Organisatie | Bergen (NH) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels bijzondere bijstand 2015 gemeente Bergen |
Citeertitel | Beleidsregels bijzondere bijstand 2015 gemeente Bergen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze beleidsregels vervangen de Nota bijzondere bijstand "Armoede niet armoedig bestrijden".
Participatiewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-09-2015 | 01-09-2015 | nieuwe regeling | 01-09-2015 gemeentekrant 9 september 2015 | Onbekend |
Als bijzondere bijstand wordt aangemerkt de bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan waarin het inkomen danwel het minimum inkomen niet voorziet, die niet gedekt worden door een voorliggende voorziening en die niet uit de aanwezige draagkracht, de individuele inkomenstoeslag of de individuele studietoeslag kunnen worden voldaan.
Artikel 5. Tekort schietend besef van verantwoordelijkheid
In geval van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan het college besluiten in het geheel geen bijzondere bijstand te verstrekken, dan wel de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken.
Artikel 6. De wijze en het tijdstip van aanvragen
Indien het een aanvraag voor bijzondere bijstand in verhuiskosten, stofferings- en/of inrichtingskosten (inclusief kosten van duurzame gebruiksgoederen), baby-uitzet of grote tandartsuitgaven (boven de maximale dekking van de CZM) betreft, dient de aanvraag te worden ingediend voordat de kosten opkomen.
Artikel 8. Draagkracht uit inkomen
Inkomsten uit arbeid van ten laste komende kinderen (artikel 31 lid 2 sub h van de wet) worden alleen vrijgelaten, indien het bijzondere bijstand betreft voor een ander in de bijstand begrepen persoon dan het minderjarige kind met inkomsten uit arbeid. Betreft het een aanvraag voor het minderjarige kind zelf, dan worden deze inkomsten wel meegenomen
Bij de draagkracht berekening wordt uitgegaan van het inkomen in de maand waarin de kosten zijn opgekomen. Indien er sprake is van sterk wisselende inkomsten kan worden afgeweken van de eerste volzin en kan het inkomen worden bepaald op het gemiddelde inkomen over de achterliggende 12 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn opgekomen.
In afwijking van het eerste lid wordt bij de bepaling van het in aanmerking te nemen inkomen geen rekening gehouden met toegepaste maatregelen/verlagingen/ingehouden boete waarmee een uitkering krachtens een werknemersverzekering of sociale voorziening, of een daarmee naar aard en doel overeenkomende buitenlandse regeling of private verzekering wegens een verwijtbare gedraging is verlaagd.
Artikel 9. Draagkracht uit vermogen
In afwijking van het gestelde onder het eerste lid wordt op grond van artikel 34 lid 2 van de wet bij aanvragen voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten, stofferings- en/of inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen (inclusief witgoed en baby-uitzet), uitvaartkosten, de woonkostentoeslag en schulden het bescheiden vermogen wel voor 100% in aanmerking genomen, indien dit hoger is dan eenmaal de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Artikel 10. Hoogte van de bijstand
Bij het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand voor verhuiskosten, stofferings- en/of inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen (inclusief witgoed en baby-uitzet) wordt bij de aanschaf of vervanging van de kostensoort uitgegaan van de goedkoopst adequate oplossing met een maximale vergoeding van 70% van de normbedragen zoals opgenomen in de prijzengids van het Nibud, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.
Artikel 15. Kosten curator, bewindvoering, mentorschap en rechtsbijstand
De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van wat in de beschikking van de kantonrechter ter zake is bepaald, conform de richtlijnen van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Indien de rechtbank de beloning nog niet heeft vastgesteld wordt de hoogte van de bijzondere bijstand bepaald aan de hand van de forfaitaire jaarbeloning volgens de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (Stcrt. 2014, 32149).
Artikel 17. Verhuis-, stofferings- en inrichtingskosten, duurzame gebruiksgoederen (inclusief witgoed en baby-uitzet)
De belanghebbende wordt geacht de kosten, die verband houden met de in de aanhef genoemde kosten welke behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, primair uit zijn eigen middelen, inkomen, vermogen dan wel de individuele inkomens- of studietoeslag te voldoen; hetzij door reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf.
Voor stofferingskosten die naar hun aard niet als duurzame gebruiksgoederen mogen worden gezien, zoals verf en behang, kan bijzondere bijstand om niet worden verstrekt. De bijstand kan (slechts) als lening worden verstrekt indien zich ten aanzien van belanghebbende omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 48, tweede lid van de wet.
Eerste inrichting toegelaten vluchteling dan wel uitgenodigde asielzoeker:
Voor het in redelijkheid bepalen van de hoogte van de noodzakelijke kosten bij complete woninginrichting wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate oplossing met een maximale vergoeding van 70% van de normbedragen zoals opgenomen in de prijzengids van het Nibud, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.
Aan een toegelaten vluchteling die zich voor het eerst in Bergen vestigt in verband met taakstelling huisvesting vergunninghouders wordt een overbruggingsuitkering toegekend, mits hij voorafgaand daaraan voor zijn huisvesting onder de verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers viel. Dit geldt ook voor uitgenodigde asielzoekers die direct na aankomst in Nederland zich in Bergen vestigen en voor wie de gemeente verantwoordelijk is voor de huisvesting in het kader van de taakstelling huisvesting vergunninghouders.
De in het zevende lid genoemde toegelaten vluchteling dan wel uitgenodigde asielzoeker komt in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maandhuur en waarborgsom van de toegewezen huurwoning. De eerste maandhuur wordt om niet verstrekt. De waarborgsom wordt in de vorm van een geldlening verstrekt.
Artikel 18. Woonkostentoeslag als bijzondere bijstand
Onder woonkosten verstaat het college:
Bij bewoning van een eigen woning of woonwagen bedragen de woonkosten de tot een bedrag per maand omgerekende som van de in verband met de aankoop verschuldigde netto (hypotheek)rente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning of woonwagen verschuldigde zakelijke lasten. Waarbij onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de premie brand en opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten.
Belanghebbende komt in de volgende situaties niet in aanmerking voor een woonkostentoeslag
Bijzondere bijstand voor woonkosten kan niet worden verleend aan de Nederlander of de daarmee gelijkgestelde die geen recht op huurtoeslag heeft, omdat hij medebewoning heeft van een niet-rechthebbende vreemdeling. Het gemis aan huurtoeslag ten gevolge van de keuze voor een niet-rechthebbende huisgenoot, komt niet voor bijstand in aanmerking. Dit uitgangspunt geldt eveneens voor de eigenaren van een koopwoning.
Jongeren van 18 tot en met 22 jaar die geen aanspraak kunnen maken op huurtoeslag als gevolg van een te hoge rekenhuur, hebben geen recht op woonkostentoeslag. De gevolgen van een afwijkend toewijzingsbeleid van woningen en/of verlating van de (oudere) partner komen niet voor bijstand in aanmerking.
