Organisatie | Vlaardingen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Vlaardingen 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Vlaardingen 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de ‘Beleidsregel handhaving kwaliteit kinderopvang gemeente Vlaardingen 2011’.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-09-2015 | nieuwe regeling | 08-09-2015 Elektronisch Gemeenteblad, 15-09-2015 | 1251850 |
Het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen;
gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, en de artikelen 1.61, eerste lid, 1.65, eerste lid, 1.66, 1.72 eerste lid, 2.19, eerste lid, 2.23, eerste lid, 2.24 en 2.28, eerste lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
vast te stellen de navolgende “Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Vlaardingen 2015”.
Artikel 2 Vormen van sanctioneren
Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden:
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, een voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend traject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en voorkoming van herhaling van de overtreding(-en)
Artikel 5 Verwijdering registratie
Indien niet (langer) wordt voldaan aan de definities van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voor wat betreft de te registreren voorzieningen (dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal) zal de registratie worden verwijderd uit het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen van 8 september 2015,
de secretaris, de burgemeester,
mr. A.G. Knol – van Leeuwen, A.B. Blase
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen”) van de Wet niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.
In geval van een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 14 dagen bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit dan bedraagt de hersteltermijn maximaal respectievelijk 2 of 6 maanden.
Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.
De algemene bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.
Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
Het college kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of peuterspeelzaal in exploitatie te nemen danwel de exploitatie voort te zetten.
Een exploitatieverbod kan worden opgelegd wanneer de inspectie ernstige tekortkomingen heeft geconstateerd en de houder niet of niet langer aan de kwaliteitseisen voldoet. Het moet hier gaan om ernstige tekortkomingen, die ook niet onverwijld opgelost kunnen worden en waarbij het niet verantwoord is de kinderopvang in bedrijf te laten.
Een exploitatieverbod betekent niet automatisch een verwijdering uit het register. Hiervoor is een apart besluit benodigd.
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen kan verwijderen:
Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang of peuterspeelzaalwerk in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang of peuterspeelzaalwerk en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Het college kan besluiten om een stap of meerdere stappen uit het herstellende traject over te slaan indien de overtreding hiertoe aanleiding geeft. Dit is bijvoorbeeld het geval indien sprake is van talloze overtredingen waarbij het niet waarschijnlijk is dat de overtreder in de toekomst aan de kwaliteitseisen zal voldoen. In dat geval kan het college direct besluiten tot verwijdering uit het register.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is de bestuurlijke boete (artikel 1.72, eerste lid en 2.28, eerste lid, van de Wet).
In de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Vlaardingen 2015 is neergelegd op welke wijze het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid.
Het beleid houdt in dat het college in geval van een overtreding met prioriteit hoog altijd gebruikt maakt van zijn bevoegdheid en een boete ter hoogte van het in het afwegingsoverzicht genoemde bedrag (met inachtneming van de bepalingen over de boete in deze Beleidsregels) oplegt.
Uitzondering hierop is de voorziening voor gastouderopvang. Hiervoor geldt dat de hoogte van de boete zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht wordt gehalveerd. Dit heeft te maken met het bijzondere karakter van de voorziening (kleinschaligheid).
Als er sprake is van een overtreding zoals genoemd in het afwegingsoverzicht onder “overige overtredingen” dan legt het college eveneens een boete op.
Bij overtredingen met een prioriteit gemiddeld of laag, kan het college besluiten een boete op te leggen. De hoogte van de boete zal met inachtneming van de algemene bepalingen hieromtrent worden bepaald.
De Wet bepaalt dat een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Bij gesubsidieerde peuterspeelzalen wordt via de subsidie ingegrepen.
Dit artikel spreekt voor zich.
In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd.
Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling.
Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet voldaan moet worden staan in de wet-en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte modelrapporten.
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op hoofdstuk 2 hierboven.
Indien een geregistreerde voorziening, te weten dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal, niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wet, zal deze uit het register worden verwijderd. Dit omdat uitsluitend voorzieningen die aan de definitie voldoen dienen te worden geregistreerd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet, als herstel niet aan de orde zal zijn.
Aangezien de Wet niet toestaat dat er boetes worden opgelegd aan gesubsidieerde peuterspeelzalen wordt hier expliciet nog eens bepaald dat dit hoofdstuk dan ook niet van toepassing is op gesubsidieerde peuterspeelzalen. Deze uitsluiting betreft uitsluitend het bestraffende traject.
Artikel 7 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is. Voor een aantal hierna te noemen overtredingen is bepaald dat het college altijd van deze bevoegdheid gebruik maakt. Dit zijn de overtredingen met de prioriteit “hoog”. Dit laat onverlet dat het college bevoegd blijft voor de overige overtredingen een boete op te leggen. Indien het college daartoe overgaat, is hetgeen in deze beleidsregels is bepaald onverkort van toepassing.
