Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Uithoorn

Beleidsregels behorend bij de Verordening leerlingenvervoer Uithoorn 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUithoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels behorend bij de Verordening leerlingenvervoer Uithoorn 2015
CiteertitelBeleidsregels leerlingenvervoer Uithoorn 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-08-201518-05-201512-07-2019nieuwe regeling

18-05-2015

Nieuwe Meerbode, 19-08-2015

BI15.0018

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels behorend bij de Verordening leerlingenvervoer Uithoorn 2015

Het college van de gemeente Uithoorn;

gezien het voorstel d.d. <datum>;

besluit:

vast te stellen de volgende Beleidsregels Leerlingenvervoer, behorende bij de Verordening Leerlingenvervoer 2015 (hierna te noemen verordening):

1. Algemeen

Dit zijn de beleidsregels die behoren bij de Verordening leerlingenvervoer gemeente Uithoorn 2015.

Ouders zijn primair verantwoordelijk voor het naar school brengen van hun kind. Het leerlingenvervoer is niet bedoeld om ouders te ontlasten van hun verantwoordelijkheid voor een goede schoolgang van hun kinderen. Het leerlingenvervoer is bekostigd dan wel een tegemoetkoming in de kosten van het vervoer tussen structurele verblijfplaats en school. De vorm van bekostiging van leerlingenvervoer sluit zoveel mogelijk aan op de individuele mogelijkheden en eventuele beperking van de leerling. De gemeentelijke verantwoordelijkheid is vastgelegd in de artikelen 4 van de Wet op het primair (WPO) onderwijs, de Wet op de expertisecentra (WEC) en de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO).

Hoe de gemeente haar taak vormgeeft is vast gelegd in de Verordening leerlingenvervoer gemeente Uithoorn 2015: vastgesteld door de gemeenteraad en in deze Beleidsregels leerlingenvervoer Uithoorn 2015: vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.

De Verordening leerlingenvervoer gemeente Uithoorn 2015 is gebaseerd op de modelverordening leerlingenvervoer van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG.)

2. OUDERS

2.1. Verantwoordelijkheid ouders

Onder ouders wordt verstaan: ouders, voogden en verzorgers. Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip ‘ouders’, zoals bedoeld in de verordening.

Beleidsregel 1: Het vervoer van leerlingen van huis naar school en terug is een verantwoordelijkheid van de ouders.

Begeleiding van de leerling in het vervoer van huis naar school en terug is een verantwoordelijkheid van de ouders. Deze verantwoordelijkheden kunnen de ouders niet op- of overdragen aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.

3. SCHOOL

3.1. Algemeen

  • School voor basisonderwijs en Speciale school voor basisonderwijs (SBO) zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs (WPO);

  • School voor voortgezet onderwijs. Onder een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). In de WVO gaat het om scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (hierna: vwo), hoger algemeen vormend onderwijs (hierna: havo), voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (hierna: vmbo) en praktijkonderwijs (hierna: pro);

  • Leerwegondersteunend onderwijs is geen aparte schoolsoort, maar betreft extra ondersteuning aan leerlingen in het vmbo;

  • Speciaal onderwijs zoals bedoeld in de Wet op de expertisecentra (WEC). In de WEC gaat het om onderwijs aan dove kinderen of slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapte kinderen, lichamelijk gehandicapte kinderen, langdurig zieke kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandicapte kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten. De WEC onderscheidt de volgende clusters;

  • Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap;

  • Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps;

  • Cluster 3: onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps;

  • Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten;

  • Het onderwijs van cluster 1 en cluster 2 wordt gegeven in instellingen. Deze instellingen vallen ook onder het begrip ‘school’.

3.2. Dichtstbijzijnde toegankelijke school

Op basis van artikelen 9 en 16 van de verordening Leerlingenvervoer wordt vervoer geregeld naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt: de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg.

Als toegankelijke school is dan aan te merken de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Daar komt een tweede criterium bij, namelijk de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. In de verordening zijn deze bepalingen verankerd in artikel 3.

De hier bedoelde soorten zijn schooltypen zoals vermeld in artikel 2 van de WEC en artikel 5 van de WVO. Op grond van de WPO dient voor de speciale scholen voor basisonderwijs het vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school te worden bekostigd. Zie daarvoor artikelen 9 en 16 van de verordening. Vervoer naar een verder gelegen school hoeft niet te worden geregeld. Bij de beoordeling van dichtstbijzijnde wordt door het college uitgegaan van de feitelijke locatie van de school die de leerling bezoekt, dan wel gaat bezoeken.

Beleidsregel 2: Er dient vervoer geregeld te worden naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Dit betekent een school naar de soort en richting, waarop de leerling is aangewezen. Vervoer naar een verder weg gelegen school hoeft niet geregeld te worden. Ook het vervoer naar dislocaties en naar andere locaties i.v.m. verbouwing school wordt als dichtstbijzijnd gezien. Bij crisisplaatsen kan van dit uitgangspunt voor ten hoogste dat schooljaar worden afgeweken.

