Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels bij de Re-integratieverordening Participatiewet |
Citeertitel | Nadere regels bij de Re-integratieverordening Participatiewet |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-02-2024 | 01-01-2024 | hoofdstuk 3, artikel 1.1, 2.1, 2.6, 2.7, 7.1, bijlage 1 | 30-01-2024 | ||
07-12-2023 | 08-02-2024 | hoofdstuk 11, artikel 11.1, 11.2, 11.3, 11.4, 11.5, 11.6, 11.7 | 21-11-2023 | ||
01-03-2023 | 07-12-2023 | hoofdstuk 11 | 01-03-2022 | ||
15-12-2022 | 01-03-2023 | artikel 2.6 | 06-12-2022 | ||
10-03-2022 | 01-03-2022 | 15-12-2022 | hoofdstuk 11, artikel 11.1, 11.2, 11.3, 11.4, 11.5, 11.6, 11.7 | 01-03-2022 | |
19-01-2022 | 16-11-2021 | 10-03-2022 | hoofdstuk 10, artikel 10.3, 10.4, 10.5, 10.6, 10.7, 10.8 | 16-11-2021 | |
02-04-2021 | 19-01-2022 | artikel 2.6 | 23-03-2021 | ||
28-10-2020 | 02-04-2021 | hoofdstuk 4a, artikel 1.2, 2.1, 2.3, 2.4 2.5, 4.1, 4.5, 4.6, 4.7, 4.8, 4a.1, 4a.2, 4a.3, 4a.4, 4a.5, 4a.6, 4a.7, 4a.8, 7.3, 8.6, 9.1, 9.3, 9.5, 9.6, 9.7, 9.8 | 20-10-2020 | ||
05-04-2019 | 01-03-2019 | 28-10-2020 | artikel 1.1, hoofdstuk 10 | 19-03-2019 | |
22-09-2017 | 05-04-2019 | Wijziging art. 4.1. met terugwerkende kracht t/m 1-7-2017. Vervallen art. 7.2 en 8.4. Wijziging art. 8.3 en 8.5. | 12-09-2017 Gemeenteblad 2017, 164154 | - | |
01-07-2017 | 22-09-2017 | Wijziging artt. 1.1, 2.1, 4.1, 4.3, 5.1, 9.1 en 9.3 en vervanging art. 2.2 door artt. 2.2 t/m 2.5 | 27-06-2017 Gemeenteblad 2017, 108901 en 108914 | - | |
27-11-2015 | 01-07-2017 | Wijziging artt. 9.2 en 9.3 | 03-11-2015 Gemeenteblad 2015, 112598 | 3B, 2015, 240 | |
16-10-2015 | 27-11-2015 | Wijziging art. 2.1 | 29-09-2015 Gemeenteblad 2015, 96386 | 3B, 2015, 209 | |
01-10-2015 | 16-10-2015 | Wijziging art. 4.1, eerste lid en toevoeging: hoofdstuk 9, art. 9.1 t/m 9.8 - Perspectiefbaan | 18-08-2015 Gemeenteblad 2015, 90918 | 3B, 2015, 195 | |
03-09-2015 | 01-10-2015 | Wijziging art. 7.2 en toevoeging: hoofdstuk 8, art. 8.1 t/m 8.6 - Beschut werk | 18-08-2015 Gemeenteblad 2015, 81166 | 3B, 2015, 183 | |
01-06-2015 | 03-09-2015 | Toevoeging: hoofdstuk 4A, artt. 1 t/m 8 - Jongerenvouchers | 12-05-2015 Gemeenteblad 2015, 44692 | 3B, 2015, 93 | |
20-02-2015 | 01-06-2015 | nieuwe regeling | 10-02-2015 Gemeenteblad 2015, 14999 | 3B, 2015, 25 |
Hoofdstuk 2 Premie– en vergoedingenbeleid
Artikel 2.1 - Premie leerstage en proefplaats.
