Organisatie | Ten Boer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels Jeugdhulp gemeente Ten Boer 2015 |
Citeertitel | Nadere regels Jeugdhulp gemeente Ten Boer 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg en welzijn |
Vervallen van rechtswege
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-09-2015 | 08-09-2015 | 01-01-2019 | Onbekend | 08-09-2015 Gemeenteblad | Onbekend |
Het College van de gemeente Ten Boer:
Gelezen het voorstel van 8 september 2015;
Gelet op de Jeugdwet 2015 en gelet op de artikelen 2, 4, 5, 6, 11, 13 van de Verordening Jeugdhulp gemeente Ten Boer 2015;
Gezien het gevoerde overleg met de WMO-adviesraad Ten Boer;
de ‘Nadere regels Jeugdhulp gemeente Ten Boer 2015’ vast te stellen.
Artikel 2. Vormen van jeugdhulp en preventie
Activiteiten ter versterking van de pedagogische civil society, zoals stimuleren en faciliteren van initiatieven vanuit de informele netwerken, steuncontacten tussen ouders en jeugdigen en intergenerationele contacten die een bijdrage leveren aan een gezonde en veilige opgroei- en opvoedomgeving, mogelijkheden voor ouders/opvoeders om elkaar te ontmoeten;
Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of zijn ouders geven in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Bijlage 1, als bedoeld in artikel 10, lid 4 van de nadere regels Jeugd 2015 gemeente Ten Boer 2015
Hoogte persoonsgebonden budget
Tabel 1a Persoonsgebonden budget Begeleiding individueel en persoonlijke verzorging
Artikel 2 en artikel 10 Nadere regels
Tabel 2a Persoonsgebonden budget Dagactiviteit (begeleiding) formele hulp
Artikel 2 en artikel 10 Nadere regels
Persoonsgebonden budget 2016 per dagdeel, per week en per jaar Begeleiding groep zonder en met vervoer | |||||||
Tabel 3a Persoonsgebonden budget Dagactiviteit (begeleiding) informele hulp
Artikel 2 en artikel 10 Nadere regels
Persoonsgebonden budget 2016 per dagdeel, per week en per jaar Dagactiviteit (begeleiding) zonder en met vervoer | |||||||
N.b. De budgetten per week en per jaar zijn afgerond op hele euro’s.
Tabel 4a Persoonsgebonden budget Kortdurend verblijf
Toelichting bij Nadere regels bij Verordening Jeugdhulp gemeente Ten Boer 2015
De definities van ‘gesprek’ en ‘melding’ zijn nodig omdat deze begrippen niet zijn gedefinieerd in de wet en het gebruik hier afwijkt van het normaal spraakgebruik.
De melding is het eerste contact van jeugdigen en ouders met het college om aan te geven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp. De melding (artikel 3) is iets anders dan de aanvraag om een individuele voorziening; dit laatste is geregeld in artikel 7.
Het gesprek is het mondeling contact bij het onderzoek naar de hulpvraag waarin het college - in de praktijk zal het college deze bevoegdheid mandateren aan deskundigen - met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen.
Daarnaast is het van belang ook de termen formele en informele ondersteuning te definiëren.
Formele ondersteuning:De hier bedoelde ondersteuning heeft betrekking op de ondersteuning die met een pgb bij derden wordt ingekocht. Het college stelt de pgb-tarieven voor ondersteuning vast die door derden aan de cliënt in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geleverd. Deze derde en de client hebben een ondersteuningsovereenkomst gesloten die is goedgekeurd door het college. De overeenkomst kan gesloten zijn met een natuurlijke persoon of met een rechtspersoon. Van formele ondersteuning bij een natuurlijke persoon kan alleen sprake zijn wanneer deze natuurlijke persoon de ondersteuning verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Dat de ondersteuning in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven moet blijken uit een inschrijving bij de Kamer van Koophandel, een VAR-verklaring en uit diploma´s of daarmee vergelijkbare ervaring. Voor alle formele ondersteuning geldt dat deze aan de kwaliteitseisen van de wet en de gemeentelijke regelgeving moet voldoen, dus ook aan de professionele standaard die geldt voor de ondersteuning.