3.3. Hoogbegaafde leerlingen

Door de invoering van het Passend Onderwijs dient elke basisschool een aanbod voor hoogbegaafde leerlingen aan te kunnen bieden met middelen vanuit het samenwerkingsverband. Passend onderwijs gaat over een zo passend mogelijk onderwijsaanbod voor alle leerlingen. Niet alleen voor leerlingen met een beperking of een leerprobleem, maar ook voor talentvolle en hoogbegaafde leerlingen. Passend onderwijs stelt de onderwijsbehoefte van de leerling centraal. Het onderwijs aan hoogbegaafdheid hoort binnen de basisondersteuning, het basisaanbod van een school. Het is belangrijk dat leerlingen waar mogelijk participeren in het regulier onderwijs in plaats van aparte voorzieningen.

De Uithoornse basisscholen krijgen vanaf komend schooljaar 2015-2016 middelen vanuit het samenwerkingsverband om een passend onderwijsaanbod aan te bieden aan hoogbegaafde leerlingen. Voortgezet onderwijs kreeg voor de invoering van het passend onderwijs al middelen voor hoogbegaafde leerlingen. Hierdoor zijn er geen uitzonderingsregels regels meer nodig voor deze leerlingen als het gaat om leerlingenvervoer. Vanaf komend schooljaar 2015-2016 kunnen hoogbegaafde leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs geen aanspraak maken op bekostiging van het leerlingenvervoer.

Beleidsregel 3: Hoogbegaafde leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs kunnen geen aanspraak maken op bekostiging van het leerlingenvervoer.

3.4. Medische behandeling en zorg

De gemeente wordt regelmatig geconfronteerd met aanvragen van ouders voor bekostiging van vervoer naar instellingen waar kinderen dagbehandelingen (zorg) krijgen, al dan niet in combinatie met onderwijs.

Beleidsregel 4: Het leerlingenvervoer betreft slechts het vervoer naar en van een school op de schooltijden die zijn aangegeven in de schoolgids. Dan gaat het dus om een onderwijsinstelling in de zin van de onderwijswetgeving; zorginstellingen, medisch kinderdagverblijven en dergelijke worden hier niet toe gerekend. Volgt een kind ook onderwijs op of nabij die locatie, dan kunnen de ouders een (gedeeltelijke) tegemoetkoming bij de gemeente krijgen. Ook dan moet het gaan om onderwijs in de zin van onderwijswetgeving, dus moet de instelling die het onderwijs verzorgt een “school” zijn. Hierbij geldt dat de gemeente het vervoer organiseert in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids (artikel 1, onderdeel 22, van de verordening). Krijgen kinderen voor, tijdens of na schooltijd zorg of behandelingen, dan zijn toch de schooltijden leidend voor het leerlingenvervoer.

3.5. Orthopedagogisch en didactisch centrum (Opdc)

Bovenschoolse voorziening bedoeld om leerlingen extra zorg te geven. Op een opdc kan ook onderwijs gegeven worden, maar de leerlingen blijven ingeschreven op een school.

Beleidsregel 5: Leerlingen die volledig onderwijs volgen aan een opdc en aanspraak maken op vervoer, kunnen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar het opdc. Leerlingen die gedeeltelijk onderwijs volgen aan een opdc en gedeeltelijk aan een school, kunnen alleen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar de school.

3.6. Schooltijden

In de uitvoeringspraktijk komt het regelmatig voor dat kinderen halverwege de dag de school verlaten bijvoorbeeld vanwege ziekte, een doktersbezoek. Er zijn ouders die voor het vervoer de gemeente vragen dit te organiseren. Dit vervoer behoort echter niet tot de gemeentelijke taak, maar tot de verantwoordelijkheid van de ouders zelf. Dit geldt ook ten aanzien van incidentele lesuitval door ziekte van leerkrachten of anderszins. De school is verantwoordelijk voor de opvang van kinderen in geval van uitval van lessen. Een regelmatige verandering van schooltijden tijdens de contract periode kan overigens leiden tot een lagere bezettingsgraad en dus hogere kosten voor de vervoerder. Het veranderen van schooltijden verhoogt daarnaast de kans op fouten in het aangepast vervoer.

Beleidsregel 6: Het aangepaste vervoer wordt alleen georganiseerd op de vaste schooldagen en schooltijden, genoemd in de schoolgids van de school.

3.7. Stagevervoer

Is de stage een onderdeel van het onderwijsprogramma en krijgt de leerling dagelijks leerlingenvervoer naar de school, dan bestaat in beginsel aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres. Dit is dan immers aan te merken als de ‘dichtstbijzijnde toegankelijke school’.

Beleidsregel 7: Een verzoek om vervoer naar een stageplek moet vergezeld gaan van een stage overeenkomst. Naar analogie van "de dichtstbijzijnde toegankelijke school" hanteert de gemeente het begrip "dichtstbijzijnde toegankelijke stage". De plaats waar de leerling stage loopt kan voor de gemeente grote financiële gevolgen hebben. De gemeente gaat er van uit dat scholen dit aspect mee laten wegen in de plaatsing van leerlingen en dat zij stageplekken zoveel mogelijk zoeken in de buurt van het woonadres van de leerling.

Het gehanteerde uitgangspunt houdt in dat de gemeente alleen vervoer naar een stageplek buiten de gemeente Uithoorn bekostigt, als de school toereikend motiveert waarom in het betreffende geval een stage binnen de gemeente niet voldoet en een stage buiten de gemeenten een duidelijke meerwaarde heeft voor de leerling. De motivering dient specifiek op de betreffende leerling geschreven te zijn.

