Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wijk bij Duurstede

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWijk bij Duurstede
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2015
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Onbekend

01-12-2014

De Wijkse Courant d.d. 07-01-2015, Gemeenteblad 2015-066 op www.wijkbijduurstede.nl, www.overheid.nl

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2015

 

 

Wmo voor 2015

Beleidsregels

maatschappelijke ondersteuning

2015

Versie december 2014

Inhoud

1.Inleiding 4

Wmo voor 2015 5

  • 2.

    Procedure 5

  • 2.

    1 Hulp- en ondersteuningsvraag 6

  • 2.

    2 Melding 6

  • 2.

    3 Onderzoek 6

  • 2.

    4 Aanvraag 7

  • 2.

    5 De beschikking 7

2.6. Mandatering 7

  • 3.

    Criteria voor een maatwerkvoorziening 9

  • 3.

    1 Hoofdverblijf 9

  • 3.

    2 Langdurig noodzakelijk 9

  • 3.

    3 Voorliggende voorzieningen 9

  • 3.

    4 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving 10

  • 3.

    5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen 10

  • 3.

    6 Goedkoopst adequate kwalitatief passende maatwerkvoorziening 10

  • 3.

    7 Collectieve voorzieningen 10

  • 3.

    8 Verantwoordelijkheden cliënt versus college 11

  • 4.

    Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen 12

  • 4.

    1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen 12

  • 4.

    2 Eigen bijdrage algemene voorziening 12

  • 5.

    Maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden 13

  • 5.

    1 Hulp bij het huishouden 13

5.1.2. Voorliggende voorzieningen 13

5.1.3 Gebruikelijke hulp 14

5.1.5 Voorzetten hulp na overlijden huisgenoot 15

5.1.6 Invloed van de woning of woonvorm op de hulp bij het huishouden 15

  • 6.

    Maatwerkvoorziening Begeleiding 16

  • 6.

    1 Vormen van Begeleiding 16

6.1.1 Groepsbegeleiding 16

6.1.2 Individuele begeleiding 16

6.2. Indiceren Begeleiding 16

6.2.1. Beperkingen 17

6.2.2. Terreinen 18

6.3 Voorliggende voorzieningen 19

6.3.1. Behandeling 19

6.3.2. (Wettelijk) voorliggende voorzieningen 19

6.3.3. Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp 20

6.4 Omvang begeleiding 20

6.4.1. Omvang Individuele Begeleiding 21

6.4.2.Omvang Groepsbegeleiding 21

6.5 Vervoer naar Dagbesteding 21

6.6. Kortdurend verblijf 22

  • 6.

    7 Beschermd wonen 23

  • 7.

    Maatwerkvoorzieningen: Rolstoelvoorziening en sportvoorziening 24

7.1. Rolstoelvoorziening 24

  • 7.

    2 Sportvoorziening 24

  • 8.

    Maatwerkvoorzieningen wonen 25

8.1. Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen 25

8.2. Normaal gebruik van de woning 25

8.3. Bezoekbaar 26

8.4. Woningsanering 26

8.5. Grote woningaanpassingen versus verhuizen 26

8.6. Voorzienbaarheid 28

8.7. Verhuiskosten 28

  • 9.

    Vervoer 30

  • 9.

    1 Regiotaxi 30

  • 9.

    2 Collectief vervoer versus individueel vervoer 31

  • 9.

    3 Vervoersdoeleinden 31

  • 9.

    4 Vervoersmiddelen voor mensen met een beperking 31

9.4.1 Aangepaste fietsen 32

9.4.2 Scootmobiel 32

9.4.3 Gesloten buitenwagen 32

9.4.4 Auto-aanpassingen 32

  • 10.

    Regels voor een persoonsgebonden budget (Pgb) bij een maatwerkvoorziening 33

  • 10.

    1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget (pgb) 33

10.1.1 Gemotiveerd plan 33

10.1.2 Bekwaamheid van de aanvrager 33

10.1.3 Kwaliteit van dienstverlening 33

  • 10.

    2 Voorlichting 34

  • 10.

    3 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder 34

  • 10.

    4 Beschikking persoonsgebonden budget 34

  • 10.

    5 Trekkingsrecht 34

  • 10.

    6 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers 35

  • 10.

    7 Hoogte persoonsgebonden budget 35

10.7.1 Pgb voor hulp bij het huishouden en Begeleiding 35

10.7.2 Persoonsgebonden budget bij rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen 36

  • 10.

    8 Overgangsrecht 37

  • 11.

    Slotbepalingen 38

  • 11.

    1 Indexering 38

  • 11.

    2 Inwerkingtreding 38

  • 1.

    Inleiding

Deze beleidsregels zijn als leidraad voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) bedoeld. De kaders voor deze beleidsregels (en het bijbehorende besluit) zijn vastgelegd in de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2015.

De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de „oude‟ Wet maatschappelijke ondersteuning.

Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de inwoner van de gemeente Wijk bij Duurstede met een ondersteuningsvraag, voor wat betreft de mate van het nemen van eigen verantwoordelijkheid en voor de wijze waarop hij zijn leven inricht en deelneemt aan het maatschappelijk leven. Vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een collectieve en/of algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de ondersteuningsvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren.

Om zorgvuldig te kunnen bepalen wat als een passende adequate ondersteuning geldt, is een onderzoek noodzakelijk. Zo nodig met gebruikmaking van een algemene, collectieve of een voorliggende voorziening, een maatwerkvoorziening en of er sprake is van een wettelijk voorliggende voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.

De Wmo 2015 en de verordening leggen deze toegangsprocedure daarom vast.

Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de „oude‟ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening in natura of pgb verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan cliënt daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar.

De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

De Wmo 2015 en de verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan wordt in deze beleidsregels uiteen gezet, met name hoe de uit te voeren regels zoals gesteld in de verordening en beleidsplan door het college worden toegepast.

De Wmo is op 1-1-2007 ingevoerd. In de oude wet was sprake van een compensatieplicht door gemeenten. Gemeenten moesten inwoners op grond van de Wmo 2007 compenseren voor hun beperkingen op 8 prestatievelden. Deze prestatievelden zijn in de Wmo 2015 losgelaten. Ook is er geen sprake meer van een compensatieplicht maar van het ondersteunen van inwoners bij de deelname aan de samenleving. Verder gaat de Wmo 2015 ervanuit dat mensen veel meer zelf moeten regelen en kunnen, zowel op financieel als sociaal gebied. Zo mogen gemeenten voor alle voorzieningen tot de kostprijs eigen bijdragen vragen en mag de gemeente van inwoners en samenleving verwachten dat zij meer zelf of via hun eigen sociale netwerk oplossen. Het doen van onderzoek naar de situatie van inwoners en de zelfredzaamheid op financieel en sociaal gebied is hierbij nog belangrijker geworden. 2. Procedure

2.1 Hulp- en ondersteuningsvraag

Wanneer een inwoner behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij bij loket WIJK maar ook bij andere hulp- of dienstverleners uit de gemeente zijn vraag stellen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor de inwoner om het ondervonden probleem op te lossen. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt dan zal een onderzoek worden gedaan waar een breder gesprek gevoerd zal worden. De professionals die hier uitvoering aan geven zijn geschoold in het voeren van “het gesprek”. Als de inwoner zich meldt bij loket WIJK wordt a.d.h.v. de soort melding bepaald of er een onderzoek, waar het gesprek onderdeel van uit maakt, wordt gevoerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een gezamenlijke checklist zodat alle levensgebieden (inkomen, gezondheid, relatie/gezin, etc.) worden besproken. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de ICF-classificatie en/of de zelfredzaamheidsmatrix. Van het gesprek worden door de gespreksvoerder aantekeningen gemaakt die zo nodig uitgewerkt worden tot een verslag. Dit verslag kan als aanvraag dienen of bij de (vervolg)aanvraag gevoegd worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden. De cliënt heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

2.2 Melding

Ongeacht welke hulp- of dienstverlener contact heeft gehad met de cliënt, op het moment dat de ondersteuningsvraag leidt tot een melding (en aanvraag) voor een maatwerkvoorziening neemt team WIJK het over. De cliënt ontvangt een bevestiging van de melding, waarin aangegeven wordt dat de cliënt de mogelijkheid heeft om vóór het brede gesprek, uiterlijk binnen zeven dagen na melding, een persoonlijk plan te overhandigen waarin gemotiveerd aangegeven is welke ondersteuning volgens de cliënt nodig is. Mensen worden voordat het brede gesprek plaats vindt gewezen op de mogelijkheid om onafhankelijke cliëntondersteuning in te schakelen en zij krijgen algemene informatie over het persoonlijk plan.

