Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Veiligheidsregio Limburg-Noord

Arbeidsvoorwaarden VRLN CAR UWO

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieVeiligheidsregio Limburg-Noord
Officiële naam regelingArbeidsvoorwaarden VRLN CAR UWO
CiteertitelArbeidsvoorwaarden VRLN CAR UWO
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerppersoneel en organisatie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 160, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-09-201524-04-2017Nieuwe regeling

05-03-2015

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

werkloosheid: werkloosheid in de zin van artikel 16 van de Werkloosheidswet;

betrokkene: de ambtenaar die werkloos geworden is;

dagloon: het dagloon in de zin van de Werkloosheidswet, zonder de maximering van het dagloon, als bedoeld in artikel 22 Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen jo. artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen;

bovenwettelijke uitkering: de aanspraken die de ambtenaar kan ontlenen aan dit hoofdstuk, te weten de aanvullende uitkering als omschreven in paragraaf 2 van dit hoofdstuk en de aansluitende uitkering als omschreven in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de gemeentelijke werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 10a:9, lid 3.

Lid 2

Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

Paragraaf 2 Aanvullende uitkering

Artikel 10a:2 Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie

Artikel 10a:3 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag

Artikel 10a:4 Hoogte van de uitkering: indexering

Artikel 10a:5 Hoogte van de uitkering: bedrag

Artikel 10a:5a Overgangsbepaling: Verlengde uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden

Artikel 10a:5b Overgangsbepaling: Aanvullende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is

Artikel 10a:6 Beëindiging van het recht op uitkering

Artikel 10a:7 Herleving van het recht op uitkering

Artikel 10a:8 Verlenging van het recht op uitkering

Artikel 10a:9 Verplichtingen en sancties

Artikel 10a:10 Anticumulatie

Artikel 10a:11 Scholing

Artikel 10a:12 Aanvulling op ziekengeld

Artikel 10a:12a Aanvulling op Waz-uitkering

Artikel 10a:12b Aanvulling op REA-uitkering

Artikel 10a:13 Uitkering bij overlijden

Artikel 10a:13a Grensarbeiders

Artikel 10a:2 Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

Recht op een aanvullende uitkering heeft de betrokkene die:

recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en

werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:4, 8:5, 8:6, 8:7, onderdeel a of c, 8:8, 8:12.

Lid 2

Het recht op een aanvullende uitkering komt niet tot uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in hoofdstuk 11a van de CAR.

Lid 3

Betrokkene, die terzake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een aanvullende uitkering op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij daardoor recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

Lid 4

Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het derde lid, is ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op de aanvullende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

Artikel 10a:3 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene recht op aanvullende uitkering wordt toegekend, voorzover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op aanvullende uitkering wordt ontleend.

Artikel 10a:4 Hoogte van de uitkering: indexering

Lid 1

De berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wordt per 1 januari en 1 juli van een jaar geïndexeerd op een volgens LOGA-partijen vastgestelde wijze.

Lid 2

Het LOGA maakt bekend met welk percentage de berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wijzigt.

Artikel 10a:5 Hoogte van de uitkering: bedrag

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

De uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering bedragen tezamen een percentage van de berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering.

Lid 2

Het in het eerste lid genoemde percentage bedraagt:

gedurende de eerste vijftien maanden 80% en

vervolgens 70%

Lid 3

Een eventuele verlenging van de uitkering krachtens artikel 43 van de Werkloosheidswet schort de termijn gedurende welke 80% van de berekeningsgrondslag wordt uitgekeerd niet op.

Lid 4

Ter bepaling van de hoogte van de aanvullende uitkering, als bedoeld in artikel 10a:2, derde lid, wordt uitgegaan van de datum van ontslag

Artikel 10a:5a Overgangsbepaling: Verlengde uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid jonger is dan 57,5, heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende twee jaar recht op een verlengde uitkering.

Lid 2

De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid 57,5 jaar of ouder is, heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende 3,5 jaar recht op een verlengde uitkering.

Lid 3

De hoogte van de verlengde uitkering, genoemd in het eerste en tweede lid, is 80% van de berekeningsgrondslag, zolang een periode van 15 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van werkloosheid niet is verstreken en vervolgens 70% van de berekeningsgrondslag.

Lid 4

Op de verlengde uitkering genoemd in dit artikel zijn, voor zover toepasbaar, de artikelen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

Lid 5

Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de verlengde uitkering in mindering gebracht.

Artikel 10a:5b Overgangsbepaling: Aanvullende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus 2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is.

Artikel 10a:6 Beëindiging van het recht op uitkering

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:7 Herleving van het recht op uitkering

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De bepalingen betreffende de herleving van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:8 Verlenging van het recht op uitkering

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De bepalingen betreffende de verlenging van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:9 Verplichtingen en sancties

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering, met inachtneming van het in lid 2 gestelde en met dien verstande dat een boete in de zin van de Werkloosheidswet niet leidt tot een verandering in het bedrag van de aanvullende uitkering.

Lid 2

Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet als sanctie gedeeltelijk weigert, kent het college een aanvulling op de aanvullende uitkering toe zodanig dat de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering tezamen een bedrag vormen dat overeenkomt met het bedrag waarop betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen.

Lid 3

Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet geheel weigert, kent het college een gemeentelijke werkloosheidsuitkering toe, waarvan de hoogte en de duur overeenkomen met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen. Deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering wordt, indien aan de voorwaarden van artikel 10a:2 wordt voldaan, aangevuld met een aanvullende uitkering. Op deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering zijn de bepalingen van de Werkloosheidswet van toepassing. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de gemeentelijke werkloosheidsuitkering gelijkgesteld aan een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

Artikel 10a:10 Anticumulatie

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:11 Scholing

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:12 Aanvulling op ziekengeld

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

De betrokkene die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te verrichten en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk als hij niet ziek was geweest, recht op aanvulling van dat ziekengeld.

Lid 2

Het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat de betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer hij niet wegens ziekte ongeschikt zou zijn om arbeid te verrichten.

Lid 3

Het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.

Artikel 10a:12a Aanvulling op Waz-uitkering

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De betrokkene, die in verband met zwangerschap en bevalling recht heeft op een uitkering op grond van de Waz, heeft recht op een aanvulling tot het voor haar geldende dagloon.

Artikel 10a:12b Aanvulling op REA-uitkering

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

De arbeidsgehandicapte betrokkene die werkloos is en dientengevolge een uitkering krachtens de Werkloosheidswet ontvangt, kan bij proefplaatsing en scholing bij een nieuwe werkgever recht hebben op een uitkering op grond van de Wet op (re)integratie arbeidsgehandicapten. Indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk wanneer hij geen REA-uitkering als hiervoor bedoeld zou hebben gehad, bestaat er ook in dit geval recht op aanvulling.

Lid 2

De in het eerste lid genoemde aanvulling en de REA-uitkering bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer hij een WW-uitkering en aanvullende uitkering zou ontvangen.

Artikel 10a:13 Uitkering bij overlijden

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in aanvulling op artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

Lid 2

Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

Artikel 10a:13a Grensarbeiders

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

De betrokkene, die aansluitend aan zijn arbeidsurenverlies als betrokkene buiten Nederland woont en in verband met artikel 71, eerste lid, onderdeel a ii, EG-verordening 1408/71 geen recht op een WW-uitkering heeft, heeft recht op een aanvullende uitkering voorzover de omstandigheid dat hij geen recht op WW-uitkering heeft, uitsluitend wordt veroorzaakt doordat hij buiten Nederland woont.

Lid 2

De uitkering op grond van dit artikel:

eindigt niet door de omstandigheid dat de betrokkene wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, indien hij geen recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, b, of n, WW vanwege het enkele feit dat zijn verzekering op grond van de daar genoemde wetten is geëindigd;

is, indien de betrokkene alsnog of wederom recht krijgt op een WW-uitkering, niet van invloed op het recht op bovenwettelijke uitkering dat voor de betrokkene verbonden is aan dat recht op een WW-uitkering.

Lid 3

De uitkering waarop de betrokkene op grond van dit artikel lid recht heeft, is in hoogte en duur gelijk aan de WW-uitkering en de aanvullende uitkering waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland zou hebben gewoond.

Lid 4

Indien de betrokkene aantoont dat hij recht heeft op een uitkering wegens ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie of pleegzorg naar het recht van zijn woonland, wordt die uitkering voor de toepassing van het derde lid gelijkgesteld met de overeenkomstige uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg. Deze gelijkstelling vindt plaats voor ten hoogste de maximale duur van de overeenkomstige uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg. Zolang deze gelijkstelling duurt is de uitkering gelijk aan de uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg en de aanvullende uitkering waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland had gewoond.

Lid 5

Indien de betrokkene een uitkering wegens werkloosheid, ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie, pleegzorg of arbeidsongeschiktheid naar het recht van zijn woonland ontvangt, wordt deze geheel in mindering gebracht op de uitkering op grond van dit artikel over dezelfde periode.

Lid 6

Zolang en voorzover de betrokkene tegelijk recht heeft op een uitkering op grond van dit artikel en een WW-uitkering, een ZW-uitkering, een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg, een bovenwettelijke uitkering of een uitkering die daar naar aard en strekking mee overeenkomt, niet zijnde een uitkering naar het recht van zijn woonland, heeft de uitkering op grond van dit artikel het karakter van een aanvulling tot de hoogte die de uitkering op grond van dit artikel zonder de samenloop zou hebben. Hierbij wordt de wettelijke uitkering geacht onverminderd te zijn ontvangen indien deze op grond van enige wettelijke bepaling geheel of gedeeltelijk is geweigerd, dan wel niet of niet geheel is betaald.

Paragraaf 3 Aansluitende uitkering

Artikel 10a:14 Diensttijd

Artikel 10a:15 Voorwaarden voor recht op uitkering / samenloop met suppletie

Artikel 10a:16 Duur van de uitkering

Artikel 10a:16a Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden

Artikel 10a:16b Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is

Artikel 10a:17 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag

Artikel 10a:18 Hoogte van de uitkering: indexering

Artikel 10a:19 Hoogte van de uitkering: bedrag

Artikel 10a:20 Beëindiging van het recht op uitkering

Artikel 10a:20a Nawerking Ziektewet en WAZ

Artikel 10a:21 Herleving van het recht op uitkering

Artikel 10a:22 Verplichtingen en sancties

Artikel 10a:23 Anticumulatie

Artikel 10a:24 Scholing

Artikel 10a:25 Uitkering bij overlijden

Artikel 10a:25a Grensarbeiders

Artikel 10a:14 Diensttijd

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

In deze paragraaf wordt verstaan onder ‘diensttijd’: de aan het ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het deelnemerschap in de zin van het pensioenreglement is verbonden, alsmede tijd die door inkoop voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

Lid 2

Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit de werkloosheid is ontstaan, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.

Lid 3

In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten beschouwing:

diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar;

diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld, een daarmee gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid of een bovenwettelijke uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid;

diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

tijd, bedoeld in de artikelen 5.3, 5.4 en 5.5 van het pensioenreglement;

tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig werkloos is geworden met ingang van de datum waarop de uitkering krachtens de Werkloosheidswet ingaat.

Artikel 10a:15 Voorwaarden voor recht op uitkering / samenloop met suppletie

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

Recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene die:

recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en

werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:4, 8:5, 8:6 of 8:8, met inachtneming van het derde lid.

Lid 2

Eveneens recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene die door het college op basis van artikel 10a:9 derde lid een gemeentelijke werkloosheidsuitkering is toegekend.

Lid 3

In afwijking van het eerste lid biedt ontslag op basis van artikel 8:6 slechts aanspraken op een aansluitende uitkering indien gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die artikel 8:6, derde lid, laatste volzin biedt.

Lid 4

Het recht op de aansluitende uitkering ontstaat op de eerste dag van de werkloosheid, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van de loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet is verstreken.

Lid 5

Voor degene op wie artikel 10a:5a van toepassing is, ontstaat het recht op de aansluitende uitkering op de eerste werkloosheidsdag, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van de verlengde uitkering is verstreken.

Lid 6

Voor degene op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is, ontstaat het recht op de aansluitende uitkering op de eerste werkloosheidsdag, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van uitkering krachtens de Werkloosheidswet is verstreken

Lid 7

Het recht op een aansluitende uitkering komt niet tot uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in hoofdstuk 11a van de CAR.

Lid 8

De betrokkene, die terzake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte als bedoeld in artikel 8:5 recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een aansluitende uitkering, berekend naar de duur, als bepaald in artikel 10a:16, derde lid, op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij om die reden recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

Lid 9

Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het achtstelid, is ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op de aansluitende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

Artikel 10a:16 Duur van de uitkering

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

De duur van de aansluitende uitkering wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:

die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;

die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%.

Lid 2

De in het eerste lid berekende duur wordt verminderd met:

de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de eerste dag van de werkloosheid en

twee jaar.

Lid 3

Ter bepaling van de duur van de aansluitende uitkering voor betrokkene, genoemd in artikel 10a:15, achtste lid, wordt uitgegaan van de datum van het ontslag.

Lid 4

De betrokkene die op het tijdstip van ontslag de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

Artikel 10a:16a Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

De duur van de aansluitende uitkering voor de betrokkene die recht heeft op een aansluitende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden, wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:

die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;

die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5% en wordt verminderd met de duur van de loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de eerste dag van de werkloosheid en de duur van de verlengde uitkering genoemd in artikel 10a:5a.

Lid 2

De betrokkene die recht heeft op een aansluitende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en die op de eerste dag van werkloosheid de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand, volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

Lid 3

Op de aanvullende uitkering genoemd in dit artikel zijn, voor zover toepasbaar, de artikelen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

Lid 4

Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de aansluitende uitkering in mindering gebracht.

Artikel 10a:16b Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus 2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is.

Artikel 10a:17 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Artikel 10a:3 is van toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:18 Hoogte van de uitkering: indexering

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Artikel 10a:4 is van toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:19 Hoogte van de uitkering: bedrag

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

De aansluitende uitkering bedraagt 80% van de berekeningsgrondslag, zolang een periode van 15 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van werkloosheid nog niet is verstreken en vervolgens 70% van de berekeningsgrondslag.

Lid 2

Ter bepaling van de hoogte van de aansluitende uitkering, als bedoeld in artikel 10a:15, achtste lid, wordt uitgegaan van de datum van ontslag.

Lid 3

Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de aansluitende uitkering in mindering gebracht.

Artikel 10a:20 Beëindiging van het recht op uitkering

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op vervolguitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Lid 2

In afwijking van het gestelde in lid 1 eindigt het recht op aansluitende uitkering niet in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en er geen aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de Ziektewet.

Lid 3

Het in het eerste lid gestelde geldt niet in het geval het recht op uitkering krachtens artikel 20, lid 1, onderdeel e van de Werkloosheidswet zou worden beëindigd wegens het verstrijken van de uitkeringsduur. In dat geval eindigt het recht op uitkering na het verstrijken van de uitkeringsduur van de aansluitende uitkering, berekend overeenkomstig artikel 10a:16.

Artikel 10a:20a Nawerking Ziektewet en WAZ

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Indien er op grond van de Ziektewet dan wel op grond van de Waz na aanvang van de aansluitende uitkering recht ontstaat op een uitkering krachtens de Ziektewet, respectievelijk de Waz, wordt deze uitkering in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:21 Herleving van het recht op uitkering

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de herleving van het recht op uitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Lid 2

Artikel 43 van de Werkloosheidswet en artikel 50 van de Werkloosheidswet, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de wet van 19 december 2003, Stb. 2003, 546, met betrekking tot de verlenging van het recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet zijn niet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:22 Verplichtingen en sancties

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Lid 2

Tijdens ziekte is het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:23 Anticumulatie

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:24 Scholing

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:25 Uitkering bij overlijden

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in onder overeenkomstige toepassing van artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

Lid 2

Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte.

Artikel 10a:25a Grensarbeiders

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

Na het verstrijken van de duur van een uitkering op grond van artikel 10a:13a heeft de betrokkene recht op de aansluitende uitkering waarop hij recht zou hebben gehad als hij in Nederland zou hebben gewoond.

Lid 2

Op de uitkering op grond van dit artikel is artikel 10a:13a, tweede, vijfde en zesde lid, van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4 Bovenwettelijke reïntegratiemaatregelen

Artikel 10a:26 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten

Artikel 10a:27 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten

Artikel 10a:28 Reïntegratietoeslag

Artikel 10a:29 Reïntegratietoeslag

Artikel 10a:30 Reïntegratietoeslag

Artikel 10a:31 Reïntegratietoeslag

Artikel 10a:32 Reïntegratiepremie

Artikel 10a:33 Reïntegratiepremie

Artikel 10a:34 Reïntegratiepremie

Artikel 10a:26 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

Aan de betrokkene die elders arbeid of een bedrijf ter hand gaat nemen en recht heeft of zou krijgen op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering indien hij geen betrekking zou hebben aanvaard of bedrijf ter hand zou hebben genomen, kan op zijn aanvraag een vergoeding van € 2.270,- worden toegekend als tegemoetkoming in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing.

Lid 2

Indien de betrokkene uit anderen hoofde eveneens een tegemoetkoming in de verhuiskosten krijgt, wordt deze vergoeding op de in het eerste lid genoemde tegemoetkoming in mindering gebracht.

Artikel 10a:27 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

Om voor een verhuiskostenvergoeding op basis van artikel 10a:26 in aanmerking te komen dient de uitkeringsgerechtigde:

de werkloosheid door het ter hand nemen van arbeid of bedrijf met tenminste 50% met een minimum van vijf uur te verminderen;

te verhuizen binnen zes maanden na de vermindering van de werkloosheid, doch uiterlijk drie maanden voor de oorspronkelijk vastgestelde beëindigingsdatum van de uitkeringsperiode;

arbeid te aanvaarden voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd met een duur van minimaal één jaar, blijkend uit de overlegging van het arbeidscontract;

zich binnen een afstand van 25 kilometer van de standplaats van de nieuwe arbeid te vestigen, terwijl de afstand tussen deze standplaats en de oude woning tenminste 50 kilometer moet bedragen;

schriftelijk te melden of hij een vergoeding uit anderen hoofde ontvangt en te verklaren dat hij geen bezwaar heeft als de uitvoeringsinstelling bij de nieuwe werkgever deze melding verifieert en de uitvoeringsinstelling vaststelt dat de uitkeringsgerechtigde is verhuisd.

Lid 2

Het recht op de tegemoetkoming in de verhuiskosten ontstaat eerst als vaststaat dat de uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk is verhuisd.

Artikel 10a:28 Reïntegratietoeslag

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

Betrokkene heeft op aanvraag recht op een reïntegratietoeslag indien:

hij een dienstbetrekking in de zin van de Werkloosheidswet aanvaardt en

het dagloon verbonden aan de nieuwe dienstbetrekking lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag, met inachtneming van het tweede lid.

Lid 2

De reïntegratietoeslag dient binnen 10 weken nadat de nieuwe dienstbetrekking is aanvaard te worden aangevraagd bij het college.

Lid 3

Indien de omvang in uren van de nieuwe dienstbetrekking kleiner is dan de omvang van de oude betrekking, heeft betrokkene recht op een reïntegratietoeslag, mits het dagloon omgerekend naar de omvang van de oude betrekking lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

Lid 4

Indien de in het eerste lid genoemde dienstbetrekking van tijdelijke aard is, dient zij voor de duur van minimaal één jaar te zijn overeengekomen.

Lid 5

In gevallen waarin artikel 35 van de Werkloosheidswet of artikel 10a:32 van de CAR van toepassing is, is er geen recht op de in het eerste lid genoemde reïntegratietoeslag.

Artikel 10a:29 Reïntegratietoeslag

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

De duur van de reïntegratietoeslag is negen maanden voor elk vol jaar dat de betrokkene nog recht zou hebben op een aanvullende en/of aansluitende uitkering indien betrokkene de nieuwe betrekking niet zou hebben verkregen.

Lid 2

Voor de bepaling van de duur van de reïntegratietoeslag op basis van het eerste lid wordt het aantal jaren dat de betrokkene nog recht zou hebben op een bovenwettelijke uitkering op hele jaren naar beneden afgerond.

Artikel 10a:30 Reïntegratietoeslag

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

De reïntegratietoeslag wordt beëindigd:

indien de voor betrokkene berekende duur is verstreken;

indien betrokkene geheel werkloos wordt in de nieuwe betrekking;

indien de inkomsten uit de nieuwe betrekking gedurende drie maanden het in artikel 10a:31 opgenomen niveau van de reïntegratietoeslag te boven zijn gegaan.

Lid 2

Onder gehele werkloosheid in de zin van het eerste lid, onderdeel b wordt de situatie verstaan waarin de betrokkene die in de nieuwe betrekking per kalenderweek:

ten minste acht uren werkte zoveel arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren dat er minder dan vijf arbeidsuren resteren of;

minder dan acht uren werkte zoveel arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren dat er minder dan de helft van de arbeidsuren resteren.

Lid 3

Indien betrokkene gedeeltelijk werkloos wordt in de nieuwe betrekking, blijft de reïntegratietoeslag gelden voor die uren waarvoor betrokkene nog werkzaamheden verricht. De toeslag wordt dan naar rato uitgekeerd.

Lid 4

De uitkeringsgerechtigde dient aan het einde van elke maand een overzicht te verschaffen van de inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking die hij in die maand heeft genoten. Op basis van dit overzicht wordt bepaald of er een recht op een reïntegratietoeslag is en zo ja, hoe hoog die toeslag dient te zijn.

Lid 5

Indien het recht op reïntegratietoeslag op grond van het eerste lid, onderdeel c is beëindigd, kan dit recht niet meer herleven.

Artikel 10a:31 Reïntegratietoeslag

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

De reïntegratietoeslag vult de inkomsten uit de nieuwe betrekking aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

Lid 2

Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10a:28, derde lid, vult de reïntegratietoeslag de inkomsten uit de nieuwe betrekking, omgerekend naar de omvang van de oude betrekking, naar rato aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

Artikel 10a:32 Reïntegratiepremie

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

Op verzoek van de betrokkene kan een reïntegratiepremie worden toegekend indien:

betrokkene een aanvullende en/of aansluitende uitkering wegens werkloosheid geniet en;

hij arbeid voor onbepaalde tijd ter hand gaat nemen of bedrijf gaat uitoefenen, waardoor de werkloosheid volledig wordt opgeheven.

Lid 2

Het verzoek tot toekenning van de reïntegratiepremie dient uiterlijk 10 weken na beëindiging van de uitkering op basis van de Werkloosheidswet door betrokkene te worden ingediend.

Lid 3

Toekenning van een reïntegratiepremie is alleen mogelijk indien het verzoek betrekking heeft op de gehele bovenwettelijke uitkering.

Lid 4

Indien op verzoek van betrokkene een reïntegratiepremie wordt toegekend, wordt het recht op een maandelijks te betalen bovenwettelijke uitkering door het recht op een bedrag ineens vervangen en vervallen daarmee de opgebouwde rechten van betrokkene op een bovenwettelijke uitkering. De artikelen 10a:7, 10a:8 en 10a:21 zijn dan niet van toepassing.

Lid 5

Indien het recht op de aanvullende en/of aansluitende uitkering wegens werkloosheid krachtens artikel 10a:7 of artikel 10a:21 herleeft voordat een besluit over het verzoek van betrokkene omtrent de toekenning van een reïntegratiepremie genomen is, wordt negatief besloten op dit verzoek.