Aan een persoon behorend tot de doelgroep van 27 jaar of ouder die zes maanden heeft deelgenomen aan een leerstage en naar het oordeel van het college zich voldoende heeft ingespannen om de vastgestelde leerdoelen te behalen, wordt een premie toegekend van € 500. Indien deze persoon minder dan zes maanden heeft deelgenomen aan de leerstage, wordt de premie naar rato berekend.
Aan de uitkeringsgerechtigde van 27 jaar of ouder die heeft deelgenomen aan een proefplaats en naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling, wordt een premie toegekend van € 250. Indien de uitkeringsgerechtigde minder dan twee maanden heeft deelgenomen aan de proefplaats, wordt de premie naar rato berekend.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een persoon behorend tot de doelgroep van 27 jaar of ouder die na afloop van een in het eerste lid bedoelde leerstage aan het college heeft verzocht deze te verlengen en bij wie het college met deze eenmalige verlenging heeft ingestemd.
Bij de uitbetaling van een premie ingevolge dit artikel neemt het college het maximale aantal premies en het maximale premiebedrag per kalenderjaar ingevolge artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de wet in acht. Als een van deze maxima is bereikt, vindt uitbetaling plaats in een volgend kalenderjaar.
Artikel 2.2 - Bijdrage voor een fiets.
Het college kan de uitkeringsgerechtigde of niet-uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, of met het college afspraken maakt over activiteiten, gericht op arbeidsinschakeling , in staat stellen om van de mogelijkheid een tweedehands fiets te kopen, zoals deze voor houders van de Stadspas Amsterdam bestaat, eenmalig zonder kosten gebruik te maken.
Artikel 2.3 - Digitaal reistegoed.
Aan de uitkeringsgerechtigde of niet-uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening of met het college afspraken maakt over activiteiten, gericht op arbeidsinschakeling, waarvoor hij of zij gemiddeld één of meer keer per week ten minste drie kilometer van zijn of haar woonadres moet reizen, kan het college een tegemoetkoming in de reiskosten verlenen op basis van de verwachte gemiddelde reisfrequentie per week.
Artikel 2.4 - Tegemoetkoming voor reiskosten op maat
Indien een uitkeringsgerechtigde of niet-uitkeringsgerechtigde als gevolg van bijzondere persoonlijke omstandigheden voor zijn of haar deelname aan een voorziening of afgesproken activiteiten volledig is aangewezen op het openbaar vervoer en/of geen gebruik kan maken van een eenvoudige fiets, kan het college in afwijking van de artikelen 2.2 en 2.3 een bijzondere tegemoetkoming op maat verstrekken.
Artikel 2.5 - Vergoeding van kosten in verband met re-integratie
Het college kan aan of ten behoeve van een persoon, behorend tot de doelgroep, een vergoeding geven voor de kosten van een re-integratievoorziening die het college geboden acht of voor andere kosten die het college noodzakelijk acht voor arbeidsinschakeling.
Artikel 2.6 - Premie deeltijdwerk
De aanspraak op deeltijdpremie bedraagt per maand 30% van de inkomsten uit arbeid die de uitkeringsgerechtigde in de periode voorafgaand aan het betaalmoment (zie lid 5) heeft verdiend. Bedragen van een inkomstenvrijlating (zie lid 3) die met betrekking tot deze inkomsten zijn toegepast, worden op de opgebouwde aanspraak in mindering gebracht.
Bij personen die toestemming hebben om gebruik te maken van de Regeling bescheidenschaal, recht hebben op aanvullende bijstand op grond van de wet, de IOAW of de IOAZ , en inkomsten uit zelfstandige activiteiten hebben, wordt het recht op bijstand achteraf op jaarbasis vastgesteld. De premie wordt jaarlijks (na vaststelling) achteraf uitbetaald.
Het college betaalt de premie in twee uitbetalingsmomenten uit, te weten in juni en november van elk jaar; voor personen met een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ geldt één betalingsmoment, te weten het eerstvolgende uitbetalingsmoment in juni of november. Het bepaalde in artikel 2.1, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Voor gehuwden geldt dat het bepaalde in het tweede en derde lid voor hen tezamen geldt. Indien de premie samen hoger is dan het maandelijkse maximale bedrag, wordt het meerdere bij degene met de hoogste premie in mindering gebracht. De uitbetaling van de premie vindt plaats aan degene met het hoogste inkomen.