2.3 Onderzoek

Het gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van cliënt. Daarbij is aandacht voor:

  • -

    de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

  • -

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte aan ondersteuning en maatwerk;

  • -

    de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

  • -

    de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de cliënt;

  • -

    de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene, collectieve en andere voorliggende voorzieningen;

  • -

    welke eigen bijdrage voor de cliënt van toepassing is.

  • -

    Op verzoek van de VRU (veiligheidsregio Utrecht) zal tijdens het gesprek waar mogelijk en nodig ook het onderwerp ‘brandveiligheid’ van de woning worden besproken.

De adviseur loket WIJK doet op basis van de gegevens uit het brede gesprek nader onderzoek om te bepalen of cliënt een maatwerkvoorziening of dienst op grond van de Wmo nodig heeft. Het aanvragen van een medisch advies -bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies- kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Dit onderzoek vindt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken plaats. De adviseur loket WIJK zal samen met belanghebbende verder uitzoeken welke voorziening het meest geschikt- lees: als maatwerk - is in de situatie van cliënt. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining of het inmeten of een offerte opmaken door een aannemer kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.

2.4 Aanvraag

Als cliënt het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, burgerservicenummer (BSN), geboortedatum en een dagtekening, kan het verslag, inclusief eventuele aanvullende bijlagen, fungeren als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening; als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Een aanvraag kan alleen door team WIJK in behandeling worden genomen wanneer een aanvraagformulier of gespreksverslag voorzien van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening door belanghebbende (of gemachtigde) bij team WIJK is ingeleverd. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.

Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een andere organisatie behandeld moet worden, heeft de gemeente doorzendplicht (art. 2:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb)). In de praktijk wordt de volledige aanvraag met begeleidend schrijven (of telefoongesprek) geretourneerd aan cliënt. Slechts op uitdrukkelijk verzoek van cliënt kan de gemeente de aanvraag doorzenden naar de desbetreffende organisatie.

2.5 De beschikking

Belanghebbende ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 binnen 2 weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Awb de cliënt schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn met 8 weken. In de beschikking staat: de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit. De adviseur loket WIJK zal belanghebbende doorgaans vóór verzending van de beschikking informeren over de aard van de beslissing. Tegen deze beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.

2.6. Mandatering

Het afgeven van beschikkingen met indicaties voor zorg of ondersteuning is en blijft een bevoegdheid van het college. Gebruikelijk is dat het college deze bevoegdheid mandateert aan een ambtenaar of, zoals nu gebeurt, aan de coördinator van het Wmo-loket. In de artikelen 2.3.5. en 2.3.6. van de Wmo is bepaald dat het college beslist over een maatwerkvoorziening en een Pgb. In de artikelen 2.6.3. en 2.6.4. wordt ingegaan op de mogelijkheden van mandatering van bevoegdheden. Expliciet wordt benoemd dat het college ‘de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt’ (d.w.z. de toekenning van maatwerkvoorzieningen) desgewenst kan mandateren aan ‘een aanbieder’. Deze zinsnede is toegevoegd n.a.v. een amendement. In de toelichting op het amendement staat dat ook professionals die betrokken zijn bij de uitvoering van de Wmo, zoals huisarts en wijkverpleegkundige, in staat zouden moeten zijn om de rechten en plichten van de cliënt vast te stellen.

Uiteindelijk is de definitie van ‘aanbieder’ in de Wmo 2015 nog verder verbreed, nl. tot: ‘natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren’. Om die reden geeft de Wmo 2015 expliciet ruimte om de uitvoering van de wet, inclusief de toekenning van maatwerkvoorzieningen, te mandateren aan een coördinator in dienst van een andere instelling dan de gemeente. In de praktijk betekent dit dat de coördinator van loket WIJK (in dienst van stichting Binding) gemandateerd blijft om namens het college beschikkingen af te geven. De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de coördinator van loket WIJK, van stichting Binding en van de gemeente zullen (opnieuw) worden vastgelegd in een convenant.

3. Criteria voor een maatwerkvoorziening

3.1 Hoofdverblijf

Een voorwaarde om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat cliënt zijn

hoofdverblijf in de gemeente Wijk bij Duurstede heeft.

En hij moet ingeschreven staan in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van de

gemeente Wijk bij Duurstede.

Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in het GBA; cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in de gemeente Wijk bij Duurstede komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in het GBA- de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in het GBA geregeld moet zijn.

3.2 Langdurig noodzakelijk

De maatwerkvoorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter ondersteuning van een inwoner met beperkingen. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor ondersteuning moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor cliënt niet voldoende kan functioneren in het dagelijks leven. Hierbij kan de medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau voor sociaal medisch advies) een belangrijke rol spelen om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist anti-revaliderend werken. De medisch adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor hulp bij het huishouden kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat  cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.

3.3 Voorliggende voorzieningen

Wanneer blijkt dat cliënt niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene, collectieve voorzieningen zijn die de problemen die cliënt ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Algemene voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten, de was- en strijkservice en de ZZP-pool voor Hulp bij het Huishouden.  De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder vaak een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.

3.4 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

Voorliggend op de Wmo is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) of deze wet vervangende Wet langdurige zorg (WLZ), ziektekostenverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen voorziening/dienst worden verstrekt. Voorliggende voorzieningen vanuit de ziektekostenverzekeraar zijn o.a. verpleging en persoonlijke verzorging. Vanuit het UWV en de werkgever kan er aanspraak gemaakt worden op hulpmiddelen en coaching in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk. De AWBZ of WLZ is verantwoordelijk voor woningaanpassingen en diensten voor cliënten met een AWBZ of WLZ-aanspraak.

3.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

  • ·

    Het is niet speciaal bedoeld voor mensen met een beperking.

  • ·

    Het is algemeen verkrijgbaar en niet – aanzienlijk – duurder dan vergelijkbare producten.

  • ·

    Het kan voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie worden gerekend tot het normale aanschaffingspatroon.

Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning  is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop is, duurder dan een gewone fiets maar is wel betaalbaar voor de meeste mensen.

In geval van een laag inkomen (op bijstandsniveau) kan een beroep worden gedaan op bijzondere bijstand of kan de adviseur loket WIJK beoordelen wat een passende vergoeding in de individuele situatie van de cliënt is.

3.6 Goedkoopst adequate kwalitatief passende maatwerkvoorziening

De verstrekking van een voorziening op maat is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate passende voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven passend en de goedkoopste is. Indien cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een Pgb gebaseerd op de goedkoopst adequate passende voorziening.

3.7 Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe zijn het collectief vervoer en de scootmobielpool het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de regiotaxi Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking komt voor een kortingspas voor gebruik van de regiotaxi Alleen wanneer is aangetoond dat de regiotaxi niet geschikt is voor de cliënt, zal een individuele vervoersvoorziening (zoals een taxikostenvergoeding) worden verstrekt.

3.8 Verantwoordelijkheden cliënt versus college

In de verordening wordt uitgebreid de verantwoordelijkheid van het college en de

verantwoordelijkheid van de inwoner/cliënt benoemd. In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als inwoner/cliënt. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de inwoner/cliënt van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd.

4. Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de maatwerkvoorziening.

4.1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Voor bijna alle maatwerkvoorzieningen (behoudens rolstoelen) verstrekt na 1 januari 2015 vanuit de Wmo wordt een eigen bijdrage opgelegd. Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:

  • -

    de hoogte van het verzamelinkomen en het vermogen in box 3 (gebaseerd op twee jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag is gedaan) van cliënt;

  • -

    de samenstelling van het huishouden van cliënt;

  • -

    de leeftijd van cliënt;

  • -

    de kosten van het hulpmiddel of maatwerkvoorziening en pgb;

  • -

    reeds betaalde eigen bijdragen (zowel Wmo als AWBZ/Wlz ).