Artikel 10a:33 Reïntegratiepremie

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Lid 1

De berekeningsgrondslag van de reïntegratiepremie is de som van de maandelijkse aanspraken op bovenwettelijke uitkering waarop betrokkene nog recht zou hebben gehad, indien hij geen nieuwe dienstbetrekking had aanvaard en gedurende de gehele resterende periode waarin hij nog aanspraak zou hebben gehad op bovenwettelijke uitkering in dezelfde mate werkloos zou zijn gebleven als dat hij is op de dag voorafgaande aan de indiensttreding bij de nieuwe werkgever.

Lid 2

Voor de toekenning van een reïntegratiepremie wordt uitgegaan van de berekeningsbasis op grond van het eerste lid zoals die op de datum van toekenning van de premie wordt vastgesteld.

Lid 3

Op basis van de Werkloosheidswet opgelegde sancties hebben geen invloed op de berekeningsbasis van de reïntegratiepremie.

Artikel 10a:34 Reïntegratiepremie

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

De reïntegratiepremie bedraagt 5% van de in artikel 10a:33 genoemde berekeningsgrondslag, met als maximum een bedrag van 130 maal het dagloon van de betrokkene.

Paragraaf 5 Overgangsbepalingen

Artikel 10a:35 Vervallen

Artikel 10a:36 Overige en slotbepalingen

Artikel 10a:37 Overige en slotbepalingen

Artikel 10a:38 Slotbepaling

Artikel 10a:35 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 10a:36 Overige en slotbepalingen

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Indien het niveau van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de aanvullende en aansluitende uitkering doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.

Artikel 10a:37 Overige en slotbepalingen

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)

Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Artikel 10a:38 Slotbepaling

Lid 1

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen.

Lid 2

Bij verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen uit de CAR en UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen, zoals deze luidden op 30 juni 2008.

10d Van werk naar werk-aanpak en voorzieningen bij werkloosheid

Paragraaf 1 Werkingssfeer en begripsbepalingen

Artikel 10d:1 Werkingssfeer

Artikel 10d:2 Begripsbepalingen

Artikel 10d:1 Werkingssfeer

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die als gevolg van een organisatieverandering boventallig is geworden of op grond van, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen wordt en de ambtenaar die op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen is.

Artikel 10d:2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

aanvullende uitkering uitkering tijdens de werkloosheidsuitkering;

bezoldiging het gemiddelde van de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1, berekend over een periode van 12 maanden direct voorafgaand aan de start van de re-integratiefase of de start van het Van werk naar werk-traject, vermeerderd met de vakantietoelage en de eindejaarsuitkering; deze wordt geïndexeerd met de generieke salarisverhoging in de gemeentelijke sector;

gemeentelijke sector de gemeenten en gemeenschappelijke regelingen, die de CAR van toepassing hebben verklaard;

boventalligheid: de situatie dat een ambtenaar wegens reorganisatie niet kan terugkeren in de formatie na de reorganisatie;

na-wettelijke uitkering de uitkering na afloop van de werkloosheidsuitkering;

werkloosheid werkloosheid als bedoeld in de Werkloosheidswet, waarbij het arbeidsurenverlies voortvloeit uit de beëindiging van de aanstelling of arbeidsovereenkomst bij de gemeente;

werkloosheidsuitkering uitkering op grond van de Werkloosheidswet, welke uitkering voortvloeit uit de aanstelling of arbeidsovereenkomst met de gemeente.

Paragraaf 2 Samenloop met lokale afspraken

Artikel 10d:3 Samenloop met lokale afspraken

Artikel 10d:3 Samenloop met lokale afspraken

Lid 1

Er kunnen lokaal aanvullende afspraken worden gemaakt op de bepalingen in dit hoofdstuk.

Lid 2

Wanneer voor 26 juni 2012 lokaal andere afspraken zijn overeengekomen, dan die in dit hoofdstuk zijn gesteld, bespreken college en vakorganisaties in de Commissie voor Georganiseerd Overleg wanneer tot herziening zal worden overgegaan van deze lokale afspraken.

Paragraaf 3 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8

Artikel 10d:4 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8

Artikel 10d:4 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8

Lid 1

Voor de ambtenaar die op grond van artikel 8:8 ontslagen wordt, treft het college een passende regeling.

Lid 2

De ambtenaar wordt over de inhoud van de regeling voorafgaand door het college gehoord.

Lid 3

Het college betrekt bij de vaststelling van de regeling de inhoud van de paragraaf over aanvullende uitkering bij ontslag uit dit hoofdstuk, voor zover dit redelijk en billijk is.

Paragraaf 4 Procedure van re-integratie bij ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid (art 8:6)

Artikel 10d:5 Begripsbepalingen

Artikel 10d:6 Re-integratiefase voor ontslag

Artikel 10d:7 Einde re-integratiefase

Artikel 10d:8 Verlenging reïntegratiefase bij nalatigheid gemeente

Artikel 10d:9 Verlenging re-integratiefase door middel van levensloop

Artikel 10d:10 Re-integratieplan

Artikel 10d:5 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

re-integratiefase: de fase voorafgaand aan ontslag, waarin door middel van een reintegratieplan afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de re-integratie van de ambtenaar het best tot stand kan komen en hieraan uitvoering wordt gegeven met als doel werkloosheid zoveel als mogelijk te voorkomen;

re-integratieplan: het plan van aanpak waarin de re-integratie-inspanningen van gemeente en de ambtenaar beschreven staan, die tot doel hebben de re-integratie van de ambtenaar te bevorderen;

Artikel 10d:6 Re-integratiefase voor ontslag

Lid 1

De ambtenaar die ontslagen wordt op grond van artikel 8:6 heeft recht op een re-integratiefase.

Lid 2

De re-integratiefase begint met een besluit tot ontslag op grond van artikel 8:6.

Lid 3

De re-integratiefase gaat in op de eerste werkdag na verzending of overhandiging van het besluit tot ontslag.

Lid 4

De re-integratiefase is afhankelijk van de duur van het dienstverband bij de gemeente,waaruit ontslag plaatsvindt. Hierbij wordt de duur van het dienstverband gerekend vanaf de datum van indiensttreding bij de gemeente, waaruit ontslag plaatsvindt, tot de datum van de start van de re-integratiefase.

Lid 5

De duur van de re-integratiefase bedraagt bij een dienstverband van:

2 tot 10 jaar 4 maanden

10 tot 15 jaar 8 maanden

15 jaar of meer 12 maanden.

Artikel 10d:7 Einde re-integratiefase

Lid 1

De re-integratiefase eindigt eerder dan na afloop van de voor de ambtenaar geldende termijn, indien de ambtenaar voor het aflopen van deze fase al dan niet in deeltijd een andere functie binnen of buiten de gemeente aanvaardt.

Lid 2

De re-integratiefase eindigt eerder en het ontslag op grond van artikel 8:6 gaat direct in, indien de ambtenaar zich tijdens de re-integratiefase niet houdt aan de afspraken uit het re-integratieplan.

Lid 3

Indien de re-integratiefase eerder eindigt om de in het tweede lid genoemde reden, vervallen de rechten op een aanvullende uitkering en een na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:8 Verlenging reïntegratiefase bij nalatigheid gemeente

Lid 1

De re-integratiefase wordt verlengd wanneer het college zich tijdens de re-integratiefase niet houdt aan de afspraken uit het re-integratieplan.

Lid 2

De verlenging duurt minimaal een maand en maximaal de helft van de oorspronkelijke reintegratiefase.

Lid 3

Tijdens de verlengde re-integratiefase herstelt het college de nalatigheid naar de mate waarin dat mogelijk is.

Lid 4

Tijdens de verlengde re-integratiefase blijven de gemaakte afspraken uit het reintegratieplan van kracht.

Artikel 10d:9 Verlenging re-integratiefase door middel van levensloop

Lid 1

De ambtenaar kan het college verzoeken de re-integratiefase met maximaal 12 maanden te verlengen door gebruik te maken van de mogelijkheid van onbetaald verlof als bedoeld in artikel 6:9.

Lid 2

Het college stemt alleen in met het verzoek indien de ambtenaar tijdens de reintegratiefase redelijkerwijs niet heeft kunnen voldoen aan zijn re-integratieverplichtingen en indien:

onbetaald verlof wordt opgenomen voor de volledige arbeidsduur; en

de ambtenaar tijdens het onbetaald verlof levenslooptegoed opneemt op grond van de gemeentelijke levensloopregeling; en

tijdens de verlengde re-integratiefase activiteiten worden ondernomen of voortgezet die de re-integratie bevorderen.

Lid 3

Het college en de ambtenaar maken nadere afspraken over de voorwaarden waaronder de inspanningen van het college en de ambtenaar, zoals deze zijn neergelegd in het reintegratieplan, tijdens de verlenging van de re-integratiefase worden voortgezet.

Lid 4

Artikel 10d:7 is tijdens de verlenging van de re-integratiefase van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10d:10 Re-integratieplan

Lid 1

Het college stelt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen een maand na aanvang van de re-integratiefase een re-integratieplan op.

Lid 2

De ambtenaar wordt over de inhoud van het plan voorafgaand door het college gehoord.

Lid 3

In het re-integratieplan worden afspraken opgenomen over de re-integratie-inspanningen die van het college en de ambtenaar verlangd worden. In het re-integratieplan staan in ieder geval afspraken over:

verlof, voor zover dat nodig is, voor activiteiten die neergelegd zijn in het reintegratieplan;

scholing, indien die gevolgd gaat worden, welke scholing, het begin van die scholing, het einde van die scholing, de betaling en de te behalen resultaten;

opstellen arbeidsmarktprofiel;

sollicitatieactiviteiten.

Lid 4

In het re-integratieplan worden afspraken gemaakt over de kosten voor de verschillende activiteiten uit het re-integratieplan. De kosten voor de activiteiten uit het re-integratieplan komen, mits redelijk en billijk, volledig voor rekening van het college, met een maximum van € 7.500,=.

Paragraaf 5 Van werk naar werk-begeleiding bij boventalligheid

Toelichting In deze paragraaf zijn de nieuwe bepalingen opgenomen voortvloeiende uit het Cao-akkoord 2011-2012.

Algemene bepalingen

Artikel 10d:11 Toepassingsbereik

Artikel 10d:12 Duur van een Van werk naar werk-traject

Artikel 10d:13 Inspanningsverplichting

Artikel 10d:14 Start Van werk naar werk-traject

Inhoud Van werk naar werk-traject

Artikel 10d:15 Van werk naar werk-onderzoek

Artikel 10d:16 Van werk naar werk-contract

Artikel 10d:17 Uitvoering van het Van werk naar werk-contract

Verlenging en einde Van werk naar werk-traject

Artikel 10d:18 Einde Van werk naar werk-traject

Artikel 10d:19 Tussentijdse beëindiging

Artikel 10d:20 Advies loopbaanadviseur

Artikel 10d:21 Reguliere beëindiging Van werk naar werk-traject

Artikel 10d:22 Verlenging Van werk naar werk-traject

Artikel 10d:23 Niet-nakoming van afspraken uit Van werk naar werk-contract

Paritaire commissie voor toezicht op Van werk naar werk-trajecten

Artikel 10d:24 Paritaire commissie

Artikel 10d:11 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die door het college boventallig wordt verklaard, en die op de datum waarop deze boventalligheid ingaat, een dienstverband van tenminste twee jaar heeft bij de betreffende gemeente.

Artikel 10d:12 Duur van een Van werk naar werk-traject

De boventallig verklaarde ambtenaar heeft recht op een Van werk naar werk-traject dat maximaal twee jaar duurt, tenzij het college besluit tot verlenging op grond van artikel 10d:20 en artikel 10d:22.

Artikel 10d:13 Inspanningsverplichting

In het Van werk naar werk-traject leveren zowel de boventallig verklaarde ambtenaar als het college een actieve bijdrage aan de uitvoering van het Van werk naar werk-traject. De Van werk naar werk-inspanningen zijn gericht op plaatsing van de ambtenaar in een passende dan wel geschikte functie, of aanvaarding door de ambtenaar van een functie buiten de gemeente.

Artikel 10d:14 Start Van werk naar werk-traject

Het Van werk naar werk-traject start op de dag waarop het besluit tot boventalligverklaring in werking is getreden.

Artikel 10d:15 Van werk naar werk-onderzoek

Lid 1

Om richting te geven aan het Van werk naar werk-traject onderzoeken college en ambtenaar gezamenlijk de wensen en ontwikkelingsmogelijkheden van de ambtenaar, binnen en buiten de gemeente. Hierbij worden tevens de kansen van de ambtenaar op de regionale arbeidsmarkt onderzocht.

Lid 2

Bij het in het eerste lid bedoelde onderzoek kan een gecertificeerd loopbaanadviseur worden ingeschakeld.

Lid 3

Het Van werk naar werk-onderzoek kan van start gaan vóór de datum waarop het Van werk naar werk-traject begint en is uiterlijk binnen een maand na die datum afgerond.

Artikel 10d:16 Van werk naar werk-contract

Lid 1

Binnen drie maanden na afronding van het Van werk naar werk-onderzoek stellen college en ambtenaar een Van werk naar werk-contract op.

Lid 2

Het in het eerste lid bedoelde contract bevat de doelen, de voorzieningen die nodig zijn om deze doelen te bereiken, nadere afspraken en daaraan verbonden termijnen.

Lid 3

Afspraken kunnen worden gemaakt over:

het al dan niet toekennen van professionele begeleiding en de tijdsduur daarvan;

het al dan niet elders opdoen van werkervaring;

de werkzaamheden die de ambtenaar gedurende het Van werk naar werk-traject verricht;

het al dan niet volgen van een opleiding en het daarvoor beschikbare budget;

eventuele beperkingen van de ambtenaar, die zijn gebleken uit het Van werk naar werk-onderzoek;

de tijd die de ambtenaar beschikbaar heeft voor sollicitatieactiviteiten en andere inspanningen gericht op het vinden van een nieuwe werkkring. Deze tijd bedraagt tenminste 20% van de omvang van de aanstelling;

het al dan niet gebruik maken van specifieke flankerende voorzieningen, zoals bedoeld in het artikel 17:7.

Lid 4

De noodzakelijke kosten van het Van werk naar werk-traject komen tot een bedrag van € 7.500,- voor rekening van het college. Ten aanzien van kosten die dit bedrag overstijgen neemt het college een afzonderlijk besluit.

Artikel 10d:17 Uitvoering van het Van werk naar werk-contract

Vanaf de start van de uitvoering van het Van werk naar werk-contract wordt de nakoming van de wederzijds gemaakte afspraken gevolgd. Iedere drie maanden wordt de voortgang in het traject geëvalueerd. Hiervan wordt een verslag opgemaakt.

Artikel 10d:18 Einde Van werk naar werk-traject

Het Van werk naar werk-traject eindigt op het moment dat de ambtenaar - al dan niet in deeltijd - een andere functie binnen of buiten de gemeente aanvaardt, op grond van ontslag op eigen verzoek of ontslag om een andere reden.

Artikel 10d:19 Tussentijdse beëindiging

Lid 1

Het Van werk naar werk-traject eindigt, indien de ambtenaar plaatsing in een passende of geschikte functie binnen de gemeente of de aanvaarding van een aangeboden functie buiten de gemeente weigert.

Lid 2

Het college kan eveneens besluiten tot tussentijdse beëindiging van het Van werk naar werk-traject en ontslag, indien de ambtenaar zich niet houdt aan de afspraken uit het Van werk naar werk-contract.

Lid 3

Indien het Van werk naar werk-traject eerder eindigt om de in het eerste of tweede lid genoemde reden, wordt de ambtenaar ontslag verleend op grond van artikel 8:3 met ingang van de dag volgend op die waarop het Van werk naar werk-traject is beëindigd. In dit geval kan het college aangeven dat sprake is van verwijtbare werkloosheid en vervallen de rechten op een aanvullende uitkering en een na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:20 Advies loopbaanadviseur

Lid 1

Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 21 maanden sinds de start ervan niet met een positief resultaat is afgesloten of om een andere reden is beëindigd, brengt een gecertificeerd loopbaanadviseur binnen een maand een advies uit aan het college over het vervolgtraject. Hierbij worden in ieder geval de evaluatieverslagen als bedoeld in artikel 10d:17 in acht genomen. De ambtenaar ontvangt een afschrift van het advies.

Lid 2

Het advies bedoeld in het eerste lid gaat in op de vraag of voortzetting van het Van werk naar werk-traject zinvol is, gelet op de vooruitzichten op korte termijn en de mate waarin voortzetting de kans op een passende of geschikte functie binnen afzienbare termijn vergroot.

Lid 3

Het college beslist of het advies van de loopbaanadviseur wel of niet wordt overgenomen.

Artikel 10d:21 Reguliere beëindiging Van werk naar werk-traject

Lid 1

Na ontvangst van het advies van de loopbaanadviseur beslist het college over het vervolg van het Van werk naar werk-traject, en stelt de ambtenaar in kennis van deze beslissing.

Lid 2

Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 24 maanden niet wordt voortgezet wordt de ambtenaar ontslag verleend op grond van artikel 8:3.

Lid 3

Het ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat in op de eerste dag na afloop van de Van werk naar werk-termijn van twee jaar.

Artikel 10d:22 Verlenging Van werk naar werk-traject

Lid 1

Indien er zekerheid is, in de vorm van een schriftelijke toezegging van een werkgever, dat binnen een half jaar een functie voor de ambtenaar kan worden gevonden, of indien voortzetting van het Van werk naar werk-traject de kans op het vinden van een passende of geschikte functie aantoonbaar vergroot, kan het college besluiten het Van werk naar werk-traject te verlengen. Deze verlenging beslaat een redelijke en nader gespecificeerde periode en kan niet meer dan één keer worden verleend.

Lid 2

Indien aan het einde van de periode van verlenging het Van werk naar werk-traject niet tussentijds is beëindigd, verleent het college de ambtenaar ontslag op grond van artikel 8:3.

Lid 3

Het ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat in op de eerste dag na afloop van de periode waarmee het Van werk naar werk-traject is verlengd.

Artikel 10d:23 Niet-nakoming van afspraken uit Van werk naar werk-contract

Lid 1

Indien één van beide partijen van mening is dat de andere partij zich niet houdt aan de afspraken zoals vastgelegd in het Van werk naar werk-contract, maakt deze partij dit aan de andere partij in een gesprek kenbaar. Dit gesprek is erop gericht gezamenlijk afspraken te maken over verbetering.

Lid 2

Indien één van beide partijen na het gesprek zoals bedoeld in het eerste lid in gebreke is gebleven ten aanzien van de in het Van werk naar werk-contract vastgelegde afspraken kan de andere partij eisen dat dit gevolgen heeft voor de voortzetting van het contract. Deze partij maakt dit schriftelijk aan de andere partij kenbaar.

Lid 3

Ingeval de ambtenaar van het in het tweede lid bedoelde recht gebruik maakt, kan hij eisen dat het Van werk naar werk-traject wordt verlengd. Deze verlenging bedraagt een redelijke termijn, waarbij de periode die door de niet-nakoming verloren is gegaan als richtlijn kan dienen. Gedurende de periode van verlenging herstelt het college zoveel als mogelijk de gebreken die bij de uitvoering van het Van werk naar werk-contract zijn ontstaan.

Lid 4

Ingeval het college van het in het tweede lid bedoelde recht gebruik maakt, kan hij het Van werk naar werk-traject tussentijds beëindigen op grond van artikel 10d:19 tweede lid en ontslag verlenen op grond van artikel 8:3.

Lid 5

Indien over de nakoming van de afspraken in het Van werk naar werk-contract of de mogelijkheden zoals vastgelegd in dit artikel een geschil ontstaat, kunnen partijen dit geschil voorleggen aan de paritaire commissie.

Artikel 10d:24 Paritaire commissie

Lid 1

Het college stelt een paritair samengestelde commissie in, die desgevraagd toeziet op de individuele toepassing van de bepalingen in deze paragraaf.

Lid 2

Zowel de ambtenaar als het college kan een geschil over de uitvoering van het Van werk naar werk-contract, als bedoeld in artikel 10d:23, vijfde lid, voorleggen aan deze commissie.

Lid 3

De commissie brengt over een in het tweede lid bedoeld geschil een bindend advies uit.

Lid 4

Het college stelt een reglement vast waarin de samenstelling, bevoegdheden en werkwijze van de commissie worden vastgelegd.

Paragraaf 6 Aanvullende uitkering

Artikel 10d:25 Aanvullende uitkering

Artikel 10d:26 Hoogte aanvullende uitkering bij ontslag

Artikel 10d:27 Duur aanvullende uitkering bij ontslag

Artikel 10d:28 Sancties

Artikel 10d:29 Einde aanvullende uitkering

Artikel 10d:25 Aanvullende uitkering

Lid 1

Recht op een aanvullende uitkering heeft de ambtenaar die:

op grond van artikel 8:6 is ontslagen en de re-integratiefase heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals beschreven in artikel 10d:7 tweede en derde lid niet aan de orde is; of

op grond van artikel 8:3 is ontslagen en het Van werk naar werk-traject heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals beschreven in artikel 10d:19 niet aan de orde is; en

recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en deze ook daadwerkelijk ontvangt.

Lid 2

Voorwaarde voor het verkrijgen van een aanvullende uitkering is dat de ambtenaar ten aanzien van iedere betaling van de aanvullende uitkering alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn aanvullende uitkering.

Artikel 10d:26 Hoogte aanvullende uitkering bij ontslag

Lid 1

De aanvullende uitkering kent twee fases.

Lid 2

Gedurende de eerste fase bedraagt de aanvullende uitkering:

voor ambtenaren met een bezoldiging tot een bedrag van € 4.375,= 10% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;

voor ambtenaren met een bezoldiging vanaf € 4.375,= tot een bedrag van € 5.250,= 20% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;

voor ambtenaren met een bezoldiging vanaf € 5.250,= 30% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.

Lid 3

Gedurende de tweede fase bedraagt de aanvullende uitkering:

voor ambtenaren met een bezoldiging van € 4.375,= tot een bedrag van € 5.250,= 10% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;

voor ambtenaren met een bezoldiging van € 5.250,= tot een bedrag van € 6.560,= 20% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;

voor ambtenaren met een bezoldiging vanaf € 6.560,= 30% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is. .

Artikel 10d:27 Duur aanvullende uitkering bij ontslag

Lid 1

De eerste fase van de aanvullende uitkering is één jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag van ontslag.

Lid 2

De tweede fase van de aanvullende uitkering begint direct na afloop van de eerste fase en duurt tot het einde van de werkloosheidsuitkering.

Artikel 10d:28 Sancties

Lid 1

Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt toegepast op de werkloosheidsuitkering, wordt deze sanctie evenredig toegepast op de aanvullende uitkering.

Lid 2

Het college stelt voor de toepassing van sancties naast de sanctie op grond van het eerste lid, een sanctiebeleid op.

Lid 3

Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt toegepast kan het college besluiten om het recht op na-wettelijke uitkering geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

Lid 4

Het college stelt ter uitvoering van het derde lid nadere regels op.

Artikel 10d:29 Einde aanvullende uitkering

De aanvullende uitkering eindigt als de uitkeringsduur is verstreken.

Paragraaf 7 Na-wettelijke uitkering

Artikel 10d:30 Na-wettelijke uitkering

Artikel 10d:31 Hoogte na-wettelijke uitkering

Artikel 10d:32 Duur na-wettelijke uitkering

Artikel 10d:33 Einde na-wettelijke uitkering

Artikel 10d:34 Sancties na-wettelijke uitkering

Artikel 10d:35 Afkoop

Artikel 10d:30 Na-wettelijke uitkering

Lid 1

De ambtenaar die recht had op een aanvullende uitkering heeft recht op een na-wettelijke uitkering indien:

de werkloosheid direct aansluitend op de werkloosheidsuitkering voortduurt;

hij ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn na-wettelijke uitkering.

