Organisatie | Utrecht |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Verordening van 03-02-2014 tot vaststelling van regels over een raadgevendreferendum in de provincie Utrecht (Referendumverordening provincie Utrecht) |
Citeertitel | Referendumverordening provincie Utrecht |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | maatschappelijke participatie, organisatie intern, bestuurlijke organisatie |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-05-2014 | nieurwe regeling | 03-02-2014 Provinciaal blad, 2014, 255 | 80F018E6 |
Verordening van 03-02-2014 tot vaststelling van regels over een raadgevend referendum in de provincie Utrecht (Referendumverordening provincie Utrecht).
Provinciale Staten van Utrecht;
Op het voorstel van gedeputeerde staten van Utrecht van 10 december 2013, afdeling BDO, nummer 80F018E6 ;
Overwegende dat het gewenst is dat de provincie Utrecht regels vaststelt over een raadgevend referendum ;
Gelet op op de artikelen 145 en 146 van de Provinciewet;
Vast te stellen de volgende verordening: Referendumverordening provincie Utrecht
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.2 Het raadgevend referendum
In de in deze verordening omschreven gevallen wordt een referendum gehouden, indien na een inleidend verzoek van ten minste drieduizend kiesgerechtigden en tenminste vijfenveertigduizend kiesgerechtigden daartoe bij een definitief verzoek, de wens kenbaar hebben gemaakt.
HOOFDSTUK 5 HET INLEIDEND VERZOEK TOT HET HOUDEN VAN EEN REFERENDUM
Paragraaf 1 De indiening van verzoeken tot het houden van een referendum
Artikel 5.1 Geldig inleidend verzoek
Het inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt gevormd door het totale aantal geldige verzoeken tot het houden van een referendum.
Paragraaf 2 De beoordeling van het inleidend verzoek
De voorzitter van de referendumcommissie besluit slechts dat het inleidend verzoek niet in behandeling wordt genomen, indien het aantal ingediende verzoeken minder bedraagt dan drieduizend,dan wel, indien toepassing is gegeven aan artikel 5.5, tweede lid, het aantal geldige verzoeken minder bedraagt dan drieduizend.
Artikel 5.6 Steekproef ingediende verzoeken
Gedeputeerde staten stellen regels vast betreffende de wijze waarop de steekproef wordt uitgevoerd. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de omvang van de steekproef, de kenmerken op basis waarvan de selectie voor de steekproef wordt bepaald en de vaststelling van het totaal aantal geldige verzoeken op basis van de uitkomst van de steekproef.
Paragraaf 3 De beoordeling van het inleidend verzoek
Artikel 5.11 Ontwerpstatenbesluit wordt aangehouden
Als Provinciale Staten besluiten het inleidend verzoek toe te laten, wordt de stemming over het voorgenomen statenbesluit aangehouden tot de eerstvolgende vergadering na de dag waarop het referendum wordt gehouden en de uitslag daarvan definitief is vastgesteld.
Artikel 5.12 Vernietiging inleidende verzoeken
De voorzitter van de referendumcommissie draagt er zorg voor dat het verzegelde pak, bedoeld in artikel 5.8, wordt vernietigd na drie maanden nadat onherroepelijk is vastgesteld dat geen referendum zal worden gehouden of, indien de officier van justitie of de rechter-commissaris in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een verzoek heeft gedaan tot overdracht van het verzegelde pak, nadat dit onderzoek is afgerond, of, indien strafvervolging is ingesteld of grond van deze wet, nadat er een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.
HOOFDSTUK 6 HET DEFINITIEVE VERZOEK TOT HET HOUDEN VAN EEN REFERENDUM
Paragraaf 1 Het afleggen van verklaringen ter ondersteuning van het inleidend verzoek
Artikel 6.1 Definitieve verzoek
Het definitieve verzoek tot het houden van een referendum wordt gevormd door het totale aantal geldige verklaringen ter ondersteuning van het inleidend verzoek.
Artikel 6.2 Indienen ondersteuningsverklaringen
Binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit van Provinciale Staten dat het inleidend verzoek is toegelaten, dan wel van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat een beroep tegen het besluit van Provinciale Staten dat het inleidend verzoek niet wordt toegelaten gegrond wordt verklaard, kan iedere kiesgerechtigde bij de voorzitter van de referendumcommissie een verklaring tot ondersteuning van het inleidend verzoek afleggen. De verklaring tot ondersteuning dient binnen de termijn van zes weken door de voorzitter te zijn ontvangen.
Paragraaf 2 Beoordeling van het definitieve verzoek
Artikel 6.4 Toelating definitieve verzoek
Provinciale Staten besluiten slechts dat het definitieve verzoek niet wordt toegelaten, indien het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen minder bedraagt dan vijfenveertigduizend en niet voldoet aan het bepaalde in artikel 5.2, tweede lid tot en met vierde lid, dan wel, indien toepassing is gegeven aan artikel 6.5, tweede lid, het aantal geldige ondersteuningsverklaringen minder bedraagt dan vijfenveertigduizend.
Artikel 6.6 Steekproef ondersteuningsverklaringen
Gedeputeerde Staten stellen regels over de wijze waarop de steekproef wordt uitgevoerd. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de omvang van de steekproef, de kenmerken op basis waarvan de selectie voor de steekproef wordt bepaald en de vaststelling van het totaal aantal geldige ondersteuningsverklaringen op basis van de uitkomst van de steekproef.
Artikel 6.12 Besluit toelating definitief verzoek
Provinciale Staten stellen het ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 6.8, onder c, vast als het verzoek voldoet aan het bepaalde in artikel 6.4, tweede lid, en maken het besluit over de toelating van het definitieve verzoek zo spoedig mogelijk openbaar, door mededeling van het besluit op de voor de provincie Utrecht gebruikelijke wijze.
Artikel 6.13 Toelating definitief verzoek betekent referendum houden
Het besluit tot toelating van een definitief verzoek houdt tevens de vaststelling in dat een referendum zal worden gehouden.
Artikel 6.14 Vernietiging pakken
De voorzitter van de referendumcommissie draagt er zorg voor dat het verzegelde pak, bedoeld in artikel 6.11, wordt vernietigd na drie maanden nadat onherroepelijk is vastgesteld dat geen referendum zal worden gehouden of, indien de officier van justitie of de rechter-commissaris in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een verzoek heeft gedaan tot overdracht van het verzegelde pak, nadat dit onderzoek is afgerond, of, indien strafvervolging is ingesteld of grond van deze wet, nadater een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.
