagvrije voet in acht te nemen.

 

3.4 Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente

3.4.1 Belanghebbende kan verzoeken om de huur dan wel hypotheekrente na aftrek van huurtoeslag respectievelijk hypotheekrenteaftrek, gedurende een vastgestelde periode (als bedoeld in art 3.3) direct vanuit de bijstand te voldoen. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de verrekening daarop aangepast.

 

3.4.2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval afgewezen indien belanghebbende(n) redelijkerwijs over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel redelijkerwijs deze gelden op korte termijn kan verwerven.

 

3.5 Hardheidsclausule Verrekening

Onder toepassing van artikel 60a Participatiewet en met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid van de algemene wet bestuursrecht verrekent het college het openstaande boetebedrag tenzij:

a. de verrekening onaanvaardbare consequenties heeft voor de eventuele minderjarige belanghebbende(n); dan wel

b. de gezondheidstoestand van (een van de) belanghebbende(n) naar het oordeel van het college ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijke medicatie of behandeling te financieren.

 

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

4.1 Deze beleidsregels treden in werking op de dag nadat zij zijn bekendgemaakt, zulks onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels Handhaving, Maatregelen en Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.

4.2 Deze beleidsregels worden geciteerd als “Beleidsregels Handhaving en Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016”.

 

Algemene toelichting

Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), waaronder ook de handhaving.

 

Middels het vaststellen van de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 voldoet de gemeenteraad aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 8 Participatiewet, artikel 35 eerste lid aanhef en onderdeel c IOAW en IOAZ.  Het college is bevoegd om voor de uitvoering van deze verordening nadere regelgeving vast te stellen. Deze regels zijn vastgelegd in de Beleidsregels Handhaving en Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016.

 

Handhaving omvat het hele terrein van verplichtingen, waaronder de arbeids- en re-integratieverplichting en de informatie- en inlichtingenverplichting, die aan de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ zijn verbonden. Indien belanghebbende deze verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, dient het college in beginsel de bijstand of de uitkering verlagen. De oplegging van een dergelijke maatregel is veelal gericht op een correctie van het gedrag van de belanghebbende en niet zozeer als straf bedoeld. De gemeente heeft het maatregelenbeleid vastgelegd in de Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2.2

Een aanvraag krachtens de Participatiewet, IOAW en IOAZ welke wordt afgewezen in verband met het niet, niet volledig dan wel onjuist voldoen aan de inlichtingenplicht leidt wél tot het doen van een boeteonderzoek. Het gaat hier specifiek om de situaties waarbij de afwijzing het gevolg is van verzwegen informatie die geleid zou hebben tot (deels) toekenning van de aanvraag. Denk bijvoorbeeld aan een verzwegen gezamenlijke huishouding.

 

Artikel 2.3

Uitgangspunt bij het vaststellen van het basisboete bedrag bij nul-fraude is dat het innen van de boete niet meer mag kosten dan de hoogte van de boete.

 

Artikel 3.2

Gelet op de financiële omstandigheden moet de boete binnen een redelijke termijn worden voldaan. Anders zou een betrokkene zeer langdurig moeten leven op het absolute minimum. Een maximale termijn van 2 jaar is daarbij het uitgangspunt. Bij de bepaling van deze termijn moet rekening worden gehouden met de mate van verwijtbaarheid. De hoogte van de boete moet zodanig worden begrensd dat de boete in het geval van:

 

  • *

    opzet: binnen 24 maanden kan worden voldaan;

  • *

    grove schuld: binnen 18 maanden kan worden voldaan;

  • *

    geen opzet en geen grove schuld: binnen 12 maanden kan worden voldaan;

  • *

    verminderde verwijtbaarheid: binnen 6 maanden kan worden voldaan. 

    Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het volledige bedrag van het inkomen boven de beslagvrije voet van 90%, volledig beschikbaar is of wordt aangewend voor het betalen van de boete.