Lid 2

Bij ontslag op grond van artikel 8:6 geldt als voorwaarde dat het ontslag gelegen is in omstandigheden binnen de werksfeer.

Artikel 10d:31 Hoogte na-wettelijke uitkering

Lid 1

De na-wettelijke uitkering bij werkloosheid voor 36 uur of meer heeft de hoogte van de WW-uitkering, als deze zou zijn voortgezet.

Lid 2

Wanneer sprake is van minder dan 36 uur werkloosheid, wordt het bedrag van de uitkering berekend naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.

Lid 3

De na-wettelijke uitkering en het inkomen dat de ambtenaar uit of in verband met arbeid ontvangt, mag een hoogte van 90% van de oude bezoldiging niet overschrijden. Het meerdere wordt gekort op de na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:32 Duur na-wettelijke uitkering

De na-wettelijke uitkering is één maand per dienstjaar in de gemeentelijke sector maal een correctiefactor. De correctiefactor is

1,4 voor dienstjaren tot de leeftijd van 40 jaar

2 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 40 tot de leeftijd van 50 jaar

3 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 50 jaar.

Artikel 10d:33 Einde na-wettelijke uitkering

Lid 1

De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de uitkeringsduur is verstreken.

Lid 2

De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de werkloosheid eindigt.

Lid 3

Vanaf 15 juli 2014 eindigt de na-wettelijke uitkering op de dag waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

Artikel 10d:34 Sancties na-wettelijke uitkering

Het college stelt een sanctiebeleid op, op grond waarvan sancties worden toegepast op de uitbetaling van de na-wettelijke uitkering. Onderdeel van de sanctieregeling is de plicht die de ambtenaar heeft om het college te informeren over alles wat van invloed kan zijn op de duur en hoogte van de na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:35 Afkoop

Lid 1

Het college kan eenmalig, aan het begin van de uitkeringsperiode, op verzoek van de ambtenaar, toestemming geven voor afkoop van de na-wettelijke uitkering.

Lid 2

Het college bepaalt de hoogte van het afkoopbedrag en de voorwaarden waaronder de afkoop verstrekt wordt.

Paragraaf 8 Bijzondere uitkering bij ontslag ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

Artikel 10d:36 Bijzondere uitkering bij ontslag of definitieve herplaatsing ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

Artikel 10d:37 Hoogte bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16

Artikel 10d:38 Duur bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16

Artikel 10d:39 Overgangsrecht

Artikel 10d:36 Bijzondere uitkering bij ontslag of definitieve herplaatsing ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

Lid 1

De ambtenaar die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en die gedurende het derde ziektejaar, bedoeld in artikel 7:16, derde lid, is ontslagen op grond van artikel 8:5 dan wel definitief is herplaatst op grond van artikel 7:16, heeft recht op een bijzondere uitkering indien en voor zolang hij arbeid heeft voor ten minste de restverdiencapaciteit, zoals deze door UWV definitief is vastgesteld.

Lid 2

Voorwaarde voor het recht op de bijzondere uitkering is dat de ambtenaar ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn bijzondere uitkering.

Artikel 10d:37 Hoogte bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16

Lid 1

De bijzondere uitkering bedraagt 75% van het verschil tussen het totaalinkomen uit of in verband met arbeid en de bezoldiging voorafgaand aan aanvaarding van de nieuwe arbeid.

Lid 2

Op de bijzondere uitkering wordt de werkloosheidsuitkering in mindering gebracht.

Artikel 10d:38 Duur bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16

De maximale duur van de bijzondere uitkering is 5 jaar na aanvaarding van de nieuwe arbeid.

Artikel 10d:39 Overgangsrecht

In afwijking van artikel 10d:31 is de duur van de na-wettelijke uitkering voor de ambtenaar die:

op 1 juli 2008 20 dienstjaren of meer had in de gemeentelijke sector en

ontslagen wordt binnen 10 jaar na 1 juli 2008 gelijk aan (0,25 + (0,195 + 0,015 * (X- 21)) * (X - Y) - (X-18) / 12 -2) jaar, met dien verstande dat de factor (X-18) gemaximeerd wordt op 38. Factor X staat hierbij voor de leeftijd in hele jaren op de dag van ontslag; factor Y voor de indiensttreedleeftijd in de gemeentelijke sector.

10e Bijzondere bovenwettelijke werkloosheidsuitkering voor de ambtenaar met op 1 januari 2008 20 dienstjaren of meer

Vervallen hoofdstuk

Hoofdstuk 10e is vervallen

11 Uitkeringsregeling ontslag

Artikel 11:1 Betrokkene

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder betrokkene: de gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend:

op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 uit een betrekking waarin hij tijdelijk was aangesteld, terwijl die aanstelling minder dan vijf jaren heeft geduurd dan wel is geschied in een betrekking van kennelijk tijdelijke aard;

op een andere grond genoemd in hoofdstuk 8 van deze regeling, met uitzondering van artikel 8:9, mits dat ontslag niet op eigen verzoek is geschied en evenmin aan eigen schuld of toedoen is te wijten; en die aan dat ontslag geen recht op een uitkering ingevolge artikel 8:3 kan ontlenen.

Lid 2

Onder betrokkene in de zin van dit hoofdstuk kan tevens worden verstaan de gewezen ambtenaar die ontslag heeft gevraagd omdat hij of zij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt die door geheel buiten hem of haar liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet veranderen.

Artikel 11:2 Lichamen

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'lichamen': Rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.

Artikel 11:3 Diensttijd

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het in artikel 11:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

Lid 2

Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 11:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.

Lid 3

In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid blijft buiten beschouwing:

diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een maand daarvan wegens verleend ontslag;

diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de toepassing van artikel 11:8, vierde lid;

diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

tijd als bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

tijd in een aangehouden betrekking, dan wel tijd in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop de uitkering ingaat.

Lid 4

Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van een uitkering in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen, anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van de uitkering, met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.

Artikel 11:4 Dienstbetrekking

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

Dit hoofdstuk verstaat onder dienstbetrekking iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.

Lid 2

Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11:5 Bezoldiging

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'bezoldiging': de bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid van deze regeling zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6.

Lid 2

Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.

Lid 3

Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging wijziging zou zijn gekomen als betrokkene de betrekking op die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde bedrag als bezoldiging.

Lid 4

Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.

Artikel 11:6 Recht op uitkering

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

Indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden, bestaat behoudens het bepaalde in het zesde lid, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, recht op een uitkering waarvan de duur wordt vastgesteld:

voor de betrokkene die in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag in ten minste 26 weken als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet werkzaam is geweest, ingevolge artikel 11:7;

voor de betrokkene die een diensttijd heeft van ten minste drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, ingevolge artikel 11:7, dan wel wanneer het bepaalde in artikel 11:8, eerste lid, daartoe aanleiding geeft ingevolge artikel 11:8, tweede lid en, indien van toepassing artikel 11:8, vierde lid.

Lid 2

Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van perioden waarin de betrokkene ten gevolge van arbeidsongeschiktheid verhinderd was werkzaamheden te verrichten, of werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in artikel 8 van de Werkloosheidswet en hij de hoedanigheid van werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste lid, onder a, bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur van de perioden van de bedoelde verhindering.

Lid 3

De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in aanmerking genomen, voor zover zij betrekking hebben op de dienstbetrekking waaruit de betrokkene is ontslagen en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen en voor zover deze niet reeds eerder in aanmerking zijn genomen voor een recht op uitkering.

Lid 4

Met weken, bedoeld in de voorgaande leden, worden gelijkgesteld weken, waarover de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen.

Lid 5

De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17a, derde en vierde lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

Lid 6

In bijzondere gevallen kan het college bepalen dat, wanneer niet aan de verplichting bedoeld in artikel 11:21, tweede of derde lid, is voldaan, het recht op uitkering ingaat met de dag waarop de inschrijving bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats heeft plaatsgehad.

Lid 7

Geen recht op uitkering bestaat:

indien de betrokkene op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

indien de betrokkene ter zake van dat ontslag recht heeft op suppletie als bedoeld in hoofdstuk 11a van deze regeling;

indien de betrokkene op de dag van het ontslag de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

indien het ontslag aan eigen schuld of toedoen is te wijten;

indien het ontslag naar het oordeel van het college geacht moet worden niet te leiden tot onvrijwillige werkloosheid;

voor de betrokkene, die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat hem eervol ontslag zal worden verleend en die na die mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden voor hem passend is te achten, heeft geweigerd te aanvaarden.

Lid 8

De betrokkene, bedoeld in het zevende lid, onder a, heeft recht op uitkering met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van de uitkering wordt voor de toepassing van:

artikel 11:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen;

artikel 11:8 als uitgangspunt uitgegaan van de datum van ontslag.

Lid 9

Het college beslist over de toekenning van uitkering op aanvraag door de betrokkene.

Artikel 11:7 Duur van de uitkering

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

De uitkeringsduur is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

Lid 2

Indien de betrokkene:

in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of;

onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ; wordt de duur van de uitkering verlengd met: 3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar; 0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar; 1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar; 1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar; 2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar; 2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar; 3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar en 4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.

Lid 3

Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door samentelling van:

perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam te zijn geweest, en;

de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.

Lid 4

Perioden, waarin een betrokkene:

Recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;

ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;

een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d; worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.

Lid 5

Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:

beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, volledig, en;

vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.

Lid 6

Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van verzorging niet meegeteld de periode waarin:

de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid of;

de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakanties.

Lid 7

Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen, is het college bevoegd een van hen die naar het oordeel van het college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.

Lid 8

Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:

een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;

een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

Lid 9

De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11:8 Duur van de uitkering

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

In afwijking van artikel 11:7, eerste en tweede lid, wordt, indien dit leidt tot een langere uitkeringsduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid van dit artikel is begrepen, de duur van de uitkering vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.

Lid 2

De duur van de uitkering wordt vastgesteld op een aantal maanden, gelijk aan 1/6 deel van de diensttijd, waarna de uitkomst naar boven wordt afgerond op hele maanden.

Lid 3

De ingevolge het tweede lid berekende uitkeringsduur wordt ten hoogste vastgesteld op 24 maanden.

Lid 4

Indien een betrokkene ten tijde van het ontslag een diensttijd van ten minste tien jaren heeft volbracht en de som van zijn leeftijd en diensttijd, die hij ten tijde van het ontslag heeft bereikt, 60 jaren of meer bedraagt, wordt hem na afloop van de termijn waarover uitkering is toegekend aansluitend gedurende een periode van zes maanden een bijzondere verlenging verleend.

Artikel 11:9 Vervolguitkering

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

De betrokkene, die het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op die uitkering recht op een vervolguitkering.

Lid 2

De betrokkene die:

het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 11:7, eerste lid, heeft bereikt en

voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de uitkeringsduur, heeft recht op een vervolguitkering.

Lid 3

Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van de vervolguitkering een jaar.

Lid 4

De duur van de vervolguitkering voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half jaar.

Lid 5

De betrokkene aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

Lid 6

De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is en aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

Lid 7

Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van de uitkering van overeenkomstige toepassing op de vervolguitkering.

Artikel 11:10 Bedrag van de uitkering

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

Het bedrag van de uitkering is gedurende de eerste twee maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de volgende twee maanden 77% en vervolgens 67% van de bezoldiging.

Lid 2

Het bedrag van de uitkering is gedurende de termijn van de bijzondere verlenging ingevolge artikel 11:8, vierde lid, 67% van de bezoldiging.

Lid 3

Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in het eerste en tweede lid, met 3 procentpunten verhoogd.

Artikel 11:11 Bedrag van de vervolguitkering

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

Het bedrag van de vervolguitkering is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.

Lid 2

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Artikel 11:12 Verhuiskosten

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Aan de betrokkene bedoeld in artikel 11:8, eerste lid, kan, indien hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.

Artikel 11:13 Vermindering

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op de in artikel 11:6 bedoelde uitkering een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en uitkering samen de bezoldiging te boven gaan. Voor de bepaling van het bedrag waarmede de uitkering vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van de uitkering ingevolge artikel 11:23, eerste lid, niet in aanmerking genomen.

Lid 2

Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn betrekking ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaats vond uit de betrekking die door betrokkene gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd werd bekleed, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat de oorspronkelijk toegekende uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee het pensioen al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van de oorspronkelijk toegekende uitkering de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.

Lid 3

Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem de uitkering is toegekend.

Lid 4

Wanneer de betrokkene op of na de dag bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.

Lid 5

Onder inkomsten bedoeld in de voorgaande leden worden niet verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of gratificatie.

Artikel 11:14 Opgave van inkomsten

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij voor zover mogelijk opgave van de inkomsten die hij uit dan wel in verband met die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn op.

Lid 2

Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven doet hij voor het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.

Lid 3

Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.

Lid 4

Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 11:13, het derde en vierde lid.

Artikel 11:15 Overlijdensuitkering

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, bedoeld in artikel 11:6 wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 11:5 over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.

Lid 2

Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een bedrag wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde andere betrekking, ten gevolge waarvan op de uitkering een vermindering werd toegepast op grond van artikel 11:13, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan de verminderde uitkering over een tijdvak van drie maanden, voor zover nodig aangevuld, zodanig dat de som van beide bedragen gelijk is aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid.

Lid 3

Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele worden aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de overledene daartoe ontoereikend is.

Lid 4

Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

Artikel 11:16 Verplichtingen bij ziekte

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het college.

Lid 2

Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het eerste lid.

Lid 3

Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.

Lid 4

Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met de WAO-uitkering behorende bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

Lid 5

Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 11:17 Uitkering bij ziekte

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

Indien de betrokkene binnen de termijn waarover hij aanspraak heeft op een van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15 dan wel uiterlijk een maand na afloop van die termijn wegens ziekte verhinderd is arbeid te verrichten, wordt hem telkens met ingang van de vierde dag van die verhindering een uitkering toegekend van 80% van zijn bezoldiging.

Lid 2

De in het eerste lid bedoelde uitkering eindigt zodra de betrokkene deze over tezamen 260 werkdagen bij een vijfdaagse werkweek heeft genoten. De bepalingen van hoofdstuk 7 van deze regeling, zoals dit luidde voor 1 januari 2001, zijn voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11:18 Samenloop

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Zolang de betrokkene de uitkering geniet, bedoeld in artikel 11:17, eerste lid, wordt met ingang van de dag waarop de verhindering wegens ziekte aanvangt, de uitbetaling van de uitkering, bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15, opgeschort.

Artikel 11:19 Afkoop

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Op verzoek van de betrokkene die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, kan het recht op uitkering geheel of ten dele worden afgekocht.

Artikel 11:20 Verval en opnieuw toekennen van het recht op uitkering

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

Het recht op uitkering dat in verband met het niet voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, uitsluitend wordt vastgesteld ingevolge artikel 11:7, eerste lid, vervalt met ingang van de dag waarop de werkloosheid eindigt en wordt bij weer intredende onvrijwillige werkloosheid opnieuw toegekend voor de resterende duur met ingang van de dag waarop de laatstbedoelde werkloosheid ingaat, tenzij de betrokkene ter zake van deze laatstelijk opgetreden werkloosheid aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of krachtens enige publiekrechtelijke regeling inzake wachtgeld of uitkering.

Lid 2

Voor toepassing van dit artikel wordt onder beëindiging van de werkloosheid begrepen:

het aanvaard hebben van een naar zijn aard vaste dienstbetrekking;

het gedurende een periode van een maand vervuld hebben van een naar zijn aard tijdelijke dienstbetrekking bij dezelfde werkgever, voorzover de omvang van de nieuwe dienstbetrekking ten minste gelijk is aan die van de dienstbetrekking op basis waarvan het recht op uitkering bestaat.

Lid 3

Een betrokkene die bij afloop van de opnieuw toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid, nog onvrijwillig werkloos is, heeft opnieuw recht op een uitkering, mits de betrokkene:

binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op uitkering ontstond als bedoeld in artikel 11:6, eerste lid, onder a, arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard; en

in ten minste 13 weken opnieuw werkzaam is geweest als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet.

Lid 4

Voor de toepassing van het derde lid worden weken waarop de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen, gelijkgesteld met gewerkte weken.

Lid 5

De duur van de uitkering als bedoeld in het derde lid, bedraagt zes maanden, verminderd met de resterende duur van de opnieuw toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid.

Lid 6

Het college beslist over het opnieuw toekennen van de uitkering als bedoeld in het eerste lid en op toekenning van een uitkering als bedoeld in het derde lid, op aanvraag door de betrokkene.

Lid 7

Het recht op uitkering vervalt wanneer de daartoe strekkende aanvraag, bedoeld in het zesde lid en in artikel 11:6, negende lid, niet binnen een termijn van twee jaren na het ontstaan of het opnieuw ontstaan van dat recht bij het college is ingekomen.

Artikel 11:21 Verplichtingen

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.

Lid 2

Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat. Hij dient binnen veertien dagen daarna een bewijs van inschrijving als werkzoekende van het arbeidsbureau aan het college over te leggen.

Lid 3

De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.

Lid 4

Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van betrokkenen.

Lid 5

De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, is voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het college in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron van inkomsten.

Lid 6

Door het aanvaarden van de uitkering wordt de betrokkene geacht er in toe te stemmen dat zij, die naar het oordeel van het college daarvoor in aanmerking komen, alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.

Artikel 11:22 Opschorting

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte aanspraak op doorbetaling van bezoldiging heeft of krijgt of een uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging in verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.

Lid 2

Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van diens militaire dienst.

Artikel 11:23 Samenloop

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op uitkering is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering en in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van de uitkering, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van

65% tot 80% :

80%;

55% tot 65% :

60%;

45% tot 55% :

50%;

35% tot 45% :

40%;

25% tot 35% :

30%;

15% tot 25% :

20%;

minder dan 15% :

0%.

De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en de verminderde uitkering bedraagt voorts niet meer dan de onverminderde uitkering die wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op de uitkering in mindering gebracht.

Lid 2

Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer behoort.

Lid 3

Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 11:24 Samenloop

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Indien de betrokkene aanspraken krijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Ziektewet, worden gedurende de termijn, waarover die aanspraken bestaan, de op grond van deze regeling toegekende uitkeringen niet uitbetaald.

Artikel 11:25 Betaling

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

Het bedrag van de uitkering, over een jaar berekend, wordt naar boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van de uitkering werd genoten.

Lid 2

Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van de uitkering over langere termijnen geschieden.

Artikel 11:26 Verval van uitkering

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

De uitkeringen kunnen geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:

indien de betrokkene bedoeld in artikel 11:6, de opgave bedoeld in artikel 11:14, eerste en tweede lid, nalaat dan wel onjuist of onvolledig doet;

indien de betrokkene niet voldoet aan het bepaalde in artikel 11:21, tweede en derde lid, dan wel indien hij zonder toestemming van het college gedurende de tijd, waarin hij een uitkering geniet, de in evengenoemde leden bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat deze op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;

indien de betrokkene enig op grond van artikel 11:21, vijfde lid, gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, dan wel indien er overigens gegronde reden is om aan te nemen dat hij niet ernstig tracht werk te vinden;

indien de betrokkene zich zonder toestemming van het college in het buitenland vestigt of geacht moet worden aldaar duurzaam te verblijven;

indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij of krachtens artikel 11:16, eerste en tweede lid, zijn gesteld;

indien de betrokkene zich zodanig gedraagt, dat hem ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;

indien achteraf blijkt, dat voor het aan de betrokkene verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die, zo deze eerder bekend waren, aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met toepassing van artikel 8:13 van deze regeling ontslag te verlenen;

indien de betrokkene niet ernstig tracht werk te vinden.

Lid 2

Het voorgaande lid is, voor zover nodig, van overeenkomstige toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.

Lid 3

Indien de betrokkene de verplichting bedoeld in artikel 11:21, eerste lid, niet nakomt dan wel indien hij als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling opzettelijk of door nalatigheid verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van het arbeidsbureau, welke kan leiden tot het verkrijgen van werk dat hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen of indien hij weigert dergelijk werk te aanvaarden, vervalt de uitkering voor het gedeelte waarmee deze tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.

Lid 4

Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van een aangeboden betrekking of van een gelegenheid tot het verkrijgen van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.

Artikel 11:27 Einde van het recht op uitkering

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

Het recht op uitkering eindigt:

met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;

indien het recht op uitkering geheel wordt afgekocht.

Lid 2

Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 11:6, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van deze uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de hand van artikel 11:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.

Lid 3

De voorgaande leden zijn, voor zover nodig van overeenkomstige toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.

Artikel 11:28 Nadere voorschriften

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Ter uitvoering van dit hoofdstuk kan het college nadere voorschriften geven.

Artikel 11:29 Overgangsbepalingen

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

Op de uitkeringen toegekend krachtens de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds vastgestelde duur, nooit lager zal zijn dan op grond van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.

Lid 2

Ten aanzien van de uitkeringen, als bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van de toegekende uitkering langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.

Lid 3

De betrokkene aan wie een uitkering was toegekend op grond van artikel 11, eerste lid, van de uitkeringsregeling, zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, en welke als gevolg van beëindiging van de werkloosheid is vervallen, behoudt binnen de in artikel 13, tweede lid genoemde termijn en overeenkomstig de overige daarvoor genoemde voorwaarden het recht op opnieuw toekennen van de uitkering. Artikel 13, eerste lid van de uitkeringsregeling zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, blijft van toepassing op een weder toegekende uitkering als bedoeld in de vorige volzin, met dien verstande dat de duur van de toegekende uitkering wordt herberekend op grond van het tweede lid.

Artikel 11:30 Overgangsbepalingen

Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)

Lid 1

Degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van de bepalingen van de uitkeringsverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van deze uitkering de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in evengenoemde verordening.

Lid 2

Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van dit hoofdstuk.

Artikel 11:31 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 11:32 Slotbepaling

Lid 1

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later.

Lid 2

Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de CAR en/of UWO moet, voorzover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals deze luidde op 31 december 2000.

11a Suppletie

Artikel 11a:1 Begripsomschrijvingen

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Lid 1

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :

arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

arbeidsongeschiktheidsuitkering: een periodieke uitkering, toegekend op grond van arbeidsongeschiktheid, die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene;

WAO-uitkering: uitkering op grond van de WAO;

betrokkene: de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, aan wie op grond van artikel 8:5 ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, met uitzondering van degene die zijn resterende verdienvermogen volledig benut in een of meer aangehouden betrekkingen;

bestuursorgaan: het orgaan als bedoeld in artikel 8:5, eerste lid, dat bevoegd is betrokkene ontslag te verlenen;

suppletie: de suppletie, bedoeld in artikel 11a:6;

dagloon: het dagloon in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, vermeerderd met het bedrag aan pensioenpremie, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, en in voorkomend geval verminderd met bijdragen strekkende tot betaling van de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten particuliere ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit Algemene Dagloonregelen WAO;

berekeningsgrondslag van de suppletie: het dagloon van betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem recht op suppletie wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op suppletie wordt ontleend;

werkloosheidsuitkering: een periodieke uitkering ter zake van ontslag of werkloosheid, die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene.

Lid 2

Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

Artikel 11a:2 Recht op suppletie

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Lid 1

Betrokkene heeft recht op suppletie vanaf het tijdstip dat aan hem ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte.

Lid 2

Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid bedoelde ontslag wordt verleend na het moment dat de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 90 maanden onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen van genoemde periode van 90 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel 11a:3 Recht op suppletie

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Lid 1

Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op het recht op suppletie.