Artikel 7.2 Het combineren van stemmingen
Indien binnen de in artikel 7.1, tweede lid, bedoelde termijn een of meer stemmingen voor een verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Provinciale Staten, de gemeenteraden of het Europese Parlement plaatsvinden, of een ander referendum op basis van deze verordening, kan als dag van de stemming voor het referendum worden aangewezen de dag van die stemming, onderscheidenlijk één van die stemmingen.
Provinciale Staten stellen tevens een subsidieplafond vast voor subsidie aan de verzoekers van het referendum en aan maatschappelijke organisaties voor het debat en communicatie over het onderwerp van het besluit. Daarbij wordt bepaald volgens welke verdeelsleutel de subsidie over de groepen wordt verdeeld.
Ten aanzien van de stemming zijn de artikelen J 1, tweede tot en met vijfde lid, J 4 tot en met J 8, J 10, J 11, eerste en tweede lid, J 12 tot en met J 19, J 21 tot en met J 31 en J 35 tot en met J 38 van deKieswet van toepassing, met dien verstande dat:
HOOFDSTUK 8 DE STEMOPNEMING DOOR HET STEMBUREAU
Artikel 8.4 Opmaking processen-verbaal
De artikelen N 10 en N 11, eerste lid, van de Kieswet zijn van toepassing.
Artikel 8.5 Vaststelling aantal uitgebrachte stemmen per gemeente
Nadat de burgemeester van alle in zijn gemeente gevestigde stembureaus het proces-verbaal van de stemming en de stemopneming heeft ontvangen, stelt hij voor zijn gemeente de totalen van de in artikel 8.2 bedoelde aantallen stemmen vast. Tevens stelt hij op basis van de gemeentelijke administratie het aantal kiesgerechtigden in de gemeente vast.
Artikel 8.6 Bezorging processen-verbaal voorzitter referendumcommissie
De burgemeester draagt er zorg voor dat de processen-verbaal, met daarbij gevoegd de opgaven van de door hem vastgestelde aantallen stemmen onverwijld worden overgebracht naar de voorzitter van de referendumcommissie.
Artikel 8.7 Vernietiging en beschikbaarstelling stembiljetten
De artikelen N 12, tweede, derde en vierde lid, en N 13 tot en met N 21 van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat:
in artikel N 12, derde lid, in plaats van «op grond van de Kieswet, op grond van de artikelen 125 tot en met 129 van het Wetboek van Strafrecht of op grond van de artikelen 131 tot en met 135 van het Wetboek van Strafrecht BES strafbaar gestelde gedragingen» gelezen wordt: op grond van deze verordening strafbaar gestelde gedragingen;
HOOFDSTUK 9 DE VASTSTELLING VAN DE UITSLAG VAN HET REFERENDUM
Artikel 9.1 Referendumcommissie verricht werkzaamheden ter vaststelling en bekendmaking opkomsten uitslag referendum
Nadat de afschriften van de processen-verbaal van alle burgemeesters van de gemeenten in de provincie Utrecht zijn ontvangen, gaat de referendumcommissie over tot het verrichten van de werkzaamheden ter vaststelling en bekendmaking van de opkomst en de uitslag van het referendum.
Artikel 9.2 Referendumcommissie onderzoekt geldigheid stemming e.d.
De referendumcommissie onderzoekt de geldigheid van de stemming en de juistheid van de vaststelling van de uitkomsten van de stemming door de stembureaus en beslist over de geschillen die te dien aanzien rijzen. Het neemt daartoe kennis van de processen-verbaal van de stembureaus en de door de burgemeesters van de gemeenten vastgestelde totalen als genoemd in artikel 8.5.
Ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, kan de referendumcommissie tot een nieuwe opneming van stembiljetten, zowel uit alle als uit een of meer stembureaus besluiten. De burgemeester die de desbetreffende stembiljetten onder zich heeft, doet deze op verzoek van de referendumcommissie onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na ontvangst van de stembiljetten, gaat de referendumcommissie onmiddellijk tot de opneming over. Het is bevoegd daartoe de verzegelde pakken te openen en de inhoud te vergelijken met de processen-verbaal van de stembureaus. Bij deze opneming is hoofdstuk N, paragraaf 1, van de Kieswet van overeenkomstige toepassing.
Ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, is de referendumcommissie tevens bevoegd de verzegelde pakken, bedoeld in artikel N 2 van de Kieswet, te openen. De burgemeester die de desbetreffende pakken onder zich heeft, doet deze op verzoek van de referendumcommissie onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na beëindiging van het onderzoek worden de bescheiden uit de geopende pakken opnieuw ingepakt en verzegeld op de in artikel N 2 van de Kieswet voorgeschreven wijze.
De referendumcommissie stelt de opkomst vast door de som van het totale aantal geldige en het totale aantal ongeldige stemmen te delen door het totale aantal kiesgerechtigden.
Artikel 9.7 Vaststelling percentage geldige stemmen
De referendumcommissie stelt vervolgens vast hoeveel procent van de kiezers die een geldige stemhebben uitgebracht zich voor, en hoeveel procent van de kiezers die een geldige stem hebben uitgebracht zich tegen de aan het referendum onderworpen besluit hebben uitgesproken.
Artikel 9.11 Openbaarmaking afschrift proces-verbaal
Provinciale Staten maken de opkomst en de uitslag van het referendum zo spoedig mogelijk openbaar door plaatsing van een afschrift van het proces-verbaal in de huis-aan-huisbladen en andere gebruikelijke wijze.
Met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft degene die:
stembiljetten, volmachtbewijzen of stempassen die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij deze ontving, bekend was, opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken, dan wel deze met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, in voorraad heeft met het met het oogmerk deze wederrechtelijk te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
HOOFDSTUK 12 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Binnen zes maanden na de dag van het eerst gehouden referendum op basis van deze verordening, dan wel na afloop van de periode waarin dit eerste referendum is gehouden, houden Provinciale Staten een evaluatie van dit referendum.
Artikel 12.3 Overgangsbepaling
Op beslissingen als omschreven in artikel 2 die naar het oordeel van Provinciale Staten hun grondslag vinden in een beslissing die is genomen vóór de inwerkingtreding, is deze verordening niet van toepassing.
Artikel 12.4 Aanvullende regeling uitvoering referendumverordening
De bepalingen van de Kieswet en het Kiesbesluit zijn op de gang van zaken bij het referendum van overeenkomstige toepassing voor zover de Referendumverordening provincie Utrecht daar niet zelf in heeft voorzien.
De artikelen 145 en 146 van de Provinciewet
De verordening raadplegend referendum stelt kiezers in staat om meer invloed te krijgen op provinciale besluitvorming.
Het voorliggend statenvoorstel bevat de uitwerking van de motie instellen referendumverordening die in de vergadering van Provinciale Staten van 4 februari 2013 is aanvaard.
