Organisatie | Hoogheemraadschap van Rijnland |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Keur Rijnland 2015 |
Citeertitel | Keur Rijnland 2015 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2015 | 31-05-2020 | Onbekend | 11-03-2015 | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 4
Artikel 1.1 – Begripsomschrijvingen 4
Artikel 1.2 – Hoofdelijke aansprakelijkheid 9
Hoofdstuk 2 Beheer van waterstaatswerken 10
2.1 Gebodsbepalingen objecten in, op of nabij waterstaatswerken 10
Artikel 2.1.1 – Afrasteringen 10
Artikel 2.1.3 – Peilregulerende kunstwerken 10
Artikel 2.1.4 – Verwijderen of verplaatsen van werken vanwege beheer van waterstaatswerken 10
2.2 Onderhoud aan waterstaatswerken 10
Artikel 2.2.1 – Onderhoudsplichtigen en onderhoudsplicht waterstaatswerken (algemeen) 10
Artikel 2.2.2 – Onderhoudsplicht oppervlaktewateren 11
Artikel 2.2.3 – Onderhoudsplichtigen waterkeringen 11
Artikel 2.2.4 – Onderhoudsplicht waterkeringen (dagelijks onderhoud en stuifvrij houden) 11
Artikel 2.3.1 – Onderhoudsplicht en onderhoudsverplichtingen werken 11
Hoofdstuk 3 Handelingen in het watersysteem 12
Artikel 3.1 – Zorgplicht (ja, tenzij) 12
Artikel 3.2 – Algemene regels (ja, mits) 12
Artikel 3.3 – Vergunningplicht (nee, tenzij) 16
Artikel 3.4 – Absoluut verbod (nee) (treedt op een later tijdstip in werking) 19
Artikel 3.5 – Vrijstelling 3.2 en 3.3 19
Artikel 3.6 – Algeheel verbod bij calamiteiten 20
Artikel 3.7 – Voorschriften algemene regels en beleidsregels 20
Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving 21
Artikel 4.2 – Toezichthouders 21
Artikel 4.3 – Strafbepalingen 21
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen 22
Artikel 5.1 – Situatie vóór inwerkingtreding Keur en overgangsrecht 22
Artikel 5.3 – Overige (regionale) waterkeringen 22
Hoofdstuk 6 Inwerkingtreding en citeertitel 23
Artikel 6.1 – Inwerkingtreding 23
Bijlage 1: schematische tekening zoneringen waterkeringen 24
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 – Begripsomschrijvingen
In deze Keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied in de legger is opgenomen;
gemeentelijk rioleringsplan: een document waarin een gemeente een aantal zaken vastlegt omtrent het beheer van de riolering; artikel 4.22 van de Wet Milieubeheer stelt het hebben van een actueel GRP verplicht voor alle Nederlandse gemeenten, sinds de invoering van de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) moet het GRP ook ingaan op het beheer van grondwater en hemelwater;
onttrekkingsinrichting:inrichting of werk, bestemd voor het onttrekken van grondwater, waaronder tevens inrichtingen en/of infiltratiewerken die vanwege één opdrachtgever en/of één project plaatsvinden en die een samenhangend geheel vormen gelden als één inrichting; in aanvulling hierop is er geen sprake van een samenhangend geheel indien de invloedsgebieden van onttrekkingen en/of infiltraties elkaar niet overlappen en/of bij onttrekkingen een periode van zes maanden of langer ligt tussen de beëindiging van een onttrekking en het begin van de volgende onttrekking en/of is aangetoond dat voorafgaand aan een opvolgende onttrekking de grondwaterstand en de stijghoogte in de diepere watervoerende pakketten zich hebben hersteld tot het natuurlijk niveau;
strategische zoetwaterreserve: het zoete grondwater dat zich in de watervoerende pakketten onder de deklaag bevindt, in de gebieden met overwegend zoet grondwater; komt overeen met de zoete grondwaterlichamen (diep) uit de KRW; moet behouden blijven om ook in de toekomst verschillende functies, zoals voor drinkwaterwinning, te kunnen vervullen;
Hoofdstuk 2 Beheer van waterstaatswerken
1 Gebodsbepalingen objecten in, op of nabij waterstaatswerken
De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures kunnen door of namens het bestuur verplicht worden deze onmiddellijk te sluiten.
Artikel 2.1.3 – Peilregulerende kunstwerken
De eigenaren of gebruikers van peilregulerende kunstwerken kunnen door of namens het bestuur verplicht worden deze op een daarbij bepaald peil te stellen.