Lid 2

Onverminderd het eerste lid, omvat passende arbeid in de zin van de Werkloosheidswet voor de toepassing van de suppletie mede gangbare arbeid. Hierbij wordt onder gangbare arbeid verstaan: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Artikel 11a:4 Recht op suppletie

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor zolang :

betrokkene een WAO-uitkering ontvangt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

betrokkene is herplaatst in een functie waaraan hij recht kan ontlenen op herplaatsingstoelage als bedoeld in hoofdstuk 12 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 11a:5 Recht op suppletie

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Het recht op suppletie eindigt:

na ommekomst van de duur van de suppletie;

met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;

met ingang van de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Artikel 11a:6 Suppletie

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Lid 1

De suppletie bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag van de suppletie.

Lid 2

De berekeningsgrondslag van de suppletie wordt telkens aangepast aan de voor de sector Gemeenten geldende algemene bezoldigingswijziging.

Lid 3

Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt :

gedurende de eerste drieëndertig maanden 80%; en

gedurende de daaropvolgende drieëndertig maanden 70%.

Artikel 11a:7 Suppletie

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Lid 1

In afwijking van artikel 11a:6, derde lid, wordt, indien het in artikel 11a:2 bedoelde ontslag is verleend op een latere datum dan het moment waarop de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft geduurd, de in artikel 11a:6, derde lid, genoemde periode verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum en het moment waarop genoemde ongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd. Deze vermindering vindt plaats, te beginnen met de periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie.

Lid 2

Voor het bepalen van de in het eerste lid bedoelde periode van 24 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel 11a:8 Suppletie

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Lid 1

Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie, ter zake van de dienstbetrekking waaruit dat recht op suppletie is ontstaan, een werkloosheidsuitkering, een Waz-uitkering dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de eerste volzin, toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

Lid 2

Indien de betrokkene recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum, gelegen vóór de datum van ontslag uit de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt, in geval van een verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt, uitsluitend het bedrag van die verhoging van die arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend aan de in die volzin eerstgenoemde dienstbetrekking, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

Lid 3

Indien de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, in een individueel geval naar het oordeel van het bestuursorgaan leidt tot een kennelijk onredelijke uitkomst voor de betrokkene, kan het bestuursorgaan ten gunste van die betrokkene tot een wijze van toerekenen besluiten die met de strekking van dit artikel overeenkomt.

Artikel 11a:9 Suppletie

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Lid 1

Indien betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie inkomsten verwerft uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in artikel 11a:8, wordt de berekeningsgrondslag van de suppletie verminderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.

Lid 2

Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan:

met ingang van of na de dag waarop het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, hem is aangezegd;

gedurende non-activiteit, vakantie of verlof onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend;

vóór de dag van het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, anders dan bedoeld in onderdeel a en b, en artikel 11a:8, tweede lid, voor zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag inkomsten of meer inkomsten worden genoten door de betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerdere inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met het ontslag.

Lid 3

In bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan ten gunste van betrokkene afwijken van het tweede lid.

Artikel 11a:10 Suppletie

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Voor de toepassing van artikel 11a:8 en 11a:9 worden uitkeringen steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten indien, als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, één of meer werkloosheidsuitkeringen, een Waz-uitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht heeft:

vermindering ondergaan;

blijvend geheel geweigerd worden;

tijdelijk of blijvend gedeeltelijk geweigerd worden; dan wel;

in uitkeringsduur beperkt worden.

Artikel 11a:11 Suppletie

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Lid 1

Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, aan wie een suppletie is toegekend, keert het bestuursorgaan een bedrag uit, gelijk aan de berekeningsgrondslag van de suppletie van betrokkene over een tijdvak van drie maanden.

Lid 2

Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd:

aan de langstlevende der echtgenoten of geregistreerde partner(s) indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot of geregistreerde partner gescheiden leefde;

bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;

bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

Lid 3

Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als echtgenoot of geregistreerde partner aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.

Lid 4

Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.

Lid 5

Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht had.

Artikel 11a:12 Betaling van suppletie

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Lid 1

Het bestuursorgaan stelt op aanvraag vast of er recht op suppletie bestaat.

Lid 2

Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het bestuursorgaan beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

Lid 3

Het bestuursorgaan betaalt de suppletie zo spoedig mogelijk uit, doch uiterlijk binnen een maand nadat het het recht op die suppletie heeft vastgesteld. Het bestuursorgaan betaalt de suppletie in de regel per maand achteraf.

Lid 4

De suppletie die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen 3 maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald. Het bestuursorgaan kan in bijzondere gevallen ten gunste van betrokkene afwijken van de eerste volzin.

Artikel 11a:13 Betaling van suppletie

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Lid 1

Het bestuursorgaan betaalt ambtshalve een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie indien uitsluitend onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent het van de suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 11a:3.

Lid 2

Het bestuursorgaan kan op verzoek van de betrokkene een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie betalen indien onzekerheid bestaat omtrent het recht op suppletie.

Lid 3

Een voorschot, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt beschouwd als een suppletie.

Artikel 11a:14 Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Lid 1

Het bestuursorgaan kan regels stellen op grond waarvan in bij die regels aan te geven gevallen en met inachtneming van bij die regels te stellen beperkingen de betrokkene bevoegd is deel te nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs.

Lid 2

Indien de betrokkene die recht heeft op suppletie gaat deelnemen aan een voor hem naar het oordeel van het bestuursorgaan noodzakelijke opleiding of scholing, blijft volgens door het bestuursorgaan te stellen regels het recht op suppletie bestaan totdat die opleiding of scholing is geëindigd.

Lid 3

In de door het bestuursorgaan te stellen regels, bedoeld in het tweede lid, worden in ieder geval voorschriften en beperkingen gegeven met betrekking tot de aard, de omvang en de duur van de in het tweede lid bedoelde opleiding of scholing.

Artikel 11a:15 Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Lid 1

De betrokkene die onbeloonde activiteiten verricht, is verplicht daarvan mededeling te doen aan het bestuursorgaan.

Lid 2

De betrokkene heeft voor het verrichten van bijzondere vormen van onbeloonde activiteiten voorafgaande toestemming van het bestuursorgaan nodig.

Artikel 11a:16 Uitvoeringsvoorschriften

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Lid 1

Het bestuursorgaan stelt nadere regels vast met betrekking tot :

de wijze waarop de controle van betrokkene plaatsvindt;

het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie.

Lid 2

Het bestuursorgaan kan nadere regels stellen met betrekking tot artikel 11a:15.

Artikel 11a:16:0:1 Uitvoeringsregeling suppletieregeling

In aanvulling op het gestelde in artikel 11a:16 heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord een Uitvoeringsregeling suppletieregeling vastgesteld.

Klik hier om naar deze regeling in het onderdeel aanvullende regelingen te gaan.

Artikel 11a:17 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Lid 1

Degene die op 31 december 1995 uit hoofde van een ontslag uit de sector gemeenten recht heeft op een herplaatsingswachtgeld als bedoeld in artikel K 4, tweede lid, juncto artikel K 6 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die wet luidde op die datum, en waarvan de duur op 1 januari 1996 nog niet is verstreken, heeft recht op suppletie.

Lid 2

Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie bedraagt bij een op 31 december 1995 genoten recht op herplaatsingswachtgeld van.

1 maand

gedurende de eerste 27 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

2 maanden

gedurende de eerste 26 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

3 maanden

gedurende de eerste 25 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

4 maanden

gedurende de eerste 24 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

5 maanden

gedurende de eerste 22 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

6 maanden

gedurende de eerste 21 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

7 maanden

gedurende de eerste 20 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

8 maanden

gedurende de eerste 19 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

9 maanden

gedurende de eerste 18 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

10 maanden

gedurende de eerste 17 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

11 maanden

gedurende de eerste 16 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

12 maanden

gedurende de eerste 15 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

13 maanden

gedurende de eerste 14 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

14 maanden

gedurende de eerste 13 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

15 maanden

gedurende de eerste 12 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

16 maanden

gedurende de eerste 11 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

17 maanden

gedurende de eerste 10 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

18 maanden

gedurende de eerste   9 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

19 maanden

gedurende de eerste   9 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

20 maanden

gedurende de eerste   8 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

21 maanden

gedurende de eerste   7 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

22 maanden

gedurende de eerste   6 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

23 maanden

gedurende de eerste   5 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

24 maanden

gedurende de eerste   4 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

25 maanden

gedurende de eerste   3 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

26 maanden

gedurende de eerste   2 maanden 80%

vervolgens 33 maanden 70%

27 maanden

gedurende de eerste   1 maand 80%

vervolgens 33 maanden 70%

28 maanden

 

gedurende 33 maanden 70%

29 maanden

 

gedurende 32 maanden 70%

30 maanden

 

gedurende 31 maanden 70%

31 maanden

 

gedurende 30 maanden 70%

32 maanden

 

gedurende 29 maanden 70%

33 maanden

 

gedurende 28 maanden 70%

34 maanden

 

gedurende 27 maanden 70%

35 maanden

 

gedurende 26 maanden 70%

36 maanden

 

gedurende 25 maanden 70%

37 maanden

 

gedurende 24 maanden 70%

38 maanden

 

gedurende 23 maanden 70%

39 maanden

 

gedurende 22 maanden 70%

40 maanden

 

gedurende 21 maanden 70%

41 maanden

 

gedurende 20 maanden 70%

42 maanden

 

gedurende 19 maanden 70%

43 maanden

 

gedurende 18 maanden 70%

44 maanden

 

gedurende 17 maanden 70%

45 maanden

 

gedurende 16 maanden 70%

46 maanden

 

gedurende 15 maanden 70%

47 maanden

 

gedurende 14 maanden 70%

48 maanden

 

gedurende 13 maanden 70%

49 maanden

 

gedurende 11 maanden 70%

50 maanden

 

gedurende 10 maanden 70%

51 maanden

 

gedurende   9 maanden 70%

52 maanden

 

gedurende   8 maanden 70%

53 maanden

 

gedurende   7 maanden 70%

54 maanden

 

gedurende   6 maanden 70%

55 maanden

 

gedurende   5 maanden 70%

56 maanden

 

gedurende   4 maanden 70%

57 maanden

 

gedurende   3 maanden 70%

58 maanden

 

gedurende   2 maanden 70%

59 maanden

 

gedurende   1 maand 70%

Lid 3

De artikelen 11a:3, 11a:4, 11a:5, 11a:6, tweede lid, 11a:7, 11a:8, 11a:9, 11a:10, 11a:11, alsmede artikel 11a:12, derde lid tot en met 11a:16 zijn van overeenkomstige toepassing.

Lid 4

Het bestuursorgaan stelt ambtshalve van iedere overheidswerknemer als bedoeld in het eerste lid, het recht op suppletie vast met inachtneming van het in dit artikel bepaalde.

Lid 5

Artikel 11a:6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag voor de betrokkene als dagloon geldt het dagloon zoals bepaald in artikel 42, derde en vierde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

Lid 6

Bij de bepaling op 1 januari 1996 van de periode waarover herplaatsingswachtgeld is genoten, wordt deze periode naar beneden afgerond op een hele maand.

Artikel 11a:18 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Indien de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, op 1 januari 1996 gedurende een periode van 52 weken of langer onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de mate van zijn algemene invaliditeit op grond van het pensioenreglement is vastgesteld op ten minste 15 procent dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ministeriële regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet is vastgesteld op ten minste 25 procent, binnen een periode van zes maanden is aan te merken als betrokkene, geldt voor hem als dagloon het dagloon zoals bepaald in artikel 39, vierde en vijfde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

Artikel 11a:19 Overige en slotbepalingen

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Indien het niveau van de WAO-conforme uitkering als bedoeld in paragraaf 9 van de WPA een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de suppletie doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.

Artikel 11a:20 Overige en slotbepalingen

Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren. (Zie artikel 11a:21)

Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

Artikel 11a:21 Overige en slotbepalingen

Lid 1

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1 januari 2004 en die op of na 1 januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.

Lid 2

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1 januari 2004 en die tussen 1 juli 2006 en 1 januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen en volledig arbeidsongeschikt is, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.

12 Overleg met organisaties van overheidspersoneel

Artikel 12:1 Algemene bepalingen

Lid 1

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

de commissie: de in artikel 12:2 bedoelde commissie voor georganiseerd overleg;

de ambtenaren: de ambtenaren in de zin van de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst;

de organisaties: de plaatselijk werkende groeperingen van de landelijke verenigingen van overheidspersoneel, aangesloten bij de centrales welke zijn toegelaten tot het centraal overleg met het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Lid 2

Er is een commissie voor georganiseerd overleg, die is samengesteld uit een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties.

Lid 3

Onder toegelaten organisaties worden verstaan: de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP) , de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOP) en de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF) , dan wel een van de bij deze centrales aangesloten bonden, voorzover deze centrales, respectievelijk bonden voldoende representatief geacht kunnen worden.

Lid 4

De leden van ABVAKABO en NOVON die op 1 juli 1998 zitting hebben in de commissie namens ACOP of Ambtenarencentrum, dan wel namens ABVAKABO of NOVON, behouden hun zetels als vertegenwoordigers van ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON. Indien deze leden ophouden lid van de commissie te zijn, worden ze niet vervangen totdat het aantal leden namens ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON in overeenstemming is met het aantal als genoemd in de bepaling van de samenstelling van de commissie. Uiterlijk op 1 juli 2002 wordt het aantal leden in overeenstemming gebracht met de hier geldende bepalingen.

Lid 5

Andere vakorganisaties dan bedoeld in het derde lid kunnen toegelaten worden indien zij representatief geacht kunnen worden. Een desbetreffend verzoek wordt in het georganiseerd overleg besproken.

Lid 6

Organisaties die tot het georganiseerd overleg zijn toegelaten, verliezen hun toegang tot dit overleg zodra zij niet meer voldoende representatief geacht worden.

Artikel 12:1:1 Samenstelling

Lid 1

Voor de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur in de commissie, bedoeld in artikel 12:1, wijst het college uit zijn midden een of meer vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers aan. De aanwijzing geschiedt bij elke nieuwe zittingsperiode van de raad en voorts telkens ter vervanging van hen die ophouden lid van het college te zijn.

Lid 2

Voor de vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties in de commissie, bedoeld in artikel 12:1, worden per centrale, bedoeld in artikel 12:1, derde lid, twee leden en hun plaatsvervangers aangewezen. Deze aanwijzing geschiedt door en uit de organisaties, welke een minimum aantal ambtenaren tot haar leden tellen. Indien verschillende organisaties deel uitmaken van een zelfde centrale, geldt het in de vorige zin bepaalde voor deze organisaties gezamenlijk. In een nader vast te stellen regeling wordt het bedoelde minimum aantal ambtenaren bepaald.

Artikel 12:1:2 Samenstelling

Lid 1

Uiterlijk 1 februari van elk jaar doet elke organisatie, bedoeld in artikel 12:1:1 , tweede lid, aan het college opgaaf van het aantal der op 1 januari van dat jaar bij haar aangesloten ambtenaren.

Lid 2

Degene, die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie is aangewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de organisatie of geen ambtenaar meer is, alsmede indien de organisatie schriftelijk aan het college doet weten dat zijn aanwijzing als vertegenwoordiger of plaatsvervanger is ingetrokken. In deze gevallen wordt zo spoedig mogelijk een opvolger aangewezen.

Artikel 12:1:3 Samenstelling

Lid 1

Voorzitter van de commissie is de door het college aangewezen vertegenwoordiger of bij afwezigheid zijn plaatsvervanger.

Lid 2

Het college wijst een ambtenaar, niet behorende tot de vertegenwoordiging van de organisaties, tot secretaris van de commissie aan, alsmede diens plaatsvervanger. Zo nodig stelt het college verder personeel voor het secretariaat ter beschikking.

Lid 3

De secretaris kan aan de besprekingen deelnemen.

Artikel 12:1:4 Mededeling omtrent CAR en UWO

Lid 1

Ingeval het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan de tekst van de CAR wijzigt, doet het college daarvan mededeling aan de commissie voor georganiseerd overleg.

Lid 2

Ten aanzien van gemeenten die zijn aangesloten bij de UWO geldt dat, ingeval het LOGA, bedoeld in het eerste lid, leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan de tekst van de UWO wijzigt, het college daarvan mededeling doet aan de commissie voor georganiseerd overleg.

Artikel 12:1:5 Mededeling omtrent CAR en UWO

Lid 1

Indien door het bevoegde bestuursorgaan wordt voorgesteld verandering te brengen in de inrichting van enig dienstonderdeel, wijziging in de behoefte aan arbeidskrachten daaronder begrepen, stelt het college het overleg als bedoeld in artikel 12:2 hiervan op de hoogte.

Lid 2

Het college stelt in geval van een ingrijpende verandering in de inrichting van enig dienstonderdeel regels vast betreffende:

de fase waarin ter zake van die verandering het overleg als bedoeld in artikel 12:2 wordt gevoerd;

de wijze waarop en de fase waarin de bij die verandering betrokken ambtenaren worden gehoord;

de personele gevolgen van die verandering.

Lid 3

Over het voornemen al dan niet regels, bedoeld in het vorig lid, vast te stellen wordt overleg gevoerd als bedoeld in artikel 12:2.

Artikel 12:2 Taak en bevoegdheden

Lid 1

De commissie voert overleg over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd. De commissie kan niet overleggen over onderwerpen die voorbehouden zijn aan het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.

Lid 2

Er worden nadere regels gesteld over de werkwijze van de commissie voor georganiseerd overleg.

Lid 3

De nadere regels, bedoeld in het tweede lid, bevatten een bepaling hoe moet worden gehandeld indien een geschil niet tot overeenstemming leidt.

Artikel 12:2:1 Taak en bevoegdheden

Besluiten omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid, worden door het college en de raad niet genomen, noch voorstellen daaromtrent gedaan, dan nadat de commissie haar gevoelen over de concept-besluiten, respectievelijk voorstellen heeft kenbaar gemaakt.

Artikel 12:2:2 Taak en bevoegdheden

Lid 1

De commissie, alsmede de vertegenwoordiging van de organisaties, is bevoegd aangaande de in artikel 12:2, eerste lid, bedoelde onderwerpen voorstellen te doen aan het college.

Lid 2

Heeft een voorstel betrekking op onderwerpen behorende tot de bevoegdheid van het college, dan neemt het college daaromtrent een beslissing. Behoort het voorstel tot de bevoegdheid van de raad, dan legt het college het voorstel voorzien van zijn advies ter besluitvorming voor aan de raad.

Lid 3

De besluiten, welke worden genomen naar aanleiding van voorstellen van de commissie, worden meegedeeld aan de vertegenwoordiging van de organisaties en aan de hoofdbesturen van de vertegenwoordigde organisaties.

Artikel 12:2:3 Taak en bevoegdheden

Lid 1

De commissie kan een subcommissie instellen, bestaande uit door haar aan te wijzen voorzitter en leden, indien dit voor de behandeling van een bepaald onderwerp nodig wordt geacht.

Lid 2

De secretaris van de commissie is tevens secretaris van de subcommissie. Hij kan zich doen bijstaan of vervangen door degenen die ingevolge artikel 12:1:3, tweede lid, ter beschikking staan.

Lid 3

Het bepaalde in artikel 12:2:7 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12:2:4 Vergaderingen

Lid 1

De commissie vergadert indien de voorzitter dit nodig oordeelt op door hem te bepalen tijdstippen.

Lid 2

Voorts belegt de voorzitter een vergadering indien ten minste drie leden van de commissie hem dit schriftelijk met opgaaf van redenen verzoeken en wel uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek.

Artikel 12:2:5 Vergaderingen

Lid 1

De commissie wordt tijdig, in de regel 14 dagen van tevoren, ter vergadering opgeroepen. De oproepingsbrief vermeldt zoveel mogelijk de te behandelen onderwerpen.

Lid 2

Een vergadering kan slechts plaatshebben indien de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en ten minste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd. Wanneer de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur bestaat uit twee of meer leden van het college kan de vergadering slechts plaatshebben indien ten minste de helft van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en ten minste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd.

Lid 3

Indien wegens onvoltalligheid in de zin van het tweede lid een vergadering niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde onderwerpen door de voorzitter geplaatst op de agenda van een binnen 14 dagen te houden nieuwe vergadering, in welke vergadering die onderwerpen in elk geval kunnen worden behandeld.

Artikel 12:2:6 Vergaderingen

Elk lid heeft het recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te maken door deze schriftelijk op te geven aan de voorzitter. Deze stelt die onderwerpen zoveel mogelijk in de eerstvolgende vergadering aan de orde.

Artikel 12:2:7 Vergaderingen

Lid 1

De vergaderingen zijn niet openbaar.

Lid 2

De voorzitter kan hoofden van dienst of andere ambtenaren de vergadering laten bijwonen. Deze kunnen aan de besprekingen deelnemen.

Lid 3

De vertegenwoordigers van de organisaties kunnen zich laten bijstaan door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur van hun organisatie; zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen van de agenda binnen de grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken aan voorbespreking in eigen kring te onderwerpen.

Lid 4

De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten opzichte van het college en van de raad, alsmede niet tegenover de hoofdbesturen van de vertegenwoordigende organisaties.

Artikel 12:2:8 Vergaderingen

De voorzitter kan op verzoek van ten minste twee leden of zo dikwijls hij dit nodig acht, de vergadering schorsen voor een door hem te bepalen tijd.

Artikel 12:2:9 Vergaderingen

Lid 1

Indien in de vergadering moet worden gestemd brengt elke vertegenwoordiging, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, één stem uit.

Lid 2

De stem van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur wordt bepaald door hoofdelijke stemming van de aanwezige leden in of buiten de vergadering. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter.

Lid 3

De stem van de vertegenwoordiging van de organisaties wordt bepaald door stemming per vertegenwoordigende organisatie, waarbij voor elke organisatie zoveel stemmen worden uitgebracht als ambtenaren bij haar zijn aangesloten op de eerste dag van het lopende jaar, met dien verstande dat voor een organisatie niet meer stemmen in aanmerking komen dan het totaal aantal stemmen dat door de andere organisaties gezamenlijk wordt uitgebracht. Bij staking van stemmen wordt de vertegenwoordiging geacht tegen te hebben gestemd.

Lid 4

Indien een organisatie in de loop van het jaar wordt vertegenwoordigd, geldt voor de toepassing van het derde lid het aantal aangesloten ambtenaren op dat tijdstip.

Artikel 12:2:10 Vergaderingen

Het in de vergadering behandelde wordt zakelijk weergegeven in de notulen, welke zo spoedig mogelijk in afschrift aan de leden worden gezonden, tenzij in het reglement, bedoeld in artikel 12:2:11, anders is bepaald.

Artikel 12:2:11 Vergaderingen

Indien door de commissie een reglement van orde voor de vergaderingen wordt vastgesteld, behoeft dit de goedkeuring van het college.

Artikel 12:3:1 Advies- en arbitragecommissie

De artikelen 12:3:2, 12:3:3, 12:3:4, 12:3:5, 12:3:6, 12:3:7 en 12:3:8 zijn slechts van toepassing in die gemeenten die zijn aangesloten bij de advies- en arbitragecommissie.

Artikel 12:3:2 Advies- en arbitragecommissie

Voor de toepassing van de artikelen 12:3:4, 12:3:5, 12:3:6, 12:3:7 en 12:3:8 wordt verstaan onder:

deelnemers aan het overleg: de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de vertegenwoordigers van de organisaties genoemd in artikel 12:1, derde lid;

advies- en arbitragecommissie: de advies- en arbitragecommissie ingesteld door het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Artikel 12:3:3 Advies- en arbitragecommissie

De artikelen 12:3:4, 12:3:5, 12:3:6, 12:3:7 en 12:3:8 zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid, voor zover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van ambtenaren betreffen, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.

Artikel 12:3:4 Advies- en arbitragecommissie

Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen zes dagen, nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

Artikel 12:3:5 Advies- en arbitragecommissie

Lid 1

Binnen tien dagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 12:3:4, schrijft de voorzitter een vergadering uit van de commissie voor georganiseerd overleg. De vergadering moet worden gehouden binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.