De stage dient opgenomen te zijn in de schoolgids, daarmee is het stageadres aan te merken als ‘school’. Een stageovereenkomst dient altijd overhandigd te worden.

Om het plannen van stage-ritten beter mogelijk te maken, vindt aangepast vervoer naar en van een stageadres op schooldagen zoveel mogelijk plaats op vaste uren in de ochtend (tussen 07.30 en 09.00 uur) en de middag (tussen 16.00 en 17.00 uur) of aansluitend aan de schooltijden zoals die in de schoolgids zijn opgenomen. Aangepast vervoer naar stageadressen vindt niet plaats tijdens het weekend en gedurende schoolvakanties.

4. WONING

Onder ‘woning’ wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Met andere woorden, de plaats van waaruit het kind de school bezoekt. In deze is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven.

Niet ter zake doet of de ouders, voogden of verzorgers in de gemeente hun officiële verblijf hebben in de zin van de artikelen 10 en verder van Boek I van het Burgerlijk wetboek. Dit betekent dat indien een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft in deze andere gemeente (in het algemeen) bekostiging van de vervoerkosten van deze leerling aangevraagd moet worden (dit geldt overigens niet indien het bijvoorbeeld een leerling betreft die vanwege een vakantie van de ouders tijdelijk elders verblijft).

4.1. Tweede adres

Leerlingenvervoer is uitsluitend bedoeld voor vervoer tussen school en woning. Een aantal kinderen bezoekt na de school echter nog een andere activiteit, zoals een buitenschoolse opvang, een oppasadres, een medische behandeling, etc. Hiervoor is het leerlingenvervoer niet bedoeld maar de gemeente heeft onder bepaalde voorwaarden hierop een uitzondering gemaakt.

De basisregel is dat deze vorm van vervoersvoorziening niet kan worden gebruikt voor vervoer van leerlingen naar bijvoorbeeld sportvoorzieningen, omdat dit in veel gevallen leidt tot extra vervoerskosten, onregelmatigheden in het vervoersplan en daardoor een grote kans op fouten. Onder bepaalde voorwaarden zoals omschreven in beleidsregel 8 is vervoer van school naar buitenschoolse opvang mogelijk.

Onder een opvangadres na schooltijd valt in ieder geval niet: een adres voor een vorm van therapie, dagbehandeling of een sportvoorziening.

Er valt in ieder geval wel onder: geregistreerde buitenschoolse opvang of geregistreerde gastouderopvang. In andere gevallen beslist het college in het individuele geval of vervoer naar het adres is toegestaan.

Beleidsregel 8: Vervoer van school naar een opvangadres na schooltijd is mogelijk als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De leerling maakt gebruik van aangepast vervoer.

  • 2.

    Het opvangadres ligt binnen de gemeentegrens van Uithoorn.

  • 3.

    Het adres ligt op de route van school naar huis.

  • 4.

    Er is één opvangadres naast het woonadres toegestaan.

  • 5.

    Er dient sprake te zijn van een vast patroon, dat wil zeggen één vast adres alsook op vaste dagen per week. Bijvoorbeeld structureel maandag, dinsdag en donderdag op het primaire adres en op woensdag en vrijdag het tweede adres.

  • 6.

    Een volwassene dient ter plekke aanwezig te zijn om de leerling op te vangen. De chauffeur moet de leerling aan de volwassene kunnen overdragen bij de taxi(bus).

  • 7.

    Het vervoer vindt plaats in aansluiting op de reguliere eindtijd van de school volgens de schoolgids.

  • 8.

    Vervoer vanaf het opvangadres naar het woonadres behoort in geen enkel geval tot de mogelijkheden.

  • 9.

    Indien het vervoer naar een opvangadres leidt tot individueel vervoer, of om andere redenen leidt tot hogere kosten dan vervoer naar het woonadres, danwel langere reistijd voor de overige leerlingen, behoudt het college zich het recht voor het vervoer niet toe te staan.

  • 10.

    Aangepast vervoer vindt niet plaats tijdens studiedagen en gedurende schoolvakanties.

4.2. Gescheiden levende ouders: twee woningen

Een kind van gescheiden ouders kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind zowel bij de ene als bij de andere ouder verblijft, is er sprake van twee hoofdverblijven. Waar de leerling staat ingeschreven doet niet ter zake; doorslaggevend is de feitelijke verblijfplaats van de leerling. Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moeten beide ouders afzonderlijk, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is.

De gemeente toetst de aanvraag aan de eigen verordening leerlingenvervoer, waarbij onder meer wordt bekeken of er sprake is van een woning in de zin van de verordening, of de school wel de dichtstbijzijnde toegankelijke is en of voldaan is aan de afstandsgrens. Het komt voor dat slechts in één van beide gemeenten aanspraak op leerlingenvervoer bestaat, doordat de school niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is.

Beleidsregel 9: Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moeten beide ouders afzonderlijk, voor de dagen dat het kind doordeweeks bij hen verblijft, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is. Het moet gaan om vaste dagen in de week en het ophaaladres is hetzelfde als het brengadres.