De in de verordening opgenomen regeling voor een raadplegend referendum is voor een belangrijk deel gebaseerd op het initiatiefwetsvoorstel Wet raadplegend referendum van de Tweede Kamerleden Dubbelboer, Duyvendak en Van der Ham. Dit wetsvoorstel ligt bij de Eerste Kamer. Daarnaast is gebruik gemaakt van het VNG-model Referendumverordening. Er is in Nederland nog geen ervaring opgedaan met een provinciaal referendum.
Voor dit moment niet aan de orde. Er is een budget nodig op het moment dat Provinciale Staten besluiten dat er een raadgevend referendum wordt gehouden. Alsdan nemen Provinciale Staten een besluit over het budget.
Het voorstel voorziet in de vaststelling van een verordening over een raadgevend referendum. De feitelijke uitvoering daarvan ligt voor even belangrijk deel bij de gemeenten en de referendumcommissie.
De tekst van de verordening voldoet aan de wettelijke vereisten.
Statenvoorstel met ontwerpbesluit en bijlage
Toelichting referendumverordening provincie Utrecht
Op 4 februari 2013 is de motie Instellen referendumverordening van D66-GroenLinks-PvdA aanvaard. In deze motie is geconstateerd dat de provincie Utrecht geen referendumverordening heeft. Er zijn diverse (praktische) redenen die het wenselijk maken dat een referendumverordening wordt vastgesteld, waarin een heldere procedure wordt vastgelegd die voor elk te organiseren referendum kan worden toegepast. Het gaat hierbij om een raadgevend referendum.
Een referendum kan in diverse vormen worden gehouden: - Raadplegend: Provinciale Staten besluiten zelf tot het houden van een referendum. - Raadgevend: inwoners (kiesgerechtigden) kunnen het initiatief nemen tot het houden van een referendum.
In beide varianten kan nog worden gekozen voor een correctief of een niet correctief referendum. Een correctief referendum gaat over een genomen besluit (waarvan de uitvoering is opgeschort), een niet-correctief referendum gaat over het voornemen een besluit te nemen. In theorie bestaat nog het bindend referendum. Provinciale Staten zijn bij een bindend referendum verplicht de uitslag van het referendum op te volgen. De Grondwet in Nederland staat deze vorm (nog) niet toe, maar daar komt mogelijk verandering in. Er ligt een initiatief voorstel van wet van de leden Fokke, Voortman en Schouw, houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctiefreferendum. Opgemerkt wordt dat de parlementaire behandeling van een grondwetswijziging nog jaren vergt.
Op grond van artikel 145 van de Provinciewet, hebben Provinciale Staten de bevoegdheid om een referendumverordening vast te stellen. Dit betreft een autonome verordenende bevoegdheid van Provinciale Staten om een referendum te organiseren over een voorgenomen besluit. Binnen de randvoorwaarden die de Grondwet en de Provinciewet stellen, kunnen de provincies hieraan een invulling geven.Deze randvoorwaarden zijn: • Provinciale Staten beslissen per geval of een referendum wordt gehouden; • ieder statenlid beslist individueel in hoeverre hij of zij zich aan de uitslag van het referendum gebonden acht; • Provinciale Staten nemen een definitief besluit over het onderwerp van het referendum, nadat het referendum is gehouden. Een referendum kan dus niet bindend zijn. Dit neemt echter niet weg dat inhoudelijk het oordeel van de kiezers voor Provinciale Staten een belangrijk gegeven zal zijn bij de uiteindelijke afweging van de aan het referendum onderworpen besluit. Voor de organisatie en uitvoering van een referendum wordt aansluiting gezocht bij de verkiezing van Provinciale Staten. De gemeenten hebben daarbij een belangrijke rol. In verband hiermee wordt van hen gevraagd om medewerking te verlenen aan de uitvoering van deze referendumverordening. De wettelijke bevoegdheid om de medewerking te vorderen is gebaseerd op het bepaalde in artikel 146 van de Provinciewet (medebewind). Dit betekent wel dat de kosten die verbonden zijn aan de gevraagde medewerking op basis van de referendumverordening door de provincie moeten worden vergoed.
Wet raadgevend referendum en model referendumverordening VNG
De referendumverordening van de provincie Utrecht is voor een belangrijk deel gebaseerd op het initiatiefvoorstel van wet van de Tweede Kamerleden Dubbelboer, Duyvendak en Van der Ham over regels inzake het raadgevend referendum (Wet raadgevend referendum) en het VNG-model referendumverordening. Daarnaast is op basis van hun praktische kennis en ervaring gesproken met vertegenwoordigers van gemeenten, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de Kiesraad over diverse aspecten en onderdelen van een referendum en deze regeling.
Vereisten geldigheid referendumverzoek
Voor het houden van een raadgevend referendum is het vereist dat daartoe tenminste 4.500 kiesgerechtigden (ca. 0,5%) dat vervolgens de steun verwerft van 45.000 kiesgerechtigden (ca. 5%). Voor het bepalen van de hoogte van de drempel is aansluiting gezocht bij het advies van de Staatsommissie-Biesheuvel over een correctief referendum op decentraal niveau. In het VNG-model is eveneens aansluiting gezocht bij dit advies. In Noord-Holland (Referendumverordening1995) wordt als drempel aangehouden 10.000 kiesgerechtigden voor een inleidend verzoek en 45.000 kiesgerechtigden voor het definitief verzoek. Daar gaat een inleidend verzoek van 500 kiesgerechtigden aan vooraf. Limburg hanteert 1.000 kiesgerechtigden voor een inleidend verzoek en 30.000 kiesgerechtigden voor een definitief verzoek (Referendumverordening 2012). Van belang is dat de hoogte van de drempel niet te hoog is om een verzoek tot het houden van een referendum niet onmogelijk wordt gemaakt, maar wel hoog genoeg is, om te voorkomen dat een referendum wordt aangevraagd dat te weinig draagvlak heeft onder de inwoners van de provincie Utrecht. Dit voorstel voldoet daaraan.
Het onderwerp dat doorgaans voor een referenduminitiatief in aanmerking komt, ligt meestal politiek gevoelig. In dat geval is het raadzaam om een onafhankelijke referendumcommissie te benoemen. De referendumcommissie heeft tot taak om als neutrale partij toe te zien op de organisatie en de uitvoering van het referendum. Deze commissie krijgt een groot aantal taken. De commissie speelt een rol bij: - het verschaffen van neutrale informatie over het onderwerp van het referendum; - de wijze van indienen en beoordelen van inleidende en definitieve verzoeken; - het adviseren over de vraagstelling van het referendum; - de controle op het verloop, het voorlopig vaststellen van de uitslag van de stemming en de uitkomst daarvan wordt opgenomen in een concept-besluit voor Provinciale Staten.