In geval van de volgende overtredingen legt het college altijd een boete op.
Ad 1. De overtredingen van de kwaliteitseisen zijn geprioriteerd. In geval van overtredingen met een hoge prioriteit maakt het college gebruik van zijn bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen.
Ad 2. Deze overige overtredingen betreffen het niet melden van wijzigingen als bedoeld in de artikelen 1.47 en 2.4 van de Wet, de verplichtingen op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, het exploiteren in strijd met artikel 1.45 of 2.2 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; het niet naleven van een aanwijzing of bevel als bedoeld in de artikel 1.65 en 2.23 van de Wet en het niet nakomen, dan wel in strijd handelen met een verbod krachtens artikel 1.66 en 2.24 van de Wet.
Als er sprake is van dergelijke “overige overtredingen” maakt het college eveneens gebruik van zijn bevoegdheid.
Artikel 8 Hoogte bestuurlijke boete
In de Wet is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag.
Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lag(ere) prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 en 2.28 van de Wet neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit; strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie[12].
Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.
Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
Bij recidive treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring.
In het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college de boete met 50%.
Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, peuterspeelzaal of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd.
Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 11 Intrekking oude beleidsregels
Dit artikel spreekt voor zich.
Dit artikel spreekt voor zich.
Dit artikel spreekt voor zich.
[11] De genoemde overtredingen zijn economische delicten. De hoogte van de bestuurlijke boete is dan ook gelijk aan de boete die op grond van de Wet op de Economische Delicten kan worden opgelegd. De categorie (boete van de vierde categorie) geeft de maximale hoogte van de boete aan. Het hier om het exploiteren van de opvang zonder inschrijving in het register of wanneer sprake is van een exploitatieverbod.
[12] Overtreding van de medewerkingsplicht (ten aanzien van het toezicht) is een strafbaar feit. De hoogte van de boete komt derhalve overeen met het genoemde bedrag in het Wetboek van strafrecht (artikel 184).
[1] Het gaat hier om de passende beroepskwalificatie overeenkomstig de Wet. De beroepskwalificaties verschillen per functie. Voor de functie pedagogisch medewerkers geldt bijvoorbeeld een opleidingseis. Bij andere functies gaat het om een minimaal werk- en opleidingsniveau.
[2] Voor- en vroegschoolse educatie
[3] De wet bepaalt dat de binnenspeelruimte ten minste 3,5 m2 per aanwezig kind moet bedragen. Indien de ruimte tussen de 3 – 3,5 m2 is, bedraagt de boete € 2.000. Is de ruimte minder dan 3 m2 dan is de boete hoger, namelijk, € 3.000.
[4] Indien de buitenruimte niet aangrenzend is aan de opvang, is vereist dat de buitenruimte in ieder geval in de directe nabijheid en voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar is.
[5] In artikel 5, lid 4 van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 (Regeling) is bepaald dat een kind gedurende de week gebruik maakt van ten hoogste twee verschillende stamgroepen. De stamgroep of basisgroep is de groep waar het kind toe behoort.
[6] In de Regeling (artikel 5, lid 3) is bepaald dat aan een kind ten hoogste drie vaste beroepskrachten toegewezen wordt, waarvan per dag ten minste één beroepskracht werkzaam is in de groep van dat kind.
[7] Teneinde de continuïteit voor de kinderen te waarborgen worden kinderen ingedeeld in stamgroepen. Zo weten kind en ouders in welke stamgroep het kind zit en welke beroepskrachten op welke dag bij welke groep horen. De stamgroep heeft een vaste ruimte. Op rustige dagen kunnen stamgroepen samengevoegd worden in één groepsruimte. Eén van de stamgroepen maakt dan gebruik van de stamgroepruimte van de andere groep. Gebruik van meer dan twee stamgroepruimtes per kind is niet toegestaan.
[8] De toezichthouder onderzoekt of een gastouder de inhoud van het pedagogisch beleid kent. Dit kan door de gastouder hierop te bevragen.
[9] Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden (artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht). Weigering van medewerking is strafbaar ingevolge artikel 184 van het Wetboek van strafrecht. De Wet (artikel 1.72 en 2.28) voorziet er in dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Er moet wel sprake zijn van verwijtbaar gedrag van de betrokkene. De hoogte van de bestuurlijke boete is gelijk aan de geldboete die op grond van het strafrecht geldt.
[10] Het gaat hier om afspraken die het college maakt met een houder van een kindcentrum of peuterspeelzaal met het oog op een zo groot mogelijke deelname van het aantal kinderen aan voorschoolse educatie en de resultaten daarvan.