4.3. Tijdelijk verblijf

De verordening definieert in artikel 1 onderdeel 24, "woning". Met name bij zeer kort tijdelijk verblijf van de leerling in een andere gemeente kan de vraag rijzen of het redelijk is dat deze gemeente de vervoerskosten moet dragen. Door het incidentele karakter van dit vervoer laat het zich doorgaans moeilijk organiseren binnen de bestaande gemeentelijke kaders, zodat dit vervoer zeer veel extra kosten met zich mee kan brengen. Ook voor ouders is dit omslachtig: bij gemeente (A) moeten zij deelname aan het vervoer opzeggen, bij gemeente B vervoer aanvragen en een aantal weken later dienen zij het omgekeerde te doen. Bovendien bevat de definitie van het begrip woning een structureel element.

Beleidsregel 10: In een voorkomend geval wordt als volgt gehandeld. Als vooraf vaststaat dat een leerling gedurende een korte periode (niet meer dan acht weken) in een andere gemeente (B) verblijft en zijn oude school blijft bezoeken, dan wordt dit verblijf aangemerkt als verblijf in de oorspronkelijke gemeente (A). Deze gemeente (A) zal dan ook het vervoer gedurende deze weken blijven verzorgen. Hierbij wordt er van uitgegaan dat het kind naar zijn eigen school blijft gaan. Is de afstand van het tijdelijk verblijf van de leerling naar school kleiner dan de kilometergrens die gemeente (A) hanteert, dan zal uiteraard (tijdelijk) geen aanspraak op bekostiging van vervoerkosten bestaan.

Een andere gemeente hoeft dit beleid niet te hanteren. In dat geval is de gemeente waar de leerling feitelijk (kortdurend) verblijft de gemeente die het vervoer van de leerling moet bekostigen.

5. VERVOER

5.1. Algemeen

In de verordening worden de aanspraken van de ouders op gehele of gedeeltelijke bekostiging voor het dagelijks vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs vastgelegd. Indien het college het vervoer zelf laat verzorgen, kan het van ouders, die voor bekostiging van de vervoerskosten in aanmerking komen, verlangen dat hun kinderen van dit vervoer gebruik maken. Het college gaat bij de bekostiging uit van de goedkoopst adequate mogelijkheid van vervoer (Verordening artikel 4). Vervoer dat in het kader van deze verordening wordt bekostigd, dient naar objectieve maatstaven gerekend zowel adequaat te zijn voor de leerling als de meest goedkope voorziening voor de gemeente.

In volgorde van goedkoop naar duur:

  • openbaar vervoer, openbaar vervoer met begeleiding, eigen vervoer in de vorm van fiets, fiets met begeleiding, bromfiets,

  • aangepast vervoer, aangepast vervoer met begeleiding.

Voor eigen vervoer in de vorm van auto zijn aparte regels opgenomen in de verordening.

5.2. Passend vervoer

De gemeente heeft de zorgplicht passend vervoer aan te bieden. Uitgangspunt van de regeling is een vergoeding op basis van het openbaar vervoer, eventueel met begeleiding. Bij de beoordeling van de aanvragen om een vergoeding leerlingenvervoer geeft de verordening aan, dat de vergoeding die verstrekt wordt moet aansluiten bij het vermogen van het kind. Met andere woorden: de vervoerskostenvergoeding moet passend zijn. Dit houdt in, dat wanneer een leerling in staat is om met het openbaar vervoer naar school te reizen, een vergoeding voor het aangepast vervoer niet passend is. Er moet dan een OV-vergoeding worden toegekend. Er wordt eerst gekeken of vervoer per openbaar vervoer of fiets/bromfiets al dan niet met begeleiding mogelijk is. Pas als deze mogelijkheden geen optie zijn, wordt aangepast vervoer ingezet. Aangepast vervoer vindt meestal plaats in taxibusjes. Om de juiste vervoersvoorziening voor de leerling te bepalen wordt er gekeken naar de medische mogelijkheden van de leerling en de infrastructurele mogelijkheden op het traject woning-school en vice versa. Bij de beoordeling welke vervoerswijze past bij de eigen kracht van de leerling, kan conform de verordening advies ingewonnen worden bij onafhankelijke medische deskundigen. Het is onmogelijk om in zijn algemeenheid uitspraken te doen over de vermogens van het kind. Dit is maatwerk en afhankelijk van veel factoren, zoals leeftijd, medische gesteldheid, de reisroute, etc.

Het college wijst een onafhankelijk bureau (zoals omschreven onder artikel 1, onderdeel 10) aan waarvan de onafhankelijke medisch adviseur met betrekking tot alle ingediende aanvragen voor aangepast vervoer zal bepalen of aangepast vervoer de meest passende vorm van vervoer voor de leerling is. De medische indicatiestelling bestaat uit dossieronderzoek en aanvullend onderzoek bij de leerling thuis. Indien de onafhankelijk medisch adviseur vindt dat hij een indicatie kan afgeven op basis van het beschikbare dossier, dan kan hij bepalen dat de leerling niet bezocht hoeft te worden voor een aanvullend onderzoek.

Het onafhankelijk bureau zal in opdracht van het college de medische indicatiestelling verrichten en zal van het college de benodigde gegevens ontvangen De kosten voor deze indicatiestelling komen voor rekening van de gemeente Uithoorn. Eventuele kosten voor door de ouders niet nagekomen of niet tijdig afgezegde afspraken worden echter aan de ouders doorberekend."