Indien de belanghebbende een huurwoning bewoont waarvan de hoogte van de woonkosten, gelet op artikel 13 van de Wht, geen belemmering vormt voor de toekenning van de huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt een woonkostentoeslag verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag tot maximaal een half jaar. Dit half jaar kan maximaal met een half jaar verlengd worden als belanghebbende kan aantonen dat hij/zij er alles aan heeft gedaan andere woonruimte te vinden, maar dit niet gelukt is en daarbij heeft voldaan aan eventuele overige voorwaarden die hem/haar bij besluit zijn opgelegd. De woonkostentoeslag bij een huurwoning is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die de belanghebbende, gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wht, per maand zou ontvangen.
Indien de belanghebbende een eigen woning bezit, waarin hij tevens woont en waarvan de hoogte van de woonkosten, gelet op artikel 13 van de Wht, geen belemmering vormt voor de toekenning van de huurtoeslag wordt een woonkostentoeslag verstrekt. De woonkostentoeslag bij een eigen woning is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die de belanghebbende, gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wht, per maand zou ontvangen.
Indien de belanghebbende een woning in huur of eigendom bewoont waarvan de hoogte van de woonkosten op grond van artikel 13 van de Wht een belemmering vormt voor toekenning van huurtoeslag, wordt voor de woonkosten tot en boven de maximale huurgrens een woonkostentoeslag verstrekt voor de periode van maximaal een half jaar. Deze periode kan worden verlengd met maximaal een half jaar als de belanghebbende naar het oordeel van het college naar vermogen heeft getracht goedkopere woonruimte te vinden. De woonkostentoeslag wordt vastgesteld overeenkomstig hetgeen is opgenomen in het handboek Schulinck.
Artikel 19 Begrafenis- of crematiekosten
Voor de kosten van een begrafenis of een crematie kan bijzondere bijstand worden verstrekt aan de belanghebbende op wie volgens de bepalingen in het huwelijksgoederenrecht en het erfrecht de plicht rust de kosten van lijkbezorging van bloed- en aanverwanten te voldoen, voor zover deze kosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden, niet gedekt zijn door verzekeringen en/of overlijdensuitkering krachtens een sociale zekerheidswet en de nabestaande niet over toereikende middelen beschikt om (zijn aandeel in) de uitvaartkosten te voldoen.
Artikel 21. De wijze van betalen
De betaling van de bijzondere bijstand vindt uitsluitend plaats op de volgende wijze:
Bij de vaststelling van de hoogte van het maandelijkse bedrag waarmee de geldlening wordt afgelost, dient de belanghebbende minimaal over 90% van het sociale minimum te kunnen blijven beschikken. Uitgangspunt is dat belanghebbende het inkomen dat hoger is dan 90% van het sociale minimum besteedt aan de aflossing van de lening. Doorbetalingen die ten behoeve van de belanghebbende worden gedaan, worden niet bij de vaststelling van deze norm in aanmerking genomen.
Toelichting bij beleidsregels bijzondere bijstand 2015 gemeente Bergen
Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de door de Rijksoverheid vastgestelde Participatiewet. Het college dient voor de diverse uitvoeringsaspecten van de bijstandsverlening specifieke beleidsregels op te stellen. Dit geldt ook voor de bijzondere bijstand. Met deze beleidsregels wordt op het uitvoeringstechnische vlak aangegeven hoe de aanvraag bijzondere bijstand wordt beoordeeld. Binnen de gemeente dient in gelijke situaties eenduidig te worden gehandeld.
Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat in het individuele geval het inkomen en/of vermogen van belanghebbende niet volledig toereikend is ter voorziening in bepaalde bijzondere noodzakelijke kosten.
Het college kan aan inwoners die daarvoor niet voldoende middelen hebben, bijzondere bijstand verstrekken voor bepaalde kosten. Het college hanteert hierbij dat het moet gaan om de goedkoopste adequate oplossing.
Artikel 35 van de wet bepaalt dat het moet gaan om:
Om recht te hebben op bijzondere bijstand is niet vereist dat belanghebbende ook recht heeft op algemene bijstand. Wel zijn de algemene voorwaarden voor het recht op bijstand van toepassing: belanghebbende moet voldoen aan de algemene voorwaarden van de Participatiewet om überhaupt recht te hebben op bijzondere bijstand. De algemene voorwaarden zijn opgenomen in de artikelen 11 tot en met 16 van de wet.
In dit verband is vooral artikel 15 lid 1 van de wet van belang. Dit artikel bepaalt dat er geen recht op bijstand bestaat indien een beroep kan worden gedaan op een passende en toereikende voorliggende voorziening. Het college zal bij iedere aanvraag bijzondere bijstand dus moeten beoordelen of er sprake is van een voorliggende voorziening die passend en toereikend is.
Begrippen die in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voorkomen en zijn gedefinieerd hebben in deze beleidsregels dezelfde betekenis. Ten aanzien van een aantal andere begrippen is in deze beleidsregels een definitie gegeven.
De bijzondere bijstand gaat uit van maatwerk. Bij elke aanvraag moet worden vastgesteld:
Het maatwerkprincipe houdt in dat in elke specifieke situatie een zorgvuldige afweging gemaakt dient te worden, rekening houdende met de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Om uniformiteit in de werkwijze te bevorderen zijn enkele kostensoorten nader omschreven in deze beleidsregels. Het betreft geen limitatieve opsomming in deze beleidsregels. Ook andere bijzondere kosten kunnen, mits voldaan aan de genoemde voorwaarden in de wet en in dit document, in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.
Bij de beoordeling van de aanvraag om individuele bijzondere bijstand past het college de kostendelersnorm ingevolge artikel 22a van de wet toe.
Dat betekent voor de individuele bijzondere bijstand dat bij de berekening van de toepasselijke bijstandsnorm, net als bij de algemene bijstand, rekening wordt gehouden met het aantal meerderjarige personen dat hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als de aanvrager. Dit wordt vervolgens afgezet tegen het (gezamenlijke) inkomen.
Voor aanvragen van periodieke individuele bijzondere bijstand die reeds in 2014 zijn toegekend (bijvoorbeeld voor de periode 1 juli 2014 tot 1 juli 2015) blijft toegekend recht behouden.
Het college past de kostendelersnorm niet toe bij de beoordeling van een aanvraag om categoriale bijzondere bijstand voor de premie van het aanvullende deel van de Collectieve Zorgverzekering Minima (CZM).
De beleidsregels kostendelersnorm en verlagingen 2015 gemeente Bergen zijn van toepassing.
Artikel 4.Voorliggende voorzieningen
Bijzondere bijstand in de noodzakelijke kosten van medische en/of sociale voorzieningen wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in artikel 15 van de wet. Indien de voorliggende voorziening de kosten niet vergoedt, zijn deze niet noodzakelijk en kan daarvoor ook geen bijzondere bijstand worden verleend.
