Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bijzondere Subsidieverordening Belangenbehartiging |
Citeertitel | Bijzondere Subsidieverordening Belangenbehartiging |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg, ondersteuning en welzijn |
De tekst van de regeling is opnieuw geplaatst in Gemeenteblad 2015, 45423.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-10-2014 | 16-02-2016 | nieuwe regeling | 10-09-2014 | Gemeenteblad 2014, afd. 1, nr. 593 |
Paragraaf 1 Inleidende bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
beleidsparticipatie: de deelname aan of de inbreng in het proces van beleidsontwikkeling en beleidsevaluatie van het college en van organisaties op het gebied van wonen, zorg, welzijn, openbaar vervoer en andere beleidsterreinen voor zover er onderwerpen aan de orde zijn die relevant zijn voor de participatie van de doelgroep;
doelgroep: patiënten en cliënten (gebruikers) van gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening, d.w.z. mensen met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking als gevolg van handicap en/of ziekte, als gevolg van verstoringen in de levensloop of door ouderdom. Daarnaast behoren ouderen en mantelzorgers tot de doelgroep;
Deze verordening heeft tot doel het bevorderen van de belangenbehartiging van en de beleidsparticipatie door een diverse vertegenwoordiging van de doelgroep door middel van het ondersteunen van activiteiten die daarop zijn gericht.
Artikel 1.3 Bevoegde bestuursorgaan
Het college is het bevoegde bestuursorgaan met betrekking tot het nemen van beslissingen op grond van deze verordening.
Artikel 1.4 Toepasselijkheid Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013
De Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in deze verordening uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Artikel 1.6 Subsidiabele activiteiten
Bij het uitoefenen van de bevoegdheid van het tweede lid, wendt het college het resterende bedrag van het subsidieplafond eerst aan voor het verlenen van periodieke subsidie als bedoeld in het tweede lid onder a. Als het resterende bedrag van het subsidieplafond lager is dan de som van de maximaal toe te kennen subsidiebedragen, weigert het college alle aanvragen gedeeltelijk met een gelijk percentage.
Paragraaf 2 Aanvraag en verlening van subsidies
Artikel 2.2 Maximale hoogte periodieke subsidie
In afwijking van het tweede lid kan het college de hoogte van de subsidie bepalen op basis van het aantal geregistreerde deelnemers aan de gesubsidieerde activiteit als de subsidieontvanger een stichting is waarvan de doelgroep aantoonbaar voor meer dan de helft bestaat uit personen zonder inkomen of met een inkomen dat beneden de minimale inkomensgrens ligt.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Voor zover begrippen niet in de begripsomschrijving te vinden zijn, wordt gebruikt gemaakt van de begripsomschrijvingen in de Dikke van Dale.
Met deze verordening ondersteunt het college activiteiten van organisaties die gericht zijn op het bevorderen van belangenbehartiging en beleidsparticipatie. Het college wil een diverse vertegenwoordiging van de doelgroep bereiken. Het gaat zowel om een diversiteit in de doelgroepen die door de verschillende belangenorganisaties bereikt worden, als om de diversiteit binnen die doelgroepen. Zo wordt bijvoorbeeld van belangenorganisaties verlangd dat zij tevens allochtone leden van de doelgroep bereiken met hun activiteiten.
Artikel 1.4 Toepasselijkheid Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013
In dit artikel is de toepasselijkheid van de ASA 2013 geregeld. Voor zover deze bijzondere subsidieverordening geen afwijkende bepalingen bevat, gelden de bepalingen van de ASA 2013 onverkort.
Artikel 1.5 Ontvanger subsidie
In dit artikel staat vermeld welke kenmerken een organisatie moet hebben om in aanmerking te komen voor subsidie. Het gaat om belangenorganisaties zoals in de begripsomschrijving staat beschreven.
Belangenorganisaties moeten een aantoonbaar netwerk hebben van mensen uit de doelgroep. Het college stelt hiervoor een minimum van 50 contribuanten. Voor verenigingen is dat het aantal leden, voor stichtingen het aantal donateurs zoals beschreven in de begripsomschrijving.