Artikel 2.1.4 – Verwijderen of verplaatsen van werken vanwege beheer van waterstaatswerken
2 Onderhoud aan waterstaatswerken
Artikel 2.2.1 – Onderhoudsplichtigen en onderhoudsplicht waterstaatswerken (algemeen)
Het bestuur kan de vrijstelling geheel of gedeeltelijk intrekken op aanvraag van de houder van de vrijstelling, of indien zich omstandigheden of feiten voordoen waardoor de handeling of handelingen waarvoor de vrijstelling is verleend niet langer toelaatbaar worden geacht met het oog op de in artikelen 2.1 en 6.9 van de Wet bedoelde doelstellingen en belangen.
Artikel 2.2.2 – Onderhoudsplicht oppervlaktewateren
1.Gewoon en buitengewoon onderhoud aan oppervlaktewateren wordt gedefinieerd in de legger Oppervlaktewateren van Rijnland.
Artikel 2.2.3 – Onderhoudsplichtigen waterkeringen
Artikel 2.2.4 – Onderhoudsplicht waterkeringen (dagelijks onderhoud en stuifvrij houden)
De onderhoudsplichtigen van de kernzone en de landinwaarts gelegen beschermingszone van de zeewering, dragen zorg voor het voortdurend stuifvrij houden. Daartoe zijn zij verplicht om de gedeelten van die gronden, die dreigen te verstuiven, voor 1 april van elk jaar afdoende te beplanten of op andere wijze de verstuiving daarvan afdoende te beletten.
2.Artikel 2.3.1 – Onderhoudsplicht en onderhoudsverplichtingen werken
Voor zover dit niet bij of krachtens een legger of een vergunning is geregeld, dan wel op andere wijze is vastgelegd in een overeenkomst of overdrachtsdocument, geldt voor de onderhoudsplicht van werken dat onderhoudsplichtig zijn degenen die kadastraal bekendstaan als eigenaar van het perceel waarin het werk is gelegen.
Hoofdstuk 3 Handelingen in het watersysteem
Artikel 3.1 – Zorgplicht (ja, tenzij)
Degene die handelingen, met uitzondering van de handelingen die zijn genoemd in artikel 3.2 lid 2, 3.3 lid 1 en 3.4 lid 1 van deze Keur,verricht of laat verrichten en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door die handeling nadelige effecten voor het watersysteem ontstaan of kunnen ontstaan, voorkomt die gevolgen of beperkt die, voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van diegene kan worden verwacht.
Artikel 3.2 – Algemene regels (ja, mits)
Het is toegestaan om met inachtneming van het vorige lid de volgende handelingen in het watersysteem te verrichten of te laten verrichten:
het debiet kleiner is dan 100 kubieke meter per uur, 40.000 kubieke meter per maand en 100.000 kubieke meter per jaar;
iv.dit gebeurt ten behoeve van een niet onder 2 en 3 genoemde doelstelling, met uitzondering van brandblusvoorzieningen en:
1.de onttrekking of infiltratie plaatsvindt in een provinciaal milieubeschermingsgebied, waarbij:
Artikel 3.3 – Vergunningplicht (nee, tenzij)
Artikel 3.5 – Vrijstelling 3.2 en 3.3
Het in artikel 3.2 en 3.3 bepaalde is niet van toepassing voor handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud of buitengewoon onderhoud aan (waterstaats-)werken, mits daarbij voldaan wordt aan de nadere eisen en voorschriften die bij of krachtens de Keur daaraan gesteld worden.
Het in artikel 3.2 en 3.3 bepaalde is eveneens niet van toepassing op handelingen die plaatshebben door of in opdracht van het waterschap ten behoeve van het aan het waterschap op grond van artikel 2 van de Waterschapswet opgedragen beheer en het daarover bepaalde in het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland.
Artikel 3.7 – Algeheel verbod bij calamiteiten
In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien een zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur – zo nodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten – het verbod uitvaardigen om:
Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.
Overtreding van het bij of krachtens deze Keur bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige, welke veroordeling wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 5.1 – Situatie vóór inwerkingtreding Keur en overgangsrecht
De voorschriften van een vergunning dan wel nadere eisen, gesteld bij of krachtens een voorgaande Keur, die onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van het van toepassing worden van deze Keur in werking en onherroepelijk waren, vervallen indien op grond van deze Keur minder strenge bepalingen gelden.