Artikel 2.7 – Experimentele uitstroompremie
De experimentele uitstroompremie, als bedoeld in onderdeel a van het vorige lid, bedraagt voor iemand die gedurende 18 maanden of korter aanspraak maakte op uitkering, € 300. De premie is € 40 hoger voor elke maand dat de uitkering langer duurde, maar bedraagt maximaal € 1.000. Indien de uitkering door twee personen wordt ontvangen met een verschillende uitkeringsduur, wordt uitgegaan van de uitkeringsduur van degene die het langste aanspraak maakte op uitkering.
Indien de uitkering werd of wordt ontvangen door twee personen, wordt een experimentele uitstroompremie bedoeld in het eerste lid uitbetaald aan degene door wiens werkzaamheden de hoogste aanspraak is ontstaan op premie deeltijdwerk, als bedoeld in artikel 2.6, dan wel op experimentele uitstroompremie, als bedoeld in het eerste lid.
Hoofdstuk 4 Tijdelijke loonkostensubsidie
Artikel 4.1 Verlening loonkostensubsidie.
De werkgever die met een of meer personen uit de doelgroep, met uitzondering van werkenden op een Perspectiefbaan, die voor arbeidsinschakeling zijn aangewezen op ondersteuning door het college, een arbeidsovereenkomst sluit of beoogt te sluiten, kan in aanmerking komen voor een tijdelijke loonkostensubsidie volgens de regels in dit hoofdstuk.
Artikel 4.5 Hoogte en duur van de subsidie.
De tijdelijke loonkostensubsidie bedraagt maximaal € 5.000 per jaar voor een voltijd dienstverband. De loonkostensubsidie wordt voor 6 maanden verstrekt voor maximaal € 3.000 subsidie. Indien er vervolgens wederom een arbeidsovereenkomst van zes maanden wordt gesloten, kan subsidie voor het tweede half jaar worden toegekend voor maximaal € 2.000
Indien de werknemer niet gedurende de hele subsidieperiode en/of niet voltijds aan het werk is geweest en/of het wettelijk minimumjeugdloon ontvangt, stelt het college de subsidie naar rato vast. Bij een verhoging van de contracturen tijdens de subsidieperiode kan het college de subsidie naar rato aanpassen.
Hoofdstuk 5 Leerstage en proefplaats
Het college kan aan een persoon behorend tot de doelgroep, die zijn of haar werknemers- en beroepsvaardigheden nog moet ontwikkelen om met een beperkte begeleiding productief te kunnen zijn bij een werkgever, een leerstage aanbieden, zo mogelijk bij een werkgever, waarbij de inzet van de deelnemer in het productieproces ondersteunend is aan het ontwikkelen van werknemers- en beroepsvaardigheden.
Het college kan aan een persoon behorend tot de doelgroep een proefplaats bij een werkgever aanbieden van maximaal twee maanden, om voor een bepaalde functie de loonwaarde te bepalen van een werkzoekende en/of om de werkgever in staat te stellen te bepalen of de werknemer geschikt is voor de functie. Voorwaarde is dat de werkgever de bedoeling heeft om de betrokkene na de proefplaatsing een dienstverband aan te bieden van minimaal 6 maanden en minimaal voor dezelfde arbeidsduur als de proefplaatsing.
Hoofdstuk 6 Re-integratievoorzieningen ten behoeve van werknemers
Artikel 6.1 - Persoonlijke voorzieningen bij werk of onderwijs.
Een persoonlijke voorziening bij werk of onderwijs kan worden verleend wanneer de mogelijkheden van de belanghebbende om op eigen kracht en met gebruikelijke inzet van de werkgever of van anderen uit zijn sociale netwerk, dan wel gebruikmaking van algemene of andere voorzieningen, die als voorliggend zijn te beschouwen, niet tot een oplossing leiden.