Belangenorganisaties komen in het kader van deze verordening voor subsidie in aanmerking als zij stadsdeeloverstijgend werken. Dat wil zeggen dat de organisatie mensen uit de doelgroep bereikt in verschillende stadsdelen en dat ook mensen uit verschillende stadsdelen deelnemen aan de activiteiten.
Naast de belangenorganisaties is er in Amsterdam een stedelijke koepelorganisatie die de belangenbehartiging, beleidsparticipatie en informatie aan doelgroepen op stedelijk niveau bundelt en ook tot taak heeft het professioneel ondersteunen van de belangenorganisatie. Het college vindt het daarom wenselijk dat de belangenorganisatie aangesloten is bij de stedelijke koepelorganisatie.
Het college vindt het belangrijk om een diverse vertegenwoordiging van de doelgroep het van patiënten/consumentenbeleid te ondersteunen. Als organisaties voor het eerst een aanvraag voor subsidie indienen, zal getoetst worden of binnen de subsidiënten van deze regeling niet een andere belangenorganisatie de belangen van dezelfde doelgroep al worden behartigd. Nieuwe doelgroep betekent, een doelgroep waarvoor nog geen georganiseerd verband bestaat die de belangen behartigd. Moeilijk bereikbaar betekent, dat aantoonbaar door de huidige belangenorganisaties deze doelgroep niet bereikt wordt.
Artikel 1.6 Subsidiabele activiteiten
De activiteiten van belangenorganisatie die bijdragen aan belangenbehartiging en beleidsparticipatie zijn subsidiabel, onderstaand een nadere uitwerking van de activiteiten die daartoe worden gerekend:
a. Activiteiten die erop gericht zijn om de doelgroep te informeren en voor te lichten of die erop gericht zijn om geïnformeerd te worden door de doelgroep.
Informatie-uitwisseling en voorlichting is voor de belangenbehartiging van groot belang. Het doel is het te weten komen wat de belangrijke thema's zijn die bij de achterban leven en hoe ze zich daartoe verhouden, welke knelpunten men ervaart, welke oplossingen men voorstaat, etc. Hiertoe worden ook gerekend de informatie en voorlichting aan verwanten van de doelgroep of potentiële leden van de doelgroep.
De activiteiten zijn te onderscheiden in:
b. Activiteiten die erop gericht zijn om individuele ervaringen van leden van de doelgroep in te zetten om kennis te ontwikkelen en te verspreiden.
Het inzetten van ervaringsdeskundigheid is essentieel voor een krachtige belangenbehartiging.
Ervaringsdeskundigheid ontstaat vanuit het inzetten van individuele ervaringen van leden van de doelgroep. Het doel is om gedeelde (ervarings)kennis te ontwikkelen en te verspreiden. Het Verwey-Jonker Instituut1 maakt daarbij een bruikbaar onderscheid in drie categorieën van ervaringen:
c. Activiteiten die erop gericht zijn om beleidsparticipatie tot stand te brengen of inspraak vanuit de doelgroep te realiseren.
Het inbrengen van (ervarings)kennis vanuit de specifieke doelgroep en het leveren van inspraak betreft de feitelijke belangenbehartiging. Dit kan plaatsvinden in gebundelde vorm via de stedelijke koepelorganisatie, in een samenwerkingsverband met andere belangenorganisaties of namens de eigen organisatie en achterban.
d. Activiteiten die erop gericht zijn om vrijwilligers te trainen en hun deskundigheid te bevorderen en de organisatie te versterken, zodat de activiteiten als bedoelt onder a, b en c kunnen worden uitgevoerd.
De subsidie kan aangewend worden voor huisvestingskosten, organisatiekosten en specifieke activiteiten- of projectkosten, dit biedt de basis om de subsidiabele activiteiten uit te kunnen voeren.Vaste (d.w.z. structurele) personele kosten zijn niet subsidiabel omdat het in deze verordening uitdrukkelijk gaat om het faciliteren van vrijwilligersorganisaties die grotendeels afhankelijk zijn van de gemeentelijke subsidie. Wel kunnen organisaties personele kosten opvoeren die gericht zijn op het uitvoeren of coördineren van de activiteiten van het project.