De beoordelingsrichtlijn bij deze indicatiestelling is in de volgende tabellen opgenomen:

Alle leerlingen jonger dan 9 jaar: OV met begeleiding; Alle leerlingen van het basisonderwijs ouder dan 9 jaar: zelfstandig met OV (of fiets) óf OV (of fiets) met begeleiding; Alle leerlingen van het Voortgezet Onderwijs: zelfstandig met OV/fiets/bromfiets of OV/fiets/bromfiets met begeleiding Indien, op grond van de medisch indicatiestelling, de fiets of het openbaar vervoer niet tot de mogelijkheden behoort, wordt aangepast vervoer toegekend. De ouders verzorgen ook hierbij eventueel benodigde begeleiding van het kind; Uit de medische indicatie moet blijken of er uitzicht is op vervoer met het openbaar vervoer in de toekomst en zo ja, wanneer en/of herindicatiestelling nodig is.

 

Beleidsregel 11: Alle leerlingen, waarvan de ouders een aanvraag doen voor het aangepast vervoer worden medisch geïndiceerd door een onafhankelijke medisch adviseur van een onafhankelijk medisch indicatiebureau dat daartoe van het college opdracht heeft gekregen. Het college betrekt het onafhankelijk advies van dit onafhankelijke adviesbureau bij de beoordeling van de aanvragen. Het onafhankelijke adviesbureau gaat uit van bovenstaande beoordelingsrichtlijn. Leerlingen die met het OV, fiets of bromfiets naar school gaan worden niet voor een medische indicatie opgeroepen. De kosten voor de onafhankelijke medische indicatiestelling zijn voor rekening van de gemeente Uithoorn. Eventuele kosten voor door de ouders niet nagekomen of niet tijdig afgezegde afspraken worden echter aan de ouders doorberekend

5.3. Openbaar vervoer

Bij de definiëring van het begrip ‘openbaar vervoer’ is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer (wet van 12 maart 1987, Stb. 175). In deze Wet wordt onder ‘openbaar vervoer’ verstaan: voor een ieder openstaand personenvervoer per trein, metro, tram, bus, of auto volgens een dienstregeling. De Wet personenvervoer definieert ‘dienstregeling’ als voor een ieder kenbaar schema van reismogelijkheden.

5.4. Het vaststellen van de reistijd en de kosten van het openbaar vervoer

Het vaststellen van de reistijd en bepalen van de bekostiging van het vervoer per openbaar vervoer/fiets/bromfiets vindt plaats op basis van de door de Reisinformatiegroep bv beschikbaar gestelde informatie via 0900-9292, www.9292.nl en m.9292.nl. Bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets is gelijk aan de vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer.

Beleidsregel 12: Het vaststellen van de reistijd per openbaar vervoer en fiets en het vaststellen van de kosten van openbaar vervoer en de daaraan gerelateerde vergoeding vindt plaats op basis de door de Reisinformatiegroep bv beschikbaar gestelde informatie via 0900-9292, www.9292.nl en m.9292.nl. Bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets is gelijk aan de vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tussen de woning of het opstapadres en de school.

5.5. Aangepast vervoer

De verordening gaat zoals aangegeven uit van vervoer op basis van openbaar vervoer of openbaar vervoer met begeleiding. Er zijn echter situaties die vragen om aangepast vervoer. Wanneer door de ouders in de aanvraag wordt aangegeven dat een leerling gebruik moet maken van aangepast vervoer op grond van een handicap, moet ter onderbouwing een medische verklaring worden meegestuurd. Vanaf schooljaar 2013 / 2014 wordt iedere leerling opgeroepen voor een medische indicatiestelling door een onafhankelijk bureau. Het onafhankelijke medisch onderzoek wordt uitgevoerd door een door het college aan te wijzen onafhankelijke adviesorganisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel 10. De kosten van dit externe advies komen voor rekening van de gemeente. Echter eventuele kosten voor door de ouders niet nagekomen of niet tijdig afgezegde afspraken worden aan de ouders doorberekend. Naast een medische indicatie kan aangepast vervoer ook worden toegekend in specifieke situaties zoals omschreven in beleidsregel 17.

Beleidsregel 13: Aangepast vervoer is mogelijk indien:

  • de medische indicatiestelling door een door het college aangewezen onafhankelijk adviesbureau dit aantoont;

  • er sprake is van een situatie omschreven in beleidsregel 17.

5.6. Afstand

Voor het bepalen van de afstand tussen het woonadres en het schooladres maakt het college gebruik van de routeplanner op www.ANWB.nl. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de optie ‘kortste route, waarna het gemiddelde van zowel de heen- als terugreis wordt vastgesteld. Het door deze routeplanner aantal uitgerekende kilometers is voor het college te allen tijde uitgangspunt bij de beoordeling van de aanvraag voor de bekostiging van leerlingenvervoer.

Toelichting:

Bij de beoordeling van de aanvragen dient een aantal afstanden te worden berekend. De afstanden worden berekend:

  • om vast te stellen of aan het afstandscriterium van zes kilometer wordt voldaan;

  • om te bepalen welke passende school dichterbij de woning staat;

  • om de hoogte van de vergoeding voor de auto vast te stellen.

Beleidsregel 14: Het college bepaalt dat voor de berekening van de afstand tussen de woning van de leerling en de school gebruik wordt gemaakt van de ANWB routeplanner. Om tot een berekening te komen, wordt er uitgegaan van de volgende instellingen:

  • route opties: kortste route;

  • vervoersmiddel: auto.

6. BEGELEIDING

Onder begeleiding wordt verstaan: de ouder of een door de ouders aangewezen persoon die de leerling begeleidt in het vervoer van en/of naar school.