Lid 2

Tenzij door de commissie, bedoeld in het eerste lid, wordt besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van dat geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de advies- en arbitragecommissie dan wel door onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van die commissie.

Lid 3

Tot het inwinnen van advies zijn - ieder voor zich - de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een meerderheid van alle toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12:1, derde en vierde lid, bevoegd.

Lid 4

Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming vereist tussen de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12:1, derde en vierde lid. Het bepaalde in artikel 12:2:9 is hierbij onverkort van toepassing.

Artikel 12:3:6 Advies- en arbitragecommissie

Lid 1

Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 12:3:5, wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het advies hebben uitgesproken en bevat ten minste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.

Lid 2

Binnen zes dagen na de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 wordt het verzoek om arbitrage ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient ten minste te bevatten:

het onderwerp en de inhoud van het geschil;

de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent onderwerp en inhoud van het geschil.

Artikel 12:3:7 Advies- en arbitragecommissie

Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.

Artikel 12:3:8 Advies- en arbitragecommissie

De arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft bindende kracht.

Artikel 12:3:9 Advies- en arbitragecommissie

In de gevallen, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college, na overleg met de commissie van georganiseerd overleg.

13 Overgangsbepaling en slotbepalingen CAR

Artikel 13:1 Overgangs- en slotbepaling CAR

Lid 1

Deze regeling treedt in werking per............ (*1)

Noot *1: De ingangsdatum wordt lokaal ingevuld. LOGA-partijen zijn overeengekomen dat als uiterste ingangsdatum geldt 1 januari 1996.

Lid 2

Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt, vervallen de bepalingen van het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel van die verordeningen, die tekstueel dan wel materieel gelijkluidend zijn aan de bepalingen van deze regeling.

Lid 3

Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement vervallen, waardoor aanspraken van individuele ambtenaren in neerwaartse of opwaartse zin worden bijgesteld, vindt overleg plaats over de gevolgen daarvan.

Lid 4

In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid hebben de artikelen 10:1, 10:6, 10:15 eerste en tweede lid, 10:19, 10:23 tweede lid, 11:1, 11:6 zevende en achtste lid, 11:13 eerste en tweede lid, 11:23, 11:24 en artikel 11:27 tweede lid, terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 1993.

Artikel 13:2 Overgangs- en slotbepaling CAR

Ten aanzien van degene die per 31 december 1996 geen volledige betrekking bekleedt, geldt dat de omvang van deze betrekking per 1 januari 1997 naar rato is teruggebracht, tenzij betrokkene heeft verzocht om handhaving van het aantal uren van de betrekking per 31 december 1996 en dit verzoek niet is afgewezen.

Artikel 13:3 Overgangs- en slotbepaling CAR

Ten aanzien van de toegekende FLO-uitkeringen, wachtgelden en uitkeringen ingevolge hoofdstuk 11 die voortduren tot na 1 januari 1997 geldt dat de artikelen 9:2, tweede lid, 10:5, eerste lid, en 11:5, eerste lid, terugwerkende kracht hebben tot en met 1 januari 1997.

14 Medezeggenschap

Artikel 14:0:0:1 OR reglement

In aanvulling op het gestelde in hoofdstuk 14 heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord een OR reglement vastgesteld.

Klik hier om naar dit regelement in het onderdeel aanvullende regelingen te gaan.

Artikel 14:1 Medezeggenschap

Aan het begin van iedere zittingsperiode van de OR sluiten de ondernemer en de (centrale) ondernemingsraad een convenant over de benodigde inzet voor het OR-werk, de compensatie daarvoor en het (maximum) aantal zittingstermijnen.

Artikel 14:1:1 Medezeggenschap in ondernemingen met 35-50 werknemers

Gelet op het bepaalde in artikel 5a, eerste lid van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) zijn gemeenten voor hun onderneming of onderdelen daarvan als bedoeld in artikel 4 van de WOR, verplicht een ondernemingsraad in te stellen indien en voor zolang in hun onderneming ten minste 35 personen werkzaam zijn als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de WOR.

15 Overige rechten en verplichtingen

Artikel 15:0:0:1 Roobeleid

In aanvulling op het gestelde in hoofdstuk 15 heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord een Rookbeleid vastgesteld.

Klik hier om naar dit beleid in het onderdeel aanvullende regelingen te gaan.

Artikel 15:0:0:2 Gedragscode

In aanvulling op het gestelde in hoofdstuk 15 heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord een Gedragscode vastgesteld.

Klik hier om naar deze gedragscode in het onderdeel aanvullende regelingen te gaan.

Artikel 15:1 Verplichtingen

De ambtenaar is gehouden zijn betrekking nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.

Artikel 15:1a Verplichtingen

De ambtenaar is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij besluit van het college is voorgeschreven.

Artikel 15:1b Persoonlijk gebruik van goederen of diensten

Het is de ambtenaar verboden, behoudens toestemming verleend door of namens het college in bijzondere gevallen, ten eigen bate:

diensten te laten verrichten door personen in gemeentedienst;

aan de gemeente toebehorende eigendommen te gebruiken;

gebruik te maken van hetgeen hem in of in verband met zijn betrekking ter kennis is gekomen.

Artikel 15:1c Aannemen van geschenken en gelden

Het is de ambtenaar verboden:

in verband met zijn betrekking vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, anders dan met toestemming van het college;

steekpenningen aan te nemen.

Artikel 15:1d In acht nemen ordemaatregelen

Lid 1

De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aanzien van het verblijf in de kantoren, werkplaatsen of op andere arbeidsterreinen zijn vastgesteld.

Lid 2

Indien de ambtenaar verhinderd is zijn betrekking te vervullen, is hij verplicht dit zo spoedig mogelijk mede te delen of te doen mededelen.

Artikel 15:1e Nevenwerkzaamheden

Lid 1

De ambtenaar is verplicht aan het college, op een door dit orgaan te bepalen wijze, opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst, voorzover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.

Lid 2

Er wordt een registratie gevoerd op basis van de ingevolge het eerste lid gedane opgaven.

Lid 3

Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.

Lid 4

Het college regelt de openbaarmaking van de in het eerste lid bedoelde nevenwerkzaamheden van de gemeentesecretaris en directeuren van gemeentelijke diensten en bedrijven, alsmede van andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is.

Artikel 15:1e:0:1 Regelement nevenwerkzaamheden personeel

In aanvulling op het gestelde in artikel 15:1e heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord een Regelement nevenwerkzaamheden personeel vastgesteld.

Klik hier om naar deze regeling in het onderdeel aanvullende regelingen te gaan.

Artikel 15:1f Melding financiële belangen

Lid 1

Het college wijst ambtenaren aan die zijn aangesteld in een functie waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is.

Lid 2

De ambtenaar bedoeld in het eerste lid meldt aan het college, op een door dit orgaan te bepalen wijze, zijn financiële belangen respectievelijk bezit van en transacties in effecten, die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken.

Lid 3

Er wordt een registratie gevoerd van de meldingen bedoeld in het tweede lid.

Lid 4

Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten te bezitten en transacties in effecten te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 15:1g Aanneming en levering ten behoeve van de openbare dienst

Lid 1

Het is de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van de openbare dienst.

Lid 2

Het college kan regelen stellen betreffende het deelnemen van de ambtenaar, middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen en leveringen ten behoeve van anderen.

Artikel 15:1:9 Vervallen

(Vervallen)

De artikelen 15:1:1 tot en met 15:1:6 zijn vernummerd tot 15:1 tot en met 15:1e

Artikel 15:1:8 is vernummerd tot 15:1g

Artikel 15:1:10 Staking bij een particuliere werkgever

Lid 1

De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgesloten werkzaamheden te verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het college zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst van de gemeente noodzakelijk is.

Lid 2

Ter zake van de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt zo spoedig mogelijk overleg gepleegd in de commissie, bedoeld in artikel 12:1 tweede lid.

Artikel 15:1:11 Aanvaarden andere werkzaamheden

Lid 1

De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens het college wordt aangewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits deze werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de gemeente in die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.

Lid 2

De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door het college wordt aangewezen, taken te verrichten in het kader van de Wet veiligheidsregio’s.

Lid 3

In geval van een ramp of crisis als bedoeld in artikel 1 Wet veiligheidsregio’s, is de ambtenaar die is aangewezen op grond van het tweede lid van dit artikel verplicht de taken in het kader van de Wet veiligheidsregio’s te verrichten onder leiding en toezicht van het bevoegd gezag van de veiligheidsregio waar de ramp of crisis plaatsvindt.

Lid 4

De ambtenaar, op grond van het eerste of tweede lid aangewezen, is te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen welke verband houden met zijn in dat lid aangeduide taak.

Lid 5

De aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid geschiedt slechts, indien de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar zulks redelijkerwijs toelaten.

Artikel 15:1:12 Vergoeding van schade

Lid 1

De ambtenaar kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door de gemeente geleden schade, voor zover deze aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten.

Lid 2

Het bedrag van de schadevergoeding en de wijze van inhouding daarvan op zijn bezoldiging worden niet vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden en ter zake van de wijze van inhouding zijn wensen kenbaar te maken.

Artikel 15:1:13 Plichten rekenplichtige ambtenaar

Lid 1

De rekenplichtige ambtenaar wordt voor de verplichting tot aanzuivering van een tekort geheel of gedeeltelijk ontheven naarmate hij het beheer nauwgezet heeft gevoerd en de nodige voorzorgen heeft genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige papieren.

Lid 2

Vloeit de verplichting tot aanzuivering van een tekort voort uit een aansprakelijkheid voor ondergeschikt personeel dan wordt bovendien in aanmerking genomen in hoeverre hij op de handelingen van dat personeel deugdelijk toezicht heeft gehouden.

Lid 3

De rekenplichtige ambtenaar is van zijn verantwoordelijkheid ontheven gedurende de tijd dat hij door ziekte of wettige afwezigheid zijn beheer niet persoonlijk heeft gevoerd, indien gedurende die tijd zijn betrekking wordt waargenomen krachtens aanwijzing door of namens het college.

Artikel 15:1:14 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 15:1:15 Beoordeling van de ambtenaar

Lid 1

Het college kan bepalen, dat met inachtneming van door het college te stellen regelen over de ambtenaar periodiek een beoordeling wordt uitgebracht omtrent de wijze waarop hij zijn betrekking vervult en omtrent zijn gedragingen tijdens de uitoefening van die betrekking.

Lid 2

Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt met de ambtenaar zijn gedrag besproken tijdens de uitoefening van zijn betrekking of de wijze waarop hij zijn betrekking vervult, voor zover deze aanleiding geven tot aanmerkingen, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan de wijze waarop het gedrag of de wijze waarop hij zijn betrekking vervult naar het oordeel van het college verbeterd kan worden.

Artikel 15:1:15:1 Regeling beoordelingsgesprekken

In aanvulling op het gestelde in artikel 15:1:15 heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord een Regeling beoordelingsgesprekken vastgesteld.

Klik hier om naar deze regeling in het onderdeel aanvullende regelingen te gaan.

Artikel 15:1:16 Dragen van uniform of dienstkleding

Lid 1

De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn betrekking de door het college voor die betrekking of voor bepaalde werkzaamheden voorgeschreven kleding of uniform en onderscheidingstekenen te dragen.

Lid 2

Het deelnemen aan betogingen en optochten in het voorgeschreven uniform is de ambtenaar slechts toegestaan, indien daarvoor door of namens het college toestemming is gegeven.

Lid 3

Het is de ambtenaar verboden om bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens of in dienst uniformkledingstukken te dragen, een en ander voor zover die niet van gemeentewege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen waarvan niet door het college vergunning is verleend. Dit verbod is niet van toepassing ten aanzien van ordetekenen tot het aannemen of dragen waarvan door het hoger bestuursorgaan verlof is verleend.

Lid 4

Bij afzonderlijke regeling kunnen regelen worden gesteld betreffende de verstrekking, reiniging en herstelling van de in het eerste lid bedoelde kleding.

Artikel 15:1:16:1 Kledingreglement

In aanvulling op het gestelde in artikel 15:1:16 heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord een Kledingreglement vastgesteld.

Klik hier om naar dit reglement in het onderdeel aanvullende regelingen te gaan.

Artikel 15:1:17 Standplaats

Lid 1

Indien het dienstbelang dit eist, kan de ambtenaar de verplichting worden opgelegd in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen.

Lid 2

Onder standplaats dient te worden verstaan: de gemeente of het met name genoemde gedeelte van de gemeente, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht.

Lid 3

Het college kan ter uitvoering van het in het eerste lid bepaalde nadere regels stellen.

Artikel 15:1:18 Dienstwoning

Lid 1

De ambtenaar is verplicht, indien hem door het college een dienstwoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te gedragen naar de voorschriften die daaromtrent zijn gesteld.

Lid 2

Hij draagt de onderhoudskosten welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder zijn, tenzij terzake een afwijkende regeling is vastgesteld.

Artikel 15:1:19 Verbod betreden arbeidsterrein

Aan de ambtenaar kan door of namens het college de toegang tot de kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen, dan wel het verblijf aldaar worden ontzegd.

Artikel 15:1:20 Infectieziekten

Lid 1

De ambtenaar die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Infectieziektewet bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn betrekking niet vervullen en heeft geen toegang tot de dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen voor zolang de hoofdinspecteur of de inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid niet heeft verklaard, dat hij het gevaar voor overbrenging van een infectieziekte, of het gevaar dat hij verdacht moet worden te lijden aan zodanige ziekte, geweken acht.

Lid 2

De ambtenaar die verkeert in de in het vorige lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan het college. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of vanwege het college gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.

Lid 3

De ambtenaar geniet over de tijd, gedurende welke het hem overeenkomstig het bepaalde in dit artikel verboden is zijn betrekking te vervullen, zijn volledige bezoldiging.

Artikel 15:1:21 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 15:1:22 Reis- en verblijfkosten

Lid 1

De ambtenaar heeft recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten ter zake van reizen in het belang van de dienst.

Lid 2

Deze vergoeding wordt vastgesteld en uitgekeerd overeenkomstig de daarvoor door het college gestelde regelen.

Artikel 15:1:22:1 Reisregeling

In aanvulling op het gestelde in artikel 15:1:22 heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord een Reisregeling vastgesteld.

Klik hier om naar deze regeling in het onderdeel aanvullende regelingen te gaan.

Artikel 15:1:23 Vergoeden van schade

Lid 1

Aan de ambtenaar wordt de schade aan hem toebehorende kleding en uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, vergoed welke hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn betrekking, voor zover die schade niet bestaat uit de normale slijtage dier goederen.

Lid 2

Aan de ambtenaar wordt schade vergoed aan een aan hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen welke hij lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn betrekking, tenzij:

die schade bestaat uit de normale slijtage of;

er sprake is van aan opzet of bewuste roekeloosheid grenzende verwijtbaarheid of;

de ambtenaar in de regel 10.000 of meer kilometers per jaar rijdt ten behoeve van de dienst en per kilometer een vergoeding ontvangt gelijk aan of hoger dan het belastingvrije bedrag per kilometer.

Artikel 15:1:23:1 Regeling vergoeding van schade bij gebruik eigen motorvoertuig

In aanvulling op het gestelde in artikel 15:1:23 heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord een Regeling vergoeding van schade bij gebruik eigen motorvoertuig vastgesteld.

Klik hier om naar deze regeling in het onderdeel aanvullende regelingen te gaan.

Artikel 15:1:24 Gebruik motorrijtuig

Het is de ambtenaar slechts toegestaan een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bij de vervulling van zijn betrekking te gebruiken, indien en voor zover hem daartoe door of namens het college toestemming is verleend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.

Artikel 15:1:25 Schadeloosstelling

Het college kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen schadeloosstelling en vergoeding van kosten zullen worden verleend.

Artikel 15:1:26 Volgen van een opleiding

De ambtenaar is, indien het college dit bepaalt, verplicht zich voor het volgen van een bijzondere vakopleiding beschikbaar te stellen of enig ander door het college nader aan te duiden onderwijs te volgen. De aan het volgen van het in dit artikel bedoelde onderwijs verbonden kosten komen ten laste van de gemeente.

Artikel 15:1:27 Volgen van een opleiding

Aan de ambtenaar beneden de leeftijd van 18 jaar wordt, indien hij dit wenst en voor zolang de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten, gedurende ten hoogste één dag per week verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het volgen van lessen aan inrichtingen voor voortgezet, herhalings- of vakonderwijs en vormingsinstituten voor leerplichtvrije jeugd.

Artikel 15:1:28 Bijzondere prestaties

Wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke vervulling van de betrekking kan aan de ambtenaar, naast een tevredenheidsbetuiging, een bijzondere beloning worden toegekend in de vorm van:

extra verlof;

gratificatie.

Artikel 15:1:29 Onbekendheid met gemeentelijke bepalingen

Ter zake van niet-naleving van bepalingen welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.

Artikel 15:1:30 Borstvoeding

Aan de vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind heeft, wordt gedurende ten hoogste 1 jaar na de geboorte van het kind de gelegenheid gegeven haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven.

Artikel 15:1:31 Benadeling positie gemeentelijke organisatie

De gemeente draagt er zorg voor dat degene die als lid of als plaatsvervangend lid door een organisatie is aangewezen voor de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, dan wel activiteiten vervult waarvoor hij krachtens artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kan genieten, niet uit hoofde van zijn lidmaatschap of activiteiten wordt benadeeld in zijn positie in de gemeentelijke organisatie.

Artikel 15:1:31:1 Regeling voorkoming en bestrijding ongewenste omgangsvormen

In aanvulling op het gestelde in hoofdstuk 15 heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord een Regeling voorkoming en bestrijding ongewenste omgangsvormen vastgesteld.

Klik hier om naar deze regeling in het onderdeel aanvullende regelingen te gaan.

Artikel 15:2 Klokkenluiders

Lid 1

Het college stelt een regeling vast voor het omgaan met vermoedens van misstanden.

Lid 2

Ambtenaren en door het college aangewezen interne vertrouwenspersonen die misstanden conform de vast te stellen regeling aan de orde stellen, mogen niet om die reden worden ontslagen of anderszins in hun positie binnen de gemeente benadeeld worden.

Artikel 15:2:0:1 Klokkenluidersregeling

In aanvulling op het gestelde in artikel 15:2 heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord een Klokkenluidersregeling vastgesteld.

Klik hier om naar deze regeling in het onderdeel aanvullende regelingen te gaan.

Artikel 15:3 Vervallen

(Vervallen)

16 Disciplinaire straffen

Artikel 16:1:1 Plichtsverzuim

Lid 1

De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, kan deswege disciplinair worden gestraft.

Lid 2

Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel 16:1:2 Disciplinaire straffen

Lid 1

Naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13, kunnen de volgende disciplinaire straffen worden toegepast:

schriftelijke berisping;

arbeid buiten de voor de betrekking van de ambtenaar vastgestelde werktijden zonder vergoeding of tegen een lagere dan de normale vergoeding voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag en met dien verstande dat deze arbeid niet kan worden opgelegd op zondag en op de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen;

vermindering van vakantie met ten hoogste 1/3 van het aantal uren waarop de ambtenaar voor het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft;

geldboete tot ten hoogste 1% van het bedrag van het salaris per jaar;

niet-betaling van het salaris, doch ten hoogste tot een bedrag overeenkomende met het salaris over een halve maand;

stilstand van verhoging van salaris, met uitzondering van verhogingen als gevolg van algemene loonmaatregelen, een herwaardering van de betrekking daaronder begrepen, voor ten hoogste vier jaren;

vermindering van salaris met ten hoogste het bedrag van de laatste twee periodieke verhogingen, of, indien aan de door de ambtenaar beklede betrekking geen schaal is verbonden, vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en ander voor de tijd van niet langer dan twee jaren;

plaatsing in een andere betrekking, al of niet in een ander onderdeel van de dienst, voor bepaalde of onbepaalde tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging;

schorsing voor een bepaalde tijd zonder of met gedeeltelijk genot van bezoldiging.

Lid 2

De straffen genoemd in het eerste lid, onder a t/m g, worden opgelegd door het college; de straffen genoemd onder h en i, alsmede de straf genoemd in artikel 8:13, worden opgelegd door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de laatstelijk door de ambtenaar vervulde betrekking.

Lid 3

Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.

Artikel 16:1:3 Verantwoording

Lid 1

De verantwoording door de ambtenaar geschiedt, indien deze niet schriftelijk plaatsvindt, ten overstaan van het college of ten overstaan van een door het college aangewezen vertegenwoordiger. De verantwoording vindt niet eerder dan 6 maal 24 uur en niet later dan 12 maal 24 uur plaats. Op verzoek van de ambtenaar kan van deze termijn worden afgeweken.

Lid 2

Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen 36 uur proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de ambtenaar. Weigert de ambtenaar de ondertekening, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal wordt de ambtenaar uitgereikt.

Lid 3

Indien de ambtenaar zulks verlangt, worden hij en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ambtelijke rapporten of andere bescheiden welke op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben.

Artikel 16:1:4 Verantwoording

De ambtenaar verstrekt het college een bewijs van ontvangst van het schriftelijk besluit tot strafoplegging.

Artikel 16:1:5 Verantwoording

De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.

17 Opleiding en ontwikkeling

Artikel 17:1 Ontwikkeling en mobiliteit

Lid 1

De ambtenaar is op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor zijn duurzame inzetbaarheid en loopbaanperspectief, waardoor diens positie op de interne en externe arbeidsmarkt verbetert.

Lid 2

In het belang van de organisatie en zichzelf ontwikkelt de ambtenaar zich door middel van scholing en het opdoen van werkervaring.

Lid 3

De ambtenaar maakt actief gebruik van het gemeentelijk loopbaanbeleid.

Artikel 17:2 Ontwikkeling en mobiliteit

Lid 1

Het college begeleidt en ondersteunt de ambtenaar bij het verbeteren en ontwikkelen van diens inzetbaarheid en mobiliteit.

Lid 2

Het college voert een actief intern en extern mobiliteitsbeleid en onderhoudt loopbaanbeleid, gericht op mobiliteit en organisatieverandering.

Lid 3

Het college wijst de ambtenaar op diens mogelijkheden binnen het gemeentelijk loopbaanbeleid.

Artikel 17:3 Individueel loopbaanbudget

Lid 1

De ambtenaar heeft jaarlijks recht op een loopbaanbudget van € 500.-.

Lid 2

Indien bij inwerkingtreding van dit artikel het college een opleidingsplan heeft vastgesteld dat gelijkwaardige ruimte biedt aan loopbaanontwikkeling op basis van individuele wensen over loopbaanactiviteiten gericht op vergroting van inzetbaarheid kan dit opleidingsplan ongewijzigd worden voortgezet ongeacht het bepaalde in het eerste lid. Dit na instemming van de ondernemingsraad.

Lid 3

De ambtenaar zet het loopbaanbudget in ten behoeve van loopbaangerelateerde activiteiten, zoals opleiding, training, scholing, loopbaanadvies, coaching en ontwikkeling, gericht op de vergroting van zijn inzetbaarheid en zijn arbeidsmarktpotentie ten behoeve van een andere functie binnen of buiten de organisatie.

Lid 4

De in het derde lid genoemde activiteiten dienen te zijn gericht op een reëel loopbaanperspectief.

Lid 5

Afspraken over de wijze van besteding van het loopbaanbudget worden vastgelegd in een (aanvulling op het) persoonlijk ontwikkelingsplan.

Lid 6

Het resterende budget dat na verloop van het kalenderjaar waarin de aanspraak is opgebouwd niet is benut, komt te vervallen.