Artikel 15, lid 1 van de wet geeft een definitie van het begrip 'voorliggende voorziening': “Geen recht op bijstand bestaat voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.“
Hieruit volgt dat bijzondere bijstand kan worden verstrekt als een voorziening noodzakelijk is, maar de voorliggende voorziening toch geen vergoeding geeft (bijvoorbeeld om budgettaire redenen). Als de voorliggende voorziening de kosten echter als niet noodzakelijk beschouwt, dan bestaat er ook geen recht op bijzondere bijstand.
Als het college een aanvraag afwijst omdat de aanvrager een beroep kan doen op een voorliggende voorziening, moet vast staan dat de aanvrager ook werkelijk een beroep kan doen op deze voorliggende voorziening. Als de aanvrager bijvoorbeeld niet meer kan aanvragen bij de voorliggende voorziening omdat hij te laat is, kan de aanvraag niet worden afgewezen met de motivering dat hij een beroep kan doen op een voorliggende voorziening. De aanvraag kan dan getoetst worden aan artikel 5 van deze beleidsregels (tekort schietend besef van verantwoordelijkheid).
Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In relatie tot het verstrekken van bijzondere bijstand voor medische kosten is de basisverzekering in het kader van de Zvw de belangrijkste voorliggende voorziening. Deze voorziening wordt als passend en toereikend gezien. De kostensoorten die in de basisverzekering zijn opgenomen zijn kosten die zonder meer als noodzakelijk worden beschouwd. Een en ander impliceert dat medische kosten die niet in de basisverzekering zijn opgenomen, strikt genomen niet als noodzakelijk worden beschouwd en niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Dit betekent in het algemeen dat kostensoorten die niet op grond van de Zvw of Wlz worden vergoed ook niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand krachtens artikel 35 lid 1 van de wet. Dit is slechts dan anders als de betreffende kosten noodzakelijk zijn, maar de kosten om budgettaire redenen niet of niet langer op grond van een voorliggende voorziening (volledig) worden vergoed. Dan heeft het college wel de mogelijkheid om op grond van artikel 35 lid 1 van de wet (aanvullende) bijzondere bijstand te verlenen.
Medische kosten die zijn uitgesloten van vergoeding op grond van de Zvw of Wlz (bijvoorbeeld de kosten van alternatieve geneeswijzen zoals acupunctuur en kosten van diverse farmaceutische middelen) worden soms toch vergoed op grond van een aanvullende of collectieve verzekering. Daarbij geldt dan meestal een eigen bijdrage. Omdat de kosten buiten het vergoedingenpakket van Zvw en Wlz vallen, komen deze eigen bijdragen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Dit volgt uit constante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie CRvB 15-04-2003, nrs. 00/4276 NABW e.a. , CRvB 03-07-2001, nrs. 00/1989 en 00/1993 NABW) De rechtspraak ziet weliswaar op de Zfw, maar aangenomen mag worden dat die ook geldt voor de Zvw.
Indien belanghebbende naast de zorgverzekering extra is verzekerd (bijv. via een uitgebreider pakket) en belanghebbende dus een beroep kan doen op deze voorziening, moet in dat geval de extra verzekering voor belanghebbende worden aangemerkt als een voorliggende voorziening.
Advocaatkosten, eigen bijdrage rechtshulp en griffierechten
Het Juridisch Loket is een gratis voorliggende voorziening. Er volgt dan een afwijzing van de bijzondere
bijstand op grond van artikel 15, eerste lid, van de wet (geen bijstand voor kosten die een voorliggende voorziening niet noodzakelijk vindt). Voor zover de belanghebbende zich in eerste instantie wendt tot het Juridisch Loket, wordt een korting op de eigen bijdrage gegeven. Het Juridisch Loket verleent gratis rechtshulp en verwijst zo nodig naar een advocaat. Als belanghebbende deze stap overslaat krijgt hij te maken met een hogere eigen bijdrage dan noodzakelijk was. Belanghebbende had een korting kunnen krijgen. In dat geval is er sprake van kosten die niet noodzakelijk zijn.
In dit artikel is gesteld dat onder een voorliggende voorziening tevens wordt verstaan het eigen sociale netwerk, voor zover hiervan redelijkerwijs van belanghebbende verlangd kan worden dat hij hierop een beroep kan doen en voor zover verwacht kan worden dat door het inzetten hiervan de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd voorkomen dan wel beperkt kunnen worden. Daarmee wordt de eigen verantwoordelijkheid van de klant benadrukt om daar waar mogelijk een beroep op de bijstand te voorkomen door actief gebruik te maken van de mogelijkheden die in zijn eigen omgeving aanwezig zijn. Uiteraard moet dit uitgangspunt in relatie staan tot de kosten die aangevraagd worden. Zo mag bijvoorbeeld bij een verhuizing het inzetten van familie, vrienden etc. verwacht worden om de verhuiskosten te beperken.
Artikel 5. Tekort schietend besef van verantwoordelijkheid
Artikel 35, eerste lid van de wet biedt geen ruimte voor de beoordeling of een belanghebbende zich verwijtbaar heeft gedragen en of dit verwijtbaar gedrag ertoe heeft geleid dat hij een beroep op bijzondere bijstand moet doen. Die beoordeling moet plaatsvinden in het kader van de toepassing van artikel 18, tweede lid van de wet en de afstemmingsverordening, of in het kader van de vaststelling in welke vorm de bijstand wordt verleend.
Op grond van artikel 48, tweede lid van de wet kan het college de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht verstrekken indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Hierbij moet gedacht worden aan situaties waarin de betrokkene door eigen toedoen een beroep op de bijstand moet doen. Een aantal voorbeelden zijn:
Artikel 6. De wijze en het tijdstip van aanvragen
Inwoners vragen schriftelijk individuele bijzondere bijstand aan door middel van een aanvraagformulier.
Een bewijsstuk van de gemaakte kosten moet worden overgelegd bij de aanvraag.
In artikel 44 van de wet staat dat het recht op bijstand bestaat vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Bij aanvragen om individuele bijzondere bijstand gaat het college hier anders mee om. De individuele bijzondere bijstand kan met terugwerkende kracht worden verleend. De bijstand moet wel worden aangevraagd binnen 6 maanden na de datum waarop de kosten zijn opgekomen.
Het tijdstip waarop de kosten gemaakt zijn wordt niet bepaald door de facturatiedatum (het tijdstip waarop de rekening gepresenteerd wordt) maar door het tijdstip waarop de kosten zijn opgekomen (zie CRvB 15-05-2007, nr. 06/1913 WWB, CRvB 09-10-2012, nr. 11/6386 WWB en CRvB 20-11-2012, nrs. 11/1669 WWB e.a). Uitgangspunt is deze jurisprudentie van de CRvB te volgen.
Uitzonderingen op deze beleidslijn is de verlening van bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten (inclusief kosten van duurzame gebruiksgoederen), baby-uitzet, grote tandartsuitgaven (boven de maximale dekking van Univé). Hiervoor moet de belanghebbende wel voorafeen aanvraag indienen. De reden hiervoor is dat het niet mogelijk is achteraf de noodzaak van de kosten vast te stellen.