Informele ondersteuning:Informele ondersteuning wordt verleend door natuurlijke personen en is ondersteuning in de zin van de wet. Deze informele ondersteuning kan dan ook als zodanig worden geïndiceerd. De cliënt heeft deze ondersteuning nodig om te kunnen participeren en zelfredzaam te zijn. Voor het tarief bij ondersteuning door een natuurlijk persoon is van doorslaggevend belang of die ondersteuning wel of niet wordt geleverd in het kader van een hulpverlenend beroep. Dat de ondersteuning rechtstreeks moet voort vloeien uit een tussen personen bestaande relatie is geen voorwaarde voor informele ondersteuning. Mantelzorg vloeit rechtstreeks voort uit een tussen personen bestaande relatie en wordt niet verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Iemand uit zijn sociaal netwerk kan informele ondersteuning leveren zijn, maar dat hoeft niet. Iemand kan ook een advertentie zetten met een ondersteuningsvraag. Wanneer vervolgens deze ondersteuning wordt geleverd door iemand die dat niet doet in het kader van een hulpverlenend beroep is ook dan sprake van informele ondersteuning. Al deze ondersteuning wordt om niet geleverd op vrijwillige basis. Het college wil deze ondersteuning omniet en die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geleverd stimuleren.
Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het college het gewenst acht deze informele hulp die omniet door een natuurlijk persoon wordt geleverd en die niet in het kader van een beroep wordt gegeven te vergoeden. Het college heeft in deze nadere regels criteria opgenomen wanneer deze informele ondersteuning voor een vergoeding in aanmerking kan komen en heeft daarvoor een afzonderlijk tarief vastgesteld. Gelet op het feit dat deze hulp niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt verleend is er sprake van een lager tarief.
Artikel 2. Vormen van jeugdhulp en preventie
Hieronder worden enkele vormen van jeugdhulp kort nader toegelicht.
Eerste lid, onder a: de versterking van de sociale context waarin gezinnen opvoeden en jeugdigen opgroeien.
onder 1) daaronder vallen bijvoorbeeld coachingstrajecten en vormen van e-hulp;
onder 3) daaronder vallen bijvoorbeeld trajecten zoals onder meer in zorgboerderijen geboden worden;
onder 5) deze interventies worden uitgevoerd volgens het principe van Wrapped around care.
Tweede lid, onder b: intensieve ondersteuning bestaat uit een keten van specialistische poliklinische behandelactiviteiten, deeltijd- of dagbehandeling en of klinische opname en gedwongen jeugdhulp.
onder 3) hieronder vallen bijvoorbeeld pleegzorg, intramurale opvang, 24uurs opvang, pleegzorg in eigen netwerk, gesloten jeugdzorg, klinische opname en kinder- en jeugdpsychiatrie;
onder 5) hieronder vallen bijvoorbeeld Jeugdzorgplus en enkele vormen van hoog specialistische GGZ, inzet van zorgtrajecten gericht op het voorkomen van uithuisplaatsing en inzet van specifieke zorgtrajecten gericht op het voorkomen van terugval.
Het is mogelijk om verschillende voorzieningen genoemd in dit artikel met elkaar te combineren, zodat passende jeugdhulp ingezet kan worden.
Alle in dit artikel genoemde vormen van jeugdhulp zijn in gemeente Groningen beschikbaar, hetzij doordat er subsidie voor beschikbaar is, hetzij doordat de jeugdhulp centraal wordt ingekocht. Met betrekking tot subsidie is hoofdzakelijk paragraaf 3.13 Jeugdhulp van toepassing. Daarnaast zijn ook de paragrafen relevant:
§ 3.16 School Maatschappelijk werk (t.b.v. artikel 2 lid 1 onder a sub 5, alsmede lid 1 onder b sub 1 t/m 3)
§ 4.5 Algemeen sociaal-cultureel werk (t.b.v. artikel 2 lid 1 onder a sub 2, alsmede lid 2 onder a sub 1 en 2)
§ 4.11 Maatschappelijke dienstverlening (t.b.v. artikel 2 lid onder a sub 1 en 2)
§ 4.13 Maatschappelijke en vrouwenopvang, verslavingszorg en overlastbestrijding (t.b.v. artikel 2 lid 2 onder b).
Artikel 3. tot en met 7. Algemeen
Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 3 tot en met 7 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, zoals beschreven in artikel 4, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.
Artikel 3, eerste lid: het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. Ook op andere plaatsen in deze Nadere regels, de verordening en in de wet waar staat “het college”, kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.