De duur van de eigen bijdrage:

In 2015 verandert er veel op het gebied van de eigen bijdrage en inkomensondersteunende maatregelen voor inwoners. Daarom heeft de gemeente ervoor gekozen eerst een uitgebreide analyse en monitoring van stapelingseffecten van diverse regelingen op het inkomen van mensen uit te voeren, voor er nieuw eigen bijdrage beleid wordt ingevoerd. Deze analyse wordt begin 2015 uitgevoerd. Het streven is om uiterlijk 1-7-2015 nieuw eigen bijdragenbeleid in te voeren. De tot die tijd gelden de eigen bijdragen zoals die zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2015.

De procedure:

  • ·

    De gemeente stuurt de cliëntgegevens naar het CAK;

  • ·

    Indien van toepassing verstrekt de zorgaanbieder gegevens over de daadwerkelijk geleverde diensten aan het CAK;

  • ·

    Het CAK stelt de eigen bijdrage vast;

  • ·

    Het CAK stuurt een definitieve beschikking naar de cliënt;

  • ·

    Het CAK stuurt de factuur naar de cliënt;

  • ·

    Het CAK stelt de middelen beschikbaar aan de gemeenten.

4.2 Eigen bijdrage algemene voorziening

Voor algemene voorzieningen kan een eigen bijdrage vastgelegd worden die kostendekkend mag zijn. De gemeente is van mening dat de hoogte van de kosten van een algemene voorziening niet mogen leiden tot niet-gebruik.

5.Maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden

5.1 Hulp bij het huishouden

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop een ieder (anders wellicht dan bij hulpmiddelen) eigen normen en waarden hanteert. Om dit te objectiveren en zo beter de noodzaak voor een maatwerkvoorziening te kunnen vaststellen en met name ook het aantal uren/minuten dat nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden te bepalen is al onder de AWBZ beleid ontwikkeld wat ook onder de Wmo nog altijd stand houdt. In jurisprudentie over hulp bij het huishouden worden de door het CIZ (destijds voor de AWBZ-functie huishoudelijke verzorging) ontwikkelde normtijden aanvaard al werd daarbij wel aangetekend dat in de Wmo de gemeente wel moet kunnen aantonen dat rekening gehouden is met de specifieke persoonskenmerken van de aanvrager. De gemeente Wijk bij Duurstede heeft een eigen richtlijn indicering hulp bij het huishouden (zie bijlage) waarin ook eigen beleid rondom het voorkomen van overbelasting bij mantelzorgers is opgenomen.

5.1.2. Voorliggende voorzieningen

Dat wil zeggen dat als eerst wordt bekeken of deze een oplossing bieden alvorens een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. In geval van vragen op het gebied van het voeren van een huishouden kan worden gedacht aan algemene technische hulpmiddelen:

  • -

    Afwasmachine;

  • -

    aangepast bestek;

  • -

    aangepast fornuis/ kookstel;

  • -

    wasmachine;

  • -

    wasdroger;

  • -

    verhoging voor wasmachine of wasdroger;

  • -

    magnetron voor maaltijden;

  • -

    stofzuiger.

Voorbeelden van voorliggende algemene voorzieningen (in ontwikkeling) zijn:

  • -

    Boodschappenbezorgdienst;

  • -

    Vriesversmaaltijden

  • -

    Tafeltje dekje;

  • -

    Alarmering;

  • -

    Glazenwasser;

  • -

    Hondenuitlaatservice;

  • -

    Wasserij;

  • -

    Stomerij;

  • -

    Was en strijkservice

  • -

    ZZP-pool voor hulp bij het huishouden

  • -

    Klussendienst;

  • -

    kinderopvang.

Deze voorzieningen zijn aanwezig of in ontwikkeling in de gemeente. Er wordt hierbij rekening gehouden met individuele omstandigheden van cliënt zoals: beschikbare ruimte in geval van technische hulpmiddelen in de woning en financiële mogelijkheden bij zowel aanschaf van technische hulpmiddelen als bij gebruik van voorliggende voorzieningen.

5.1.3 Gebruikelijke hulp

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld de partner, een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwoning wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.

Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.

Iedere volwassene wordt geacht ook naast een drukke baan of gezin een huishouden te voeren. Jong volwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar worden geacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren. Van kinderen in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar wordt verwacht dat zij hun eigen kamer schoonhouden en een bijdrage leveren in de licht huishoudelijke taken (zoals tafel afruimen, afwassen, kleding in de wasmand doen, kleine boodschappen doen). Aangezien bij iedere vraag een onderzoek naar de individuele kenmerken en mogelijkheden van de aanvrager wordt gedaan is het mogelijk om af te wijken van de richtlijn gebruikelijke hulp. Uit jurisprudentie van de Wmo en AWBZ is bekend dat als een huisgenoot in aaneengesloten perioden van 7 etmalen vanwege werk afwezig is (bijvoorbeeld een vrachtwagenchauffeur voor internationaal transport) er geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht. Wanneer een huisgenoot minder dan 7 etmalen afwezig is zal onderzocht moeten worden in hoeverre de huisgenoot een deel van de (uitstelbare) taken al dan niet kan overnemen.

Voor huisgenoten die aangeven geen huishoudelijke taken over te kunnen nemen omdat ze niet weten hoe dit moet en dit nog nooit hebben gedaan, kan korte tijd huishoudelijke hulp worden ingezet om de huisgenoot de vaardigheden aan te leren. Van mensen op hogere leeftijd wordt niet verwacht dat zij zware huishoudelijke taken, de wasverzorging en het bereiden van de warme maaltijden kunnen aanleren. Opruimen, afwassen, koffiezetten en een broodje maken, zijn eenvoudige activiteiten die wel nog aan te leren zijn voor mensen op hogere leeftijd.

Wanneer sprake is van een langdurige situatie waarbij de aanvrager de huishoudelijke taken niet meer kan uitvoeren zal de gemeente Wijk bij Duurstede het eigen protocol gebruikelijke hulp toepassen. De uitgangspunten in dit eigen protocol zijn minder strikt dan de landelijke richtlijn voorschrijft. Bij aanvragen zal in Wijk bij Duurstede altijd gekeken worden naar de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende en de betrokken mantelzorgers. Het uitgangspunt hierbij zal altijd zijn dat overbelasting van huisgenoten en/of andere mantelzorgers voorkomen moet worden.

5.1.5 Voortzetten hulp na overlijden huisgenoot

Wanneer de cliënt overlijdt en een huisgenoot die beperkingen heeft achterblijft zal de hulp bij het huishouden gedurende 2 weken worden voortgezet. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot 2 weken de tijd om de hulp op een andere manier te organiseren of de (veranderende) indicatie op zijn/haar naam te kunnen laten zetten.

5.1.6 Invloed van de woning of woonvorm op de hulp bij het huishouden

Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer uren hulp. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond. Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimten delen wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Hulp bij het huishouden wordt dan alleen geleverd voor het schoonhouden van de woonruimte van cliënt en een evenredige tijdsinvestering voor het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte. Hierbij kan worden gedacht aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of meerdere generaties in één huis.

Voor de aanwezige beschermde woonvormen in de gemeente Wijk bij Duurstede worden specifiek op de situatie afgestemde uren hulp geïndiceerd. Hierbij wordt naast de eigen mogelijkheden van de bewoners ook rekening gehouden met het doel en de intensiviteit van het gebruik van de gemeenschappelijke ruimtes, eventueel afgestemd op de maatwerkvoorziening begeleiding.

In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur wordt in beginsel geen hulp bij het huishouden verstrekt. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, is er sprake van uitstelbare taken of kan schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht.

6.Maatwerkvoorziening Begeleiding

Nieuw in de Wmo 2015 is het product ”begeleiding”. Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt.

6.1 Vormen van Begeleiding

6.1.1 Groepsbegeleiding

Groepsbegeleiding is vooral bekend onder de naam “dagbesteding” of “dagverzorging”. Groepsbegeleiding is:

  • -

    programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma);

  • -

    methodisch (een methode voor werken met de doelgroep als basis) met een welomschreven doel;

  • -

    vraagt actieve betrokkenheid van de cliënt;

  • -

    gericht op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden, die de zelfredzaamheid bevorderen.