Lid 7

In afwijking op het bepaalde in het zesde lid kan de ambtenaar het loopbaanbudget gedurende maximaal drie jaar opsparen, om daarmee eenmalig een duurdere activiteit te financieren. Dit wordt vastgelegd in (een aanvulling op) het persoonlijk ontwikkelingsplan.

Lid 8

Indien na toepassing van het bepaalde in het zevende lid na verloop van de overeengekomen periode het budget niet of niet volledig is benut komt het resterende budget te vervallen.

Lid 9

Dit artikel is geldig in 2013, 2014 en 2015.

Artikel 17:4 Persoonlijk ontwikkelingsplan

Lid 1

Naast de afspraken over het individueel loopbaanbudget leggen het college en de ambtenaar in een persoonlijk ontwikkelingsplan de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis en vaardigheden van de ambtenaar, alsmede een in dat kader door hem te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten.

Lid 2

Het persoonlijk ontwikkelingsplan wordt ten minste een keer per drie jaar opgesteld en door het college vastgesteld.

Lid 3

Een te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten passen in de doelstellingen, criteria en budgettaire voorwaarden van het gemeentelijk opleidingsbeleid, zoals neergelegd in het door het college vastgestelde opleidingsplan.

Lid 4

De kosten die gemaakt worden in het kader van de in het persoonlijk ontwikkelingsplan opgenomen opleiding en activiteiten worden door het college vergoed.

Lid 5

In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken vastgelegd met betrekking tot benodigd verlof en eventuele verdere medewerking van de zijde van de werkgever die de ambtenaar in staat moeten stellen de gemaakte afspraken uit te voeren.

Lid 6

In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken vastgelegd met betrekking tot een of meer van de volgende onderwerpen:

de keuze van opleidingsvorm of instituut, alsmede de redelijkerwijs te maken kosten;

de periode gedurende welke een studie gevolgd zal worden;

de minimaal te behalen resultaten en te maken voortgang;

de omstandigheden onder welke een te volgen studie kan worden onderbroken of gestopt;

de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten vergoeding bij het voortijdig afbreken van een studie door de ambtenaar;

de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten vergoeding bij het verlaten van de gemeentelijke dienst binnen een te bepalen periode na afronding van de studie;

eventuele andere onderwerpen die van belang zijn voor een goede uitvoering van de gemaakte afspraken.

Artikel 17:5 Loopbaanadvies

De ambtenaar heeft na elke periode van vijf jaar recht op loopbaanadvies bij een door het college aangewezen interne of externe deskundige.

Artikel 17:6 Inzetbaarheid

In het persoonlijk ontwikkelingsplan van en het functioneringsgesprek met een ambtenaar van 50 jaar en ouder stelt het college zijn belasting en belastbaarheid aan de orde. Zo nodig worden naar aanleiding hiervan afspraken gemaakt over aanpassingen in het individuele takenpakket.

Artikel 17:7 Flankerend beleid

Het college stelt vast welke mobiliteitsbevorderende voorzieningen beschikbaar kunnen worden gesteld aan ambtenaren die zich in een Van-werk-naar-werk-traject bevinden.

18 Verplaatsingskosten

Artikel 18:1:1 Begripsomschrijvingen

Lid 1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

betrokkene: de ambtenaar of gewezen ambtenaar in de zin van de CAR;

woongebied: een door het college aan te wijzen gebied aansluitend aan het grondgebied van de gemeente;

standplaats: de gemeente of het met name genoemde deel daarvan, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht;

gezinsleden: de echtgenoot, geregistreerde partner van de betrokkene en de kinderen, stief- en pleegkinderen van de betrokkenen en/of van de echtgenoot, geregistreerde partner voor zover zij samenwonen;

eigen huishouding voeren: het zelfstandig en voor eigen rekening bewonen van woonruimte, voorzien van eigen meubilair en stoffering, een en ander ter beoordeling van het bevoegde gezag;

berekeningsbasis: het twaalfvoud van de bezoldiging – in de zin van artikel 3:1, dan wel hetgeen daarmede overeenkomt ingeval dat artikel niet op hem van toepassing is – die betrokkene geniet op het berekeningstijdstip, vermeerderd met de aanspraak op de vakantie-uitkering en in voorkomende gevallen vermeerderd met:   

genoten wachtgeld of uitkering krachtens hoofdstuk 10 of 11 of een genoten werkloosheidsuitkering krachtens de WW en eventueel hoofdstuk 10a;

genoten uitkering krachtens dan wel overeenkomstig hoofdstuk 9 of het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering;

genoten herplaatsingstoelage krachtens hoofdstuk 12 van het pensioenreglement;

berekeningstijdstip: 1e datum waarop de betrokkene verhuist; 2e indien de betrokkene verhuist voor de datum dat de functie feitelijk wordt vervuld, de datum van ingang van de functievervulling; 3e bij het overlijden of ontslag van de betrokkene, de datum waarop laatstelijk bezoldiging werd genoten;

verplaatsen en verplaatsing: veranderen onderscheidenlijk verandering van de standplaats van de betrokkene in opdracht van het bestuursorgaan;

verplaatsingskostenvergoeding: tegemoetkoming in de kosten van een verplaatsing, dan wel van een verhuizing voortvloeiende uit indiensttreding of ontslag, ofwel een tegemoetkoming in reis- en pensionkosten voor de periode dat de verhuizing nog niet heeft plaatsgevonden;

dienstwoning: de door het bevoegde gezag aan de betrokkene in verband met de uitoefening van zijn functie aangewezen woning.

Lid 2

Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

Artikel 18:1:2 Tegemoetkoming verhuiskosten

Lid 1

De betrokkene, die vanwege het dienstbelang de verplichting is opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, als bedoeld in artikel 15:1:17, tweede lid, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend.

Lid 2

De betrokkene, die in verband met een indiensttreding is verhuisd en aan wie binnen twee jaar na verhuizing ontslag op verzoek wordt verleend of die ten gevolge van aan hem te wijten feiten of omstandigheden binnen twee jaren na de verhuizing wordt ontslagen, dient de hem toegekende tegemoetkoming in verhuiskosten terug te betalen. Overgang zonder onderbreking naar een andere tak van dienst van dezelfde gemeente of naar een van haar bedrijven of instellingen wordt niet als ontslag op verzoek beschouwd.

Lid 3

De tegemoetkoming in verhuiskosten wordt aan de betrokkene, die in verband met een indiensttreding dient te verhuizen, slechts verleend, indien hij schriftelijk heeft verklaard dat een verplichting tot terugbetalen als bedoeld in het vorige lid hem bekend is.

Artikel 18:1:3 Tegemoetkoming verhuiskosten

Lid 1

De betrokkene, die in opdracht van het bevoegde gezag, anders dan in verband met een verplaatsing of indiensttreding, een dienstwoning betrekt of verlaat, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend.

Lid 2

Indien het verlaten van een dienstwoning samenhangt met een ontslag op verzoek anders dan een ontslag op verzoek met recht op uitkering voor vervroegd uittreden, of met een ontslag als gevolg van aan betrokkene te wijten feiten of omstandigheden en het ontslag niet ingaat binnen twee jaren nadat de dienstwoning is betrokken, kan een gedeeltelijke tegemoetkoming in verhuiskosten worden verleend.

Lid 3

Indien het verlaten van een dienstwoning verband houdt met het overlijden van de betrokkene, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend aan de nagelaten gezinsleden.

Lid 4

Bij toepassing van het tweede en derde lid wordt een vergoeding in de verhuiskosten, bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, verleend, met dien verstande dat deze vergoeding niet meer bedraagt dan die waarop aanspraak zou bestaan bij verhuizing binnen het woongebied.

Artikel 18:1:4 Tegemoetkoming verhuiskosten

Geen tegemoetkoming in verhuiskosten ingevolge de artikelen 18:1:2 en 18:1:3 wordt verleend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaar nadat de verplichting tot verhuizen is opgelegd dan wel na de datum van het ontslag, het overlijden of de verplaatsing.

Artikel 18:1:5 Tegemoetkoming verhuiskosten

Lid 1

De tegemoetkoming in verhuiskosten kan slechts bestaan uit:

een bedrag voor de kosten van transport van de bagage en van de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en uitpakken van breekbare zaken;

een bedrag voor dubbel woonkosten, gelijk aan de noodzakelijk te maken kosten, met een maximum van € 307,49 per maand met dien verstande dat de tegemoetkoming ten hoogste voor vier maanden wordt verleend;

een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten, met een maximum van € 6.149,43.

Lid 2

Indien de betrokkene op de dag van de verhuizing een eigen huishouding voert, wordt het bedrag bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, voor zover bij of krachtens dit artikel niet anders is bepaald, gesteld op een tegemoetkoming van 3% van de berekeningsbasis voor ieder woon- of slaapvertrek, tot een maximum van vier van deze vertrekken, die de achtergelaten woning telt, met dien verstande dat het maximumbedrag genoemd in het eerste lid, onderdeel c, niet overschreden wordt.

Lid 3

Indien het betreft een verhuizing van een gezin, waarin de echtgenoten, geregistreerde partners beide betrokkene zijn in de zin van dit hoofdstuk en afzonderlijk opdracht hebben om te verhuizen of zijn verplaatst, wordt voor beide betrokkenen de berekeningsbasis vastgesteld. Ingeval beide betrokkenen een deeltijdbetrekking hebben en niet tevens een deeltijdbetrekking bij een andere werkgever die aanspraak geeft op een tegemoetkoming in verhuiskosten, wordt de berekeningsbasis vastgesteld als ware er sprake van een voltijdbetrekking. De tegemoetkoming wordt toegekend op grond van de hoogste berekeningsbasis.

Lid 4

Indien de betrokkene geen eigen huishouding voert, wordt geen tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, onder c, verleend. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan voor deze kosten niettemin een tegemoetkoming worden verleend van 3% van de berekeningsbasis.

Artikel 18:1:6 Tegemoetkoming woon- werkverkeer

Lid 1

De betrokkene die vanwege het dienstbelang de verplichting is opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, zoals bedoeld in artikel 15:1:17 en daarin, ondanks alle pogingen daartoe, niet slaagt heeft aanspraak op een vergoeding van de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, zolang hij bij de verhuizing in aanmerking zou kunnen komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.

Lid 2

Een betrokkene als bedoeld in het eerste lid, die naar het oordeel van het bevoegde gezag niet dagelijks heen en weer kan reizen, heeft, tenzij van gemeentewege al dan niet tegen betaling in huisvesting wordt voorzien, aanspraak op een tegemoetkoming in de pensionkosten voor verblijf in een pension in of nabij het gebied als bedoeld in artikel 15:1:17, benevens een tegemoetkoming voor ten hoogste eenmaal per week in de reiskosten naar de plaats waar hij metterwoon nog gevestigd is.

Lid 3

Indien een betrokkene als bedoeld in het eerste en tweede lid, naar het oordeel van het bevoegde gezag niet alles, wat redelijkerwijs van hem mag worden verwacht, heeft gedaan om zo spoedig mogelijk te verhuizen, komt hij niet langer in aanmerking voor tegemoetkomingen als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Lid 4

Een betrokkene die een functie voor betrekkelijk korte duur bekleedt of voor betrekkelijk korte duur elders is geplaatst en als gevolg daarvan niet behoeft te verhuizen kan een tegemoetkoming in de reiskosten als bedoeld in het eerste lid worden verleend, dan wel een tegemoetkoming overeenkomstig het tweede lid, indien de betrokkene naar het oordeel van het bevoegde gezag niet dagelijks heen en weer kan reizen.

Artikel 18:1:6:1 Regeling uitwisseling arbeidsvoorwaardentegemoetkoming woon-werkverkeer

In aanvulling op het gestelde in artikel 18:1:6 heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord een Regeling uitwisseling arbeidsvoorwaardentegemoetkoming woon-werkverkeer vastgesteld.

Klik hier om naar deze regeling in het onderdeel aanvullende regelingen te gaan.

Artikel 18:1:7 Hoogte tegemoetkoming

Lid 1

De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6, eerste en vierde lid, is gelijk aan de gemaakte kosten van het openbaar vervoer op basis van het tarief van de tweede klasse.

Lid 2

De vergoeding die plaatsvindt op basis van het eerste lid is, voor dat deel dat gebruik wordt gemaakt van de trein, gemaximeerd op het bedrag van € 3.900 per jaar.

Lid 3

De betrokkene die met de trein reist en van de woning of het pension met het ander (aansluitend) openbaar vervoer naar het eerst mogelijke station kan reizen maar van dit openbaar vervoer geen gebruik maakt en in de plaats daarvan met eigen vervoer naar dat station reist, ontvangt een tegemoetkoming van € 102,77 op jaarbasis.

Lid 4

De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6, eerste en vierde lid, is, indien het college de plaats van tewerkstelling van een betrokkene heeft aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet per openbaar vervoer is te bereiken, of indien de betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar vervoer is te bereiken, € 0,17 per kilometer met een maximum van 20 kilometer enkele reis.

Lid 5

De betrokkene, die naar het oordeel van het college de plaats van tewerkstelling met het openbaar vervoer kan bereiken maar daarvan geen gebruik maakt, heeft aanspraak op een tegemoetkoming van 25% van de tegemoetkoming bedoeld in het vierde lid.

Artikel 18:1:7a Vervallen

(Vervallen)

Artikel 18:1:8 Niet verhuisplichtig, toch een tegemoetkoming woon-werkverkeer

Indien het bevoegde gezag de plaats van tewerkstelling van een betrokkene die niet conform artikel 15:1:17 verhuisplichtig is, heeft aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet met het openbaar vervoer is te bereiken, of indien de betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar vervoer is te bereiken, wordt aan de betrokkene voor de gehele duur van het dienstverband een vergoeding per afgelegde kilometer verstrekt. De hoogte van deze vergoeding wordt vastgesteld door het bevoegde gezag.

Artikel 18:1:9 Pensionkosten

Lid 1

De tegemoetkoming in pensionkosten als bedoeld in artikel 18:1:6, tweede lid, bedraagt voor de betrokkene die gewoonlijk met gezinsleden samenwoont 90% en voor de overige betrokkenen 60% van de betaalde pensionkosten, voor zover deze kosten niet uitgaan boven de door het bestuursorgaan redelijk geoordeelde pensionkosten.

Lid 2

De tegemoetkoming in reiskosten voor gezinsbezoek dan wel voor het bezoeken van de plaats waar betrokkene nog is gehuisvest is gelijk aan de kosten van het gebruik van het openbaar vervoer en wel naar het tarief van de laagste klasse.

Artikel 18:1:10 Duur tegemoetkoming reis- en pensionkosten

Lid 1

De tegemoetkoming ingevolge het bepaalde in de artikelen 18:1:7 en 18:1:9 wordt voor de eerste keer voor niet langer dan zes maanden verleend. Het bevoegde gezag kan deze termijn op verzoek van betrokkene telkens voor niet langer dan zes maanden verlengen.

Lid 2

Geen aanspraak op tegemoetkoming in reis- en/of verblijfkosten bestaat indien de declaratie van de in een kalendermaand gemaakte kosten conform artikel 18:1:7, eerste lid, en artikel 18:1:14, in geval wordt gekozen voor het vergoedingssysteem zoals dat gold vóór 1 juli 2004, niet binnen drie maanden na die kalendermaand bij het bevoegde gezag is ingediend.

Lid 3

Het bevoegd gezag is bevoegd te bepalen dat de tegemoetkomingen vastgesteld op basis van artikel 18:1:7, eerste lid, en artikel 18:1:14 maandelijks zonder declaratie worden uitbetaald met inachtneming van een korting op de bedragen van 6%.

Artikel 18:1:11 Procedure tegemoetkoming verhuiskosten

Lid 1

De aanvraag voor een tegemoetkoming in verhuiskosten dient voor de datum van de verhuizing bij het bevoegde gezag te zijn ingediend.

Lid 2

Zo spoedig mogelijk na de verhuizing doch in ieder geval binnen zes maanden daarna doet de betrokkene bij het bevoegde gezag opgave van de kosten als bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, onder b.

Artikel 18:1:12 Voorschot

Het bevoegde gezag kan ter zake van de in dit hoofdstuk bedoelde tegemoetkomingen een voorschot verlenen.

Artikel 18:1:13 Slotbepaling

Het college kan voor zover nodig in afwijking van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels beslissen in individuele gevallen, waarin deze regelen naar het oordeel van het college niet of niet naar redelijkheid voorzien.

Artikel 18:1:14 Overgangsrecht

De betrokkene aan wie voor 1 juli 2004 een tegemoetkoming woon-werkverkeer op grond van artikel 18:1:7, vierde lid zoals dat luidde voor 1 juli 2004, is toegekend, heeft gedurende de periode van maximaal twee jaar, welke ingaat op het moment van toekenning, recht op een tegemoetkoming woon-werkverkeer conform de vergoedingssystematiek zoals die gold voor 1 juli 2004. Indien de vergoedingssystematiek zoals die geldt vanaf 1 juli 2004 financieel voordeliger is voor deze betrokkene, dan heeft hij recht op een tegemoetkoming conform de laatstgenoemde vergoedingssystematiek. Indien de medewerker gehoor heeft gegeven aan de verhuisplicht, dan vervalt de tegemoetkoming woon-werkverkeer.

18a Nadere regelgeving beroepsbrandweer district Venlo

Inhoudsopgave

18a:1:1:1 Algemene bepaling

18a:2:1:1 Begripsomschrijvingen

18a:3:1:1 Nadere voorschriften

18a:4:1:1 Betrekkingen en rangen

18a:5:1:1 Arbeidsduur, werktijden, vakantie en verlof

18a:5:1:2 Arbeidsduur

18a:5:1:3 Werktijden

18a:5:1:4 Vakantie en verlof

18a:6:1:1 Toelagen

18a:7:1:1 Overwerk

18a:8:1:1 Duiktoelage

18a:9:1:1 Overgangsbepaling toelagen zoals die luidde per 1 december 1987

18a:10:1:1 Overgangsbepaling toelagen 1987, 2003 en 2009

18a:11:1:1 Overige rechten en verplichtingen

18a:11:1:2

18a:1:1:1 Algemene bepaling

Lid 1

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn enkel van toepassing op het district Venlo en kunnen op basis van landelijke of regionale ontwikkelingen aan veranderingen onderhevig zijn.

Lid 2

De uitvoeringsbesluiten en kaders samenhangend met dit hoofdstuk zoals genomen door de rechtsvoorgangers van het district Venlo zijn onverkort van toepassing tenzij anders in de toekomst wordt besloten.

Lid 3

Buiten de bepalingen van deze regeling gelden voor de toepassing van dit hoofdstuk de volgende bepalingen.

18a:2:1:1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

medewerker: hij, die is aangesteld in een van de brandweerrangen bij de beroepsbrandweer en belast met de repressieve brandweertaak;

24-uursdienst: een aanwezigheidsdienst van 24 uur aaneengesloten, bestaande uit 8 werkuren, 8 wachturen en 8 slaapuren, te beginnen om 08.00 uur, tijdens welke dienst de medewerker verplicht is op de arbeidsplaats aanwezig te zijn en volgens rooster in ploegendienst werkzaam te zijn.

18a:3:1:1 Nadere voorschriften

Lid 1

Op de medewerker zijn de bepalingen van het Besluit brandweerpersoneel (Staatsblad 1991, nr. 276) alsmede de overlegregeling van de Arbeidstijdenwet (Staatsblad 1995, nr. 598) en het Arbeidstijdenbesluit (Staatsblad 1995, nr. 599) van toepassing.

Lid 2

Onverminderd het bepaalde in het Besluit brandweerpersoneel gelden voor aanstelling of bevordering tot hoofdbrandwacht de volgende eisen:

het bezit van het certificaat: Levensreddende handelingen;

het bezit van een geldig rijbewijs voor de categorieën B en C.

18a:4:1:1 Betrekkingen en rangen

Lid 1

De rangen van de medewerker tot die van officier zijn als volgt:

medewerker repressie beroeps:

aspirant brandwacht

brandwacht

hoofdbrandwacht

plaatsvervangend ploegcommandant

ploegcommandant

Lid 2

De toekenning van een van de in het eerste lid bedoelde rangen is afhankelijk van het bezit van het diploma, zoals voorgeschreven in het Besluit personeel Veiligheidsregio en de wijze van functioneren van de medewerker.

Lid 3

Bevordering gebeurt op basis van de bevorderingssystematiek repressie beroeps die door de Beheersdirectie Veiligheidsregio Limburg-Noord wordt vastgesteld.

18a:5:1:1 Arbeidsduur, werktijden, vakantie en verlof

Niet van toepassing zijn de artikelen 4:2, tweede lid, 4:2:1, 6:1:1, tweede lid en 6:2:2.

18a:5:1:2 Arbeidsduur

Binnen de geldende organieke repressieve brandweerorganisatie wordt de medewerker aangesteld in 24-uursdienst.

18a:5:1:3 Werktijden

Lid 1

Voor de medewerker geldt de Beschrijving dienstrooster, overeenkomstig bijlage behorende bij dit hoofdstuk.

Lid 2

De feitelijke arbeidsduur / aanwezigheid en de vakantie van de medewerker in 24-uursdienst wordt met inachtneming van het eerste lid vastgelegd in een dienstrooster.

Lid 3

Het dienstrooster bedoeld in het tweede lid wordt jaarlijks door de Commandant district Venlo vastgesteld.

Lid 4

Op het besluit bedoeld in het derde lid is het instemmingsrecht in de zin van de Wet op de ondernemingsraden van toepassing.

18a:5:1:4 Vakantie en verlof

Voor vakantie en andere vormen van verlof gelden de Beschrijving dienstrooster, overeenkomstig bijlage behorende bij de Beschrijving dienstrooster.

18a:6:1:1 Toelagen

Lid 1

Voor de medewerker zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1 niet van toepassing.

Lid 2

De medewerker heeft aanspraak op een toelage onregelmatige dienst, alsmede op een bijzondere brandweertoelage.

Lid 3

De in het tweede lid genoemde toelagen worden door de Commandant district brandweer Venlo vastgesteld op basis van de betreffende modelregeling van het College voor Arbeidszaken van de Vereniging voor Nederlandse gemeenten (Ledenbrief 6 mei 1986, OPZ/63914).

Lid 4

Op het besluit bedoeld in het derde lid is het adviesrecht in de zin van de Wet op de ondernemingsraden van toepassing.

Lid 5

Invoering van de 48-urige aanwezigheidsdienst in het dienstrooster per 1 januari 2008 laat onverlet de hoogte van de toelagen als bedoeld in het tweede lid per 31 december 2007.

18a:7:1:1 Overwerk

Lid 1

Voor de medewerker is 3:2:1, eerste en vijfde lid niet van toepassing.

Lid 2

De vergoeding, bedoeld in 3:2, bestaat uit verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk, alsmede uit het bedrag dat voor die uren wordt berekend overeenkomstig het derde lid. Bij de vaststelling van het totaal aantal uren per maand, dat voor vergoeding in aanmerking komt, worden gedeelten van uren, afgerond naar boven, op halve uren.

Lid 3

De vergoeding, bedoeld in 3:2, bestaat uit verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk, alsmede uit het bedrag dat voor die uren wordt berekend overeenkomstig het derde lid. Bij de vaststelling van het totaal aantal uren per maand, dat voor vergoeding in aanmerking komt, worden gedeelten van uren, afgerond naar boven, op halve uren.

100 voor elk uur tussen 0.00 en 24.00 uur op een zaterdag, zondag en een van de dagen genoemd in 4:2:1, derde en vierde lid, en

40 voor elk uur gedurende alle niet onder a. genoemde dagen en uren.

Lid 4

Dit geldt uitsluitend voor overwerk genoemd in de Beschrijving dienstrooster.