Artikel 3, vierde lid: de jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naartoe zonder meldingsprocedure in de zin van artikel 3 van deze Nadere Regels.
Zoals in de algemene toelichting al is aangehaald hebben jeugdigen en ouders onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en geen individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. Deze nadere regels bevatten bepalingen die dit moeten waarborgen. Hiermee kan ten onrechte de schijn worden gewekt dat het telkens om een uitvoerig, onnodig bureaucratische proces gaat. Dit is echter geenszins de bedoeling. Zo kan het vooronderzoek (artikel 4), afhankelijk van de inhoud van de melding, meer of minder uitgebreid zijn. Er kan bovendien hiervan – en in bepaalde gevallen ook van het gesprek (artikel 5) – in overleg met de jeugdige of zijn ouders afgezien worden. Daartegenover staat dat, als dat nodig is, er ook sprake kan zijn van meerdere (opeenvolgende gesprekken). Als de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal een gesprek nodig zijn om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Een vooronderzoek en gesprek zullen uiteindelijk vaak wel in enige vorm nodig zijn, omdat voor een zorgvuldig te nemen besluit het van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Ook andere bepalingen (schriftelijke verslaglegging (artikel 6) en schriftelijke indiening aanvraag (artikel 7) zijn opgenomen met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van een zorgvuldige dossiervorming.
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd.
Het eerste lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het is alleen zinvol om toestemming te vragen voor die situaties waarin professionals van te voren weten dat zij het antwoord van de betrokkene (zowel positief als negatief) zullen accepteren en respecteren. Zo niet, dan wordt niet om ‘toestemming’ gevraagd. Deze situatie zal zich bijvoorbeeld voordoen indien de jeugdhulp nodig is teneinde ernstig nadeel voor de betrokkene te voorkomen. Daarvoor in de plaats komt dan het transparantiebeginsel: de burger wordt op de hoogte gesteld van het voornemen om gegevens over hem te delen, met wie en waarom. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.
Tweede lid: bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek kunnen dan ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.
In het derde lid is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven (impliciet) toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien. Dit laatste is bepaald in artikel 5, vierde lid.
Er kunnen zich ook situaties voordoen op grond waarvan professionals tot het inzicht komen dat er sprake is van een acute bedreiging van het de veiligheid en of welzijn van het kind of gezin. In dat geval moet er soms eerst gehandeld worden voordat er een gesprek kan plaats vinden.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (wijkteam) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.
In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging ten grondslag liggen.
Een gesprek kan ook worden aangegaan zonder dat er sprake is van een aanvraag voor jeugdhulp. Professionals en medeopvoeders zijn ook verantwoordelijk voor de veiligheid en welzijn van het kind. Zorgen worden via de reguliere communicatie met ouders besproken. Wanneer ouders echter niet in staat of bereid zijn om daar goed op te reageren moet er in het belang van het kind toch hulp worden ingezet. In dat geval is er sprake van ongevraagde ondersteuning tot en met drang. Daarbij staat altijd wel de dialoog met de ouders centraal staat maar is het gesprek niet leidend. De jeugdhulp wordt namelijk op basis van een afweging van deskundigen door de casemanager ingezet.
In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.
In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet en de verordening vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.
Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt tedenken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de AWBZ of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.
Het tweede lid dient ertoe ouders te informeren. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het door het college daartoe aangewezen bestuursorgaan, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. In artikel 8.2.3 van de wet is bepaald dat de ouderbijdrage door ‘het bestuursorgaan dat (door Onze Ministers) met (de vaststelling en) de inning is belast’ wordt vastgesteld en ten behoeve van de gemeente wordt geïnd. De ouderbijdrage geldt op grond van Artikel 8.2.1 van de wet alleen in situaties van jeugdhulp buiten de thuissituatie. Zie ook artikel 5, derde lid van de Verordening.
Tijdens het gesprek wordt het transparantiebeginsel vervat in artikel 33 en 34 Wet bescherming persoonsgegevens gehanteerd. Het transparantiebeginsel houdt in dat iedereen het recht heeft om te weten wat er waar van hem vastligt en wat er tussen wie wordt uitgewisseld. Het college verstrekt die informatie aan betrokkene(n). Het college kan aan de jeugdige en/of zijn ouders toestemming vragen om persoonsgegevens te verwerken (waaronder het uitwisselen van persoonsgegevens), maar reserveert die mogelijkheid -zoals hierboven ook aangegeven- voor die situaties waarin het antwoord van de betrokkene(n) geaccepteerd en gerespecteerd wordt. Zo niet, dan wordt niet om toestemming gevraagd. Deze situatie zal zich bijvoorbeeld voordoen indien de jeugdhulp nodig is teneinde ernstig nadeel voor de betrokkene te voorkomen.