6.1. Begeleiding door ouders

Artikel 2, lid 2 van de Verordening: De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen.

Beleidsregel 15: Begeleiding is primair een taak van de ouders. Als zij niet zelf kunnen begeleiden, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. In geval de leerling in een instelling woont, blijven ouders, verzorgers als ook de instelling verantwoordelijk voor de zorg en de daarmee samenhangende begeleiding van de leerling naar school en terug.

Als ouders, verzorgers en van de instelling er zelf niet in slagen de begeleiding te leveren, kunnen zij daarvoor bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of vrijwilligers inschakelen.

Alleen in uitzonderlijke situaties waarin men er niet in slaagt om begeleiding in het leerlingenvervoer te organiseren, kan het college in laatste instantie met een (tijdelijke) oplossing komen. Dit wordt altijd op individueel niveau besloten (Verordening artikel 25, afwijken van bepalingen).

6.2. Medische begeleiding

Beleidsregel 16: het college is niet verantwoordelijk voor begeleiding in het leerlingenvervoer.

6.3. Bezwarende gezinsomstandigheden

Op de artikelen 12, lid 1 onder lid c en 19, lid 1 onder 3 van de verordening is het begrip ‘bezwarende gezinsomstandigheden’ van toepassing als argument om aangepast vervoer te verstrekken in plaats van openbaar vervoer met begeleiding.

Beleidsregel 17: Van bezwarende gezinsomstandigheden kan sprake zijn, de volgende voorbeelden kunnen onder deze omstandigheden vallen:

  • één-ouder-gezinnen met een kind jonger dan 9 jaar, dat nog niet zelfstandig naar school kan gaan, waarbij de ouder werkt om in het levensonderhoud te voorzien of daarvoor een dagopleiding volgt en de werk- of lestijden het onmogelijk maken het kind te begeleiden, dit geldt enkel voor die gezinnen van leerlingen die in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening;

  • medische redenen die beide ouders belemmeren het kind te begeleiden. Dit moet worden vastgesteld door een medisch deskundige, dit is enkel van toepassing voor die gezinnen van leerlingen die in aanmerking komen voor vervoersvoorziening.

  • De ouders dienen op een voor de gemeente bevredigende wijze aan te tonen dat het hun onmogelijk is hun kind in het openbaar vervoer te begeleiden, of dat deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden. Het feit dat ouders beiden werken vormt geen zelfstandige reden om aangepast vervoer per taxi(busje) toe te kennen. De verantwoording voor het schoolbezoek dragen zij zelf. Begeleiding is primair een taak van de ouders. Van ouders wordt ook verwacht dat zij allereerst zelf een oplossing zoeken voor het (laten) begeleiden van hun kinderen, wanneer dit nodig is. Die kan gevonden worden door bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of anderen in te schakelen. Overigens blijft naast de hier genoemde voorbeelden artikel 25 (Afwijken van bepalingen) van de verordening altijd van toepassing.

6.4. Openbaar (en eigen) vervoer

Artikelen 10, 11, 13, 17, 18 en 20 van de verordening geven nadere regels omtrent de bekostiging van het openbaar (en eigen) vervoer. Hieronder kan worden verstaan: ouders die de leerlingen zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets etc.), of een leerling die gebruikmaakt van fietsvervoer. Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets of bromfiets, dan kent het college aan de ouders een vervoersvoorziening toe op basis van de kosten van het openbaar vervoer of van bekostiging van vervoer per auto sprake kan zijn is ter beoordeling van het college. Een belangrijke maatstaf hierbij kan zijn dat dit vervoer voor de gemeente een goedkopere wijze van vervoer is. Ook kunnen aspecten als zelfredzaamheid van de leerling meespelen bij de beoordeling van het college of de leerling zelf gebruik kan maken van het vervoer per fiets. De bekostiging van het vervoer per auto is gerelateerd aan de bekostiging waar de ouders in principe op basis van de bepalingen in de verordening voor in aanmerking komen: uitgangspunt is hierbij openbaar vervoer.

Beleidsregel 18: Bekostiging van het vervoer per fiets of bromfiets is gelijk aan de bekostiging op basis van het openbaar vervoer. De bekostiging van het vervoer per auto is gerelateerd aan de bekostiging waar de ouders in principe op basis van de bepalingen in de verordening voor in aanmerking komen. In geval een leerling in aanmerking komt voor het aangepast vervoer en ouders ervoor kiezen de leerling zelf te vervoeren of laten vervoeren dan vindt bekostiging op basis van een kilometervergoeding voor de auto plaats, afgeleid van de Reisregeling binnenland. In geval een leerling in aanmerking komt voor een bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer en de ouders ervoor kiezen het kind zelf te vervoeren of laten vervoeren dan vindt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer plaats. Het vaststellen van de reistijd per openbaar vervoer en fiets en het vaststellen van de kosten van openbaar vervoer en de daaraan gerelateerde vergoeding vindt plaats op basis de door de Reisinformatiegroep bv beschikbaar gestelde informatie via 0900-9292, www.9292.nl en m.9292.nl. Bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets is gelijk aan de vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tussen de woning of het opstapadres en de school.