Artikel 18a:8:1:1 Duiktoelage

Lid 1

De medewerker, op 1 januari 2011 ingedeeld in de duikploeg, van het brandweerdistrict Venlo heeft bij wijze van garantie aanspraak op een toelage, mits en voor zover hij voor zijn taak gecertificeerd is.

Lid 2

De toelage, als bedoeld in het eerste lid, bedraagt:

als duiker: € 48,30* per maand;

als duikploegleider: € 24,28* per maand en in het geval die taak voor 1-1-2011 werd uitgeoefend door een organiek niet leidinggevende € 72,58* per maand.

Lid 3

De in het tweede lid genoemde bedragen worden door het bestuur bij verhoging van de bedragen, als opgenomen in de salarisschalen, bedoeld in artikel 3a:1:1:1, onder d, overeenkomstig verhoogd.

Lid 4

De in het tweede lid genoemde bedragen (*) zijn gebaseerd op de normbedragen geldend per 1 juni 2008.

Artikel 18a:9:1:1 Overgangsbepaling toelagen zoals die luidde per 1 december 1987

Lid 1

De medewerker, op 30 november 1987 ingedeeld in de continudienst, ontvangt per 1 december 1987, voor zolang hij belast is met een functie, als bedoeld in artikel 18a:4:4, een garantietoelage ten bedrage van het verschil tussen de (som) van toelage(n) per 1 december 1987 – afhankelijk van de indeling in continudienst of dagdienst – en het bedrag van de som van de toelagen op 30 november 1987 (maximaal € 211,18, norm 1 september 1987).

Lid 2

De medewerker, op 30 november 1987 ingedeeld in de dagdienst, ontvangt per 1 december 1987, voor zolang hij belast is met een functie, als bedoeld in artikel 18a:4:4, een garantietoelage ten bedrage van het verschil tussen de (som) van de toelage(n) per 1 december 1987 – afhankelijk van de indeling in de continudienst of dagdienst – en het bedrag van de som van de toelagen op 30 september 1987 (maximaal € 211,18, norm 1 september 1987), dat de medewerker op 30 november 1987 zou hebben genoten bij plaatsing in de continudienst op genoemde datum.

Lid 3

Met betrekking tot de garantietoelage, als bedoeld in het eerste en tweede lid, geldt dat:

vergoedingen op grond van artikel 3:2:1, 18a:4:1 en 18a:4:3;

vergoedingen voor extra consignatiediensten;

een vergoeding van de onderscheidenlijke toelagen, als genoemd in het tweede lid van artikel 18a:4:4,

berekend over een aangesloten tijdvak van 12 maanden niet tot uitbetaling zullen komen, voor zover de onder a tot en met c genoemde vergoedingen het over die periode ontvangen totaalbedrag van de garantietoelage overschrijden.

Lid 4

Het bepaalde in artikel 18a:2:5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing voor de toelage onregelmatige dienst en de brandweertoelage op 30 november 1987 (maximaal € 211,18, norm 1 september 1987). Bij verhoging van het salaris van de medewerker zullen, voor zover van toepassing, de hiervoor genoemde toelagen, met inachtneming van de van toepassing zijnde maximale berekeningsgrondslag, worden aangepast.

Artikel 18a:10:1:1 Overgangsbepaling toelagen 1987, 2003 en 2009

Lid 1

In afwijking van het bepaalde in artikel 18a:9:1:1 wordt voor het inverdienen op de garantietoelage door de medewerker compensatie geboden door middel van het verrichten van extra diensten, die zijn verwerkt in het dienstrooster, overeenkomstig het bepaalde in Beschrijving dienstrooster.

Lid 2

Voor het verschil in 24-uursdiensten tussen 2003 en 2009 wordt door de medewerker compensatie geboden door middel van het verrichten van extra diensten, die zijn verwerkt in het dienstrooster, overeenkomstig het bepaalde in Beschrijving dienstrooster.

Artikel 18a:11:1:1 Overige rechten en verplichtingen

De medewerker is verplicht de laadinrichting van zijn alarmontvanger gebruiksgereed in zijn woning aan te sluiten.

Artikel 18a:11:1:2

Lid 1

De medewerker wordt periodiek onderworpen aan een geneeskundig onderzoek door een door het bestuur aangewezen geneeskundige, overeenkomstig de ter zake geldende richtlijnen.

Lid 2

In geval van weigering kan de medewerker eervol worden ontslagen.

18b Nadere regelgeving beroepsbrandweer district Roermond

Inhoudsopgave

Artikel 18b:1:1:1 Algemene bepaling

Artikel 18b:2:1:1 Begripsomschrijvingen

Artikel 18b:3:1:1 Nadere voorschriften

Artikel 18b:4:1:1 Betrekkingen en rangen

Artikel 18b:5:1:1 Arbeidsduur en werktijden

Artikel 18b:5:1:2 Arbeidsduur en werktijden

Artikel 18b:5:1:3 Roosters en werktijden

Artikel 18b:5:1:4 Roosters en werktijden

Artikel 18b:5:1:5 Vakantie en verlof

Artikel 18b:6:1:1 Toelagen en vergoedingen

Artikel 18b:7:1:1 Overwerk

Artikel 18b:8:1:1 Overige rechten en verplichtingen

Artikel 18b:8:1:2 Overige rechten en verplichtingen

Artikel 18b:8:1:3 Overige rechten en verplichtingen

Artikel 18b:8:1:4 Overige rechten en verplichtingen

Artikel 18b:1:1:1 Algemene bepaling

Lid 1

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn enkel van toepassing op het district Roermond en kunnen op basis van landelijke of regionale ontwikkelingen aan veranderingen onderhevig zijn.

Lid 2

De ‘Roostertechniek‘ zoals opgenomen en vastgesteld in de notitie ‘Invoering arbeidstijdenbesluit brandweer Roermond, van november 2008, alsmede het ‘Tweede loopbaanbeleid voor bezwarende functies in de 24-uursdienst bij de brandweer van de gemeente Roermond’ van september 2009 zoals vastgesteld door de rechtsvoorgangers van het district Roermond zijn van toepassing tenzij in de toekomst anders wordt besloten.

Lid 3

Voor het overige gelden de bepalingen van de AVR alsmede de bepalingen uit het sociaal statuut dat is overeengekomen bij de regionalisering.

Artikel 18b:2:1:1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

medewerker: hij, die is aangesteld in een van de brandweerrangen bij de beroepsbrandweer district Roermond en belast met de repressieve brandweertaak;

24-uursdienst: een aanwezigheidsdienst van 24 uur aaneengesloten, tijdens welke dienst de medewerker verplicht is op de arbeidsplaats aanwezig te zijn en volgens rooster in ploegendienst werkzaam te zijn.

Artikel 18b:3:1:1 Nadere voorschriften

Op de medewerker zijn de bepalingen van het Besluit brandweerpersoneel (Staatsblad 1991, nr. 276) alsmede de overlegregeling van de Arbeidstijdenwet (Staatsblad 1995, nr. 598) en het Arbeidstijdenbesluit (Staatsblad 1995, nr. 599) van toepassing.

Artikel 18b:4:1:1 Betrekkingen en rangen

Lid 1

De toekenning van een van de in het besluit Brandweerpersoneel bedoelde rangen is afhankelijk van het bezit van het diploma, zoals voorgeschreven in het Besluit personeel Veiligheidsregio, en de wijze van functioneren van de medewerker.

Lid 2

De medewerker is verplicht tijdens de vervulling van zijn betrekking het door het bevoegd gezag voorgeschreven uniform en onderscheidingstekenen te dragen.

Artikel 18b:5:1:1 Arbeidsduur en werktijden

Niet van toepassing zijn de artikelen 4:2, tweede lid, en 4:2:1 van deel l van de AVR.

Artikel 18b:5:1:2

Lid 1

De formele arbeidsduur per week bedraagt voor een voltijder gemiddeld ten hoogste 48 uur en per jaar ten hoogste 2399 uur (1804 maal factor 1,33). Voor deeltijders geldt de arbeidsduur naar rato van de aanstelling.

Lid 2

De arbeidsduur per jaar kan op grond van bepalingen in hoofdstuk 4 van deel l van de AVR afwijken.

Lid 3

Binnen de geldende organieke repressieve brandweerorganisatie wordt de medewerker aangesteld in 24-uursdienst.

Artikel 18b:5:1:3 Roosters en werktijden

Lid 1

De overeengekomen arbeidsduur wordt verdeeld over de weekdagen. Daarbij wordt rekening gehouden met werkgevers- en werknemersbelangen, waarbij de werkgever belang heeft bij een verdeling in relatie tot werkaanbod, werkdruk en bezetting en het werknemersbelang wordt bepaald door vrije tijd, zorgtaken en andere wensen.

Lid 2

Het rooster wordt jaarlijks opgesteld en minstens vier weken voor ingangsdatum aan de werknemer meegedeeld.

Lid 3

In het rooster wordt rekening gehouden met de formele arbeidsduur per week.

Lid 4

Zowel vanuit de organisatie als vanuit de werknemer kan in de loop van het jaar behoefte ontstaan om wijzigingen aan te brengen in het aantal ingeroosterde uren op bepaalde dagen.

Lid 5

Het rooster is ingedeeld in 24-uurswachten en 12-uurswachten.

Artikel 18b:5:1:4

Lid 1

De dienst bestaat uit de navolgende activiteiten:

werken: het verrichten van werkzaamheden verband houdende met de uitrukdienst en de door of namens de commandant brandweer opgedragen andere werkzaamheden in of buiten de brandweerkazerne;

wachten: de aanwezigheidsdienst in de brandweerkazerne in verband met de paraatheid. Hieronder wordt mede verstaan het verrichten van werkzaamheden van huishoudelijke aard die voortvloeien uit het langdurig verblijf in de kazerne;

slapen: 8 uur per etmaal in de 24-uurswacht, die men geacht wordt te hebben geslapen.

Lid 2

Het effectieve aantal werkuren per dienst bedraagt:

24-uurswacht door de week: 11 uur;

24-uurswacht in het weekend: 5 uur;

12-uurswacht door de week: 9½ uur.

Artikel 18b:5:1:5 Vakantie en verlof

Lid 1

Voor vakantie, het overschrijven van vakantie naar een volgende jaar en andere vormen van (buitengewoon) verlof gelden de bepalingen uit de AVR.

Lid 2

Het verlof van de medewerker wordt jaarlijks conform het bepaalde in artikel 6:2:1, lid 4, van deel l van de AVR vermeerderd, waarbij voor 14,4 uren wordt gelezen 19,2 uren.

Lid 3

Ter compensatie van het gemis van de niet op zaterdag of zondag vallende feestdagen, wordt de vakantie van de medewerker jaarlijks met een gelijk aantal dagen vermeerderd.

Artikel 18b:6:1:1 Toelagen en vergoedingen

Lid 1

Voor de medewerker zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1 van deel l van de AVR niet van toepassing.

Lid 2

De medewerker 24-uursdienst brandweer als bedoeld in deze regeling ontvangt voor het bezwarende karakter van de werkzaamheden maandelijks een vergoeding ter grootte van 17% van het maximumsalaris behorende bij schaal 6 van bijlage IIa van de AVR

Lid 3

De medewerker die wordt belast met piketdienst, heeft voor deze bereikbaarheidsdienst aanspraak op de vergoeding als bedoeld in hoofdstuk 20.

Artikel 18b:7:1:1 Overwerk

Voor de medewerker is artikel 3:2 en 3:2:1 van deel 1 van de AVR van toepassing, waarbij een correctiefactor van 1,33 geldt ten aanzien van de berekening van het verlof.

Artikel 18b:8:1:1Overige rechten en verplichtingen

In het belang van de organisatie kan piketdienst worden opgelegd. De medewerker, aan wie piket is opgedragen, is verplicht zich zo spoedig mogelijk na oproep te vervoegen bij de brandweerkazerne.

Artikel 18b:8:1:2

De medewerker is verplicht de alarmontvanger ten behoeve van alarmering steeds op ontvangst te hebben ingesteld.

Artikel 18b:8:1:3

Lid 1

De medewerker wordt periodiek onderworpen aan een geneeskundig onderzoek door een door het bestuur aangewezen geneeskundige, overeenkomstig de ter zake geldende richtlijnen.

Lid 2

De medewerker is op grond van het bepaalde in artikel 7:2:4 van deel l van de AVR verplicht zich te onderwerpen aan dit periodiek medisch onderzoek.

Lid 3

In geval van weigering kan de medewerker eervol worden ontslagen.

Artikel 18b:8:1:4

Op grond van het bepaalde in artikel 19a:4 van deel I van de AVR wordt de fysieke conditie van de medewerker getest met behulp van de fire-fittest.

19 Rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 19:1 Werkingssfeer

Artikel 19:2 Begripsbepaling

Artikel 19:3 Overleg met vakorganisaties

Artikel 19:4 Informatievoorziening aan de vrijwilliger

Artikel 19:5 Informatievoorziening aan derden

Artikel 19:1 Werkingssfeer

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die door het college aangesteld is als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer.

Artikel 19:2 Begripsbepaling

Hoofdwerkgever: de werkgever waarbij de vrijwilliger in loondienst is.

Artikel 19:3 Overleg met vakorganisaties

Het overleg over de aangelegenheden die van algemeen belang zijn voor de rechtstoestand van de vrijwilligers vindt plaats in de op grond van artikel 12:1, tweede lid, van de CAR ingestelde commissie voor georganiseerd overleg. Dit geldt ook voor de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid gevoerd zal worden.

Artikel 19:4 Informatievoorziening aan de vrijwilliger

Lid 1

De vrijwilliger ontvangt op zijn verzoek kosteloos een exemplaar van dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en van alle andere schriftelijke regels die hij bij de uitvoering van zijn werkzaamheden heeft na te leven.

Lid 2

De vrijwilliger die regels heeft na te leven die niet schriftelijk zijn vastgesteld wordt hierover naar behoren geïnformeerd.

Artikel 19:5 Informatievoorziening aan derden

Een exemplaar van dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en van alle regels die ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet voor de vrijwilliger worden getroffen met inbegrip van de wijzigingen daarop, worden kosteloos ter beschikking gesteld aan:

de vakorganisaties die deelnemen aan het georganiseerd overleg bedoeld in artikel 19:3, eerste lid;

ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komt.

Paragraaf 2 Aanstelling en bevordering

Artikel 19:6 Aanstelling in vaste of tijdelijke dienst

Artikel 19:7 Voorwaarden voor aanstelling

Artikel 19:7a Vervallen

Artikel 19:8 Bericht van aanstelling

Artikel 19:9 Bevordering

Artikel 19:10 Vervallen

Artikel 19:6 Aanstelling in vaste of tijdelijke dienst

Lid 1

Het college kan de vrijwilliger aanstellen in vaste dienst, of in tijdelijke dienst voor een bepaalde periode.

Lid 2

Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt alleen verleend bij wijze van proef.

Lid 3

Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt voor een periode van maximaal twee jaar verleend. In bijzondere gevallen kan de tijdelijke aanstelling verlengd worden met een periode van ten hoogste een jaar.

Lid 4

Het college verleent de vrijwilliger een vaste aanstelling zodra de maximale termijn voor een tijdelijke aanstelling verstreken is, tenzij de proef niet geslaagd is.

Artikel 19:7 Voorwaarden voor aanstelling

Lid 1

Voor aanstelling als vrijwilliger kunnen alleen die personen in aanmerking komen die voldoen aan de eisen die het Besluit personeel veiligheidsregio’s daarvoor stelt.

Lid 2

Degene die in aanmerking wil komen voor aanstelling als vrijwilliger voldoet bovendien aan de volgende voorwaarden:

hij beschikt over de voor de brandweerdienst vereiste karaktereigenschappen;

hij is door de aard en de plaats van zijn dagelijkse werkzaamheden en de ligging van zijn woning, in staat om zijn taak bij de gemeentelijke brandweerdienst naar behoren te vervullen;

hij is ten minste 18 jaar.

Artikel 19:7a Vervallen

(Vervallen)

Artikel 19:8 Bericht van aanstelling

Lid 1

De vrijwilliger ontvangt voor indiensttreding kosteloos een bericht van aanstelling. Hierin wordt vermeld:

de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van de vrijwilliger;

de duur van de aanstelling; bij een tijdelijke aanstelling wordt de periode waarvoor de aanstelling is aangegaan zo nauwkeurig mogelijk omschreven;

de ingangsdatum van de aanstelling;

de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld en de vergoeding die aan hem wordt toegekend.

Lid 2

Het college deelt wijzigingen in de punten b tot en met d zo spoedig mogelijk, kosteloos, mee aan de vrijwilliger.

Artikel 19:9 Bevordering

Het college kan een vrijwilliger alleen tot een hogere functie bevorderen wanneer hij voldoet aan de eisen die het Besluit personeel veiligheidsregio’s daarvoor stelt. In het besluit tot bevordering worden ten minste de nieuwe functie en de daaraan verbonden vergoeding vermeld.

Artikel 19:10 Vervallen

(vervallen)

Paragraaf 3 Relatie hoofdwerkgever

Artikel 19:11 Informatie over hoofdwerkgever

Artikel 19:12 Informatie aan hoofdwerkgever

Artikel 19:11 Informatie over hoofdwerkgever

Lid 1

De vrijwilliger die in loondienst is verstrekt het college bij indiensttreding de contactgegevens van zijn hoofdwerkgever en informeert het college over zijn werktijden aldaar. De vrijwilliger informeert het college zo spoedig mogelijk over wijzigingen.

Lid 2

De vrijwilliger die werkzaam is als zelfstandig ondernemer informeert het college bij zijn indiensttreding hierover en verstrekt gegevens over de aard van zijn werkzaamheden en het tijdsbeslag daarvan. De vrijwilliger informeert het college zo spoedig mogelijk over wijzigingen.

Artikel 19:12 Informatie aan hoofdwerkgever

De vrijwilliger bericht zijn hoofdwerkgever zo spoedig mogelijk na indiensttreding dat:

hij aangesteld is als vrijwilliger bij de brandweer;

hij tijdens werktijd ingezet kan worden voor brandweerwerkzaamheden;

de Arbeidstijdenwet van toepassing is op zijn werkzaamheden voor de brandweer en dat bij de vaststelling van zijn werktijden hier rekening mee gehouden moet worden;

de gemeente hem een vergoeding verstrekt voor brandweeractiviteiten tijdens werktijd;

ingeval van ziekte als gevolg van een dienstongeval bij de brandweer, de hoofdwerkgever recht heeft op een vergoeding.

Paragraaf 4 Vergoedingen

Artikel 19:13 Vergoeding

Artikel 19:14 Jaarvergoeding

Artikel 19:15 Vergoeding voor oefeningen, cursussen en overige werkzaamheden

Artikel 19:16 Vergoeding voor daadwerkelijke brandbestrijding en hulpverlening

Artikel 19:17 Vergoeding voor langdurige aanwezigheid

Artikel 19:18 Consignatievergoeding

Artikel 19:19 Kazerneringsdienst

Artikel 19:20 Vergoeding tijdens en in verband met zwangerschap

Artikel 19:21 Opleidingskosten

Artikel 19:22 Gratificatie

Artikel 19:23 Fiscaal aantrekkelijke regelingen

Artikel 19:24 Salarismutaties

Artikel 19:13 Vergoeding

Lid 1

De vrijwilliger ontvangt zolang de aanstelling duurt een vergoeding overeenkomstig de regels van dit hoofdstuk en bijlage IIb van de CAR-UWO.

Lid 2

In afwijking van het eerste lid, ontvangt de medewerker die vanaf 31 december 1979 onafgebroken ambtenaar en als vrijwilliger werkzaam is, zolang de aanstelling duurt een vergoeding overeenkomstig de regels van dit hoofdstuk en bijlage IIc van de CAR-UWO.

Artikel 19:14 Jaarvergoeding

Lid 1

De vrijwilliger ontvangt elk kalenderjaar een jaarvergoeding.

Lid 2

De jaarvergoeding wordt vastgesteld op het bedrag dat in de bijlage, genoemd in artikel 19:13 is vermeld achter de functiecategorie, behorende bij de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de tweede kolom.

Lid 3

In de jaarvergoeding is een netto-bedrag opgenomen van € 136, ter vergoeding van onkosten die worden gemaakt in verband met de beroepsuitoefening.

Lid 4

In de jaarvergoeding voor de officieren is tevens een netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per in het kader van de beroepsuitoefening verrichte activiteit niet zijnde brandbestrijding of andere hulpverlening.

Artikel 19:15 Vergoeding voor oefeningen, cursussen en overige werkzaamheden

Lid 1

De vrijwilliger die deelneemt aan een oefening, een cursus volgt met toestemming van het college, of in opdracht van het college overige werkzaamheden verricht heeft recht op een vergoeding.

Lid 2

De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag dat in de bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de derde kolom. Wanneer de vergoeding op nul is gesteld heeft de vrijwilliger voor die activiteit geen recht op vergoeding.

Lid 3

In de uurvergoeding genoemd in het tweede lid is een netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per activiteit voor vrijwilligers niet zijnde officieren.

Artikel 19:16 Vergoeding voor daadwerkelijke brandbestrijding en hulpverlening

Lid 1

De vrijwilliger die zich, na hiertoe opgeroepen te zijn, bezighoudt met daadwerkelijke brandbestrijding en hulpverlening ontvangt hiervoor een vergoeding.

Lid 2

De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag dat in de bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter de functiecategorie, behorende bij de functie van de vrijwilliger, in de vierde kolom.

Lid 3

In de uurvergoeding genoemd in het tweede lid is een netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per activiteit voor vrijwilligers niet zijnde officieren.

Artikel 19:17 Vergoeding voor langdurige aanwezigheid

Lid 1

De vrijwilliger die, in opdracht van het college, vijf uur of langer ingezet wordt voor oefeningen, cursussen of overige brandweerwerkzaamheden, ontvangt een vergoeding voor langdurige aanwezigheid. De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag dat in bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter de functiecategorie, behorende bij de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de vijfde kolom.

Lid 2

Wanneer de vergoeding op nul is gesteld heeft de vrijwilliger geen recht op een vergoeding voor langdurige aanwezigheid.

Lid 3

De vergoeding voor langdurige aanwezigheid wordt alleen verstrekt over die uren waarin de vrijwilliger daadwerkelijk geoefend heeft, een cursus gevolgd heeft of overige brandweerwerkzaamheden verricht heeft.

Artikel 19:18 Consignatievergoeding

De vrijwilliger die zich ter beschikking moet houden om opgeroepen te worden voor werkzaamheden ontvangt een consignatievergoeding. Deze vergoeding bedraagt:

per uur 16% van het bedrag genoemd in kolom drie van de bijlagen, genoemd in artikel 19:13 op zondagen, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag die daarnaast door het college wordt aangewezen als feestdag;

per uur 10% van het bedrag genoemd in kolom drie van de bijlagen, genoemd in artikel 19:13 voor alle overige dagen.

Artikel 19:19 Kazerneringsdienst

Het college kan bij lokale regeling regels stellen over de vergoeding van kazerneringsdiensten.

Artikel 19:20 Vergoeding tijdens en in verband met zwangerschap

Lid 1

De vrijwilliger bedoeld in artikel 19:29 heeft gedurende de periode dat zij niet ingezet wordt in de repressieve brandweerdienst, of niet deelneemt aan oefeningen recht op doorbetaling van de vergoedingen bedoeld in artikel 19:15 tot en met 19:18.

Lid 2

De hoogte van deze vergoeding wordt berekend op basis van het bedrag dat de vrijwilliger gemiddeld over het kwartaal voorafgaand aan de eerste dag van het verlof ontvangen heeft. Indien het arbeidspatroon in deze periode sterk afwijkt van het gebruikelijke, past het college deze berekening toe op een kalenderkwartaal waarin wel sprake was van een gebruikelijk arbeidspatroon.