De voorschriften van een vergunning dan wel nadere eisen, gesteld bij of krachtens een voorgaande Keur, die onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van het van toepassing worden van deze Keur in werking en onherroepelijk waren, zijn – indien op grond van deze Keur strengere bepalingen gelden – gedurende één jaar na inwerkingtreding nog van kracht.
Wateren en waterkeringen waarvoor bij of krachtens de wet, of bij verordening het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, dan wel waarvoor het vaststellen van een legger wel is voorgeschreven maar waar vaststelling op het moment van inwerkingtreding van deze Keur nog niet heeft plaatsgehad, worden voor de toepassing van deze Keur aangemerkt als waterstaatswerk.
Waar gronden, zonder als waterkering herkenbaar te zijn, voor achterliggend gebied toch een waterkerende functie hebben, wordt als kernzone aangemerkt een strook van deze gronden ter breedte van 10,00 meter, gemeten uit de insteek c.q. waterlijn, tenzij door het bestuur van Rijnland andere begrenzingen zijn of worden aangegeven.
Artikel 5.3 – Overige (regionale) waterkeringen
Onder ‘overige waterkeringen’ als bedoeld in artikel 1, sub a onder 2 van Rijnlands reglement worden, zolang deze niet zijn aangegeven respectievelijk vastgelegd in een legger als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet juncto artikel 5.1 van de Waterwet, voor de toepassing van deze Keur ook begrepen:
Bijlage 3 Toelichting op de Keur Rijnland 2015
Het hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: Rijnland) zorgt voor een veilig en gezond watersysteem voor het gebied tussen Wassenaar, Gouda, Amsterdam en IJmuiden. Om het watersysteem zo optimaal mogelijk te laten functioneren, heeft een waterschap de bevoegdheid, op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet, verordeningen vast te stellen die het nodig acht voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan een waterschap worden opgedragen, betreffen – volgens artikel 1 van de Waterschapswet – de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kan nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Ook de Waterverordening Rijnland en het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland bepalen de kaders.
Naast voornoemde wet- en regelgeving, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten:
Deze Keur van het hoogheemraadschap van Rijnland is de eerste Keur in Nederland die na een grootschalige dereguleringsslag tot stand is gekomen. Dit houdt in dat er gebroken is met de gangbare manier van regulering waarbij als uitgangspunt werd gehanteerd: alle handelingen in het watersysteem zijn zonder vergunning verboden. Het uitgangspunt van deze Keur is ‘ja, tenzij’: in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. Indien dat het geval is, zijn er nadere regels voor die handelingen vastgesteld. Nadere regels zijn voorschriften van een algemene regel of voorwaarde waaronder een vergunningplichtig(e) werk of handeling wordt toegestaan.
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op grond van de Waterschapswet de bevoegdheid om via een verordening handelingen (werken of werkzaamheden) die het watersysteem beïnvloeden, te reguleren. Dat is logisch, omdat het waterschap de zorg over het watersysteem heeft. Op verschillende manieren kan Rijnland dit gedrag reguleren, afhankelijk van de risico’s voor het watersysteem die met (het uitvoeren van) deze handelingen gepaard gaan. Zo is er gedrag waaraan Rijnland op voorhand geen nadere eisen of voorschriften stelt en het evenmin vooraf toetst, maar alleen in zijn algemeenheid stelt dat dit gedrag niet mag leiden tot nadelige gevolgen voor het watersysteem. Dit gedrag valt onder de zorgplicht (artikel 3.1).
Het kan ook zo zijn dat er weliswaar een bepaald effect op het watersysteem te verwachten valt, maar dat dit effect niet zodanig groot is dat steeds een individuele toets vooraf noodzakelijk is. Zolang men zich aan bepaalde, algemeen geformuleerde voorschriften houdt, is het risico van het voorgenomen gedrag voor het watersysteem acceptabel. Dit gedrag kan gereguleerd worden via algemene regels (artikel 3.2).
Bij werken en werkzaamheden waarvan het risico zo groot is dat het watersysteem op een nadelige wijze wordt beïnvloed, wil Rijnland vooraf betrokken zijn en de voorgenomen handeling toetsen om te bezien welke effecten de handeling kan hebben op het watersysteem. Voor die werken en werkzaamheden geldt een verbod om deze zonder vergunning te verrichten; door de werken of werkzaamheden vooraf te toetsen, stelt Rijnland voorwaarden in een vergunning waaronder deze handelingen mogen worden verricht. Er is dan dus sprake van een vergunningplicht (artikel 3.3).