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hieroverdat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen.
Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij (derde lid).
Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.
In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze nadere regels wijken daarvan niet af.
Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In de verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).
Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.
Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.
Het uitgangspunt van de jeugdhulp is één gezin, één plan en één regisseur. De regisseur oftewel de dorpscoach zal in de regel een plan opstellen met het gezin en mogelijk medeopvoeders. Het plan is de basis voor de aanvraag of kan als een aanvraag worden aangemerkt. Het maakt het ook mogelijk om de wederkerigheid van de jeugdhulp te formuleren. Niet alleen de gemeente biedt een voorziening maar ook de ouders en of medeopvoeders gaan actief aan de slag. De actieve inzet van ouders kan voorwaardelijk zijn voor de ondersteuning vanuit de gemeente. De flexibele ondersteuning kan zonder beschikking worden ingezet. Voor de intensieve ondersteuning wordt een beschikking afgegeven.
Omdat de toekenning van jeugdhulp wordt gemandateerd aan daartoe door het College aangewezen personen (casemanager binnen De Deel of in opdracht van de Deel) zal in veel gevallen geen formele aanvraag worden ingediend en geen beschikking worden verstrekt. De toegekende jeugdhulp en het plan worden wel geregistreerd. De gemeenten schaffen hiervoor de benodigde instrumenten aan die door de professionals maar ook ouders kunnen worden gebruikt.
Alle aanvragen voor jeugdhulp worden ter afhandeling bij de casemanagers neergelegd. Wanneer een aanvrager het niet eens kan worden met een casemanager kan diegene en/of de ouders schriftelijk een aanvraag indienen. De casemanager zal deze moeten afhandelen conform de formele eisen van de Awb en een beschikking afgeven. Bij een afwijzing kan de aanvrager bezwaar maken en een voorlopige voorziening aanvragen conform de Awb.
Wanneer de veiligheid en welzijn van het kind er om vragen kan het nodig zijn dat de gemeente jeugdhulp inzet zonder dat er een aanvraag ligt. Naar het oordeel van professionals en deskundigen wordt dan een voorziening ingezet. Hierbij is sprake van drang. Dat wil zeggen dat er sprake is van een ernstige situatie en dat het accepteren van een voorziening kan voorkomen dat een gang naar het gedwongen kader moet worden gemaakt. In dat geval is het voor de rechtsbescherming van de ouders van belang dat een beschikking wordt afgegeven.
De gemeente organiseert een jeugdhulp structuur gebaseerd op het Groninger Functioneel Model, zoals uitgelegd in de Toelichting op de Verordening Jeugdhulp. In dat model gaan we er van uit dat toegang naar jeugdhulp zo dicht mogelijk bij het kind en gezin wordt georganiseerd en geregisseerd onder de noemer casemanagement. Binnen het team van De Deel wordt de bevoegdheid van het college gemandateerd om de noodzakelijke jeugdhulp in te zetten. Hiermee geven de gemeenten vorm aan het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur. Uitgaande van dit model zal het casemanagement binnen De Deel ook worden opgepakt wanneer de toegang via de huisarts loopt. Met de huisartsen en de zorgaanbieders moeten over de uitvoering afspraken worden gemaakt. In de praktijk kunnen tussen de professionals onderling en of met de opvoeders verschillen van inzichten ontstaan over het plan en de in te zetten jeugdhulp. Daarom moeten binnen de afspraken de rollen en verantwoordelijkheden helder worden beschreven en duidelijke procesafspraken worden gemaakt.
Om in aanmerking te komen voor een PGB dient de jeugdige en/of zijn ouders allereerst te voldoen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van individuele zorg. Als er geen indicatie voor individuele zorg is, kan er ook geen PGB toegekend worden.