Artikel 1.8 Verdeelsleutel subsidieplafond
Deze bepaling inzake de verdeling van het subsidieplafond wijkt af van de regeling in de ASA 2013. Op basis van de ASA 2013 wordt het beschikbare bedrag verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen om subsidie. In deze verordening is gekozen voor een andere systematiek.
Als het subsidieplafond lager is dan de som van de maximaal toe te kennen subsidiebedragen aan de organisaties, worden alle toe te kennen bedragen verminderd met een gelijk percentage. Dit is het zogenaamde ‘kaasschaafmodel'. Het college heeft hiervoor gekozen vanwege het uitgangspunt dat er een diverse vertegenwoordiging van de doelgroep en dus meerdere organisaties in aanmerking komen voor subsidie.
Als na verlening van periodieke subsidies het subsidieplafond niet is uitgeput, kan het college gedurende de vierjaarlijkse periode periodieke subsidies of eenmalige subsidies voor een kortere termijn verlenen totdat het budget is uitgeput.
In eerste instantie verleent het college (periodieke) subsidie voor een kortere termijn (dan de vierjarige periode) aan nieuwe organisaties (zie artikel 2.1, derde lid), om te voorkomen dat de subsidieregeling ‘op slot' zit voor nieuwe aanvragers gedurende de vierjarige periode. Voor deze subsidies gelden dezelfde criteria als voor de reguliere periodieke subsidies, dat wil zeggen dezelfde voorwaarden betreffende ‘ontvanger subsidie' en ‘subsidiabele activiteiten'. Het maximale subsidiebedrag wordt tevens bepaald op basis van het aantal contribuanten van de belangenorganisatie. In het peiljaar voorafgaand aan een volgende periode kunnen deze organisaties een aanvraag doen voor die gehele periode.
In tweede instantie verleent het college (eenmalige) subsidie voor eenmalige initiatieven die de innovatie van belangenbehartiging of beleidsparticipatie tot doel hebben. Hierbij kan gedacht worden aan het proberen van een nieuwe methode van raadpleging of aan een tijdelijk samenwerkingsverband van belangenorganisaties om bijvoorbeeld allochtone leden van de doelgroep beter te bereiken. De kennis en ervaring die voortkomt uit deze initiatieven dienen overdraagbaar en beschikbaar te zijn voor de andere belangenorganisaties in de stad. Het college verleent maximaal € 10.000,- subsidie aan organisaties voor eenmalige activiteit(en).
Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de systematiek van de ASA 2013 is expliciet geregeld dat subsidieaanvragen op basis van artikel 1.8 vóór 1 oktober van het subsidiejaar worden gedaan. Deze aanvraagtermijn geldt ook voor eenmalige subsidies en vormt op dat punt een afwijking van de ASA 2013, die immers geen aanvraagtermijn voor eenmalige subsidies regelt. Deze afwijking is nodig, omdat voor deze wijze van verdeling van het subsidieplafond noodzakelijk is dat de aanvragen op hetzelfde tijdstip beschikbaar zijn. In het vijfde lid is geregeld dat het college op de aanvragen (zowel de aanvragen om eenmalige subsidie als de aanvragen om periodieke subsidie) moet beslissen vóór 1 januari van het subsidiejaar. Ook dit dient om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de systematiek van de ASA 2013 en vormt op het punt van de eenmalige subsidies een noodzakelijke afwijking van de ASA 2013.
Paragraaf 2 Aanvraag en verlening van subsidies
Deze paragraaf bevat geen aanvraagtermijn en geen beslistermijn voor de reguliere periodieke subsidies. Dat is overbodig omdat de systematiek van de ASA 2013 geldt. Deze systematiek is neergelegd in de artikelen 6 en 8, eerste lid van de ASA 2013. Een subsidieaanvraag voor een periodieke subsidie wordt ingediend vóór 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Op deze aanvraag beslist het college vóór 1 januari van het boekjaar waarvoor de subsidie is aangevraagd.
Artikel 2.2 Maximale hoogte projectsubsidie
De inhoud van dit lid spreekt voor zich.