Tot slot kunnen er werken of werkzaamheden zijn die Rijnland in zijn geheel niet toestaat. Dit komt zeer zelden voor omdat voor bijna elke soort handeling er wel voorwaarden zijn te bedenken die het risico van de voorgenomen handeling minimaliseren of beheersen. Maar, voor sommige handelingen kan dat niet. Dan geldt er een absoluut verbod (artikel 3.4).
Het opknippen van activiteiten opdat deze onder een soepeler regime vallen, is niet toegestaan. Het kan zo zijn dat een handeling van een bepaalde omvang onder een algemene regel valt en dezelfde handeling met een grotere omvang onder de vergunningplicht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het dempen van oppervlaktewater; hoe meer er gedempt wordt, hoe zwaarder het instrument. Het bewust ‘opknippen’ van de handeling, zodat net onder de grens van de vergunningplicht gebleven wordt, is niet toegestaan.
De opbouw van de Keur is als volgt:
- Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen (begripsbepalingen en hoofdelijke aansprakelijkheid);
- Hoofdstuk 2: Beheer van waterstaatswerken (gebodsbepalingen voor objecten in, op of nabij waterstaatswerken, onderhoudsverplichtingen (waterstaats)werken);
- Hoofdstuk 3: Handelingen in het watersysteem;
- Hoofdstuk 4: Schouw, toezicht en handhaving;
- Hoofdstuk 5: Overgangs- en slotbepalingen;
- Hoofdstuk 6: Inwerkingtreding en citeertitel.
Het is aan het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap van Rijnland, de Verenigde Vergadering, om te bepalen welke handelingen op welke wijze al dan niet gereguleerd worden (via zorgplicht, algemene regel, of vergunningplicht). Het dagelijks bestuur stelt vervolgens de inhoud van de algemene regels en het toetsingskader voor vergunningverlening (de beleidsregels) vast.
Bij alle regels die bij of krachtens deze Keur worden gesteld, is zo veel mogelijk getracht de aanwijzingen voor de regelgeving te volgen.
Artikel 1.1 – Begripsomschrijvingen
In deze Keur is een uitgebreide lijst met in de Keur gehanteerde begrippen opgenomen zodat de Keur een zelfstandig leesbaar document is.
Artikel 1.2 – Hoofdelijke aansprakelijkheid
In het eerste lid is bepaald dat verplichtingen volgend uit deze Keur rusten op de eigenaar. Daarnaast is bepaald dat gebruikers gehouden zijn de op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen als er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat. In het derde lid wordt geregeld dat alle genoemde gerechtigden, onder wie de mede-eigenaren, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het nakomen van de onderhoudsplicht.
Deze bepaling geeft het bestuursorgaan de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrap door dieren. De bepaling geeft het bestuursorgaan tevens de mogelijkheid om algemene regels te stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijzen van plaatsing.
De eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan te sluiten, met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.
Artikel 2.1.3 – Peilregulerende kunstwerken
In dit artikel wordt vooral gezien op stuwen in de hoger gelegen gebieden, die dienen om het uit de duinen vrij naar de boezem afstromende water gestuwd af te voeren. Meestal zijn dergelijke werken in beheer bij het waterschap. In geval het beheer/de bediening bij een particulier berust en hij/zij bij de afstemming van die bediening een situatie schept die voor het beheer van het waterschap nadelig uitpakt, is het van belang dat Rijnland kan ingrijpen. Daarom kan het noodzakelijk zijn om de eigenaren of gebruikers van kunstwerken te verplichten om het niveau van deze kunstwerken op een door het bestuursorgaan te bepalen peil aan te passen. Tegen een dergelijk besluit staan uiteraard alle gebruikelijke rechtsmiddelen uit de Algemene wet bestuursrecht open voor de stuweigenaar.
Artikel 2.1.4 – Verwijderen of verplaatsen werken vanwege beheer en onderhoud aan waterstaatswerken
Nu deze Keur niet meer als uitgangspunt heeft alle handelingen in het watersysteem te reguleren via een vergunningplicht dan wel algemene regels, zou – indien dit artikel zou ontbreken – Rijnland niet altijd meer de mogelijkheid hebben in het watersysteem geplaatste objecten te laten verwijderen door de eigenaar, indien dat nodig is voor werkzaamheden in het kader van beheer en onderhoud van waterstaatswerken. Door dit artikel, dat tevens als voorschrift van een algemene regel of een vergunning door Rijnland gehanteerd wordt, in de Keur op te nemen, behoudt Rijnland per definitie die mogelijkheid.