Bijzondere bijstand is er niet alleen voor mensen met een bijstandsuitkering. Ook mensen met een ander en/of hoger inkomen of vermogen kunnen bijzondere bijstand aanvragen. Een gedeelte van de kosten komt dan voor eigen rekening. Dat heet draagkracht.
Dit artikel geeft enige algemene draagkrachtregels. Allereerst de bepaling dat met draagkracht rekening wordt gehouden hetgeen voor zich spreekt. In het tweede lid wordt het draagkrachtjaar vastgesteld op een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn opgekomen. Het draagkrachtjaar loopt dus niet perse gelijk aan het kalenderjaar.
Het derde lid geeft de mogelijkheid een afwijkende draagkrachtperiode vast te stellen.
Voor belanghebbenden die een uitkering op basis van de wet ontvangen is het duidelijk dat de draagkracht nihil is. Er zal dan ook geen draagkrachtberekening hoeven plaats te vinden.
Als aanvrager in de Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen) zit kan een draagkrachtberekening (vermogen zowel als inkomen) achterwege blijven. Het is voldoende als in de rapportage staat dat uit overleg met de curator of de kredietbank blijkt dat sprake is van Wsnp.
De leden 4 tot en met 6 spreken voor zich.
Artikel 8. Draagkracht uit inkomen
Bij een aanvraag om bijzondere bijstand heeft het college op grond van artikel 35 van de wet de volledige vrijheid in de wijze waarop de draagkracht van een belanghebbende wordt vastgesteld.
Het college heeft een discretionaire bevoegdheid om te bepalen welk draagkrachtpercentage in aanmerking wordt genomen.
In het kader van uniformiteit en rechtsgelijkheid en om uitvoeringstechnische redenen wordt de inkomensberekening voor de bijzondere bijstand gelijk getrokken met de berekening van het inkomen voor de algemene bijstand. Dit betekent dat ook de beleidsregels kostendelersnorm en verlagingen 2015 gemeente Bergen van toepassing zijn.
Artikel 9. Draagkracht uit vermogen
In het eerste lidwordt invulling gegeven aan artikel 35 van de wet waarin is bepaald dat burgemeester en wethouders bij de vaststelling van de draagkracht geheel of gedeeltelijk in beschouwing nemen het in aanmerking te nemen vermogen. Vervolgens wordt verwezen naar artikel 34 van de wet waarin is geregeld welke vermogensbestanddelen wel of niet worden gerekend tot het vermogen. In de praktijk houdt deze bepaling in dat alle vermogen boven de grens van het bescheiden vrij te laten vermogen moet worden aangewend ter bestrijding van bijzondere noodzakelijke bestaanskosten. Dit uitgangspunt is, gelet op de doelstelling van de wet, alleszins gerechtvaardigd.
In het tweede lid wordt aangegeven in welke gevallen afgeweken wordt van het eerste lid. In afwijking van de vermogensbepaling voor de algemene bijstand wordt het op grond van artikel 34, tweede lid van de wet vrijgelaten vermogen voor de bijzondere bijstand wel als vermogen van belanghebbende in aanmerking genomen. Ook het vermogen dat op grond van artikel 31, tweede lid, van de wet niet tot de middelen van belanghebbende wordt gerekend, wordt bij het vaststellen van het recht op bijzondere bijstand welin aanmerking genomen. Het vermogen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt volledig als draagkracht ingezet. De wettelijke vermogensgrens wordt in dit geval niet toegepast. Uitgangspunt hierbij is dat voor de kostensoort genoemd in dit lid zoveel mogelijk eigen middelen worden ingezet ter oplossing.
Artikel 10. Hoogte van de bijstand
Bij de hoogte van de bijzondere bijstand wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening. Bij de uitvoering van de bijzondere bijstand maakt het college in voorkomende gevallen gebruik van de Nibud-prijzengids. Het college hanteert hierbij een maximale vergoeding van 70% van de vergoedingen zoals bepaald in de prijzengids van het NIBUD (NIBUD = 100%). Deze prijzengids wordt jaarlijks door het Nibud geïndexeerd.
Het is goed mogelijk om bijvoorbeeld via verkoopsites voor tweedehandsspullen of via kringloopwinkels goede spullen te vinden voor minder geld of om voor minder geld een nieuw bankstel te krijgen. Dit laatste uitgangspunt is leidend bij de verstrekking van bijzondere bijstand. Van de aanvrager mag worden verwacht dat deze bij de aanschaf of vervanging van de betreffende kostensoort uitgaat van de goedkoopst adequate voorziening.
Artikel 11. Collectieve Zorgverzekering Minima (CZM) bij Univé
Doelgroep Collectieve zorgverzekering minima Om te bepalen of inwoners van Bergen deel mogen nemen aan de CZM gelden vaste bedragen als inkomens- en vermogensnormen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden/samenwonenden. Deze bedragen zijn gebaseerd op 120% van de bijstandsnormen zoals deze eind 2014 golden, zonder toepassing van de kostendelersnorm. De bedragen zijn opgenomen in onderstaande tabel:
jonger dan pensioengerechtigde leeftijd en | |||
verblijvend in een inrichting en |
Artikel 12. Kosten van medische en sociale voorzieningen
Een van de beginselen van de wet is dat er geen recht bestaat op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. De Wlz, de Wmo en de Zvw vergoeden noodzakelijke kosten die verband houden met (para)medische behandelingen. Deze regelingen zijn toereikend en passend waardoor er geen recht op bijstand bestaat.
Binnen de doelgroep maken we onderscheid tussen mensen die niet willen en mensen die niet kunnen deelnemen aan de collectieve zorgverzekering minima:
Wanneer klanten geen gebruik willen maken van de collectieve verzekering, kunnen zij niet zonder meer aanspraak maken op bijzondere bijstand voor kosten die in het pakket van de collectieve verzekering zijn opgenomen. De bijstand zal moeten worden afgestemd op grond van de Afstemmingsverordening. Voor deze gevallen zijn voor de vergoedingen de normen van toepassing zoals deze in de CZM pakket AV compleet gelden.
Wanneer iemand niet kan deelnemen ligt dit uiteraard anders. Bij de aanvraag om bijzondere bijstand voor medische kosten zal het onderzoek zich in dat geval ook moeten uitstrekken tot de vraag of er sprake is van niet kunnen of niet willen deelnemen aan de CZM. Als er aanleiding is om bijzondere bijstand te verstrekken, dan strekt 'het pakket' van de bijzondere bijstand zich uit tot het pakket AV compleet dat door de CZM wordt geboden.
In het derde lid worden de kosten van alternatieve geneeswijze genoemd. Het college heeft over deze kosten reeds eerder besloten dat bovenop de dekking van de CZM nog een maximale vergoeding van € 300,- verstrekt kan worden.