De maximale hoogte van het subsidiebedrag voor een periodieke subsidie van vier achtereenvolgende jaren wordt vastgesteld in het peiljaar, dat is het jaar voorafgaand aan het eerste jaar van die subsidieperiode. De maximale hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van het aantal contribuanten van de organisatie in het peiljaar. Contribuanten zijn de leden van een vereniging of donateurs van een stichting. Jaarlijks wordt het subsidiebedrag verhoogd of verlaagd met de in dat jaar geldende prijscompensatie.
Op basis van jaarlijkse activiteitenplannen wordt de subsidie per jaar verleend gedurende de periode van vier achtereenvolgende jaren. Als organisaties een subsidiebedrag aanvragen dat lager is dan het maximale subsidiebedrag volgens de staffel, wordt het aangevraagde bedrag toegekend. Organisaties kunnen jaarlijks aanvragen tot het maximale bedrag, maar kunnen ook minder aanvragen als dat voldoende is om de geplande activiteiten uit te voeren.
In het derde jaar van een vierjarige periode worden de subsidieresultaten geëvalueerd. Op basis van een inhoudelijke toets op meetbare en zichtbare resultaten van de subsidiabele activiteiten wordt bepaald of organisaties wederom in aanmerking komen voor een subsidie in de daaropvolgende termijn. In het evaluatiejaar (wat tevens het volgende peiljaar is) wordt ook een nieuwe telling gedaan van het aantal contribuanten. Op basis daarvan wordt het maximale subsidiebedrag voor de volgende periode van vier aaneengesloten jaren vastgesteld.
Voor stichtingen geldt als teleenheid voor het aantal contribuanten het aantal donateurs. Hier kan het college van afwijken als de subsidieontvanger een stichting is waarvan de doelgroep aantoonbaar voor meer dan de helft bestaat uit personen zonder inkomen of met een inkomen dat beneden de minimale inkomensgrens ligt. Stichtingen moeten dit dan voldoende aannemelijk maken. De hoogte van de subsidie wordt in die gevallen bepaald op basis van het aantal geregistreerde deelnemers aan de gesubsidieerde activiteiten. Deze hardheidsclausule geldt omdat sommige doelgroepen van het patiënten/consumentenbeleid geen of een heel laag inkomen hebben waardoor van hen geen donatie verwacht kan worden.
Indien het aantal contribuanten van een organisatie boven het maximum aantal van de staffel stijgt, of onder het minimum aantal van de staffel daalt gedurende de vierjaarlijkse termijn kan het college het subsidiebedrag wijzigen. Of een overstap naar een hogere staffel gemaakt kan worden, wordt bepaald in gesprek met de organisatie en op basis van het beschikbare budget binnen de grenzen van het subsidieplafond.
Voor een subsidieaanvraag maken belangenorganisaties gebruik van het vastgestelde en verplichte aanvraagformulier. Dit formulier dient volledig ingevuld te worden en de gegevens te bevatten op basis waarvan de aanvraag wordt beoordeeld. Artikel 5 van de ASA 2013 bevat een regeling van de te overleggen gegevens. Deze bepaling wijkt daarvan af en geeft een nadere specificatie van de benodigde gegevens. In het aanvraagformulier staan in ieder geval de volgende zaken.
a. Het college vraagt een beschrijving van de subsidiabele activiteiten waarvoor de organisatie subsidie aanvraagt, deze moeten bijdragen aan belangenbehartiging en beleidsparticipatie. Per activiteit moet duidelijk beschreven zijn welk doel een activiteit heeft en welk beoogd resultaat. Het beoogde resultaat moet daarbij zo concreet mogelijk geformuleerd zijn.
b. Het maximale subsidiebedrag per organisatie wordt verleend op basis van het aantal contribuanten. In het aanvraagformulier wordt daarom gevraagd naar deze gegevens. Verder vraagt het aanvraagformulier om gegevens in te vullen over het bereik van de doelgroep met de subsidiabele activiteiten en het aantal vrijwilligers te vermelden.