Artikel 2.2.1 – Onderhoudsplichtigen en onderhoudsplicht waterstaatswerken (algemeen)
Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De Keur legt de basis hiervoor door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar een individu geschieden, maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangelanden of kadastraal eigenaren van de aan het waterstaatswerk grenzende percelen.
Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de Keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van vergelijkbare aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.
Voor onderhoudsactiviteiten die een relatie hebben met de Flora- en faunawet is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen ingevolge artikel 2 van de Flora- en faunawet. Door te werken volgens die Gedragscode is een vrijstelling op basis van de Flora- en faunawet gegeven. Rijnland wijst de onderhoudsplichtigen bij de schouw ook op het bestaan van deze wetgeving, zodat zij zich ervan kunnen vergewissen dat ze bij het uitvoeren van hun onderhoudsplicht niet in strijd handelen met de uit de Flora- en faunawet voortvloeiende regels. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat in ieder geval ten tijde van de schouw (toezicht op het onderhoud) aan de onderhoudsverplichting moet zijn voldaan. Daarmee wordt aangegeven dat de onderhoudsplicht een continue verplichting is die het gehele jaar geldend is, waarop men derhalve – in bepaalde omstandigheden – buiten de schouwperiode om ook kan worden aangesproken.
Artikel 2.2.2 – Onderhoudsplicht oppervlaktewateren
Dit artikel verwijst naar de legger Oppervlaktewateren van het hoogheemraadschap van Rijnland voor de inhoud van de diverse onderhoudsplichten. Het onderhoud aan watergangen wordt tevens in het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland gedefinieerd. In de legger is nader bepaald wat hieronder wordt verstaan.
Artikel 2.2.3 – Onderhoudsplichtigen waterkeringen
Artikel 2.2.4 – Onderhoudsplicht waterkeringen
Artikel 2.3.1 – Onderhoudsplicht en onderhoudsverplichtingen werken
Voor (legale of legaal aanwezig geachte) werken met een duidelijke functie in het watersysteem, waarvoor niet via nadere regels (voorschrift uit algemene regel of vergunningvoorschrift), via een legger of uit de andere onderhoudsbepalingen duidelijk is wie onderhoudsplichtig is, wordt in artikel 2.3.1 bepaald dat de eigenaar van het perceel waarin dat werk is gelegen als onderhoudsplichtige wordt aangemerkt. Een globale aanduiding in de legger dat het onderhoud aan een bepaalde categorie personen toebehoort, is voldoende om dit artikel niet van toepassing te laten zijn.
Qua werken moet daarbij gedacht worden aan bijvoorbeeld lange verbindingsduikers (dus met een duidelijke functie in het watersysteem), die ooit in de plaats zijn gekomen van watergangen. De eigenaar daarvan heeft belang bij die vervanging, omdat daarmee zijn/haar perceel vergroot is door de demping van de betreffende watergang. Daarmee is ook de rechtvaardiging voor het bij hem/haar neerleggen van de onderhoudsplicht gegeven. Uiteraard gaat het in dit artikel niet om bijvoorbeeld ‘schuurtjes’ aan de waterkant. De onderhoudstoestand daarvan is immers niet van belang voor het functioneren van het watersysteem.
Het bepaalde in het derde lid van dit artikel richt zich tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en die anders dan met een vergunning zijn aangebracht.
De zorgplicht is het eerste instrument dat Rijnland gebruikt om handelingen in, aan, boven en onder watersystemen en hun beschermingszones te reguleren. Met deze zorgplicht wordt recht gedaan aan het ‘ja, tenzij’‑uitgangspunt. De handelingen zijn toegestaan, tenzij er onvoldoende zorg in acht is genomen. Deze zorgplicht is bestemd voor alle handelingen waarvan geen of nagenoeg geen nadelige effecten op het functioneren van het watersysteem zijn te verwachten. Met andere woorden: de handelingen die onder de reikwijdte van deze zorgplicht vallen, zijn handelingen met een (zeer) beperkt risico.
Ondanks de beperkte omvang van de aan de handeling verbonden risico’s op het functioneren van het watersysteem, gaat het geheel niet reguleren van deze handelingen een stap te ver. Het in zijn geheel niet reguleren zou namelijk een totale vrijbrief geven voor deze handelingen. Een dergelijke vrijbrief kan, zeker met het oog op innovatieve handelingen, een bedreiging vormen voor het functioneren van het watersysteem. Om deze reden wordt de Keur voorzien van een vangnet, waarmee de tijdens het opstellen van deze Keur onvoorziene en onwaarschijnlijk geachte nadelige effecten kunnen worden aangepakt. De zorgplicht is dit vangnet. Op basis van deze zorgplicht krijgt eenieder de verplichting om bij het uitvoeren van handelingen voldoende zorg voor het functioneren van het watersysteem in acht te nemen.