Artikel 13. Aanvulling levensonderhoud jongeren in de leeftijd van 18, 19 en 20 jaar
De uitkering voor 18, 19 en 20 jarigen (hierna te noemen: de jong-meerderjarigen) is in de wet apart genormeerd in artikel 20. Deze normen zijn afgeleid van het niveau van de Algemene Kinderbijslagwet en worden over het algemeen afdoende geacht ter voorziening in de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. In bepaalde situaties kan het noodzakelijk zijn extra bijstand te verlenen. Namelijk in die gevallen waarin de noodzakelijke bestaanskosten hoger zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Dit artikel schept de mogelijkheid tot bijzondere bijstandverlening.
Het tweede lid geeft aan in welke situaties hogere bestaanskosten aanwezig worden geacht. Door deze bepaling op te nemen wordt voorkomen dat extra bijstand moet worden verleend in elke situatie waarin een jong-meerderjarige die wens heeft om zelfstandig te wonen. Het past niet in de uitgangspunten van de wet om op basis van alleen deze wens een hogere uitkering te verlenen. Daartoe moet een objectiveerbare noodzaak aanwezig zijn.
In de artikelen 41 en 44 van de wet is geregeld dat jongeren tot 27 jaar een wachttijd hebben van vier weken voordat zij een uitkering kunnen aanvragen voor algemene bijstand voor levensonderhoud. In deze vier weken dient de jongere op zoek te gaan naar werk en/of opleiding. Voor bijzondere bijstand voor levensonderhoud is, analoog aan de wettelijke bepalingen, in deze beleidsregel een vergelijkbare regeling opgenomen.
Het vierde lid omschrijft dat in deze situaties bijzondere bijstand wordt verleend tot maximaal 50% van de alleenstaande norm (artikel 21 van de wet). Hiermee sluiten wij aan bij de hoogte van de bijzondere bijstand die voor 1 januari 2015 gold. Door het hanteren van een vast percentage van de alleenstaande norm hoeft niet telkens een onderzoek op grond van artikel 18 lid 1 van de wet (per klant op individuele gronden de hoogte vaststellen) uitgevoerd te worden.
Het vijfde lid geeft aan dat daar waar mogelijk de verstrekte bijzondere bijstand bij de ouder(s) wordt verhaald conform de wet en de beleidsregels verhaal. Hierdoor blijft de ouder zelf verantwoordelijk voor de het voorzien in het onderhoud van zijn/haar kinderen.
Artikel 14 kosten van kinderopvang en peuterspeelzaal
De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen regelt de verstrekking van toeslagen voor kinderopvang, stelt eisen aan de kwaliteit van de opvang en regelt de handhaving daarvan. Voor de sociale diensten zijn de bepalingen over de toeslagen van belang. Door middel van deze toeslagen wordt het ouders of verzorgers gemakkelijker gemaakt arbeid en zorg te combineren. De wet geldt niet alleen voor werkenden, maar ook voor personen die een traject volgen gericht op arbeidsinschakeling of inburgering, of die scholing of een studie volgen. Op grond van de wet kunnen de doelgroepen, die zijn beschreven in artikel 1.6 van wet, aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. De tegemoetkoming bestaat uit twee delen; het zogenoemde werkgeversdeel en de ouderbijdrage. De belastingdienst is verantwoordelijk voor het verstrekken van het werkgeversdeel. De ontbrekende ouderbijdrage verstrekt de gemeente aan doelgroepouders.
Artikel 15. Kosten curator, bewindvoering, mentorschap en rechtsbijstand
Er bestaat recht op bijzondere bijstand indien de rechtbank een beschikking heeft afgegeven waarin hij ook de hoogte van de beloning voor de curator/bewindvoerder/mentor heeft bepaald.
De Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren is in werking getreden met ingang van 1 januari 2015. Dit betekent dat vanaf 1 januari 2015 de regeling geldt voor nieuwe en lopende bewinden. De regeling is alleen van toepassing op werkzaamheden die met ingang van 1 januari 2015 worden verricht. Op werkzaamheden die vóór 1 januari 2015 zijn verricht en waarvoor op of na die datum om een beloning wordt verzocht, is de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren niet van toepassing (Stcrt. 2014, 32149 p. 22-23).
Het tweede lid beschrijft hoe de hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld.
De regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (Staatscourant 2014, nr. 32149, p. 8) bepaalt dat reeds uitgesproken bewinden met ingang van 1 januari 2015 automatisch onder de jaarbeloning voor standaardwerkzaamheden vallen. Als een bewindvoerder alsnog aanspraak wil maken op de hogere beloning in het geval van een bewind waarin sprake is van problematische schulden, dan zal hij daartoe een nieuw verzoek moeten indienen bij de kantonrechter. Pas nadat de kantonrechter deze toestemming heeft verleend (machtiging heeft afgegeven), is de bewindvoerder gerechtigd dit tarief in rekening te brengen.
Als een bewind wordt uitgesproken na 1-1-2015 zal in de beschikking duidelijk de instellingsgrond van het bewind zichtbaar zijn. Blijkt uit de beschikking dat sprake is van een bewind wegens verkwisting en/of problematische schulden, dan is de bewindvoerder wel gerechtigd direct het hogere tarief in rekening te brengen. Hiervoor hoeft dan geen extra toestemming aan de kantonrechter te worden gevraagd.
Uit de toelichting op artikel 3 lid 2 onderdeel b Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren blijkt dat de hogere jaarbeloning wordt aangehouden totdat er geen problematische schulden meer zijn. Het hoge tarief kan dan ook na 2015 van toepassing zijn, mits de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren niet wijzigt.
Als de beschikking in 2014 of eerder is afgegeven zal daarin inderdaad vaak vermeldt staan dat een bewindvoerder recht heeft op een beloning conform de richtlijnen LOVCK. Deze richtlijnen LOVCK hadden geen wettelijke status.
Het derde lid geeft aan dat er wordt afgeweken van het tweede lid in de volgende situatie.
Met ingang van 1 januari 2015 is de regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren inwerking getreden voor de kosten vanaf 1 januari 2015. Uit de toelichting van het tweede lid blijkt dat als een bewindvoerder alsnog aanspraak wil maken op de hogere beloning in het geval van een bewind waarin sprake is van problematische schulden, dan zal hij daartoe een nieuw verzoek moeten indienen bij de kantonrechter. Pas nadat de kantonrechter deze toestemming heeft verleend (machtiging heeft afgegeven), is de bewindvoerder gerechtigd dit tarief in rekening. De rechtbank heeft voor deze toestemming een grote hoeveelheid aanvragen ontvangen. De rechtbank heeft hierop besloten alle aanvragen toe te kennen en achteraf te controleren of de gevraagde toestemming terecht verleend is.