7. INKOMENSTOETSING, BETALINGEN EN TERUGVORDERINGEN

7.1. Inkomenstoetsing

De financiële draagkracht wordt vastgesteld op basis van het inkomen van de ouders. Hierbij wordt uitgegaan van het inkomen in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de ouders aanvragen. Om dit vast te stellen wordt een IB-60 verklaring (op te vragen bij de belastingdienst) van beide samenwonende ouders opgevraagd, indien het (gezamenlijk) inkomen lager dan het normbedrag welke de VNG hieromtrent hanteert is, of als de afstand naar school meer dan 20 km bedraagt.

Beleidsregel 19:

  • Bij de beoordeling om vast te stellen of een drempelbedrag verschuldigd is wordt het tweede kalenderjaar, voorafgaande aan het schooljaar, waarvoor ouders aanvragen, gehanteerd;

  • Wanneer het (gezamenlijk) inkomen lager is dan het normbedrag welke de VNG hieromtrent hanteert, of bij een afstand naar school van meer dan 20 km enkele reis, dient een IB-60 verklaring van beide samenwonende ouders bij de aanvraag te worden verstrekt;

  • Bij een structurele inkomensdaling van minimaal 15% kan het peiljaar worden verlegd en van een ander moment worden uitgegaan. Met deze inkomensdaling kan op zijn laatst rekening worden gehouden op het moment dat het betreffende schooljaar start. Als gedurende het schooljaar sprake is van een inkomensdaling kan geen peiljaarverlegging meer worden toegepast;

  • Om peiljaarverlegging dient schriftelijk te worden verzocht.

7.2. Tijdstip en termijn van uitbetaling

Het college bepaalt volgens de verordening bij het verstrekken van bekostiging van de vervoerskosten de wijze en het tijdstip van uitbetaling, alsmede de tijdsduur van de verstrekte bekostiging. Het college heeft besloten om niet langer met declaratieformulieren te werken. De huidige situatie heeft namelijk laten zien dat deze formulieren niet juist en uniform worden ingevuld. Dit brengt veel administratieve lasten met zich mee. Bij het afgeven van de beschikking voor eigen vervoer of OV vergoeding, zal vooraf de totale vergoeding over het gehele schooljaar worden berekend en deze wordt vervolgens in vier of meerdere termijnen overgemaakt, het eventueel van toepassing zijnde drempelbedrag evenals de van toepassing zijnde eigen bijdrage zal met dit bedrag verrekend worden. Wijzigingen die van toepassing zijn voor de bekostiging moeten tijdig door ouders worden gemeld. Mocht blijken dat er te veel ontvangen is door ouders dan zal de gemeente het te veel ontvangen bedrag terugvorderen.

Beleidsregel 20: De uitbetaling van de toegekende vergoeding vindt plaats in vier of meerdere termijnen. Het eventueel van toepassing zijnde drempelbedrag is hierop reeds in mindering gebracht, evenals de eventueel van toepassing zijnde inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Er wordt niet langer gebruik gemaakt van declaratieformulieren. Eventueel te veel ontvangen bedragen worden altijd teruggevorderd, tenzij er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.

7.3. Doorgeven van wijzigingen

Artikel 6, derde lid, van de verordening regelt dat ouders verplicht zijn wijzigingen door te geven aan het college, die van directe invloed zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten. Ouders dienen dergelijke wijzigingen onverwijld mede te delen aan het college.

Beleidsregel 21: Ouders moeten in ieder geval de volgende wijzigingen doorgeven:

  • wijziging van de reistijd, in verband met verandering in bijvoorbeeld het openbaar vervoer;

  • wijziging in het woonadres van de leerling, door bijvoorbeeld verhuizing;

  • wijziging van de gezinssamenstelling;

  • wijziging in de gezinssituatie, die invloed heeft op het al dan niet begeleiden van leerlingen bijv. ontslag van één van de ouders);

  • wijziging van het adres van de school;

  • wijziging van de schooltijden van de school;

  • toekenning van bekostiging op grond van de Wet WIA , of op grond van andere wet en regelgeving;

  • wijzigingen van contactgegevens, zoals telefoon.

7.4. Terugvordering

Artikel 6, vierde lid, van de verordening biedt de mogelijkheid om in geval van ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging. De beslissing dient aan de aanvrager bekend te worden gemaakt (artikel 3:41 Awb).

Beleidsregel 22: Het college hanteert het uitgangspunt dat ten onrechte ontvangen tegemoetkomingen voor leerlingenvervoer altijd van de ouders worden terug gevorderd, tenzij er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.

8. UITERSTE INLEVER DATUM

8.1. Naleven van de uiterste inleverdatum (1 juni) van aanvragen

Artikel 5 van de verordening stelt dat een aanvraag voor het eerstvolgende schooljaar ingediend moet zijn voor 1 juni. Het college heeft op basis van deze verordening, acht weken tot uiterlijk het begin van het nieuwe schooljaar de tijd een besluit te nemen en aan de aanvragers bekend te maken. Indien deze afwikkelingstermijn niet haalbaar, kan het college beslissen deze termijn met 4 weken te verdagen. Indien een vervoersvoorziening wordt toegekend wordt deze getroffen:

  • a.

    met ingang van het nieuwe schooljaar indien de aanvraag voor 1 juni is ingediend;

  • b.