c. Het college wil inzicht krijgen in de werkwijze van de organisatie, vooral wat organisaties doen om een zo divers mogelijke vertegenwoordiging van de specifieke doelgroep te bereiken. In het aanvraagformulier wordt per activiteit gevraagd naar welke doelgroep wordt bereikt met de activiteit en welke criteria voor deelname gelden.
d. De stedelijke koepelorganisatie bundelt de informatie vanuit verschillende doelgroepen op stedelijk niveau en biedt professionele ondersteuning aan belangenorganisatie. Een subsidiecriterium voor belangenorganisaties is het aangesloten zijn bij de stedelijke koepel, om de onderlinge relatie te versterken en informatie uit te wisselen. In het aanvraagformulier vraagt het college inzichtelijk te maken op welke wijze de belangenorganisatie input vanuit de eigen doelgroep en organisatie levert bij de koepel en op welke onderdelen de belangenorganisatie gebruik maakt van of wensen heeft voor de professionele ondersteuning van de koepel.
e. Het college vraagt in het aanvraagformulier ook een overzicht van overige subsidieaanvragen van de belangenorganisatie bij andere gemeentelijke diensten en/of stadsdelen en eventueel gedane toezeggingen. Subsidiering van de activiteiten elders kan leiden tot een korting op of weigering van de subsidie op basis van deze verordening.
f. De subsidie op basis van deze verordening kan door de belangenorganisatie worden ingezet voor de vaste kosten voor de huisvesting en organisatie (bijv. porto, telefoon, internet) en voor variabele kosten voor activiteiten die bijdragen aan belangenbehartiging en beleidsparticipatie. Personeelskosten zijn niet subsidiabel. Organisaties maken bij de aanvraag gebruik van het begrotingsformulier dat bij het aanvraagformulier hoort.
g. Een bestuursverklaring waarin verklaard wordt dat de gegevens naar waarheid zijn verstrekt. Organisaties maken hiervoor gebruik van het format bestuursverklaring, dat een onderdeel vormt van het aanvraagformulier.
Als een organisatie subsidie aanvraagt voor een eenmalige activiteit gericht op innovatie van belangenbehartiging of beleidsparticipatie wordt gebruik gemaakt van hetzelfde aanvraagformulier. De organisatie beschrijft dan onder het hoofdstuk subsidiabele activiteiten de specifieke activiteit(en) waar het om gaat, waarbij duidelijk omschreven staat wat het doel van de activiteit(en) is, welke resultaten beoogd worden, op welke wijze deze activiteiten bijdragen aan innovatie van belangenbehartiging en/of beleidsparticipatie en hoe de organisatie ervoor zorg draagt dat de ervaringen en resultaten gedeeld worden met andere belangenorganisaties. De begroting is gebaseerd op de kosten van de eenmalige activiteit(en).
Als organisaties niet voldoen aan de criteria voor subsidietoewijzing, kan het college de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren. Ook kan het college subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren als de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd onder een andere gemeentelijke, provinciale of rijksregeling worden gesubsidieerd.
De weigeringsgronden zoals neergelegd in artikel 4:35 van de Awb en artikel 9 van de ASA 2013 zijn onverkort van toepassing.
De weigeringsgronden in artikel 4:35 Awb houden verband met vragen als:
Heeft de aanvrager juiste en volledige gegevens verstrekt? In artikel 2.1, lid 3 en 4 van deze Bijzondere Subsidieverordening Belangenbehartiging is aangegeven welke gegevens de aanvrager dient te overleggen. Indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, kan de subsidieverlening worden geweigerd.
De weigeringsgronden in artikel 9 van de ASA 2013 houden verband met vragen als:
De aanvraag om vaststelling van de subsidie wordt gedaan conform de bepalingen van de ASA 2013. Dat betekent dat het niet nodig is om in deze verordening eveneens een regeling vast te leggen. Het college stelt op grond van artikel 14 van de ASA 2013 een formulier vast voor de verantwoording. Dit formulier wordt door alle subsidieontvangers gebruikt om de subsidie te verantwoorden. Het formulier geeft, kort gezegd, een overzicht van de geleverde prestaties en behaalde resultaten en van de gedane uitgaven, zoals die waren beoogd in de subsidieaanvraag.