Het is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in Begeleiding groep voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan activiteiten van bijvoorbeeld stichting Binding, het Rode Kruis, de kerken, de zonnebloem of het E&E voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dag structurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben is Begeleiding Groep nodig.

6.1.2 Individuele begeleiding

Individuele Begeleiding kent vele vormen zoals:

-toezicht of aansturing bij activiteiten (zowel thuis als buitenshuis) op het gebied van

praktische vaardigheden;

  • -

    ondersteuning bij het aanbrengen van structuur cq. het voeren van regie;

  • -

    oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag;

  • -

    ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven (huishouden, agenda, administratie, geldzaken, regelzaken etc.). Dan wordt het vaak “thuisbegeleiding“ genoemd.

Begeleiding individueel ligt in veel gevallen dicht bij Hulp bij het huishouden en Persoonlijke verzorging (die vanuit de AWBZ naar de ziektekostenverzekering gaat). Er zal dan ook gezocht worden naar combinaties van HH2 en Begeleiding om de hulp zo efficiënt mogelijk in te zetten.

Begeleiding individueel zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven. De begeleider kan dan een paar cliënten bij een lokale organisatie ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.

6.2. Indiceren Begeleiding

Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ. Volgens het Besluit zorgaanspraken AWBZ kon een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige, of zware beperkingen hebben op het terrein van: sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of matig of zwaar probleemgedrag vertonen, aanspraak doen op de functie “begeleiding”.

Wanneer er een zogenaamde AWBZ grondslag was vastgesteld kon de functie begeleiding (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd. Hoewel bij het CIZ ruime ervaring is opgedaan bij het indiceren van begeleiding is het niet mogelijk en niet wenselijk om de door hen ontwikkelde indicatieprotocollen over te nemen (zoals dat wel gebeurd is bij de hulp bij het huishouden). De reden hiervoor is tweeledig:

  • 1.

    De AWBZ indicatie is gebaseerd op een grondslag. De Wmo kent geen grondslagen. In de Wmo is de diagnose niet leidend. Er wordt vastgesteld wat de beperkingen zijn, en vervolgens kan via het zogenaamde trechtermodel (zelfredzaamheidsmatrix) en/of de ICF beoordeeld worden wat de aanvrager zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor maatwerkvoorzieningen (bijvoorbeeld begeleiding) noodzakelijk zijn.

  • 2.

    De taken worden niet alleen overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Wmo; er moet ook daadwerkelijk een transformatie plaats vinden. De opdracht aan gemeenten is om te onderzoeken hoe de bestaande vormen van begeleiding, anders, dichterbij de cliënt kunnen worden georganiseerd en nieuwe vormen van hulp en ondersteuning voor de diverse doelgroepen te ontwikkelen.

In de Wmo kennen we geen grondslagen maar vormt het gesprek (het onderzoek) de basis voor de indicatiestelling. Hoe individueel deze maatwerkvoorzieningen ook worden benaderd, er is toch behoefte aan instrumenten om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting geven aan de indicatiestelling. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de Indicatiewijzer die door het CIZ is ontwikkeld (versie 7.1 juli 2014 en toelichting).

Als een diagnose ontbreekt doordat de cliënt zorg mijdt kan -net als in de AWBZ al gebruikelijk was- begeleiding worden ingezet “bij een sterk vermoeden van” (ook hier weer op basis van een advies van een medisch adviseur). De begeleiding heeft dan tot doel om de situatie te stabiliseren of in ieder geval niet te laten verergeren en is er op gericht de cliënt te bewegen om behandeling en/of begeleiding te aanvaarden. De indicatie is dan doorgaans van korte duur (maximaal 1 jaar).

6.2.1. Beperkingen

Bij de functie begeleiding onderscheiden we de mate ( “zwaarte”) van de beperkingen om te bepalen, wat binnen eigen netwerk of met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en waarvoor maatwerkvoorzieningen nodig zijn. Want: “zo zwaar als nodig, zo licht als mogelijk”

  • 1.

    Lichte beperkingen (stimuleren van het zelf uitvoeren en zelf signaleren van taken)

  • 2.

    Matige beperkingen (helpen bij taken)

  • 3.

    Zware beperkingen (taken en/of regie moeten worden overgenomen)

In de AWBZ werd de functie begeleiding alleen geïndiceerd als sprake was van matige of zware beperkingen. In de Wmo is het uitgangspunt dat in alle gevallen eerst de mogelijkheden van eigen netwerk en voorliggende en algemene voorzieningen wordt onderzocht maar de verwachting is wel dat met name bij matige en zware beperkingen maatwerkvoorzieningen zullen worden geïndiceerd.

6.2.2. Terreinen

We onderscheiden de volgende terreinen waarop beperkingen worden gemeten:

  • -

    zelfredzaamheid (in staat tot bewegen en verplaatsen, communicatie, het nemen van besluiten, oplossen van problemen, dagelijkse routine kunnen organiseren, geld beheren, administratie etc.)

  • -

    gedragsproblemen (destructief gedrag, dwangmatig gedrag, lichamelijk en/of verbaal agressief, seksueel overschrijdend gedrag etc.)

  • -

    psychisch functioneren (concentratie, geheugen en denken, perceptie van de omgeving)

  • -

    Oriëntatie stoornissen ( oriëntatie in tijd, plaats en persoon)

Zelfredzaamheid(waaronder ook bewegen en verplaatsen)

Er is sprake van matige beperkingen als: het zelfstandig nemen van besluiten niet vanzelfsprekend is, de cliënt hulp nodig heeft bij het regelen van dagelijkse bezigheden en bij het aanbrengen van dagelijkse routine en structuur en niet goed begrijpt wat anderen zeggen en zich zelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. Beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen die door hulpmiddelen (en eventueel ondersteuning bij gebruik openbaar vervoer) kunnen worden gecompenseerd.

Er is sprake van zware beperkingen als: complexe taken moeten worden overgenomen, uitvoeren van eenvoudige taken moeilijk gaat, de cliënt niet in staat is zelfstandig problemen op te lossen en/of besluiten te nemen, moeite heeft met communiceren en afhankelijk is van regie van anderen voor het voeren van de regie. Als beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen die onvoldoende door hulpmiddelen kunnen worden gecompenseerd. Verwaarlozing dreigt en zonder deskundige begeleiding is opname noodzakelijk.

Gedragsproblemen

Er is sprake van matige beperkingen als: er bijsturing en soms gedeeltelijke overname van taken vereist is door een deskundige professional omdat de situatie anders verslechtert en de eigen omgeving van de cliënt slechts gedeeltelijk in bijsturing kan voorzien.

Er is sprake van ernstige gedragsproblemen als er ernstige problemen zijn waardoor de veiligheid van cliënt en/of zijn omgeving in gevaar komt en er continu professionele bijsturing nodig is.

Psychisch functioneren

Er is sprake van matige beperkingen als er regelmatig hulp nodig is vanwege concentratieproblemen en informatieverwerking.

Er is sprake van zware beperkingen als volledige overname van de taken door een professional nodig is vanwege ernstige problemen met concentratie, denken, geheugen en waarneming van de omgeving.

Oriëntatie en geheugen

Er is sprake van matige beperkingen als er problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, er vaak hulp nodig is bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een dagritme. De situatie zal verslechteren zonder deskundige begeleiding.

Er is sprake van zware beperkingen als er ernstige problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, als de cliënt gedesoriënteerd is, taken moeten worden overgenomen, er ondersteuning nodig is bij de dag structurering en er een verstoord dag- en nachtritme is. Zonder deskundige begeleiding is opname noodzakelijk.

6.3 Voorliggende voorzieningen

6.3.1. Behandeling

Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Het is uiteraard niet aan de adviseur loket WIJK om dit te bepalen. Hiervoor wordt de medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psychiater, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/ stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.

Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra- productief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.

6.3.2. (Wettelijk) voorliggende voorzieningen

Dit zijn (wettelijke) voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen:

  • ·

    Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen wanneer het leren van medeleerlingen verstoord wordt, dus bij matige tot ernstige gedragsproblemen in uitzonderlijke situaties en als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding worden geïndiceerd.