Het college verleent een voorziening op aanvraag van de belanghebbende, dan wel nadat een voorgenomen voorziening en eventuele alternatieven met deze zijn besproken. Indien van toepassing motiveert het college waarom geen uitvoering wordt gegeven aan de door de belanghebbende gewenste ondersteuning bij arbeidsinschakeling.
Artikel 8.1 - Voorziening beschut werk.
Het college kan een werkgever in staat stellen een dienstbetrekking aan te gaan in het kader van beschut werk met een persoon, behorend tot de doelgroep, ten aanzien van wie het college met toepassing van artikel 10b, derde lid, van de wet heeft vastgesteld dat deze uitsluitend in beschut werk mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Wanneer de werkgever, bedoeld in het eerste lid, de werknemer wil detacheren, zijn hieraan voorafgaand instemming van de werknemer en toestemming van het college nodig. Voordat het college deze toestemming verleent, overtuigt het college zich ervan dat de inlener voldoende is toegerust voor het organiseren van beschut werk.
Artikel 8.3 - Subsidie voor organiseren beschut werk.
Op diens aanvraag maakt de werkgever vanaf de start van de dienstbetrekking naast de loonwaardesubsidie aanspraak op een subsidie van maximaal € 8.500 per jaar per dienstbetrekking voor extra organisatiekosten, zoals werkplekaanpassingen en persoonlijke voorzieningen. Gedurende het eerste jaar wordt deze subsidie verhoogd met een bedrag van maximaal € 2.500. Dit bedrag is bedoeld voor bijvoorbeeld het inschakelen van een jobcoach of een andere voorziening die verband houdt met de dienstbetrekking in het kader van beschut werk.
Artikel 9.2 - Nadere voorwaarden Perspectiefbaan.
Wanneer de werkgever zoals bedoeld in art 9.1, eerste lid, de persoon zoals bedoeld in art 9.1, eerste lid (de werknemer) wil detacheren, is hier aan voorafgaand toestemming van het college nodig. Voordat het college deze toestemming verleent, overtuigt het college zich ervan dat de inlener voldoende is toegerust voor het aanbieden van een Perspectiefbaan.
Artikel 9.3 - Hoogte subsidie Perspectiefbaan.
Artikel 9.5 - Aanvraag van de subsidie Perspectiefbaan
Een aanvraag voor de subsidie dient door de werkgever te zijn ingediend voor het eindigen van de rechtsgeldige arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 9.2, eerste lid.
Hoofdstuk 10 Amsterdamse Werkbrigade
Artikel 10.3 - Experimenteren met innovatieve werkwijzen Werkbrigade
Het college kan bij de start van het dienstverband in het kader van de Werkbrigade, bij wijze van experiment, een persoon uit de doelgroep in staat te stellen een arbeidsovereenkomst aan te gaan met een werkgever, mits de werkgever de belanghebbende in staat stelt beroepsvaardigheden aan te leren die behoren bij het werkveld van de werkgever, waarmee de belanghebbende zich maximaal kan ontwikkelen richting regulier werk.
Bij onvoldoende naleving van voorwaarden door de werkgever waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan onderzoek naar de vervulling van de voorwaarden voor de vergoeding, kan het college de vergoeding aan de werkgever lager vaststellen of intrekken en latere aanspraken door de betrokken werkgever weigeren.
Hoofdstuk 11 - Banen in het jongerenwerk
Artikel 11.1 - Baan in het jongerenwerk
Een baan in het jongerenwerk betreft een combinatie van werk en scholing, in de vorm van een tijdelijk gesubsidieerd dienstverband dat door een werkgever wordt aangegaan met een jongere met als doel het versterken van het jongerenwerk en het ontwikkelen van de competenties van de jongere om door te stroom naar regulier werk of een opleiding.
De regeling Banen in het jongerenwerk kent voor 2023 en 2024 een plafond van in totaal 1 miljoen euro.
Bij onvoldoende naleving van voorwaarden door de werkgever waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan onderzoek naar de vervulling van de voorwaarden voor de vergoeding, kan het college de vergoeding aan de werkgever lager vaststellen of intrekken en latere aanspraken door de betrokken werkgever weigeren.