Er is gekozen voor een ad hoc referendumcommissie per referendumverzoek. Het is immers niet de verwachting dat de commissie een permanente taak heeft. De referendumcommissie bestaat uit vijf personen, een voorzitter en vier leden. De commissieleden worden benoemd door gedeputeerde staten maar pas nadat het gevoelen daarover is ingewonnen bij Provinciale Staten. De onafhankelijke referendumcommissie wordt ingesteld,zodra er een inleidend verzoek bij Provinciale Staten is ingediend. De commissieleden kunnen geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van Provinciale Staten.
Er is een bepaling opgenomen die erin voorziet dat aan personen die deelnemen aan het referendum een subsidie kan worden verstrekt. Het verstrekken van subsidie kan een nuttig effect hebben op het voeren van een debat over het onderwerp van een referendum. Provinciale Staten bepalen vooraf een subsidieplafond en een verdeelsleutel van de subsidies, bijvoorbeeld 40% van de subsidie is bestemdvoor de tegenstanders en 40% voor de voorstanders van het besluit en daarnaast 20% voor de neutrale dan wel informerende activiteiten. Gedeputeerde Staten wordt opgedragen om een subsidieregeling daarvoor op te stellen en uit te voeren. Er wordt geen subsidie beschikbaar gesteld voor de initiatiefnemers voor de fase van het inleidend en het definitief verzoek om een referendum te houden.
Kosten van referendum/financiële gevolgen
In de verordening wordt voor allerlei activiteiten de medewerking gevraagd/gevorderd van de gemeenten bij een referendum. Hier zijn kosten aan verbonden. Het gaat daarbij met name om kosten van de stemprocedure, zoals de kosten van verzending van de oproepingskaarten en stembiljetten, huur van stemlokalen, presentiegelden voor stembureauleden, stembussen, ambtelijke kosten en actualiseren van het kiesregister. De provincie dient de kosten voor de gevraagde medewerking van gemeenten op grond van de Provinciewet te compenseren. Er is geen ervaring met een provinciaal referendum. De praktijk zal moeten uitwijzen wat de hoogte van de kosten bij de gemeenten zijn en op basis daarvan de vergoeding worden bepaald. Daarnaast zijn er kosten verbonden aan de instelling van een ad hoc referendumcommissie. Het betreft dan met name de presentiegelden van de vijf commissieleden en hun ambtelijke ondersteuning. Voorts wordt een subsidieverordening vastgesteld voor de campagne van voor- en tegenstanders van het referendum onderwerp. Tenslotte zijn er kosten voor de communicatie en voorlichting over het referendumin de diverse media en het opstellen van voorlichtingsmateriaal. Op basis van een indicatieve berekening worden de uitvoeringskosten van een provinciaal referendum begroot op ongeveer €1,8 miljoen. Bij een gecombineerde verkiezing zou het bedrag iets lager kunnenzijn, in verband met efficiencyvoordelen bij verzending van oproepingskaarten en stembiljetten en bemensing van stembureaus.
Elektronische handtekening en DigiD
In de provinciale referendumverordening wordt (nog) geen mogelijkheid geboden om via een elektronische handtekening steun te verlenen aan een referendumverzoek. Op grond van afdeling 2.3 Awb kan een bestuursorgaan de elektronische weg openstellen voor referendum verzoeken. Er kunnen nadere eisen worden gesteld aan het gebruik van de elektronische handtekening. De elektronische handtekening voor referendumverzoeken komt naast en niet in plaats van de traditionele handtekening. Opgemerkt wordt dat de bij het zetten van een handgeschreven handtekening ter ondersteuning van een referendum-verzoek de handtekening verschillende functies heeft. De handtekening dient ter authenticatie en identificatie (vaststellen van de identiteit van een persoon) en om de wilsuiting vast te leggen (van belang in het kader van rechtsgevolg en of bewijsvoering). Deze functies zijn ook via de elektronische handtekening te bewerkstelligen. Er zijn diverse niveaus van elektronische handtekeningen. Het verschil zit hem in de waarborgen waarmee de handtekening is omkleed. Een eenvoudige vorm van een elektronische handtekening is een gescande handtekening die aan een elektronisch document is toegevoegd. De keuze voor het benodigde niveau van een handtekening dat voldoende betrouwbaar is voor de desbetreffende webdienst/handeling is de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan (art 2:15, derde lid Awb). In het wetsvoorstel van de Kamerleden Dubbelboer, Duyvendak en Van der Ham houdende regels inzake het raadgevend referendum (Kamerstukken 2005-2006, nr. 20 372) is de mogelijkheid om verzoeken in te dienen en ondersteuningsverklaringen af te leggen langs elektronische weg nog niet geoperationaliseerd. In het wetsvoorstel is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur deze mogelijkheid pas kan worden opengesteld, indien verzekerd is dat deze wijze geen afbreuk doet aan de vereisten van toezicht en betrouwbaarheid. Deze vereisten omvatten een adequate controle van de identiteit van de verzoeker, van zijn kiesgerechtigheid en van het voorschrift dat één verzoeker niet meer dan één verzoek of verklaring mag indienen per referendum. De Kiesraad heeft op 1 oktober 2013 advies uitgebracht over genoemd wetsvoorstel en over dit onderwerp opgemerkt het wenselijk te vinden dat er duidelijkheid komt over deze mogelijkheid. De Raad vindt zelf dat dit wel zou moeten kunnen, mits voldoende betrouwbaar. De behandeling en invoering van de (ontwerp)Wet raadgevend referendum en meer specifiek het onderdeel elektronische handtekening en DigiD wordt afgewacht. Voor dit moment de constatering dat er nog geen ervaring is opgedaan met het toepassen van een elektronische handtekening bij een referendumverzoek. Ook de VNG heeft deze mogelijkheid nog niet in de modelverordening opgenomen.Tenslotte wordt opgemerkt dat er op dit moment nog onduidelijkheid is wie bevoegd zijn gebruik te maken van DigiD en voor welke doeleinden. Zodra daarover relevante informatie bekend is, wordt dat aan Provinciale Staten gemeld en geduid. De mogelijkheid van een schriftelijke stemming (stemmen per brief) is niet in de referendumverordening opgenomen. In 2007 concludeerde de «Adviescommissie inrichting verkiezings-proces» (commissie Korthals-Altes) in haar rapport «Stemmen met vertrouwen» dat stemmen in een stemlokaal de hoofdvormvan stemmen zou moeten zijn. Volgens het rapport wordt bij andere vormen van stemmen, zoals internet-, telefoon- en briefstemmen, in mindere mate aan de waarborgen voor het verkiezingsproces (transparantie, controleerbaarheid, integriteit, kiesgerechtigheid, stemvrijheid, stemgeheim, uniciteit en toegankelijkheid) voldaan dan bij stemmen in een stemlokaal. Mede op basis van dit advies en de evaluatievan schriftelijke verkiezingen bij waterschappen, is een wetswijziging in voorbereiding die ertoe strekt dat in 2015 de waterschapsverkiezingen worden gecombineerd met die van Provinciale Staten.