Er moet worden benadrukt dat de zorgplicht echt als vangnet is bedoeld. De zorgplicht is dus niet bedoeld om een optimale inrichting van het watersysteem te realiseren, maar om excessen te voorkomen. Dus alleen in gevallen waarin daadwerkelijk schade is of dreigt te worden toegebracht aan het watersysteem. Er wordt daarom geen actief toezicht gehouden op de naleving van de zorgplicht. Slechts wanneer signalen over door niet naleving van deze zorgplicht ontstane problemen worden ontvangen, wordt gebruikgemaakt van toezichthoudende en handhavende bevoegdheden. Met andere woorden: slechts geconstateerde problemen worden gerepareerd. Deze werkwijze past bij het feit dat handhaving van zorgplichten alleen mogelijk is wanneer er sprake is van ernstige gevolgen of acute dreiging.
Een zorgplicht zal voor burgers en bedrijven niet altijd voldoende duidelijk zijn. Om eventuele onzekerheid over de toelaatbaarheid van de handeling te voorkomen, zal Rijnland voor veelvuldig voorkomende handelingen erkende maatregelen vaststellen. Deze erkende maatregelen geven aan onder welke omstandigheden de handeling in ieder geval is toegestaan. Dit betekent dat wanneer wordt voldaan aan de erkende maatregel, per definitie wordt voldaan aan de zorgplicht. Deze stelling kan echter niet worden omgedraaid. Wanneer niet volgens de erkende maatregel is gehandeld, kan toch worden voldaan aan de zorgplicht. Met andere woorden: handelingen volgens de erkende maatregel voldoen aan de zorgplicht, maar het mag ook anders. Hiermee biedt de zorgplicht een grote mate van flexibiliteit. Tegelijkertijd worden met deze aanpak de rechtsonzekerheid en daarmee gepaard gaande bestuurlijke en administratieve lasten, problemen met handhaafbaarheid en een mogelijke vermindering van het beschermingsniveau grotendeels weggenomen.
Lid 1 en lid 2: algemene regels
Algemene regels zijn het tweede instrument dat Rijnland gebruikt om handelingen te reguleren. Er is pas gekozen voor een algemene regel, wanneer Rijnland kan motiveren dat een zorgplicht voor de betreffende handeling onvoldoende bescherming biedt voor het functioneren van het watersysteem. Het is, vanwege geografische verschillen, mogelijk dat voor één handeling slechts in bepaalde gebieden sprake is van een algemene regel.
In de algemene regels worden concrete voorschriften opgenomen waaraan bij de handeling moet worden voldaan. In plaats van ‘ja, tenzij’ geldt hier ‘ja, mits’. De in de algemene regels opgenomen handelingen zijn toegestaan, mits aan alle voorwaarden wordt voldaan. De meerwaarde van deze algemene regels is de rechtszekerheid en de betere handhaafbaarheid.
In beginsel is er geen meldplicht aan de algemene regels verbonden. Wanneer aan de algemene regels geen meldplicht wordt verbonden, wordt net als bij de zorgplicht geen actief toezicht op de naleving gehouden. Ook deze algemene regels zijn erop gericht om excessen te voorkomen. Slechts wanneer signalen (bijvoorbeeld handhavingsverzoeken, klachten vanuit de ambtelijke organisatie) worden ontvangen, wordt gebruikgemaakt van toezichthoudende en handhavende bevoegdheden. Een meldplicht is alleen opgenomen wanneer: (1) toezicht op de naleving door het bestuur noodzakelijk wordt geacht of (2) het verplicht is om veranderingen van het watersysteem in de legger op te nemen.
Algemene regels hebben als eigenschap dat deze weinig flexibiliteit bieden. De voorwaarden zijn namelijk absoluut en moeten in alle gevallen worden nageleefd. Dit kan in bijzondere situaties tot ongewenste starheid leiden. In deze uitzonderlijke situatie kan een maatwerkvoorschrift de gewenste flexibiliteit bieden. Het vierde lid van dit artikel maakt het daarom mogelijk om in de algemene regel aan te geven dat via een maatwerkvoorschrift van voorwaarden kan worden afgeweken. Dit kan zowel een verzwaring als een versoepeling van de voorwaarden betreffen. Deze mogelijkheid moet, vanwege de rechtszekerheid, specifiek worden gemaakt. Dit betekent dat in de algemene regel moet worden aangegeven van welke voorwaarde kan worden afgeweken.