     

Artikel 3.4

Artikel 3.4 voorziet in de mogelijkheid voor belanghebbende om het college te verzoeken om in ieder geval de huur (en bij een eigendomswoning de hypotheekrente onder aftrek van de in dit kader ontvangen belastingteruggave en eventueel ontvangen bijzondere bijstand) via de bijstand te laten doorbetalen. Gedachte hierachter is dat met name moet worden gevreesd dat belanghebbende, wanneer hij drie maanden van bijstand verstoken blijft, het risico loopt dat hij vanwege de ontstane achterstand in de woonlasten uit huis wordt geplaatst met allerlei eventuele extra kosten voor de maatschappij. Om dit te voorkomen voorziet deze bepaling in de mogelijkheid dat het college het te verrekenen bedrag kan aanpassen, zodat alsnog vanuit de bijstand de woonlasten kunnen worden doorbetaald.

Wel is gekozen voor een directe doorbetaling aan de verhuurder/hypotheekverstrekker om te voorkomen dat de bijstand voor andere zaken wordt ingezet, waardoor alsnog het risico van uithuisplaatsing reëel blijft.

 

In artikel 3.4.2 is daarnaast bepaald dat een verzoek tot doorbetaling zonder meer wordt geweigerd indien belanghebbende in redelijkheid over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel in redelijkheid deze gelden op korte termijn kan verwerven.

 

Gesproken wordt over gelden, niet over middelen. Van het in de Participatiewet gedefinieerde middelen begrip zijn immers een aantal posten uitgesloten. Denk dan bijvoorbeeld aan bedragen die belanghebbende heeft ontvangen in het kader van een immateriële schadevergoeding of bedragen waarover belanghebbende wel beschikt, maar die bij saldering met de openstaande schulden geen aan te spreken vermogen opleveren. Dit zijn echter wel gelden die belanghebbende in deze situatie kan aanspreken voor zijn levensonderhoud, voor zover hij er in ieder geval in redelijkheid over kan (gaan) beschikken.  Iemand kan onder andere redelijkerwijs over gelden gaan beschikken, indien het redelijk is dat hij ofwel binnen afzienbare tijd vermogensbestanddelen te gelde weet te maken ofwel op korte termijn werk weet te aanvaarden.

 

Belanghebbende kan natuurlijk altijd al zijn bezittingen verkopen en op die wijze over gelden gaan beschikken, maar het is niet redelijk dat het college in deze van belanghebbende verlangt dat hij bezittingen verkoopt die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn (denk aan z’n meubels of bed). En natuurlijk kunnen inkomsten worden verworven door werk te aanvaarden, maar indien de afstand van belanghebbende tot de arbeidsmarkt heel groot is, is het niet reëel om te verwachten dat hem dit op zeer korte termijn zal lukken. In dit soort situaties kan dus niet met een beroep op het tweede lid een verzoek tot doorbetaling zonder meer worden afgewezen.

Dat gesproken wordt over een verzoek houdt in dat belanghebbende zelf in actie moet komen zo hij de verrekening wil laten aanpassen. Dat houdt tevens in dat zo’n verzoek ook lopende de drie maanden van verrekening kan worden gedaan, mocht bijvoorbeeld plots blijken dat uithuiszetting dreigt of dat verwachte inkomsten uitblijven.

 

Artikel 3.5

Artikel 4:93, vierde lid, van Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat verrekening niet mogelijk is voor zover beslag op de vordering nietig zou zijn. Concreet houdt dit in dat bij verrekening in beginsel rekening moet worden gehouden met de beslagvrije voet zoals deze zijn regeling vindt in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals reeds aangegeven geeft de Participatiewet het college de bevoegdheid om deze bepaling in de eerste drie maanden na oplegging van de boete buiten toepassing te laten. Het college mag dus de openstaande boetevordering (zowel de recidiveboete als een wellicht nog openstaand bedrag in verband met de eerdere boete) in deze eerste drie maanden volledig met een eventueel bijstandsrecht verrekenen. Artikel 3.5 geeft de uitzondering weer op deze bevoegdheid. Wat onaanvaardbare consequenties zijn valt individueel te beoordelen.

  • *