In dit derde lid geeft het college aan dat zij niet automatisch de kostenverhoging die hiermee gepaard gaat automatisch vergoedt. Er wordt per aanvraag onderzocht of de bewindvoerder in 2014 een extra vergoeding heeft ontvangen van 6 of meer uren. Als dit het geval is dan bestaat er in 2015 geen recht op een hogere beloning. Bij een extra vergoeding van minder dan 6 uur bestaat er wel recht op een hogere beloning. Omdat de meeste cliënten die voor 2015 een vergoeding aanvragen, dit in 2014 ook van de gemeente ontvangen hebben, kunnen wij uit onze eigen dossiers opmaken of iemand al dan niet terecht in aanmerking komt voor een hogere vergoeding. Daarom volgen wij niet altijd de uitspraak van de rechtbank. In de beschikking naar de cliënt motiveert het college het besluit.
Als er sprake is van een toevoeging (gesubsidieerde rechtsbijstand) van de Raad voor Rechtsbijstand kan bijzondere bijstand worden verleend voor de eigen bijdrage, griffierechten en bureaukosten. Een belanghebbende met een inkomen op bijstandsniveau komt in aanmerking voor de laagste eigen bijdrage. Het komt voor dat de bijdrage hoger is als gevolg van een hoger inkomen in het verleden. In dat geval kan bij de Raad voor de Rechtsbijstand een verzoek ingediend worden om het peiljaar te verleggen. Als het belang lager is dan € 500,00 verstrekt de Raad voor Rechtsbijstand geen toevoeging omdat dit niet noodzakelijk is.
Het Juridisch Loket is een gratis voorliggende voorziening. Er volgt dan een afwijzing van de bijzondere bijstand op grond van artikel 15, eerste lid, van de wet (geen bijstand voor kosten die een voorliggende voorziening niet noodzakelijk vindt). Voor zover de belanghebbende zich in eerste instantie wendt tot het Juridisch Loket, wordt een korting op de eigen bijdrage gegeven. Het Juridisch Loket verleent gratis rechtshulp en verwijst zo nodig naar een advocaat. Als belanghebbende deze stap overslaat krijgt hij te maken met een hogere eigen bijdrage dan noodzakelijk was. Belanghebbende had een korting kunnen krijgen. In dat geval is er sprake van kosten die niet noodzakelijk zijn.
Belanghebbende moet een diagnosedocument van het Juridisch Loket overleggen om te bewijzen dat hij of zij zich in eerste aanleg tot het Juridisch Loket heeft gewend en om te bewijzen dat het Loket een verwijzing naar een advocaat noodzakelijk vond. Hierop zijn een aantal uitzonderingen. De klant hoeft niet naar het Juridisch Loket bij een strafzaak, asielzaak of een bestuurlijke sanctie. Daarnaast hoeft hij niet naar het Juridisch Loket als sprake is van een verplichte procesvertegenwoordiging en op voorhand duidelijk is dat het niet zonder proces kan. Als de Raad voor de Rechtsbijstand een toevoeging verleent voor mediation, komt de eigen bijdrage in aanmerking voor bijzondere bijstand.
Degene die om rechtsbijstand verzoekt dient ingevolge de Wrb eerst een advies te vragen bij het Juridisch Loket. Pas bij een positief advies zal een toevoeging worden verleend. Zonder advies, of bij een negatief advies, zal de toevoeging in de regel worden geweigerd. De Raad voor de Rechtsbijstand acht de procedure dan niet noodzakelijk. In het geval van een toevoeging worden de kosten (exclusief de eigen bijdrage) van de advocaat vergoed op grond van de Wrb. Wanneer een toevoeging is verleend, kan de noodzaak voor de procedure aanwezig worden geacht. Daarom kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de eigen bijdrage en noodzakelijke bijkomende kosten. Wanneer de toevoeging is geweigerd, dient ook een aanvraag voor bijzondere bijstand te worden geweigerd.
Daarnaast kan het zijn dat aan een belanghebbende op grond van artikel 55 van de wet de extra verplichting is opgelegd om een procedure te gaan voeren. Vaak gaat het om het vorderen van alimentatie. Vanwege de verplichting is de noodzaak aanwezig.
Een aantal kosten komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand:
Voor de legeskosten, net als voor de kosten van een paspoort dan wel identiteitskaart, moet worden gereserveerd. Voor deze kosten is geen bijzondere bijstand mogelijk.
In lid 2 wordt hierop een uitzondering gemaakt. Voor de legeskosten van een verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd is wel bijzondere bijstand mogelijk. De bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de meerkosten van een verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd. Deze vaste verblijfsvergunning kost in de regel significant meer dan een Nederlandse identiteitskaart.
Artikel 17. Verhuis-, stofferings- en inrichtingskosten, duurzame gebruiksgoederen (inclusief witgoed en baby-uitzet)
Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook de kosten van aanschaf en/of vervanging van de in de aanhef genoemde kostensoorten. Belanghebbenden worden geacht de kosten van de eerste woninginrichting zelf te dragen. Als men tenminste beschikt over een inkomen op het niveau van het sociaal minimum, dus ook als men een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt, wordt voldoende ruimte in het inkomen aanwezig geacht om hiervoor vooraf te reserveren, dan wel achteraf gespreid te betalen. Tevens dient in de beoordeling te worden betrokken of de kosten voorzienbaar waren.
De vraag of belanghebbende de mogelijkheid heeft gehad tot reserveren of voor de kosten geheel of gedeeltelijk een lening af te sluiten, maakt onderdeel uit van de beoordeling of er sprake is van bijzondere omstandigheden. Ook het op tijd reserveren voor de kosten van een verhuizing/woningaanpassing in verband met beperking, leeftijd, gezinsuitbreiding, etc. behoort tot de eigen verantwoordelijkheid.
Als belanghebbende voor de kosten heeft kunnen reserveren dan kan het college de aanvraag afwijzen. Zie bijvoorbeeld CRvB 10-12-2002, nrs. 00/2392 NABW e.a, CRvB 13-10-2009, nr. 07.6727 WWB, CRvB 20-12-2011, nr. 10/2513 WWB en CRvB 20-05-2014, nrs. 13/907 WWB e.a. M.b.t. afsluiten lening zie CRvB 28-03-2006, nrs. 05/196 NABW e.a.
Volgens vaste jurisprudentie is het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte, in verband met aanwezige schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen, geen bijzondere omstandigheid in het individuele geval op grond waarvan het mogelijk is bijzondere bijstand te verlenen. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de Participatiewet (zie CRvB 22-01-2013, nr. 11/4569 WWB en CRvB 05-03-2013, nr. 11/3135 WWB en CRvB 13-05-2014, nr. 13/1528 WWB).
Bij de inrichtingskosten gaat het college uit van de hoogst noodzakelijke kosten. Dit betekent dat er geen bijzondere bijstand mogelijk is voor luxe artikelen.
Bij inrichtingskosten moet een onderscheid worden gemaakt tussen de kosten voor duurzame gebruiksgoederen en de stofferingskosten. Duurzame gebruiksgoederen zijn bijvoorbeeld een koelkast, wasmachine of gasfornuis. Met stofferingskosten worden de kosten bedoeld zoals verf en behang. Dit onderscheid is van belang voor de vorm waarin de bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Volgens jurisprudentie stelt de Centrale Raad van Beroep dat kosten zoals verf en behang naar hun aard niet als duurzame gebruiksgoederen kunnen worden aangemerkt.