2. Hoofdlijnen van de referendumverordening
Deze verordening bevat een volledige regeling van het raadgevend referendum op provinciaal niveau. In hoofdlijnen bevat de verordening de volgende onderdelen die per hoofdstuk zijn onderverdeeld en nader worden toegelicht. Aansluitend volgt, voor zover nodig, een artikelsgewijze toelichting.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In hoofdstuk 1 worden enkele begrippen omschreven. Het raadgevend referendum heeft betrekking opconceptbesluiten van Provinciale Staten. De (concept)besluiten van gedeputeerde staten en van de commissaris van de Koning zijn niet referendabel. Voorts wordt in dit hoofdstuk gemeld het benodigde aantal kiesgerechtigden voor het inleidend verzoek en het definitief verzoek voor een referendum.
Hoofdstuk 2 Voorwerp van referendum
In hoofdstuk 2 zijn de uitzonderingen voor een referendum opgenomen. De reikwijdte van het raadplegend referendum omvat in beginsel de voorgenomen besluiten die door Provinciale Staten worden genomen. Een aantal onderwerpen waarover Provinciale Staten een besluit nemen, leent zich echter minder goed voor een referendum. In de verordening is een lijst met uitzonderingen opgenomen, gebaseerd op de ervaringen van onder meer de Tijdelijke referendumwet en gemeentelijke verordeningen. Voorkomen moet worden dat de verordening een leeg instrument wordt, waarbij het praktisch onmogelijk wordt een referendum te organiseren. Maar aan de andere kant is het voor de inwoners belangrijk dat duidelijk is voor welke besluiten geen referendum kan worden gehouden. De algemene uitzonderingsgrond (artikel 2.1, sub l) benadrukt en garandeert de beoordelingsvrijheid van Provinciale Staten. PS kunnen bij meerderheid besluiten om een referendum niet te houden in verband met een ongewenst gevolg van het houden van een referendum over een voorgenomen PS-besluit. Het gaat hierbij dan bijvoorbeeld om bezwaar of beroep (korte termijnen waarop besluiten moeten worden genomen), het voeren van een rechtsgeding, het uitstel van een besluit leidt mogelijktot grote financiële claims of waarvan de inwerkingtreding of uitvoering niet kan worden uitgesteld vanwege de ermee gemoeide spoedeisende provinciale belangen. Met deze bepaling wordt de verantwoordelijkheid en beoordeling voor het houden van een referendum bij PS gelegd. Het spreekt voor zich dat het niet houden van een referendum op basis van deze bepalingeen grote verantwoordelijkheid bij PS leggen en dus zeer terughoudend moeten worden toegepast.
In hoofdstuk 3 wordt bepaald welke personen kiesgerechtigd zijn voor het referendum. Voor de kiesgerechtigdheid voor het referendum is aangesloten bij de kiesgerechtigheid voor Provinciale Staten. Het referendum is immers een instrument om inwoners bij de besluitvorming te betrekken.
Hoofdstuk 4 regelt de indeling in bepalingen over de stembureaus. Op basis van ervaring kan worden gesteld dat het aantal handelingen op een stembureau voor een referendum beperkt is. Er kan volstaan worden met een bemensing van drie vaste leden. De voorzitter ontvangt de oproepingskaart, een lid geeft het stembiljet uit en een ander lid ziet toe op een ordentelijk verloop. Ook de telling na afloop van de stemming vraagt een relatief beperkt aantal handelingen. Er worden vier stapels van stembiljetten gemaakt: voor, tegen, blanco en ongeldig. Bij een eventuele combinatie van een referendum met een verkiezing kan het aantal leden van het stembureau worden gewijzigd. Het verloop van de referendumprocedure In de hoofdstukken 5 tot en met 9 zijn de verschillende fasen van de referendumprocedure geregeld, vanaf de indiening van het inleidend verzoek en de daarop volgende fase van het definitieve verzoek tot en met de fase van de stemming en de vaststelling van de uitslag van het referendum.
Overzicht werkverdeling op hoofdlijnen
De fase van de stemming en de vaststelling van de voorlopige uitslag van het referendum is het deel van de procedure dat het meest overeenkomt met de gang van zaken bij verkiezingen. Het omvat de voorbereiding van de stemming, de oproeping van de kiezers, het verloop van de stemming en de berekening van de voorlopige uitslag tot op het niveau van het stembureau. In verband hiermee wordt op overeenkomstige wijze, en met gebruik van dezelfde organen deze fase van een referendum doorlopen als bij de verkiezingen. Het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester zijn verantwoordelijk voor alles wat te maken heeft met de organisatie van de stemming zoals de registratie van de kiesgerechtigdheid, de oproeping van de kiezers, de samenstelling van de stembureaus, de inrichting van stemlokalen, het drukken van stembiljetten, het verlenen van een kiezerspas, het stemmen bij volmacht in het eigenstemdistrict en dergelijke.
Inleidend en definitief verzoek
De hoofdstukken 5 en 6 bevatten voorschriften voor de indiening van verzoeken, respectievelijk het afleggen van ondersteuningsverklaringen, het tellen daarvan, de controle, en de beoordeling van het inleidend respectievelijk het definitieve verzoek.