  • ·

    Kinderopvang: kinderopvang is verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid

(kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, kan begeleiding worden geïndiceerd.

  • ·

    Jeugdwet: Opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis, tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen als opvoedingsondersteuning thuis aan ouders worden geboden. Dit ter bevordering van de zelfredzaamheid van de ouders.

  • ·

    Arbeidsvoorzieningen: op grond van Ziektewet, WIA, Wajong en Participatiewet w.o. beschut werken, zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen.

6.3.3. Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp

Wanneer mensen een beperking hebben wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan Begeleiding waar voorliggende voorzieningen mogelijk zijn of het gewoon de verantwoordelijkheid is van de cliënt of zijn huisgenoten. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden ( die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:

  • -

    Activiteiten zoals computercursus of taalles

  • -

    Alarmering

  • -

    Pictogrammenbord of domotica in huis

  • -

    Gezelschap of ondersteuning door vrijwilliger

  • -

    Kinderopvang

Net als bij hulp bij het huishouden wordt bij Begeleiding het begrip :” gebruikelijke hulp” (afgeleid van de AWBZ-term “gebruikelijke zorg”) gehanteerd. Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten , die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.

Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:

  • ·

    In kortdurende situaties (max. 3 maanden): als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat begeleiding daarna niet meer nodig zal zijn.

  • ·

    In langdurige situaties;

    • -

      bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek huisarts, brengen en halen van kinderen naar school, sport of clubjes);

    • -

      hulp bij overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie;

    • -

      het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met cliënt

    • -

      ouderlijk toezicht op kinderen, de aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind, en de beperkingen van de ouder en/of het kind.

Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de begeleiding, in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden is er sprake van boven gebruikelijke hulp en kan Begeleiding worden ingezet. Het CIZ heeft schema’s ontwikkeld waarin per leeftijdscategorie, vaardigheden en behoefte aan toezicht of hulp voor gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel wordt beschreven. Op basis hiervan kan objectief worden vastgesteld welke taken gebruikelijk en welke boven gebruikelijk zijn.

6.4 Omvang begeleiding

Begeleiding maakt vaak deel uit van een heel pakket van zorg van Behandeling en Persoonlijke verzorging. De omvang van de hulp wordt hierdoor sterk bepaald. In de AWBZ werden deze functies veelal samengevoegd in een integraal pakket. In de Wmo is dit niet meer mogelijk maar zullen de indicaties voor Behandeling en Persoonlijke verzorging wel meegewogen worden bij de indicatiestelling voor Begeleiding en zal de hulp met behandelaars en thuiszorg (persoonlijke verzorging) worden afgestemd.

In de Wmo zal tevens worden gezocht naar mogelijke combinaties van een maatwerkvoorziening Begeleiding en voorliggende voorzieningen op het gebied van bijvoorbeeld welzijn, sport en cultuur.

6.4.1. Omvang Individuele Begeleiding

Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren, minimaal 1 maximaal 25 uur per week. De omvang van de indicatie (het aantal uren begeleiding) is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten:. Dus welke activiteiten zijn nodig, hoeveel tijd kosten deze activiteiten, hoe vaak per week en zijn de activiteiten planbaar of niet planbaar of is er ook vaak toezicht nodig? Om te objectiveren hoeveel tijd er nodig is voor activiteiten en in welke frequentie zal gebruik worden gemaakt van een normtijden overzicht, dat is gebaseerd op de Indicatiewijzer van et CIZ en is aangepast aan de Wmo-werkwijze. In de bijlage is een normtijdenoverzicht opgenomen.

6.4.2.Omvang Groepsbegeleiding

Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het maximum is 9 dagdelen dat is gelijk aan een in Nederland gebruikelijke 36-urige werkweek. Het aantal dagdelen Begeleiding Groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:

  • -

    de noodzaak (hoeveel structuur, activering, toezicht etc. is nodig? Wat biedt het eigen netwerk of de voorliggende voorzieningen, hoe belast is de mantelzorg etc.)

  • -

    de mogelijkheden van de cliënt (hoeveel kan de cliënt fysiek en mentaal aan?)

  • -

    het doel dat begeleiding groep voor deze specifieke cliënt heeft (als een doel is: een zinvolle dagbesteding, ter vervanging van arbeid ,dan worden bijvoorbeeld 8 of 9 dagdelen geïndiceerd; vergelijkbaar met een werkweek)

  • -

    de mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep (bij het werken in groepen is groepsdynamiek essentieel. Hiermee dient rekening gehouden te worden om de voorziening effectief te laten zijn. Aangezien gemeente indiceert en de hulp effectueert (als een soort CIZ en zorgkantoor in één) zal ook dit element bij de indicatie moeten worden betrokken.

6.5 Vervoer naar Dagbesteding

Bij een indicatie voor Begeleiding Groep zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd. De meeste aanbieders van dagbesteding hebben afspraken met vervoersbedrijven die de cliënt van huis of bij een vast verzamelpunt ophalen en naar de dagbesteding brengen en halen. Op het budget voor het vervoer vanuit de AWBZ is in 2014 al fors bezuinigd waardoor instellingen zelf hebben gezocht naar manieren om het vervoer efficiënter te organiseren. Hierdoor wordt nu bij de keuze voor een bepaalde locatie dagbesteding voor een cliënt al rekening gehouden met reisafstand en zijn initiatieven ontwikkeld om cliënten te leren zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen. Deze ontwikkeling zal onder de Wmo zeker worden voortgezet.

Toezicht in het vervoer werd onder de AWBZ niet geïndiceerd omdat werd aangenomen dat het niveau van het vervoer naar dagbesteding is aangepast aan de gebruikers. Wanneer er medisch gezien toezicht nodig is dan kan hiervoor een beroep gedaan worden op de zorgverzekeringswet. Deze werkwijze wordt onder de Wmo gecontinueerd.

6.6. Kortdurend verblijf

Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen dus 72 uur per week) in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis, verzorgingshuis of particuliere instelling, logeerhuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Dat toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn, zoals bij kinderen met een lichamelijke beperking waarbij ouders actief de vitale functies van het kind moeten controleren. Het kan ook gaan om constante zorg, respijtzorg, zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie, of zorg voor iemand die contant toezicht nodig heeft door een laag ontwikkelingsniveau.

Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die boven gebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen; hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van hun boven gebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd.

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week ; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft ; bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van AWBZ/WLZ/ziektekostenverzekering moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar geen optie zijn.

In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging en/of persoonlijke verzorging nodig is moet hiervoor apart een indicatie op grond van de AWBZ/Wlz worden geïndiceerd. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf. Voor het aanbrengen van structuur in de dag kan een Wmo-indicatie nodig zijn in de vorm van Begeleiding Groep.

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor de regiotaxi, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als de regiotaxi (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.

6.7 Beschermd wonen

Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak “gewone” woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimte, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het structureren van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende dag invulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.

Voor beschermd wonen was een indicatie op grond van de AWBZ noodzakelijk maar deze taak wordt nu overgeheveld naar de Wmo. Het wordt voorlopig een taak voor de zogenaamde centrumgemeenten, zij krijgen ook het budget voor deze taak. Voor Wijk bij Duurstede is Utrecht de centrumgemeente. Met Utrecht zijn werkafspraken gemaakt m.b.t. de toekenning en uitvoering van beschermd wonen.

7.Maatwerkvoorzieningen: Rolstoelvoorziening en sportvoorziening

7.1. Rolstoelvoorziening

Zich zelf kunnen verplaatsen is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie.

Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

  • ·

    Handmatig voortbewogen rolstoel;

  • ·

    Elektrisch voortbewogen rolstoel;

  • ·

    Aanpassingen aan de rolstoel.

Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen of aanpassingen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals zachte armleuningen of spaakbeschermers), maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice. In de gemeente Wijk bij Duurstede wordt de mogelijkheid voor een pool voor incidenteel gebruik van handbewogen rolstoelen onderzocht. Bewoners van een instelling die voorheen een AWBZ-instelling werd genoemd kunnen voor een rolstoel een beroep doen op de Wet langdurige zorg (Wlz).

7.2 Sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport-, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden.