Voor het in redelijkheid bepalen van de hoogte van de noodzakelijke kosten bij complete woninginrichting gaat het college uit van maximaal 70% van de in de Nibud-prijzengids genoemde bedragen. Uitgangspunt hiervan is dat bij een (volledige) inrichting een deel tweedehands kan worden aangeschaft via overname van derden (vorige huurder/eigenaar van de woning/kamer) of kringloopwinkel.
Als men verhuist naar een andere gemeente, kan men in de gemeente van vertrek een aanvraag indienen voor de transportkosten voor de goedkoopst mogelijke oplossing. Denk bijvoorbeeld aan het lenen/huren van een aanhanger en het verhuizen met behulp van het eigen sociale netwerk. Een aanvraag voor de overige kosten van de verhuizing dan wel inrichting kan men indienen in de gemeente waar men zich gaat vestigen.
Eerste inrichting toegelaten vluchteling dan wel uitgenodigde asielzoeker:Belanghebbenden, afkomstig uit een asielzoekerscentrum (AZC), die een geldige verblijfsstatus hebben gekregen en aan wie een woning in Bergen is toegewezen hebben niet vooraf kunnen reserveren voor de kosten van inrichting. Dit betekent dat bijstandsverstrekking plaats vindt in de vorm van een geldlening. Voor het overige gelden ook voor deze doelgroep de bovenstaande regels. Om er voor te zorgen dat de bijzondere bijstand besteed wordt aan het doel waarvoor het bedoeld is verbindt het college aan de toekenning de voorwaarde dat de aanschaf van deze goederen in overleg met de medewerkers/vrijwilligers van vluchtelingenwerk plaatsvindt.
Aan de toegelaten vluchteling dan wel uitgenodigde asielzoeker wordt een overbruggingsuitkering verstrekt, omdat de algemene bijstand achteraf betaald wordt en zij wel direct geconfronteerd worden met de algemene kosten van het bestaan.
In principe behoort de betaling van eerste huurlasten , waarborgsom tot de algemene kosten van het bestaan waarin een belanghebbende moet voorzien door reservering vooraf of gespreide betaling achteraf door middel van het aangaan van een lening bij bijvoorbeeld de Kredietbank. In de praktijk zijn er echter een aantal situaties aan te wijzen waarin een belanghebbende niet geacht kan worden in staat te zijn geweest om voor deze kosten te reserveren en dit ook niet verwijtbaar is. Het gaat dan met name om asielzoekers die na een verblijf in een AZC reguliere huisvesting krijgen. In deze gevallen is het college van mening dat strikte toepassing van het voorgaande niet redelijk is. In deze gevallen kan bijstand worden verstrekt voor genoemde kosten en is de Kredietbank geen voorliggende voorziening.
Bij de (steeds minder voorkomende situaties van betaling van een) waarborgsom wordt de bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening, aangezien belanghebbende deze bij beëindiging van het huurcontract terugkrijgt. De waarborgsom blijft in feite toebehoren aan de huurder, maar hij kan er niet over beschikken.
Artikel 18.Woonkostentoeslag als bijzondere bijstand
De door de Belastingdienst uit te voeren Huurtoeslag voorziet in die gevallen waarin gedurende het subsidietijdvak (1 januari tot en met 31 december) het inkomen plotseling daalt of geheel wegvalt. De voorlopige huurtoeslag wordt met terugwerkende kracht aangepast aan het gewijzigde geschatte jaarinkomen op basis van de wijziging van het inkomen. Hierdoor dient deze regeling in het kader van de bijstandsuitvoering te worden aangemerkt als een toereikende voorliggende voorziening
Dit artikel regelt wanneer en tot welk bedrag bijzondere bijstand wordt verleend voor woonkosten.
In het eerste lid worden de woonkosten gedefinieerd. Voor wat betreft een huurwoning wordt aangesloten bij de omschrijving in de regeling Huurtoeslag. Omdat ook bij de verdere bepalingen uit dit artikel aangesloten wordt bij de huurtoeslag is het verstandig de begripsomschrijvingen op elkaar te laten aansluiten. De Huurtoeslag strekt zich niet uit tot woningen in eigendom. Vandaar dat apart is bepaald wat onder woonkosten bij een eigen woning moet worden verstaan. Deze omschrijving is de weerslag van de tot op heden gevolgde beleidslijn, onder meer op basis van wetstechnische uitleg en jurisprudentie. Hierbij zijn nog de volgende opmerkingen te maken: in het kader van de financiering van de eigen woning wordt alleen rekening gehouden met de rentelasten. Rekening houden met aflossing is in strijd met de Participatiewet omdat dan zou worden meegewerkt aan vermogensvorming. Bij de onroerende – zaakbelasting en waterschapslasten wordt rekening gehouden met het eigenaargedeelte. Voor uitgebreidere informatie over de uitvoering wordt verwezen naar het handboek van Schulinck.
In het tweede wordt omschreven in welke situaties het college een woonkostentoeslag kan verlenen. Met betrekking tot verzoeken voor bijzondere bijstand voor een woonkostentoeslag dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de bewoners van een huurwoning en een woning in eigendom.
Er kunnen zich twee situaties voordoen waarbij een woonkostentoeslag bij een huurwoning kan worden verstrekt, namelijk bij een huurder die een nieuwe woning betrekt en (nog) geen aanspraak kan maken op huurtoeslag (bijvoorbeeld statushouders) of als er sprake is van terugval van inkomsten en daardoor geen recht op huurtoeslag bestaat aangezien de huur boven de maximale huurgrens ligt.
Woonkostentoeslag boven de maximale huurgrens is tijdelijk mogelijk. De toeslag wordt voor een half jaar verstrekt en kan maximaal nog een half jaar verlengd worden.
In het derde lid is bepaald in welke situaties geen recht bestaat op woonkostentoeslag. Dit is geen limitatieve opsomming. Nadrukkelijk is opgenomen dat geen sprake mag zijn van nalatigheid bij de aanvrager. Indien men is staat was om aan te vragen maar men heeft dit verzuimd, bestaat ook geen recht op woonkostentoeslag.
In het vierde en vijfde lid wordt omschreven onder welke voorwaarden belanghebbende in aanmerking komt voor een woonkostentoeslag en hoe hoog deze wordt vastgesteld. Bij een huurwoning is de hoogte van de woonkostentoeslag gelijk aan de gemiste huurtoeslag.
Voor de hoogte van de woonkostenvergoeding is volledige aansluiting gezocht bij de berekening op grond van de Huurtoeslag. De berekening van de woonkostenvergoeding is gelijk bij huur en bij koopwoningen. Wanneer de woonlasten beneden de maximale huurgrens liggen kan de bruto methode worden gehanteerd. Hiertoe dient het berekeningsprogramma Huurtoeslag via de website ‘www.toeslagen.nl’ te worden gebruikt.