Hoofdstuk 5 Inleidend verzoek referendum
Hoofdstuk 5 heeft betrekking op de fase van het inleidend verzoek. Kiesgerechtigden nemen het initiatief tot een referendum. Hiertoe kunnen zij een verzoek indienen tot het houden van een referendum. Een referendum biedt de inwoners de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de politieke besluitvormingdie in hun ogen verkeerd dreigt te lopen. Het is logisch dat inwoners dan ook zelf kunnen beslissen, wanneer dit noodzakelijk is. In de verordening is gekozen voor een eenvoudige procedure. De initiatiefnemers kunnen een formulier opvragen bij de griffier en deze fotokopiëren om verder te verspreiden. Dit is een ander systeem dan de Tijdelijke referendumwet (Trw) voorschreef voor het indienen van een inleidend verzoek namelijk, dat kiesgerechtigden die een verzoek wilden indienen individueel naar het gemeentehuis moesten gaan. In dat systeem kan op het gemeentehuis direct de identiteit (kiesgerechtigdheid) van de ondertekenaar worden gecontroleerd aan de hand van het GBA. In het VNG-model is dit zogenaamde ‘brengsysteem’ opgenomen. Bij gemeenten gaat het vaak om relatief weinig verzoeken, variërend van enkele tientallen tot enkele honderden. In deze verordening gaat het om minstens enkele duizenden verzoeken en mogelijk afkomstig uit 26 gemeenten uit de provincie Utrecht. In navolging van de Initiatiefwet raadgevend referendum is in deze verordening ervoor gekozen dat de initiatiefnemers hun verzoeken bij Provinciale Staten indienen. Provinciale Staten stellende verzoeken in handen van de referendumcommissie en die controleert de geldigheid van de verzoeken steekproefsgewijs. Het inleidend verzoek wordt uiterlijk twee weken voor de statenvergadering ingediend bij de griffier en wordt later mogelijk gevolgd door een definitief verzoek. Er wordt daarvoor gebruik gemaakt van een formulier overeenkomstig een door gedeputeerde staten vastgesteld het model. Het totaal van de ontvangen verzoeken om een referendum wordt vervolgens zo spoedig mogelijk in handen van de voorzitter van de referendumcommissie gesteld. Het doel van het inleidend verzoek is tweeledig. Provinciale Staten moeten op korte termijn beslissen of een onderwerp referendabel is en niet valt onder de uitzonderingen genoemd in artikel 2.1. De referendumcommissie adviseert hierover. Daarnaast moet aangetoond worden dat een onderwerp niet alleen leeft bij een groep inwoners, maar op enig draagvlak in de provincie kan steunen. Hiertoe wordt een aantal handtekeningen overlegd. Op kortetermijn is het voor inwoners dan duidelijk of het zin heeft om handtekeningen te verzamelen ter ondersteuning van het definitief verzoek. Provinciale Staten zullen bij hun beslissing, mede op basis van het advies van de referendumcommissie, ook toetsen aan het bepaalde in artikel 2.1. in casu valt het onderwerp van de referendum niet onder de uitzonderingsgronden. Is het onderwerp van het besluit referendabel of niet! De formulieren met handtekeningen worden door de referendumcommissie gecontroleerd. De identiteit(kiesgerechtigheid) van de ondertekenaars wordt steekproefsgewijs gecontroleerd aan de hand vanhet GBA (gemeentelijk basisadministratie). Voor de controle van de kiesgerechtigheid dient de referendumcommissie toegang te hebben tot het BRP (basisregistratie personen). Op advies van de referendumcommissie besluiten Provinciale Staten over de toelating van het inleidend verzoek. Voor de toelating moet voldaan zijn aan: referendabel verzoek, tijdige indiening van het verzoek, gebruik van het voorgeschreven formulier en een voldoende aantal handtekeningen. Als Provinciale Staten positief besluiten over het inleidend verzoek om een referendum te houden wordt de besluitvorming over het voorgenomen besluit (dit is dan het ontwerpbesluit) opgeschort. De beraadslaging over het voorgenomen besluit vindt wel plaats maar de beslissing vindt plaats na het gehouden referendum. Provinciale Staten nemen de uitkomst daarvan mee in hun weging en besluitvorming. Het inleidend verzoek is te beschouwen als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Hoofdstuk 6 Definitief verzoek referendum
Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de fase van het definitieve verzoek tot het houden van een referendum.Het inleidend verzoek wordt gedefinieerd als het totaal aantal individueel ingediende verzoeken tot hethouden van een referendum. Als het definitieve verzoek wordt aangemerkt het totaal aantal verklaringenter ondersteuning van het inleidend verzoek. Nadat Provinciale Staten het inleidend verzoek hebben toegelaten dienen de indieners daarvan zorgte dragen voor voldoende geldige ondersteuningsverklaringen, om een definitief verzoek te kunnenindienen. Zij hebben daarvoor zes weken de tijd. Op hoofdlijnen is de procedure voor het definitiefverzoek gelijk aan dat van het inleidend verzoek. De referendumcommissie beoordeelt het definitieve verzoek en adviseert daarover aan ProvincialeStaten. De controle op de ondersteuningsverklaringen kan geschieden door een steekproef, waarvoorgedeputeerde staten nog nadere regels zullen stellen. Het gaat er met name om of er voldoende geldigeondersteuningsklaringen zijn ingediend. De referendumcommissie houdt een openbare zitting op de tweede dag na afloop van de termijn vanzes weken, waarbinnen de benodigde handtekeningen worden verzameld. De voorzitter van de referen-dumcommissie maakt het totaal aantal verklaringen bekend, het aantal geldige en ongeldige verklaringenen tenslotte het advies dat de commissie heeft opgesteld over het onderzoek van het definitief verzoek. Provinciale Staten nemen een besluit over het definitief verzoek, mede op basis van het advies van dereferendumcommissie. Het is praktisch als de Staten dan tegelijk een besluit nemen over de dagwaarop het referendum wordt gehouden (zie hierna de stemming).
Hoofdstuk 7 bevat verder bepalingen over de stemming, de kosteloze verkrijgbaarheid van de tekst van de aan het referendum onderworpen besluit en het verstrekken van informatie over de aan het referendum onderworpen besluit. Ook bevat het bepalingen voor de voorbereiding en het verloop van de stemming, het stemmen met behulp van een kiezerspas en het stemmen bij volmacht. Provinciale Staten stellen binnen een week, nadat besloten is dat een referendum wordt gehouden, de datum waarop het referendum wordt gehouden vast. Het heeft de voorkeur dat dit besluit gelijktijdig wordt genomen als wordt besloten over de toelating van het definitief besluit. Alsdan kunnen beide besluiten tegelijk worden bekend gemaakt. Bij het bepalen van de datum van het referendum is het van belang dat er voldoende voorbereidingstijd is voor de organisatie van het referendum, zoals het opstellen van de lijst van kiesgerechtigden, huren van stemlokalen, bemensing van stemlokalen, drukwerk, campagne voeren voor het referendum e.d. In de praktijk betekent dit dat met een termijn van tien tot twaalf weken na het besluit van de dag van de stemming rekening moet worden gehouden. In de periode van vier maanden, waarbinnen de datum voor een referendum moet vallen kan zich de mogelijkheid voordoen dat er nog een andere verkiezing wordt gehouden voor de gemeenteraad, Provinciale Staten, Tweede Kamer of Europees parlement. Het is mogelijk dat beide verkiezingen dan worden gecombineerd. Van de combinatie van beide verkiezingen kan een gunstig effect uitgaan, dat leidt tot een hogere opkomst en een vermindering van de kosten. Op voorstel van de referendumcommissie stellen Provinciale Staten de vraagstelling voor het referendum vast. De vraagstelling moet objectief en voldoende duidelijk zijn. Het is praktisch als de vraagstelling aansluit bij het conceptbesluit van de Staten. Er is geen vast bedrag beschikbaar voor een referendum. Er is voor gekozen dat Provinciale Staten een bedrag beschikbaar stellen, als is besloten dat een referendum wordt gehouden. Het budget is onder meer nodig voor de kosten van de organisatie van het referendum, de voorlichting, subsidie voor de initiatiefnemers en de kosten van de referendumcommissie. De procedures rond de stemming sluiten aan bij de procedure voor provinciale statenverkiezingen, zoals in de Kieswet en Kiesbesluit zijn opgenomen. Vandaar dat deze van overeenkomstige toepassing zijn. Dat geldt ook voor de kiezerspas en de volmacht.