8.Maatwerkvoorzieningen wonen

Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving) zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken. In deze paragraaf een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  • ·

    Losse woonvoorzieningen; voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel of verrijdbare tillift);

  • ·

    Bouwkundige woonvoorziening; nagelvaste voorzieningen ( bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur, een rijplaat of eventuele ophoging van het straatwerk bij de voordeur);

  • ·

    Verhuiskostenvergoeding

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelenleveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordelen dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.

Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen Afhankelijk van de omstandigheden is een losse tillift bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.

Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.

8.1. Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Veel woonvoorzieningen zijn tegenwoordig in de reguliere handel te koop, worden ook door mensen zonder beperkingen gebruikt en worden daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd. Voorbeelden hier van zijn:

  • ·

    Verhoogde toiletpot;

  • ·

    Eenvoudige wandbeugels (handgrepen);

  • ·

    Hendelmengkranen en thermostatische kranen;

  • ·

    Antislipbehandeling badkamervloer

8.2. Normaal gebruik van de woning

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel of voor behandeling zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

8.3. Bezoekbaar

Wanneer de cliënt in een AWBZ of Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.

8.4. Woningsanering

Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning) waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is kan hiervoor (onder voorwaarden) een Pgb worden verstrekt. Voorwaarden en bedragen staan in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2015.

8.5. Grote woningaanpassingen versus verhuizen

In de oude Wmo kende men het verhuisprimaat, dat wilde zeggen dat de woning alleen werd aangepast wanneer verhuizen naar een geschikte woning niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing was. Het verhuisprimaat werd opgelegd wanneer woningaanpassingen boven een bepaald normbedrag uit kwamen. Dit om te voorkomen dat de gemeente voor onbeheersbare kosten kwam te staan. In de nieuwe Wmo wordt de nadruk voor alle soorten aanvragen gelegd bij het onderzoek naar de persoonskenmerken en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien. Als uiteindelijk een maatwerkvoorzieningen nodig is (dat kunnen woningaanpassingen zijn) wordt wel - onveranderd- de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Bij met name grote woningaanpassingen zal dus nog steeds de afweging worden gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is.

Het beleid van de gemeente Wijk bij Duurstede is al jaren gericht op het levensloopbestendig bouwen van woningen zodat mensen inderdaad zolang mogelijk in hun eigen woning kunnen blijven wonen. Hierover zijn afspraken gemaakt met de woningbouwverenigingen en alle nieuwbouwwoningen worden door de zogenaamde BTBV (bereikbaar, toegankelijk, bruikbaar, veilig)-commissie getoetst op de levensloopbestendigheid. Bij renovatie worden woningen levensloopbestendig verbouwd. Bij de afweging of verhuisd moet worden wordt altijd gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van betrokkenen. Wanneer bijvoorbeeld iemand voor een groot deel afhankelijk is van mantelzorg in de buurt zal er eerder voor gekozen worden de eigen woning te verbouwen (wanneer dit technisch gezien mogelijk is).

Ook binnen de gemeente Wijk bij Duurstede wordt het primaat van verhuizen wel toegepast. Dit proberen wij echter, wanneer mogelijk, te voorkomen door in te zetten op beleid dat gericht is op het levensloopbestendig (ver) bouwen van woningen. Het volgende afwegingskader wordt gehanteerd bij de bepaling of verhuizen al dan niet wenselijk is. Hierbij geldt dat dit afwegingskader een richting aangeeft en de uitkomst van dit afwegingskader alsnog per situatie kan verschillen. Er is kortom altijd sprake van maatwerk.

Afwegingskader

1.Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag ervan uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

Een woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

2.Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing.

Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medisch verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

3.Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat de adviseur van het team WIJK ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.

Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. Vanzelfsprekend worden deze afwegingen per persoon beoordeeld. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

  • 4.

    Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw besloten als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom wordt bij eigen woningen als het maar enigszins kan gekozen voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en is er aandacht voor de RO-vergunning.

  • 5.

    Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal allereerst beoordeeld worden wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien.

Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

  • 6.

    Als een inpandige aanpassing mogelijk en realistisch is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal allereerst die situatie beoordeeld worden, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

  • 7.

    Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal ook beoordeeld worden of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook wordt gekeken naar zaken als slijtage door weer en wind.

  • 8.

    Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning wordt altijd eerst gewerkt met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

  • 9.

    Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als Pgb. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende.

  • 10.

    Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.

  • 11.

    Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen wordt rekening gehouden met de belangen van mantelzorgers en andere verzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

  • 12.

    Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding wordt rekening gehouden met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.

8.6. Voorzienbaarheid

Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 2.9 lid 3d van de verordening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist naar de woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt of zijn huisgenoten dat men niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.

8.7. Verhuiskosten

Een Nederlander verhuist in zijn leven gemiddeld 7 keer, bijvoorbeeld bij het verlaten van het ouderlijk huis, groter wonen i.v.m. gezinsuitbreiding, kleiner gaan wonen als de kinderen uit huis zijn etc. Een verhuizing die samen hangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en hiervoor heeft men geld kunnen reserveren. Hiervoor wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Wanneer er sprake is van een dusdanig laag inkomen dat geld reserveren niet of slechts in beperkte mate mogelijk is kan hiervoor een beroep worden gedaan op de bijzondere bijstand. Als men ten gevolge van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd dan kan mogelijk wel een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt.

Het betreft een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting; de vergoeding zal niet volledig kostendekkend zijn.

De cliënt dient zelf te zoeken naar geschikte woonruimte. Een cliëntondersteuner kan hierbij, indien nodig, ondersteuning bieden. Aangepaste woningen worden door de woningbouwverenigingen leeg gemeld bij de adviseurs van het team WIJK. Deze beoordelen wie er wacht op een aangepaste woning en voor wie de woning (bijvoorbeeld gezien het aantal kamers) geschikt zou zijn. De adviseur loket WIJK bezichtigt indien nodig samen met cliënt de woning om te beoordelen of deze geschikt is. Uiteraard beslist cliënt zelf of hij de woning wil aanvaarden. Bij een weigering belandt de cliënt niet direct onder aan de lijst, maar de adviseur loket WIJK zal hem wel confronteren met het feit dat er slechts weinig aangepaste woningen vrij komen. Bij meerdere -volgens de adviseur loket WIJK onterechte - , weigeringen zal cliënt wel onderaan de wachtlijst worden geplaatst.

Tenslotte kan een verhuiskostenvergoeding worden toegekend wanneer de cliënt een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een AWBZ-instelling (Wlz-instelling) of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was.

In uitzonderlijke situaties kan een vergoeding worden geboden voor tijdelijke dubbele woonlasten (maximaal 3 maanden) bijvoorbeeld wanneer cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.

9. Vervoer

De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol; Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan cliënt meerijden met de buurvrouw naar de kaartclub of kan met een familielid uit Groningen naar cliënt toekomen in plaats van daar naar toe te reizen), gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een individuele voorziening noodzakelijk is. Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we 3 soorten afstanden:

  • ·

    De korte afstanden; loop- en fietsafstand in de directe omgeving (bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtst bij zijnde gebedshuis, kerk, winkels, buurtcentra te bezoeken)

  • ·

    De middellange afstanden; dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio (bijvoorbeeld naar een (groter) winkelcentrum, gebedshuis, kerk, ziekenhuis of uitgaanscentra).

  • ·

    De lange afstanden; naar bestemmingen buiten de regio.

Bij deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Neemt niet weg dat het college hiervoor regels kan stellen qua actieradius lokaal en regionaal. Daarom zal individueel onderzocht worden wanneer sprake is van het ondervinden van problemen bij het vervoer en hoe dit het beste op te lossen. Hierbij zal rekening worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt. Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van cliënt) 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen. Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet cliënt kunnen aantonen dat hij een indicatie heeft voor lokaal collectief vervoer, of beschikken over een rolstoel, scootmobiel of GPK.

De gemeente is aan het onderzoeken of het vervoer in de regio efficiënter georganiseerd kan worden. Hier kunnen ook andere beleidskeuzes uit vloeien.

9.1 Regiotaxi

De Regiotaxi is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. Cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in  het vervoer. Ook kan een medereiziger (tegen een hoger tarief) of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk) meereizen. Voor begeleiding moet een indicatie worden gesteld. Als men een indicatie voor begeleiding heeft mag de cliënt niet meer zonder begeleiding reizen.