    8 weken na ontvangst van de aanvraag indien het een aanvraag voor het eerstvolgende schooljaar betreft die na 1 juni is ingediend;

  • c.

    met ingang van de door de ouders verzochte datum als het een aanvraag gedurende het schooljaar betreft. 1 juni wordt als uiterste inleverdatum genoemd om de gemeente en de vervoerder de gelegenheid te geven de aanvragen en het vervoer op tijd te regelen.

Als aanvragen te laat worden ingediend kan de gemeente en de vervoerder niet garanderen tijdig het vervoer te regelen.

Toelichting

Een vervoersvoorziening kan mogelijk niet op de eerste dag van het schooljaar ingaan als het aanvraagformulier na 1 juni is ontvangen. Met andere woorden een aanvraag voor leerlingenvervoer die bijvoorbeeld 15 juli wordt ingediend heeft als risico dat deze pas op 9 september recht geeft op vervoersbekostiging. Ook als de eerste schooldag op 1 september valt. Het vervoer en de daarmee gepaarde vervoerskosten zijn in dit geval voor rekening van de ouders/verzorgers.

Beleidsregel 23: Indien een vervoersvoorziening wordt toegekend wordt deze 8 weken na ontvangst van de aanvraag getroffen als het een aanvraag voor het eerstvolgende schooljaar betreft die na 1 juni zijn ingediend, mits de aanvraag compleet is ingediend. Hierbij wordt de poststempel op het aanvraagformulier gehanteerd of de afleverstempel indien de aanvraag bij de balie is ingediend.

9. OVERIGE

9.1. Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet

Basis in de verordening leerlingenvervoer artikel 24.

Beleidsregel 24: Toepassing van dit artikel wordt altijd voorgelegd aan het college en wordt dus niet voor besluitvorming gemandateerd. Tekenmandaat blijft wel van toepassing.

9.2. Hardheidsclausule

Op basis van artikel 25 van de verordening Leerlingenvervoer 2015 kan het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de het samenwerkingsverband, commissies of andere deskundigen.

Toelichting: De verordening Leerlingenvervoer 2015 kent een hardheidsclausule. Dat betekent dat in gevallen die niet in de verordening geregeld zijn en waarin dit tot een kennelijk onbillijke situatie zou leiden er met een beroep op deze bepaling alsnog een vervoersvoorziening kan worden verleend. Toepassing van de hardheidsclausule is bedoeld voor echt uitzonderlijke situaties, omdat het overgrote deel van de voorkomende situaties in de verordening is geregeld. Het betreft situaties waarmee bij het opstellen van onderliggende beleidsregels geen rekening kon worden gehouden. Ook van de beleidsregels zelf kan worden afgeweken op grond van de zogenaamde inherente afwijkingsbevoegdheid van het college. Dit geldt dan eveneens voor situaties waarin de toepassing van de beleidsregels tot een kennelijk onbillijke uitkomst zou leiden. In deze beleidsregels is bepaald dat de hardheidsclausule in een aantal situaties niet zal worden toegepast. Met nadruk staat er dat dit geldt indien er alleen sprake is van de genoemde omstandigheid. De reden daarvan is dat ook ouders die geen aanspraak maken op leerlingenvervoer in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het vinden van een oplossing voor het schoolvervoer wegens werk of opleiding. De genoemde omstandigheden kunnen wel in combinatie met andere relevante omstandigheden aanleiding zijn voor het toepassen van de hardheidsclausule.

In haar jurisprudentie heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de casuïstiek nadere richtlijnen gegeven inzake de toepassing van de hardheidsclausule te weten:

  • a.

    Hardheidsclausules hebben tot doel onbillijkheden van overwegende aard, die zich ten aanzien van personen bij een strikte toepassing van de bepalingen van de verordening zouden voordoen, weg te nemen. De toepassing ervan is niet aan enige beperking gebonden. Met alle feiten en omstandigheden kan rekening worden gehouden, zoals bijvoorbeeld medische, pedagogische en sociale factoren (Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 mei 1989, nr. R03.88.7057/Sp347/26-41; zie Jur. 9.3).

  • b.

    Via toepassing van de hardheidsclausule kan van alle bepalingen van de verordening worden afgeweken, inclusief het heffen van het drempelbedrag van artikel 23 (Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 1990 R03.87.7147/58-43; zie Jur. 9.4).

Beleidsregel 25: De hardheidsclausule wordt niet toegepast als er alleen sprake is van de omstandigheid dat ouders/verzorgers wegens werkzaamheden of andere bezigheden de leerling niet naar school kunnen brengen, tenzij het gaat om de in beleidsregel 13 en 17 genoemde situaties.

9.3. Invoering beleidsregels

Beleidsregel 26: De Beleidsregels Leerlingenvervoer treedt in werking op de dag na die van bekendmaking. De beleidsregels zal worden toegepast op alle aanvragen die betrekking hebben op het schooljaar 2015/2016 en navolgende schooljaren.

9.4. Communicatie

Alle huidige gebruikers worden geïnformeerd over de Verordening en beleidsregels voor leerlingenvervoer Uithoorn 2015 en de belangrijkste wijzigingen daarin ten opzichte van de vorige. Er wordt verwezen naar de verordening en de beleidsregels op de website van de gemeente en er komt een vermelding op de gemeentepagina van de Nieuwe Meerbode.

Vastgesteld in de vergadering van <datum>,

burgemeester en wethouders van Uithoorn,

de secretaris, de burgemeester,

(K. de Vries) (mevr. drs. D.H. Oudshoorn-Tinga)