Artikel 3.3 – Vergunningplicht
De vergunningplicht is het derde instrument dat Rijnland in de Keur opneemt. Ook de ‘nee, tenzij’‑constructie krijgt in deze nieuwe Keur dus nog een rol. In de Keur is slechts gekozen voor een vergunningplicht, wanneer toetsing van de plannen voorafgaand aan de handeling noodzakelijk is. De vergunningplicht beperkt zich derhalve tot de handelingen die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het functioneren van het watersysteem. Het is, vanwege geografische verschillen, mogelijk dat voor één handeling slechts in bepaalde gebieden sprake is van een vergunningplicht. De wijze waarop Rijnland de aanvraag om een vergunning zal beoordelen, wordt vastgelegd in een beleidsregel.
Het is echter niet in alle gevallen een vrije keuze om al dan niet voor een vergunningplicht te kiezen. Op grond van artikel 5.3, lid 1 Waterverordening Rijnland is Rijnland namelijk verplicht om voor permanente onttrekkingen of permanente infiltraties, die plaatsvinden binnen een milieubeschermingsgebied, een vergunningstelsel te hanteren.
Conform de uitgezette beleidslijn vanuit de Unie van Waterschappen, geldt dat de zogenaamde Lex silencio positivo niet van toepassing is op Keurvergunningen, omdat de Keurbepalingen niet zien op diensten in de zin van de Dienstenwet.
Het vierde en laatste instrument dat Rijnland in de Keur heeft opgenomen om handelingen te reguleren, is het absolute verbod. Voor deze handelingen geldt een harde nee. Dit betekent dat het niet mogelijk is deze handeling te verrichten, ook niet met een vergunning. Van dit absolute verbod is sprake bij grote risico’s voor het functioneren van het watersysteem, die onvoldoende kunnen worden gereguleerd via een algemene regel of vergunningplicht. Bij deze handelingen zijn de risico’s dus niet beheersbaar te maken. Het is, vanwege geografische verschillen, mogelijk dat voor één handeling slechts in bepaalde gebieden sprake is van een absoluut verbod.
Artikel 3.5 – Vrijstelling 3.2 en 3.3
Voor bepaalde handelingen, zoals het plegen van onderhoud en het verrichten van herstelwerkzaamheden, moet voorkomen worden dat een vergunning verleend dan wel een melding gedaan moet worden. In verband daarmede is in dit artikel daarvoor een vrijstelling opgenomen. Tevens is hier opgenomen dat het waterschap voor eigen werken geen vergunning nodig heeft of melding hoeft te doen.
Artikel 3.6 - Vrijstelling meet- en registratieplicht grondwateronttrekkingen
Op grond van artikel 6.11, lid 2 Waterbesluit moet degene die grondwater onttrekt per kwartaal meten hoeveel grondwater is onttrokken. Deze meting moet geschieden met een nauwkeurigheid van 5%. De resultaten van deze meting moeten uiterlijk op 31 januari van ieder jaar of, wanneer de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, aan het bestuur worden opgegeven.
Aan de meet- en rapportageplicht zijn administratieve lasten gebonden. Deze administratieve lasten zijn bij sommige onttrekkingen onevenredig. In dit artikel wordt de meet- en rapportageplicht voor deze onttrekkingen, met gebruik van artikel 6.11, lid 5 Waterbesluit, daarom ingetrokken.
Artikel 3.7 – Algeheel verbod bij calamiteiten
In artikel 3.6 worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.28 tot en met 5.32) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.
Indien een calamiteit zich voordoet en het bestuur gebruikmaakt van een van de bevoegdheden uit artikel 3.6, zal dit op gepaste wijze gecommuniceerd worden naar de betrokkenen. Uitsluitend digitale bekendmaking zal voor de bevoegdheden in dit kader niet voldoende zijn.
Artikel 3.8 – Voorschriften algemene regels en beleidsregels
De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op naleving van (met name) de onderhoudsbepalingen in de Keur.
Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt krachtens het bepaalde in artikel 4.2 van de Keur door het bestuursorgaan (artikel 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.
In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximumstraf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In deze Keur is deze maximumstraf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van Strafrecht). Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium (bestuursdwang en last onder dwangsom) waarover het bestuursorgaan in geval van overtreding van de Keur kan beschikken.