Volgens jurisprudentie kan cliënt als hij geen 800 meter (eventueel met hulpmiddel) zelfstandig kan afleggen en/of het openbaar vervoer niet in kan komen, in aanmerking komen voor een collectieve vervoersvoorziening. 

Aanvragers hebben een indicatie nodig. Hiervoor zal -indien cliënt nog niet bekend is bij de Wmo of het bestaande dossier geen uitsluitsel geeft over de beperkingen op het gebied van vervoer-  medisch advies worden aangevraagd. Cliënt ontvangt in dat geval een beschikking op de aanvraag.

9.2 Collectief vervoer versus individueel vervoer

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen wordt allereerst beoordeeld of de collectieve vervoersvoorziening regiotaxi een geschikte oplossing biedt alvorens individuele voorzieningen worden overwogen. De Regiotaxi is hiermee voorliggend op individuele vervoersvoorzieningen zoals een vergoeding voor gebruik van (individuele) taxi of eigen auto.Een individuele voorziening wordt vaak beschouwd als meest wenselijke oplossing, het is echter niet de goedkoopst adequate oplossing.Alleen wanneer (op basis van medisch advies) is vastgesteld dat de regiotaxi voor deze aanvrager niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen) kan de vervoerder die de regiotaxi verzorgd gevraagd worden individuele ritten te verzorgen. Ook kan dan een vergoeding voor gebruik eigen auto of vervoer door derden worden verstrekt. Hiervan kan ook sprake zijn wanneer de gezinssituatie (bijvoorbeeld in geval van meerdere gehandicapte kinderen) hier om vraagt. De vergoeding voor (individuele service-) taxiritten is gebaseerd op de eerder genoemde jurisprudentie waarin wordt gesteld dat cliënt 1500 tot 200 km moet kunnen reizen, waarbij in acht wordt genomen dat als cliënt met het reguliere O.V. of de regiotaxi had kunnen reizen hij ook kosten had gemaakt. Wanneer een cliënt aangewezen is op gebruik van een rolstoeltaxi, die aanzienlijk duurder is dan een gewone taxi, wordt de vergoeding hier uiteraard op aangepast.

9.3 Vervoersdoeleinden

Voor vervoer naar school is men zelf verantwoordelijk, maar kan in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij speciaal onderwijs verder dan 6 km vanaf de woning) leerlingenvervoer bij de gemeente worden aangevraagd op grond van de verordening leerlingenvervoer.

Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren kan men hiervoor een beroep doen op de werkgever. Voor vervoer naar dagbesteding (die als “begeleiding groep” geïndiceerd is op grond van de Wmo) kan een beroep worden gedaan op de Wmo. Er zal dan worden beoordeeld of de aanvrager zelf of met behulp van zijn sociale omgeving of een algemene voorziening in staat is om naar de dagbesteding te reizen. Als dat niet het geval is wordt in samenspraak met de aanbieder van de dagbesteding vervoer georganiseerd.

9.4 Vervoersmiddelen voor mensen met een beperking

Er is een breed scala aan vervoersmiddelen voor mensen met een beperking, dat tegenwoordig niet alleen via bedrijven voor revalidatietechniek maar ook steeds meer rechtsreeks aan cliënten wordt aangeboden. Hierdoor zijn deze voorzieningen toegankelijker geworden, mensen kunnen zelf kiezen hoeveel geld ze er aan willen besteden. Steeds meer van deze voorzieningen kunnen daarom als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en komen dus niet meer voor vergoeding in aanmerking omdat de cliënt deze zelf kan aanschaffen. Een goed advies over waar op te letten bij aanschaf en wijze op de mogelijkheden van rijles e.d. kan dan nog steeds wel een taak van de gemeente zijn. Een aantal veel gevraagde vervoermiddelen wordt hieronder nader toegelicht.

9.4.1 Aangepaste fietsen

Er zijn fietsen zoals de driewielfiets en een duofiets die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht. Een fiets met lage instap , fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan van een normale fiets.

9.4.2 Scootmobiel

Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middenlange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer. Een deel van de scootmobielgebruikers maakt niet dagelijks of zelfs minder dan wekelijks of alleen in de zomermaanden gebruik van de scootmobiel. Voor hen is een scootmobiel een dure voorziening; het is mogelijk om dan gebruik te maken van de scootmobielpool van de gemeente Wijk bij Duurstede.

Accessoires en aanpassingen zoals een boodschappenmand, comfort beensteunen, een werkblad en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk. Er wordt daarom per situatie beoordeeld of deze accessoires vergoed worden.

9.4.3 Gesloten buitenwagen

Een gesloten buitenwagen is een overdekt voertuig dat niet harder dan 45 km rijdt en waarvoor aparte (verkeers)regels gelden. Canta is een bekend merk dat daarom ook wel als soortnaam wordt gebruikt. De gesloten buitenwagen dient onderscheiden te worden van de brommobiel, die eveneens niet harder dan 45 km rijdt maar waarvoor geen aparte verkeersregels gelden. De brommobiel is niet specifiek voor gehandicapten bedoeld en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een gesloten buitenwagen wordt door de cliënt vaak als gewenste oplossing voor het vervoersprobleem beschouwd. Het is in ieder geval niet de goedkoopst adequate oplossing. Maar kan wel als kwalitatief passend worden aangemerkt. Alleen als op basis van medisch advies is vastgesteld dat geen van de voorliggende voorzieningen voldoet wordt een gesloten buitenwagen overwogen tot een bepaalde maximum bedrag, zie het “besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2015”.

9.4.4 Auto-aanpassingen

Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle). In de oude Wmo werd uitgegaan van een levensduur van minimaal 5 jaar van de aanpassingen; dit is in praktijk een redelijke termijn gebleken waarop opnieuw aanpassingen kunnen worden verstrekt (uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment). Bij verstrekking van autoaanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 5 jaar mee kan).

10.Regels voor een persoonsgebonden budget (Pgb) bij een maatwerkvoorziening

Een Pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De gemeente vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een Pgb inzetten.

10.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget (pgb)

10.1.1 Gemotiveerd plan

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld plan vraagt. In het plan moet duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een Pgb aantoonbaar leidt tot goede en effectieve ondersteuning Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. Ook wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over de eigen invulling van het te bereiken resultaat, namelijk participatie en/of zelfredzaamheid in de maatschappij. De cliënt wordt waar nodig ondersteunt bij het opstellen van het persoonlijk plan. De cliënt is zelf regievoerder en eigenaar van zijn persoonlijk plan.

10.1.2 Bekwaamheid van de aanvrager

Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een pgb. De situaties waarbij het risico groot is dat het pgb niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:

  • ·

    de cliënt is handelingsonbekwaam en heeft geen bewindvoerder/belangenbehartiger/ wettelijk vertegenwoordiger/ouder die zijn belangen kan behartigen;

  • ·

    de cliënt heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;

  • ·

    er is sprake van verslavingsproblematiek;

  • ·

    er is eerder misbruik gemaakt van het pgb;

  • ·

    er is eerder sprake geweest van fraude.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. In deze situaties kan een pgb worden geweigerd. Om een pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

10.1.3 Kwaliteit van dienstverlening

De adviseurs loket WIJK monitoren in samenspraak met de cliënt de kwaliteit van de geboden zorg.

10.2 Voorlichting

Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat cliënten vooraf goed weten wat het Pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al bij het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zal de cliënt door de adviseur loket WIJK worden geïnformeerd. Bij de beschikking wordt een folder over het Pgb bij de gemeente Wijk bij Duurstede gevoegd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum Pgb van de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.

10.3 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

  • ·

    het zoeken van passende begeleiding/ondersteuning (eventueel met ondersteuning van een adviseur van loket WIJK)

  • ·

    het inkopen van de individuele voorziening, hulpmiddel of hulp;

  • ·

    het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel;

Degene die ingeschakeld wordt voor hulp is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.

10.4 Beschikking persoonsgebonden budget

Als de cliënt kiest voor een Pgb, wordt in de toekenningbeschikking opgenomen:

  • ·

    het budget waarmee de voorziening of hulp kan worden ingekocht. De bedragen zijn opgenomen in het “besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2015”en worden jaarlijks geactualiseerd;

  • ·

    het feit dat er een eigen bijdrage moet worden betaald, en voor welke periode;

  • ·

    de periode waarvoor deze toekenning geldt en de termijn waarbinnen de voorziening aangeschaft dient te zijn.