Hoofdstuk 8 regelt de stemopneming door het stembureau. Het is voor een groot deel ontleend aan hoofdstuk N van de Kieswet en verklaart dan ook diverse artikelen van dat hoofdstuk van de Kieswet van overeenkomstige toepassing. Van belang is te bepalen in welke gevallen aan de uitslag van het raadgevend referendum een formeel gevolg is verbonden. De uitslag van het referendum wordt geacht geldig te zijn, wanneer ten minste 30 procent van de kiesgerechtigden zijn stem geldig heeft uitgebracht. Het percentage kan lager zijn dan het gemiddelde opkomstpercentage bij de statenverkiezingen, maar moet hoog genoeg zijn om een drempel op te werpen. Op deze wijze komen alleen onderwerpen aan bod die door een redelijk deel van de inwoners van de provincie Utrecht als van belang worden beschouwd, zonder dat het praktisch onmogelijk zal worden een geldige uitslag te krijgen.
Hoofdstuk 9 Vaststelling uitslag
Hoofdstuk 9 heeft betrekking op de vaststelling van de uitslag van het referendum. Dit hoofdstuk is voor een belangrijk deel vormgegeven naar analogie van overeenkomende bepalingen van de hoofdstukken O en P van de Kieswet, maar is wel volledig uitgeschreven in de referendumverordening zelf. De vaststelling van de uitslag van het referendum is opgedragen aan Provinciale Staten, op grond van het proces-verbaal van de opkomst en de voorlopige uitslag van het referendum dat is opgesteld door de referendumcommissie. De referendumcommissie heeft niet alleen tot taak de uitslag van het referendum vast te stellen, maar ook het beslechten van de geschillen die over de geldigheid van destemming en de vaststelling van de uitkomsten van de stemming door de stembureaus, zijn ontstaan. Provinciale Staten stellen de uitslag van het referendum vast en maken de opkomst en uitslag bekend door een afschrift van het proces-verbaal te plaatsen in de huis-aan-huisbladen.
Hoofdstuk 10 Referendumcommissie
Hoofdstuk 10 bevat de bepalingen over de referendumcommissie. In dit hoofdstuk wordt geregeld uit hoeveel leden de commissie bestaat en hoe ze worden benoemd. Tevens worden de belangrijkste taken van de commissie opgesomd. De taken en werkzaamheden van de provinciale referendumcommissie hebben betrekking op de advisering over de vraagstelling van het referendum (neutraal en objectief), het controleren en beoordelen van het inleidende verzoek en het definitieve verzoek. Naar analogie van de Kieswetbepalingen worden de werkzaamheden van de voorzitter van het hoofdstembureau (burgemeester) door de voorzitter vande referendumcommissie uitgevoerd voor wat betreft de voorlopige vaststelling van de uitslag van destemming. Zie ook het algemene deel van de toelichting.
Hoofdstuk 11 bevat de strafbepalingen die in grote lijnen dezelfde gedragingen strafbaar stellen als in de Kieswet. Provinciale Staten kunnen op grond van artikel 150, Provinciewet, op overtreding van een verordening straf stellen. De genoemde strafbare feiten worden aangemerkt als een overtreding.
Hoofdstuk 12 Overgangs- en slotbepalingen
Hoofdstuk 12 bevat bepalingen over de inwerkingtreding en de citeertitel. Deze verordening bevat een volledige regeling voor het referendum, maar voor de volledigheid is een vangnetbepaling opgenomen. Indien deze verordening een lacune bevat over een bepaalde situatie bij het referendum, dan zijn de bepalingen van de Kieswet en het Kiesbesluit van overeenkomstige toepassing. Er is geen ervaring met het een provinciaal referendum. Het is daarom gewenst dat na afloop van het eerste provinciaal referendum een evaluatie wordt gehouden.
De kiesgerechtigdheid voor de Provinciale Statenverkiezingen, waaraan de kiesgerechtigdheid is gekoppeld, is omschreven in artikel B 2 van de Kieswet. Vereist is dat men ingezetene is van de provincie, Nederlander is en op de dag van de stemming de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. De kiesgerechtigdheid wordt beoordeeld naar de toestand op de datum van het besluit tot vaststelling van de dagvan de stemming voor het referendum (met uitzondering van het vereiste van de achttienjarige leeftijd,dat wordt beoordeeld naar de situatie op de dag van de stemming).
Artikel 3.2 Bij Volmacht kunnen stemmen kiesgerechtigden van wie rechtmatig hun vrijheid is ontnomen
In artikel B 6 van de Kieswet is voorgeschreven dat kiesgerechtigden aan wie op de dag van de stemming rechtmatig hun vrijheid is ontnomen, alleen bij volmacht kunnen stemmen.
Artikel 3.3 Registratie kiesgerechtigheid
Voor de registratie van de kiesgerechtigdheid voor referenda in de gemeentelijke administratie kan eenvoudig worden verwezen naar de registratie van de kiesgerechtigdheid voor de op hetzelfde niveau gehouden verkiezingen. Hierdoor werken ook de in de artikelen D 4 tot en met D 7 van de Kieswet geregelde voorzieningen inzake inlichtingen omtrent de registratie als kiezer en verzoeken om herziening van de registratie automatisch door naar de kiesgerechtigdheid voor referenda. De Wet basisregistratie personen (Wet BRP) wordt de nieuwe grondslag voor de basisregistratie van persoonsgegevens en vervangt de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA).