Het zesde lid regelt de verstrekking van een woonkostenvergoeding indien de woonlasten boven de maximale huurgrens liggen. Deze maximale huurgrens is opgenomen in de regeling Huurtoeslag. Dit is een situatie die ingeval van huurwoningen slechts zeer incidenteel zal voorkomen. Wel kan dit aan de orde zijn bij een eigen woning. Vanuit het oogpunt van bijstandsverlening is het alleszins gerechtvaardigd om grenzen te stellen aan het verlenen van bijstand indien de woonlasten boven deze grens uitstijgen. Immers deze woonlasten zijn voor iemand met een inkomen op bijstandsniveau te hoog. De verstrekking van de woonkostentoeslag is beperkt tot maximaal een half jaar. Indien na een half jaar blijkt dat de aanvrager er niet in is geslaagd om goedkopere woonruimte te vinden, kan de woonkostentoeslag verlengd worden. Het spreekt voor zich dat met de verlenging terughoudend wordt omgesprongen. Bij woonkosten boven de maximale huurgrens dient gebruik te worden gemaakt van de methode genoemd in het handboek Schulinck.
In het zevende lid wordt de verhuisverplichting uitgewerkt. Aan de bijstandsverlening wordt de verplichting verbonden dat de belanghebbende op zoek gaat naar goedkopere woonruimte. Hieronder wordt verstaan een woning waarvan de woonlasten uit het beschikbaar staande inkomen voldaan kunnen worden eventueel aangevuld met een bijdrage op grond van de Wet huurtoeslag. Dit is een op grond van artikel 55 van de Participatiewet geoorloofde verplichting. Immers het is een verplichting die strekt tot vermindering of beëindiging van de bijstand. De inspanningen die de aanvrager levert moeten kritisch bezien worden. Van hem of haar mag een actieve bijdrage verwacht worden: niet alleen ingeschreven staan bij de woningstichting maar ook regelmatig informeren of proberen in de vrije sector een huurwoning te vinden. In het geval van een koopwoning betekent dit dat belanghebbende in ieder geval een makelaar heeft ingeschakeld, die ook daadwerkelijk marktgerichte activiteiten ontplooit, een advertentie heeft geplaatst, actief op zoek is naar nieuwe woonruimte, een vraagprijs die op of onder de WOZ waarde ligt (80% van de WOZ waarde wordt acceptabel geacht) en zo nodig de vraagprijs naar beneden bijstelt.
Indien na een half jaar blijkt dat de aanvrager er niet in is geslaagd om goedkopere woonruimte te vinden, kan de woonkostentoeslag verlengd worden. Het spreekt voor zich dat met de verlenging terughoudend wordt omgesprongen.
Wanneer iemand onvoldoende inspanningen heeft verricht om goedkopere woonruimte te verkrijgen, kan de woonkostentoeslag worden beëindigd dan wel voortzetting van de woonkostentoeslag worden geweigerd.
Artikel 19. Begrafenis- of crematiekosten
Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggendevoorziening . In beginsel zijn de nabestaanden verantwoordelijk voor het dragen van de kosten van een begrafenis of crematie, voor zover de overledene hierin niet zelf heeft voorzien. Als er geen nabestaanden zijn die opdracht geven voor een uitvaart of op wie daartoe een beroep kan worden gedaan, dan moet de
Wet Op de Lijkbezorging worden beschouwd als een voorliggende voorziening.
Mocht er wel sprake zijn van nabestaanden die opdracht geven voor een uitvaart, dan geldt dat ineerste instantie de eventuele (huwelijks)partner voor de kosten aansprakelijk is en vervolgensfamilieleden in de 1e graad, dan wel enig andere erfgenaam.
De begrafeniskosten zijn voor rekening van de opdrachtgever, welke daarvoor zonodig denabestaanden kan aanspreken. De nabestaanden, voor zover zij erfgenaam of bloedverwant zijn en51 op grond van artikelen 392 – 396 BW:1 tot onderhoud van de overledene verplicht zijn, kunnen ieder
afzonderlijk voor hun aandeel in de kosten, bijstand aanvragen in de gemeente waarin zij woonachtigzijn.
Er kan slechts bijstand worden toegekend indien de nabestaanden over onvoldoende middelenbeschikken om de begrafeniskosten te betalen. Ook dient er rekening te worden gehouden met deeigen middelen van de overledene, de draagkracht van de aanvrager, alsmede met de noodzakelijkekosten van lijkbezorging.
Middelen van de overledene om een uitvaart te bekostigen zijn:
1.verzekeringen op het leven, zoals begrafenis– en levensverzekeringen,
uitvaartkosten van de storter en eventuele partner.
Een aan de achterblijvende echtgenoot toegekende overlijdensuitkering dient te worden aangemerktals een periodiek inkomen bedoeld ter aanpassing aan de veranderde omstandigheden c.q. als
overbrugging naar een lager inkomensniveau. Een overlijdensuitkering heeft niet per definitie ten doelom de uitvaart te bekostigen en blijft op grond daarvan buiten beschouwing bij de vaststelling van hetbedrag van de bijstand.
Aangezien aanvragers veelal geen directe bemoeienis zullen hebben gehad met de regeling van deuitvaart en de kosten vaak over meerdere nabestaanden verdeeld zullen moeten worden zou het te
ver gaan om tot in detail te berekenen tot welk bedrag de kosten als noodzakelijk zouden kunnenworden beschouwd. De keuze tussen beide vormen van lijkbezorging is vrij.
Binnen redelijke grenzen kan verder rekening worden gehouden met persoonlijke voorkeur vanbetrokkenen en dient de persoonlijke waardigheid te worden gerespecteerd.
Desalniettemin wordt een totaalbedrag van € 2.300,00 als maximaal acceptabel aangemerkt. Ditmaximum bedrag is gebaseerd op een sobere doch gebruikelijke uitvoeringswijze.
De bijzondere bijstand voor uitvaartkosten wordt in beginsel om niet verleend.
Artikel 20. De wijze van verstrekken
Uitgangspunt is dat de bijstand om niet wordt verleend, tenzij de wet of deze beleidsregels anders voorschrijven.
In elk besluit aan belanghebbende zal het college moeten aangeven in welke vorm zijnde bijstand gaat verlenen, te weten op borgtocht, in de vorm van een geldlening, om niet of in natura.
Artikel 21. De wijze van betalen
Om uniformiteit te bewaren is in dit artikel beschreven op welke wijze tot betaling overgegaan kan worden.
Dit artikel behoeft geen toelichting, deze regels volgen uit de wet dan wel uit de beleidsregels.
Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel
In dit artikel is de inwerkingtreding en citeertitel geregeld evenals de intrekking van de voorgaande nota bijzondere bijstand. De Participatiewet is per 1 januari 2015 inwerking getreden. Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking op 1 juni 2015.