De toekenning eindigt wanneer:

  • ·

    de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;

  • ·

    de budgethouder overlijdt;

  • ·

    als de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;

  • ·

    als de budgethouder aangeeft dat zijn situatie is veranderd en de adviseur van team WIJK vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • ·

    de budgethouder zijn Pgb laat omzetten in ZIN.

10.5 Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp (en vanaf 2016 welke voorzieningen of hulpmiddelen) zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor het tijdig aanleveren van de zorgovereenkomst bij de SVB. De niet bestede Pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

10.6 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers

In het gemotiveerde plan van de cliënt kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van het Rijk is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk beperkt moet blijven tot die gevallen waarin er sprake is van boven gebruikelijke zorg. Of sprake is van boven gebruikelijke zorg wordt bepaald a.d.h.v. het brede gesprek en hierop volgende onderzoek naar de individuele situatie van de cliënt. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Ingeval hiervoor een Pgb wordt aangevraagd is voor de gemeente van belang dat slechts een Pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Wanneer een mantelzorger hulp of ondersteuning gaat bieden wordt mogelijke overbelasting van de mantelzorger gemonitord door een adviseur van loket WIJK. Waar nodig wordt de mantelzorger ondersteund door de mantelzorgconsulent. Indien overbelasting dreigt door het niet uitbesteden van zorg kan het Pgb worden stopgezet.

10.7 Hoogte persoonsgebonden budget

Een Pgb is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De gemeente maakt onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk w.o. familie, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.). De maximale hoogte van een pgb is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura. Tussenpersonen of belangbehartigers mogen niet uit het Pgb betaald worden.

10.7.1 Pgb voor hulp bij het huishouden en Begeleiding

Omdat het bij hulp bij het huishouden (HH) gaat om de inhuur van menskracht, is het bij deze voorziening extra belangrijk dat de cliënt goed weet wat zijn rechten en plichten zijn. In het onderzoekstraject wordt nagegaan of de cliënt ook daadwerkelijk in staat is de eigen regie te voeren.

Voorwaarden:

De Wmo stelt dat de cliënt met zijn Pgb een gelijkwaardige voorziening moet kunnen treffen. Voor hulp bij het huishouden en begeleiding betekent dit dat er een zorgverlener van betaald moet worden conform het minimum loon (en dat er zo nodig werkgeverslasten uit betaald moeten kunnen worden). Eventuele ondersteuning wordt door het PGB servicecentrum van het SVB voor de cliënt gratis geboden; dus hier zijn geen kosten voor opgenomen in het Pgb. De gemeente keert een “bruto” Pgb uit aan het SVB, hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht. Het toegekende Pgb dient te worden aangewend voor de inkoop van Hulp bij het Huishouden of begeleiding.

Voor hulp bij het huishouden en begeleiding geldt aanvullend dat de toekenning eindigt:

  • ·

    op de laatste dag van de indicatieperiode;

  • ·

    als de budgethouder wordt opgenomen in een AWBZ/WLZ-instelling en deze opname een permanent karakter heeft;

  • ·

    als de budgethouder langer dan 2 maanden aaneengesloten is opgenomen in een instelling;

  • ·

    als de budgethouder recht heeft op hulp bij het huishouden of begeleiding volgens een andere regeling;

  • ·

    als de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;

  • ·

    als de budgethouder aangeeft geen Pgb meer te willen ontvangen en eventueel kiest voor een verstrekking in natura. In dat geval blijft het recht op hulp bij het huishouden en/of begeleiding (bij ongewijzigde omstandigheden) bestaan, maar wijzigt de vorm en krijgt cliënt een nieuwe beschikking. De cliënt kan in principe één keer per jaar wisselen tussen het Pgb en verstrekking in natura.

Pgb-bedrag Hulp bij het huishouden

De hoogte van het pgb-bedrag is 75% van het laagste tarief voor hulp in natura (ZIN) tenzij in het plan gemotiveerd is aangegeven dat de kosten hoger zijn door bijvoorbeeld het inschakelen van een zorginstelling. Op dat moment is de bijdrage maximaal het laagste tarief van een voorziening in natura.

Pgb-bedrag begeleiding:

Het tarief voor een pgb is mede gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het Pgb gaat besteden. Het Pgb is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate kwalitatief passende maatwerkvoorziening in natura. De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten. De hoogte van het Pgb is voor 2015 nog vastgesteld op basis van het ‘mixtarief Pgb’ zoals dit onder de AWBZ gebruikelijk was. Met de aanpassingen van de tarieven ZIN naar drie categorieën zal voor de Pgb’s ook met drie tarieven gewerkt gaan worden. In 2015 wordt dit verder uitgewerkt.

10.7.2 Persoonsgebonden budget bij rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen

Programma van eisen

Wanneer cliënt kiest voor een pgb krijgt hij na indicatie bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De cliënt kan op basis van dit programma van eisen zelf de voorziening aanschaffen.

Als cliënt een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die cliënt aanschaft moet voor de beperking op hetzelfde niveau volledig als ondersteuning dienen als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.

Duur van de toekenning

De voorziening in de vorm van pgb wordt toegekend voor een periode van 7 jaar (tenzij anders beschreven in de beschikking). Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.

De situatie van de cliënt kan verslechteren. Als wordt verwacht dat de cliënt (langzaam) achteruit zal gaan, wordt dit ook opgenomen in het PvE. Indien nodig dient cliënt mee te werken aan een medisch onderzoek of een passing.

Pgb bedrag

Het pgb -bedrag voor maatwerkoorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de natura maatwerkvoorziening. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de natura maatwerkvoorzieningen. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelenleverancier vastgesteld. Als de natura verstrekking een tweedehands maatwerkvoorziening betreft, wordt de maximum kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven. In de beschikking wordt een bedrag opgenomen voor verzekering en onderhoud en reparaties behorende bij het te verstekken pgb bedrag. De hoogte van het pgb-bedrag en de voorwaarden voor de verantwoording zijn opgenomen in de beschikking. Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb.

Aanschaf

Na ontvangst van de beschikking heeft belanghebbende 6 maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen.  De adviseur loket WIJK zal met de cliënt na ca. drie maanden contact opnemen om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Mocht het nodig zijn dan krijgt cliënt dan de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen.

Omzetting pgb in voorziening in natura

Een omzetting van het pgb in een maatwerkvoorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het pgb reeds is besteed aan een maatwerkvoorziening. De belanghebbende moet dan ten minste 7 jaar wachten met het doen van een nieuwe aanvraag. Een maatwerkvoorziening of een pgb voor een maatwerkvoorziening wordt immers maar eens per 7 jaar verstrekt.

Intrekking

In artikel 3.3 lid 4 van de verordening is opgenomen dat de voorziening ingetrokken kan worden als de belanghebbende de voorziening niet binnen 6 maanden aanschaft.

10.8 Overgangsrecht

In de Wmo 2015 is een overgangsrecht opgenomen. Dit overgangsrecht geldt ook voor personen die gebruik maken van een pgb. Het overgangsrecht houdt in dat de cliënt recht heeft op de huidige indicatie. De hoogte van het bedrag is gebaseerd op het laagste tarief voor de voorziening in natura. Het overgangsrecht is niet van toepassing indien cliënt een geldigheidsduur voor zijn indicatie heeft tot na 31-12-2015. In die gevallen is het overgangsrecht maximaal 1 jaar, namelijk tot 31-12-2015 van toepassing.

11. Slotbepalingen

11.1 Indexering

De beslissingsbevoegdheid van deze beleidsregel is een taak van het college. Om deze reden is het voor de hand liggend alle bedragen in een financieel besluit op te nemen, zodat de bedragen snel en gemakkelijk aan te passen zijn.

11.2 Inwerkingtreding

De “beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015” treedt in werking op 1 januari 2015. Deze beleidsregels zijn een nadere invulling van de verordening en treden in werking nadat de gemeenteraad de verordening in haar vergadering van 18 november 2014 heeft aangenomen. De beleidsregels treden in werking na besluitvorming door het college doch niet eerder dan 1 januari 2015.