Artikelen 5.3 en 6.3 Eén verzoek per verzoek en per besluit
Een verzoeker mag niet meer dan één verzoek tot het houden van een referendum over hetzelfde besluit en niet meer dan één ondersteuningsverklaring over hetzelfde inleidend verzoek indienen. Overtreding van het voorschrift leidt ingevolge artikel 5.3 en 6.3 van het voorstel tot ongeldigverklaring van alle verzoeken respectievelijk ondersteuningsverklaringen die afkomstig zijn van die persoon. Ook kan betrokkene worden vervolgd wegens een verdenking van valsheid in geschrifte. Een ingediend verzoek respectievelijk een afgelegde ondersteuningsverklaring kan niet worden ingetrokken. De Kieswet bevat een bepaling van dezelfde strekking voor ondersteuningsverklaringen over de kandidaatstelling. Het voorschrift is noodzakelijk om discussie over de rechtsgeldigheid van verzoeken en verklaringen te vermijden. Dergelijke discussies zouden de tijdige en juiste vaststelling van het totale aantal verzoeken en verklaringen in de weg kunnen staan. Op het formulier voor de verzoeken en verklaringen zal de verzoeker gewezen worden op de onmogelijkheid van intrekking van zijn verzoek respectievelijk zijn verklaring.
Artikelen 5.5 en 6.5 Beoordeling inleidend en definitief verzoek
Uit het systeem van de referendumverordening vloeit voort dat de referendumcommissie niet kan beoordelen of de gegevens op een lijst ook daadwerkelijk zijn ingevuld door de persoon op wie de gegevensbetrekking hebben. Wel kan worden beoordeeld of het verzoek gegevens bevat van een persoon die als kiesgerechtigde in de gemeentelijke basisadministratie is opgenomen. Indien een verzoek of een ondersteuningsverklaring onjuiste gegevens bevat, worden zij ook ongeldig verklaard. Deze toevoeging vloeit voort uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak over de Tijdelijke referendumwet.
Artikel 6.2 Indienen ondersteuningsverklaringen
Niet altijd is met zekerheid vast te stellen op welk moment een besluit onherroepelijk wordt. Daarom wordt in artikel 44 voorgesteld de termijn voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen te laten aanvangen na de bekendmaking van het besluit tot toelating van het inleidend verzoek, dan wel – indien het verzoek niet is toegelaten en de Afdeling bestuursrechtspraak een beroep tegen dit besluit gegrond verklaart – na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak.
Artikel 6.13 Toelating definitief verzoek betekent referendum houden
Dit artikel is opgenomen om duidelijk te stellen dat uit het besluit tot toelating van een definitief verzoek voortvloeit dat er een referendum wordt gehouden. Alleen over de vraag wanneer, en niet over de vraag óf het referendum plaatsvindt, dient nog een besluit te worden genomen.
Artikel 7.3 Tekst referendum kosteloos verkrijgbaar
Dit artikel bevat een minimumverplichting tot het geven van voorlichting. De gemeenten zijn, op grond van het eerste lid, gehouden de tekst van de wet gedurende vier weken voorafgaande aan de stemming voor een ieder gratis ter gemeentesecretarie beschikbaar te hebben. Het gaat hier uitsluitend om de tekst van het besluit, zonder nadere toelichting. Aangezien deze tekst veelal niet het meest geschikte middel is om op beknopte en overzichtelijke wijze informatie te verschaffen over de strekking van het besluit, is er niet voor gekozen dit huis-aan-huis te verspreiden, maar uitsluitend om deze op een centraal punt binnen elke gemeente voor een ieder beschikbaar te hebben. Daarnaast is een verplichting opgenomen voor de referendumcommissie om informatie te verstrekken over een aan een referendum onderworpen besluit. De referendumcommissie heeft de vrijheid om zelf te bepalen op welke wijze deze informatieverplichting het beste kan worden ingevuld.
Artikel 7.4 Vraagstelling referendum
Op het stembiljet wordt de vraag opgenomen of de kiezer voor of tegen de aan het referendum onderworpen besluit is. Op stembiljetten bij verkiezingen wordt als waarborg voor de echtheid van het stembiljet de handtekening van de voorzitter van Provinciale Staten afgedrukt. Aangezien bij referenda geen sprake kan zijn van per kieskring verschillende stembiljetten, is in dit artikel gekozen voor de handtekening van de voorzitter van Provinciale Staten.
Artikel 8.2 Vaststelling aantal uitgebrachte stemmen
Bij het referendum behoeven door het stembureau slechts enkele aantallen te worden vastgesteld: het aantal voorstemmers, het aantal tegenstemmers en het aantal ongeldige stemmen, waaronder mede de blanco stemmen zijn te begrijpen. Daarnaast wordt het aantal kiesgerechtigden vastgesteld. Dit is nodig omdat de geldigheid van de uitslag afhankelijk wordt gesteld van het halen van een bepaald percentage van het aantal kiesgerechtigden.
Artikelen 9.1 - 9.11 Vaststelling uitslag referendum
Deze artikelen hebben betrekking op de vaststelling van de voorlopige uitslag van het referendum door de referendumcommissie en de vaststelling van de uitslag door Provinciale Staten. Gedeeltelijk lopen de artikelen parallel met de bepalingen van hoofdstuk P van de Kieswet (uitgezonderd regeling van de zetelverdeling c.a.).
Artikel 9.2 - 9.4 Referendumcommissie onderzoekt geldigheid stemming
De referendumcommissie stelt niet alleen de uitslag van de stemming vast, maar neemt ook een beslissing over in verband met de stemming of de vaststelling van de uitslag gerezen geschillen. De commissie neemt kennis van deze geschillen, hetzij door middel van de processenverbaal van de stembureaus, hetzij doordat bij de vaststelling van de uitslag tijdens de openbare zitting bezwaren worden ingebracht. Evenals bij verkiezingen, kan de referendumcommissie ambtshalve of naar aanleiding van bezwaren overgaan tot hertelling van de in een of meer stemdistricten uitgebrachte stemmen. Daarnaast heeft de referendumcommissie de bevoegdheid de stemming in een of meer stemdistricten ongeldig teverklaren, zodat een nieuwe stemming moet plaatsvinden. De referendumcommissie zal hiertoe in de praktijk overigens alleen overgaan, indien de ongeldigheid van de stemming van invloed kan zijn geweest op de vaststelling of het referendum heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing. De stemming is geldig als bij een opkomst van tenminste 30% van de kiesgerechtigden zijn stem heeft uitgebracht. Dit percentage is lager dan de gemiddelde opkomst bij provinciale statenverkiezingen, maar is hoog genoeg om een drempel op te werpen. Op deze wijze komen onderwerpen aan de orde die een redelijk deel van de inwoners van de provincie Utrecht belangrijk vindt.