Artikel 5.1 – Situatie vóór in werking treden Keur
Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de Keur conform een algemene regel of met vergunning zijn aangebracht of als zodanig worden beschouwd (bijvoorbeeld door een generaal pardon), en ook ingevolge de geldende Keur vallen onder een algemene regel of vergunningplicht, de status te geven van werken die in overeenstemming met de geldende Keur zijn aangebracht.
Generaal pardon aard- en nagelvaste gebouwen op regionale waterkeringen
Bij besluit van 5 maart 2013 met kenmerk 13.08824 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland een generaal pardon afgekondigd voor alle aard- en nagelvaste gebouwen die vóór 1 juni 2007 gebouwd zijn in de kern- en/of beschermingszone van regionale waterkeringen in ons beheergebied. Al deze gebouwen worden door het generaal pardon legaal als legaal beschouwd. Tevens geldt dat, indien op basis van Rijnlands veiligheidsoordeel een waterkeringtechnische maatregel nodig is om de stabiliteit en/of hoogte van de kering ter plaatse van zo’n gebouw te borgen, Rijnland eenmalig overgaat tot aanleg van de door Rijnland te bepalen maatregel. Rijnland zal de aanlegkosten die daarmee gemoeid zijn, eenmalig dragen.
Het generaal pardon geldt voor aard- en nagelvaste gebouwen. Het leidende criterium om vast te stellen of er sprake is van een aard- en nagelvast gebouw, is of verplaatsen schade oplevert aan de constructie gelet op de (al dan niet) duurzame verbinding met de grond in de vorm van een (gegoten/gestorte) fundering of de aard van de opbouw (bijv. (deels) gemetselde muren).
Bij betwisting van de peildatum kan er gebruik worden gemaakt van kadastrale gegevens (de datum van inschrijving van het gebouw in het kadastrale register) en/of luchtfoto’s. Als algemeen uitgangspunt geldt dat de gebouwen die in de GBKN-kaartlaag opgenomen zijn (via GIS te raadplegen) als aard- en nagelvast kunnen worden beschouwd.Onder het regime van de oude Keur Rijnland 2009 was een algemene regel opgesteld om het generaal pardon in uit te werken (13.51567). In deze nieuwe Keur is lid 1 van artikel 5.1 uitgebreid ten opzichte van het oude lid 1 van artikel 5.1, door de toevoeging ‘of als zodanig worden beschouwd’. Door deze uitbreiding kan nu in de toelichting van artikel 5.1 het generaal pardon voor aard- en nagelvaste gebouwen op regionale waterkeringen aangehaald worden, zonder dat hier nog een aparte regel voor nodig is. Vanzelfsprekend is het generaal pardon ook onder de vigerende Keur nog steeds van kracht en dat zal, gelet op de inhoud en strekking van het huidige artikel 5.1 lid 1, ook in de toekomst zo blijven, tenzij het dagelijks bestuur anders besluit.
Ingevolge het tweede lid van artikel 5.1 worden werken, die vóór inwerkingtreding van de Keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende Keur melding- dan wel vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met melding of vergunning ingevolge de geldende Keur aangebracht.
Voor waterstaatswerken waarvoor nog geen legger is vastgesteld, is bij deze Keur schetsmatig aangegeven wat voor die waterstaatswerken als kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone geldt. In bestaande leggers worden deze begrippen ook gehanteerd. Ook is in het tweede lid voorzien in een plaatsaanduiding voor deze zoneringen, zodat de ligging van waterkeringen kan worden bepaald, zolang de legger niet is vastgesteld. Het derde lid geeft een omschrijving van wat als kernzone moet worden beschouwd, in de situatie dat het waterkerend lichaam als zodanig niet herkenbaar is in het veld.
Artikel 5.4 – Overige (regionale) waterkeringen
Door te werken met het begrip waterstaatswerken en de daarin ten behoeve van de rechtszekerheid opgenomen koppeling met de legger, vallen alle wateren en keringen die niet in de legger zijn opgenomen niet onder de verbodsbepalingen en is ook een enkele gebodsbepaling niet van toepassing. Nu de legger nog niet voor het gehele grondgebied van Rijnland is vastgesteld, is het denkbaar dat bepaalde waterkeringen en wateren onbedoeld niet door de Keur beschermd zullen zijn. Tot het moment van de opname van de bedoelde wateren en waterkeringen in de legger, voorziet deze bepaling in de bescherming daarvan.