Als er een individuele zorg beslissing is genomen, komt de keuze tussen zorg in natura en een PGB aan de orde. Als er door de jeugdige en/of zijn ouders niet om een PGB gevraagd wordt, dan wordt er in principe zorg in natura verleend. Als die vraag wel komt, gelden er allereerst drempelvoorwaarden, zoals geformuleerd in het eerste lid. Als er sprake is van spoedeisende hulp, of de jeugdige en/of zijn ouders hebben in het verleden niet voldaan aan de voorwaarden van een eerder PGB (door fraude of anderszins), dan is er geen PGB mogelijk en wordt de zorg automatisch in natura geboden. Ook als de jeugdige en/of zijn ouders geen plan hebben opgesteld over hoe zij het PGB gaan besteden of als de jeugdige en/of zijn ouders geen gebruik zullen maken van een door het college goedgekeurde ondersteuningsovereenkomst, dan zal er ook geen PGB toegekend worden. Tenslotte mag het toekennen van een PGB niet tot gevolg hebben dat de zorg onbetaalbaar wordt doordat er een stapeling van ingekochte zorg in natura en PGB fondsen ontstaat.
Als voldaan is aan de voorwaarden, genoemd in het eerste lid, wordt de motivering van de jeugdige en/ of zijn ouders dat de zorg in natura niet passend is, getoetst. Indien het college (in mandaat) van mening is dat de motivering onvoldoende is, dan wordt alsnog zorg in natura geboden. Is de motivering wel voldoende, dan kan er een PGB worden toegekend. In de opvolgende leden wordt uitgelegd hoe het PGB ingevuld wordt.
In artikel 8.1.1, vierde lid, onderdeel a, van de wet is bepaald dat het college een PGB kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een PGB. Een PGB is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een PGB is in de Nadere regels begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura.
Eerste lid onder b: hieronder vallen in elk geval de situaties, genoemd in art. 7 van de Verordening Jeugdhulp. Op grond van deze bepaling hoeft het college in die gevallen gedurende twee jaar niet opnieuw een PGB te verstrekken.
Eerste lid onder c en d: In het plan zoals bedoeld in lid c moet worden opgenomen hoe de cliënt het budget wil gaan besteden, waaronder de afspraken die de cliënt met de zorgverlener zal maken. Nadat het plan is goedgekeurd, ontvangt de cliënt een beschikking, Vervolgens sluit de cliënt een zorgovereenkomst met de zorgverlener en stuurt deze naar de SVB. De SVB toets die overeenkomst arbeidsrechtelijk, de gemeente doet dit inhoudelijk (er wordt onder meer getoetst of de overeenkomst past binnen de afspraken in het goedgekeurde plan).
Derde lid: Wanneer het PGB in uren, dagdelen of etmalen is vastgesteld, wordt de besteding van het pgb beperkt tot betaling van de ondersteuning waarvoor dat tarief is vastgesteld. Het tarief is dus inclusief. Bijv. tussenpersonen, belangenbehartigers, bemiddelingskosten, kosten in verband met het opdrachtgeverschap, reis- en administratiekosten of uitkeringen wegens verlof of feestdagen mogen niet uit het pgb betaald worden.
Vierde t/m zesde lid: Het PGB budget wordt vastgesteld op basis van het aantal uren/ dagdelen/ etmalen per week zorg dat wordt geïndiceerd. Het jaarbudget wordt bepaald door dit aantal geïndiceerde uren/ dagdelen/ etmalen te vermenigvuldigen met het tarief per eenheid voor de betreffende zorg en met 52 (weken per jaar).
De tarieven per eenheid zijn gedifferentieerd naar:
Er wordt onderscheid gemaakt tussen tarieven voor de volgende soorten zorg: begeleiding individueel, begeleiding groep -met of zonder vervoer-, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen tarieven voor formele en voor informele hulp. Voor informele hulp gelden vaste tarieven. Voor de formele zorg geldt dat de tarieven mede bepaald worden door de omvang van de zorg.
-Omvang van de geïndiceerde zorg
Het tarief per eenheid is hoger naarmate de omvang van de geïndiceerde zorg groter is. Tot de omvang van de zorg worden gerekend: de uren mantelzorg, de uren formele zorg en de uren informele zorg. De reden hiervoor is, is dat de uren van de mantelzorg worden gezien als noodzakelijke zorg, ook al wordt deze om niet geleverd (zie lid 6)
De omvang van de zorg speelt geen rol bij kortdurend verblijf omdat deze zorg niet gekoppeld is aan de beperking van de cliënt, maar aan de (over)belasting van de mantelzorger.