Artikel 19:21 Opleidingskosten

Het college vergoedt de kosten van het volgen van een opleiding of een cursus, deelname aan examens en het bijwonen van bijeenkomsten, voor zover deze in opdracht van of met toestemming van het college zijn gemaakt.

Artikel 19:22 Gratificatie

Bij lokale regeling kan het college regels vaststellen voor het toekennen van een gratificatie.

Artikel 19:23 Fiscaal aantrekkelijke regelingen

De vrijwilliger kan gebruik maken van de lokale regeling met fiscaal gunstige personeelsvoorzieningen.

Artikel 19:24 Salarismutaties

De algemene salarismutaties voor de sector gemeenten zoals die in het LOGA worden overeengekomen, zijn wat betreft het percentage en de ingangsdatum van overeenkomstige toepassing op de bedragen genoemd in bijlage bij artikel 19:13. De overeenkomstig het vorige lid berekende vergoedingen worden wat betreft de jaarvergoeding afgerond op hele euro’s en wat betreft de overige vergoedingen op eurocenten.

Paragraaf 5 Verzekeringen en schadevergoeding

Artikel 19:25 Ongevallenverzekering

Artikel 19:26 Vergoeding geneeskundige kosten

Artikel 19:27 Verzekering zelfstandig ondernemers

Artikel 19:28 Schade aan kleding en uitrusting

Artikel 19:25 Ongevallenverzekering

Lid 1

Het college sluit een ongevallenverzekering af voor de vrijwilliger.

Lid 2

De ongevallenverzekering keert uit bij overlijden, tijdelijke en blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een dienstongeval, overeenkomstig de polisvoorwaarden.

Lid 3

De vrijwilliger wordt bij indiensttreding geïnformeerd over de inhoud van de verzekering.

Lid 4

Wijzigingen worden zo spoedig mogelijk ter kennis van de vrijwilliger gebracht.

Lid 5

De vrijwilliger ontvangt op zijn verzoek kosteloos een afschrift van de polisvoorwaarden.

Artikel 19:26 Vergoeding geneeskundige kosten

Lid 1

Het college vergoedt de vrijwilliger de noodzakelijk gemaakte medische kosten die ontstaan zijn als gevolg van een dienstongeval en die voor zijn rekening blijven. De vergoeding bedraagt ten hoogste het bedrag waarvoor het college zich terzake heeft verzekerd.

Lid 2

Indien het verzekerde bedrag niet toereikend is om de in het eerste lid genoemde medische kosten van de vrijwilliger te vergoeden, kan het college in bijzondere gevallen een tegemoetkoming verstrekken in de hogere kosten.

Artikel 19:27 Verzekering zelfstandig ondernemers

Lid 1

Het college kan voor de vrijwilliger die zelfstandig ondernemer is een aanvullende verzekering sluiten die voorziet in een uitkering bij blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een dienstongeval.

Lid 2

Het college informeert de vrijwilliger die het betreft bij indiensttreding of deze verzekering voor hem is afgesloten en indien dat het geval is wordt de vrijwilliger geïnformeerd over de dekking van de verzekering.

Artikel 19:28 Schade aan kleding en uitrusting

Het college vergoedt de vrijwilliger de schade aan zijn kleding, uitrusting en een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, die hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de door hem verrichtte werkzaamheden, voor zover de schade niet bestaat uit normale slijtage van die goederen.

Paragraaf 6 Zwangerschap

Artikel 19:29 Zwangerschap

Artikel 19:29 Zwangerschap

Lid 1

De vrijwilliger meldt haar zwangerschap in een zo vroeg mogelijk stadium bij het college.

Lid 2

Gedurende de zwangerschap, tot zes maanden daarna en tijdens de periode van borstvoeding wordt de vrijwilliger niet ingezet voor repressieve brandweeractiviteiten.

Lid 3

Deelname aan brandweeroefeningen in de in het tweede lid genoemde situaties vindt alleen plaats na voorafgaande toestemming door de bedrijfsarts.

Paragraaf 7 Beschikbaarheid en overige plichten vrijwilliger

Artikel 19:30 Beschikbaarheid van de vrijwilliger

Artikel 19:31 Verplichtingen

Artikel 19:32 Eed of belofte

Artikel 19:33 Verboden

Artikel 19:34 Gebruik van motorrijtuig

Artikel 19:35 Kledingvoorschrift

Artikel 19:36 Verboden ten aanzien van de kleding

Artikel 19:37 Vergoeding van schade

Artikel 19:30 Beschikbaarheid van de vrijwilliger

Lid 1

Het college stelt regels over de beschikbaarheid van de vrijwilliger voor de brandweerdienst.

Lid 2

De vrijwilliger neemt deel aan oefeningen, bijeenkomsten en cursussen die door of vanwege het college zijn georganiseerd.

Lid 3

De vrijwilliger die niet beschikbaar is voor de brandweerdienst, of niet kan deelnemen aan een oefening, bijeenkomst of cursus doet daarvan tijdig melding, onder opgave van redenen en overeenkomstig de instructie van het college.

Artikel 19:31 Verplichtingen

De vrijwilliger dient zijn werkzaamheden nauwgezet en ijverig te verrichten en zich te gedragen als een goed vrijwilliger.

Artikel 19:32 Eed of belofte

De vrijwilliger is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij besluit van het college is voorgeschreven.

Artikel 19:33 Verboden

Het is de vrijwilliger verboden:

de aan de gemeente toebehorende eigendommen aan te wenden voor persoonlijk gebruik, tenzij hiervoor toestemming is verleend door of namens het college;

vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, tenzij hiervoor toestemming is verleend door of namens het college;

steekpenningen aan te nemen.

Artikel 19:34 Gebruik van motorrijtuig

Het is de vrijwilliger slechts toegestaan een motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen te gebruiken ten behoeve van zijn werkzaamheden als vrijwilliger, indien hem daartoe door het college toestemming is verleend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.

Artikel 19:35 Kledingvoorschrift

Lid 1

De vrijwilliger is verplicht tijdens zijn werkzaamheden de door het college voorgeschreven dienstkleding en uitrustingsstukken te dragen.

Lid 2

De dienstkleding en uitrustingsstukken worden door het college kosteloos in bruikleen verstrekt aan de vrijwilliger, die bij ontslag verplicht is deze bij het college in te leveren.

Lid 3

De vrijwilliger draagt zorg voor het onderhoud van de hem in bruikleen verstrekte dienstkleding en uitrustingsstukken en hij is verplicht deze te doen onderwerpen aan inspectie en controle, wanneer daartoe door het college opdracht is gegeven.

Lid 4

Het college is verantwoordelijk voor reparatie van de dienstkleding en uitrustingsstukken.

Artikel 19:36 Verboden ten aanzien van de kleding

Het is de vrijwilliger verboden:

de dienstkleding en uitrustingsstukken te dragen wanneer hij geen werkzaamheden als vrijwilliger verricht, behalve in de gevallen waarin het college daarvoor toestemming heeft verleend;

de dienstkleding en uitrustingsstukken aan derden in bruikleen te geven;

dienstkleding te dragen voorzien van:

andere rangonderscheidingstekenen dan die verbonden aan de rang, behorende bij de functie die de vrijwilliger bekleedt;

insignes en andere onderscheidingstekenen, tenzij tot het dragen daarvan door de staat of door het college toestemming is verleend.

Artikel 19:37 Vergoeding van schade

Lid 1

De vrijwilliger die door zijn schuld of nalatigheid de gemeente schade toebrengt kan verplicht worden deze schade geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

Lid 2

De vrijwilliger wordt in de gelegenheid gesteld om zijn wensen kenbaar te maken ten aanzien van de inhouding van de schadevergoeding op zijn vergoeding.

Paragraaf 8 Disciplinaire maatregelen schorsing in het belang van de dienst

Artikel 19:38 Plichtsverzuim

Artikel 19:39 Disciplinaire straffen

Artikel 19:40 Schorsing in het belang van de dienst

Artikel 19:38 Plichtsverzuim

Lid 1

De vrijwilliger die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.

Lid 2

Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het overigens doen of nalaten van iets dat een goed vrijwilliger in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel 19:39 Disciplinaire straffen

De volgende disciplinaire straffen kunnen worden opgelegd:

schriftelijke berisping;

inhouding van een deel van de jaarvergoeding bedoeld in artikel 19:14;

schorsing voor een bepaalde tijd, al dan niet met inhouding van de vergoeding;

ongevraagd ontslag.

Artikel 19:40 Schorsing in het belang van de dienst

De vrijwilliger kan voor een bepaalde tijd geschorst worden:

wanneer hem de straf van disciplinair ontslag is opgelegd of hem het voornemen daartoe kenbaar is gemaakt;

wanneer tegen hem, op grond van het daartoe bepaalde in het Wetboek van Strafvordering, een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis ten uitvoer wordt gelegd;

wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging is ingesteld wegens misdrijf;

in andere gevallen waarin het belang van de dienst dit noodzakelijk maakt.

Paragraaf 9 Ontslag

Artikel 19:41 Ontslag op eigen verzoek

Artikel 19:42 Ongevraagd ontslag

Artikel 19:43 Einde tijdelijk dienstverband

Artikel 19:41 Ontslag op eigen verzoek

Lid 1

Het college verleent eervol ontslag aan de vrijwilliger die daarom verzoekt.

Lid 2

Dit ontslag wordt verleend met ingang van een datum die ten minste een maand en ten hoogste drie maanden ligt na de datum van ontvangst van het verzoek.

Lid 3

Het college kan een beslissing op het verzoek om eervol ontslag aanhouden, wanneer tegen de vrijwilliger een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf loopt, of wanneer overwogen wordt de vrijwilliger disciplinair te straffen. Beslissing op het ontslagverzoek vindt plaats zodra de uitspraak van de rechter onherroepelijk geworden is, respectievelijk zodra besloten is de vrijwilliger al dan niet disciplinair te straffen.

Artikel 19:42 Ongevraagd ontslag

Lid 1

Het college kan de vrijwilliger ongevraagd ontslag verlenen op grond van:

het eindigen van de noodzaak tot beschikbaarheidsstelling of wegens verandering van de brandweerorganisatie;

de omstandigheid dat hij door de aard of de plaats van zijn dagelijkse werkzaamheden dan wel de ligging van zijn woning geacht moet worden niet langer in staat te zijn taak bij de brandweer te vervullen;

onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werkzaamheden op grond van ziekten of gebreken;

onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werkzaamheden anders dan op grond van ziekten of gebreken;

onder curatelestelling;

toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;

een in het ontslagbesluit genoemde andere grond;

Lid 2

Het ongevraagd ontslag wordt eervol verleend, met uitzondering van het ontslag op de grond genoemd in het eerste lid, onderdeel g van dit artikel.

Artikel 19:43 Einde tijdelijk dienstverband

Lid 1

De tijdelijke aanstelling eindigt van rechtswege op de laatste dag van de periode waarvoor deze is aangegaan. Wordt het dienstverband nadien feitelijk gehandhaafd zonder dat opnieuw een tijdelijke aanstelling is verleend, dan is de vrijwilliger met ingang van de eerste dag na het verstrijken van vorenbedoelde periode in vaste dienst.

Lid 2

De tijdelijke aanstelling kan tussentijds ongevraagd beëindigd worden op een van de gronden genoemd in artikel 19:42.

Bijlagen

Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 april 2015

 jaarvergoeding uurbedrag oefeningen en cursussen e.d. uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening uurbedrag voor langdurige aanwezigheid
1. aspirant manschap a 330,0010,2019,0712,71
2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener, Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke stoffen 330,0011,7222,0314,68
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2 330,0013,0024,3816,25
4. bevelvoerder 495,0016,2830,6120,41
5. officier van dienst 3902,000,0039,020,00
6 hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen 5603,000,0056,030,00
7.commandant van dienst 8335,000,0062,520,00

Gebruteerde vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 april 2015

 jaarvergoeding uurbedrag oefeningen en cursussen e.d. uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening uurbedrag voor langdurige aanwezigheid
1. Aspirant manschap A334,0010,3419,4012,92
2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener, Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke stoffen334,0011,9422,4814,98
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2 334,0013,2324,7716,52
4. bevelvoerder503,0016,5631,0820,72
5. officier van dienst3977,000,0039,770,00
6 hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen 5704,000,0057,040,00
7.commandant van dienst 8491,000,0063,640,00

In deze bijlage is de tabel opgenomen die uitsluitend geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP-wet). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelfde dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP. Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze bijlage niet van belang, maar geldt bijlage 11.

19 Uitvoeringsregeling Rechtspositie brandweervrijwilligers Veiligheidsregio Limburg-Noord

Inhoudsopgave

Artikel 1 Algemeen

Artikel 2 Selectie en aanstelling

Artikel 3 Jaarvergoeding

Artikel 4 Uitrukvergoeding (voor brandbestrijding en hulpverlening)

Artikel 5 Consignatievergoeding

Artikel 6 Piketfunctionarissen

Artikel 7 Kazerneringsvergoeding ‘hybride kazernes’

Artikel 8 Kazerneringsvergoeding ‘vrijwillige kazernes’

Artikel 9 Uitruk dagdienstpersoneel

Artikel 10 Vergoeding voor oefeningen, cursussen, studie en overige werkzaamheden

Artikel 11 Vergoeding voor medische keuring

Artikel 12 Afronding uurvergoeding

Artikel 13 Ziekte en arbeidsongeschiktheid

Artikel 14 Reis- en verblijfskostenregeling

Artikel 15 Bevorderingen

Artikel 16 Verzekeringen

Artikel 17 Rechtsbijstandverzekering

Artikel 18 Vrijwilliger met niet repressieve taken (voluntair)

Artikel 19 Gratificatie bij ambtsjubilea en andere persoonlijke gebeurtenissen

Artikel 20 Deelname wedstrijdploeg

Artikel 21 Cafetariaregeling

Artikel 22 Telefoonkostenvergoeding

Artikel 23 Personeelsvoorzieningen

Artikel 24 Ontslag

Artikel 25 Hardheidsclausule

Artikel 26 Inwerkingtreding

Declaratie inzeturen vrijwillig piketfunctionaris brandweer

Artikel 1 Algemeen

Lid 1

Voor de toepassing van deze uitvoeringsregeling wordt verstaan onder vrijwilliger: vrijwilliger in de zin van de rechtspositie vrijwilliger conform CAR hoofdstuk 19.

Lid 2

Cumulatie van vergoedingen voor verschillende werkzaamheden die zich gelijktijdig voordoen (bijvoorbeeld uitruk en oefenen) is niet mogelijk. Alsdan geldt de van toepassing zijnde hoogste vergoeding uit de vergoedingentabel (bijlage IIb bij artikel 19:13 CAR, deel I AVR).

Lid 3

Cumulatie van vergoeding voor activiteiten die binnen hetzelfde (vergoedings)uur vallen is evenmin mogelijk, behoudens het bepaalde in artikel 4 (uitrukvergoeding), lid 5.

Lid 4

In gevallen waarin deze uitvoeringsregeling niet voorziet kan het bestuur, met overeenstemming van het GO, nadere voorschriften stellen.

Lid 5

De directeur Veiligheidsregio Limburg-Noord, bepaalt, de specifieke bedrijfsvoeringsprofielen voor de verschillende kazernes (vrije instroom, consignatie- en kazerneringsprofielen).

Artikel 2 Selectie en aanstelling

Lid 1

Conform hoofdstuk 19, paragraaf 2 van de CAR (deel I AVR) en mandatering VRLN d.d. 5 februari 2014.

Lid 2

De selectie geschiedt door de afdelingscoördinator in overleg met de postcommandant en de leidinggevenden, zij worden hierbij ondersteund door het team P&O.

Lid 3

Aanstelling vindt plaats nadat:

een positieve verklaring omtrent gedrag door de aan te stellen vrijwilliger is overgelegd. De gemaakte kosten voor het verkrijgen van deze verklaring worden door Veiligheidsregio Limburg-Noord niet vergoed.

een verklaring dat men medisch geschikt (aanstellingskeuring) is bevonden is overlegd.

Lid 4

De vrijwilliger, die op het moment van de aanstelling bij wijze van proef niet in het bezit is van het diploma manschap A, kan alleen dan voor een vaste aanstelling in aanmerking komen indien hij aan het einde van zijn proeftijdaanstelling van maximaal twee jaar, minimaal zijn diploma deeltaak 1 heeft behaald en voldoet aan redelijk te stellen eisen voor vaste benoembaarheid met minimaal een voldoende beoordeling. In bijzondere gevallen kan de tijdelijke aanstelling eenmalig worden verlengd met een periode van ten hoogste 1 jaar.

Lid 5

De vrijwilliger wordt aangemerkt als interne kandidaat bij de Veiligheidsregio Limburg-Noord bij wervings- en selectietrajecten.

Artikel 3 Jaarvergoeding

Lid 1

Conform artikel 19:14 CAR (deel I AVR).

Lid 2

De jaarvergoeding wordt in 12 maandelijks gelijke delen vergoed/betaald.

Lid 3

Bij gevraagd of ongevraagd ontslag eindigt de maandelijkse jaarvergoeding op de dag van het ontslag.

Lid 4

Tijdens ziekte of tijdens afwezigheid anderszins met goedkeuring van de postcommandant, blijft het recht op de vaste jaarvergoeding onverkort van kracht, tenzij anders is bepaald.

Artikel 4 Uitrukvergoeding (voor brandbestrijding en hulpverlening)

Lid 1

Conform artikel 19:16 CAR (deel I AVR)

Lid 2

Bij opkomst en daadwerkelijke inzet na een alarmmelding geldt als totale vergoedingstijd de werkelijke uitruktijd (= tijdstip alarmering tot tijdstip terugmelding kazerne) conform de registratie van de alarmcentrale.

Lid 3

De vrijwilliger die werkzaamheden verricht in de vorm van brandbestrijding of hulpverlening heeft recht op een vergoeding van minimaal 1 uur.

Lid 4

Bij opkomst zonder inzet na een alarmmelding, is deze vergoeding gelijk aan een vergoeding van 1 uur, mits in de kazerne wordt gewacht totdat de bevelvoerder aangeeft dat géén extra materieel of menskracht nodig is en men niet later dan 10 minuten na alarmering (referentietijd = lichtkrant) in de kazerne is gearriveerd.

Lid 5

Bij uitrukken achter elkaar (zonder terugkeer naar de kazerne) of indien een oproep voor een nieuwe activiteit binnen 5 minuten na terugkomst op de kazerne plaatsvindt, is sprake van voortzetting van dezelfde activiteit.

Artikel 5 Consignatievergoeding

Conform artikel 19:18 CAR (deel I AVR).

Artikel 6 Piketfunctionarissen

De vrijwilliger die benoemd is in de operationele functie van Officier van Dienst, Hoofd Officier van Dienst, Adviseur Gevaarlijke Stoffen en/of Meetplanleider, Commandant van Dienst worden vergoed conform bijlage IIb CAR (deel I AVR).

Artikel 7 Kazerneringsvergoeding ‘hybride kazernes’

Lid 1

De vrijwilliger die werkzaamheden uitvoert in het kazerneringsprofiel ‘hybride kazernes’ volgt de dagindeling van de beroepsmedewerker.

Lid 2

De vergoeding betreft een gemiddelde van planbare arbeid, uitruk en paraatheid (wachten/slaaptijd) (onder planbare arbeid wordt sporten, oefenen en overige werkzaamheden verstaan).

Lid 3

De vrijwilliger werkzaam volgens het kazerneringsprofiel ‘hybride kazernes’ ontvangt hiervoor de volgende vergoedingen:

uitrukvergoeding (vergoeding voor daadwerkelijke brandbestrijding en hulpverlening) conform kolom 4 (uitrukvergoeding) bijlage IIb CAR (deel I AVR)

vergoeding voor overige werkzaamheden langer dan 5 uur conform kolom 5 (langdurige aanwezigheid) bijlage IIb CAR

vergoedingen voor overige werkzaamheden korter dan 5 uur conform kolom 3 (oefenvergoeding) bijlage IIb CAR (deel I AVR)

vergoeding voor slaap/wachtdienst = 50% van de oefenvergoeding conform kolom 3 (oefenvergoeding) bijlage IIb CAR (deel I AVR).

Lid 4

De vrijwilliger die conform het vigerende rooster van de SIV werkzaamheden verricht ontvangt de volgende vergoedingen:

vergoeding voor slaap/wachtdienst = 50% van de oefenvergoeding conform kolom 3 (oefenvergoeding) bijlage IIb CAR (deel I AVR) voor eigen werkzaamheden

vergoeding voor langdurige aanwezigheid bij werkzaamheden in opdracht van VRLN conform kolom 5 (langdurige aanwezigheid) bijlage IIb CAR (deel I AVR)

Lid 5

Bij niet geplande kazernering, waarbij de kazernering binnen 24 uur voor de kazernering door de leiding van de betreffende vrijwillige kazerne kenbaar wordt gemaakt, geldt voor de duur van de kazernering een uitrukvergoeding conform kolom 4 bijlage IIb CAR (deel I AVR).

Artikel 8 Kazerneringsvergoeding ‘vrijwillige kazernes’

Een vrijwilliger werkzaam volgens het kazerneringsprofiel ‘vrijwillige kazernes’, ontvangt hiervoor de volgende vergoedingen:

Uitrukvergoeding (vergoeding voor daadwerkelijke brandbestrijding en hulpverlening conform kolom 4 (uitrukvergoeding), bijlage IIb CAR (deel I AVR)

Vergoeding voor overige werkzaamheden langer dan 5 uur conform kolom 5 (langdurige aanwezigheid) bijlage IIb CAR

Vergoeding voor oefenen en overige werkzaamheden korter dan 5 uur (vergoeding voor oefenen en cursussen) conform kolom 3 (oefenvergoeding) bijlage IIb CAR (deel I AVR)

Bij niet geplande kazernering, waarbij kazernering binnen 24 uur voor de kazernering door het management kenbaar wordt gemaakt, geldt voor de duur van de kazernering een uitrukvergoeding.

Dit artikel is van toepassing op de vrijwillige kazernes op basis van het bedrijfsvoeringsprofiel vrije instroom of consignatie.

Artikel 9 Uitruk dagdienstpersoneel

Lid 1

Vrijwilligers met een hoofdfunctie, anders dan een functie binnen de 24uurs dienst, binnen de VRLN, die tevens een aanstelling hebben als brandweervrijwilliger binnen VRLN, kunnen als vrijwilliger worden ingezet teneinde in een dag situatie een eerste of tweede uitruk te kunnen laten plaatsvinden.

Lid 2

Medewerkers met hoofdfunctie, anders dan de 24 uurs beroepsdienst, binnen de VRLN en tevens brandweervrijwilliger, krijgen alleen reguliere uurloon betaald. Er vindt al capaciteitsverlies plaats in de hoofdfunctie bij daadwerkelijke inzetten.

Lid 3

Indien de uitruk langer duurt dan de reguliere werktijd in de hoofdfunctie, worden de meer uren tegen de geldende uitrukvergoeding vergoed.

Artikel 10 Vergoeding voor oefeningen, cursussen, studie en overige werkzaamheden

Lid 1

Conform artikel 19:15 en 19:21 CAR (deel I AVR) en bijlage IIb behorende bij artikel 19:13 CAR (deel I AVR).

Lid 2

Dit artikel is van toepassing op de vrijwilliger werkzaam binnen het bedrijfsprofiel ‘vrije instroom” en “consignatie”.

Lid 3

De vergoeding geldt voor alle voorkomende werkzaamheden behoudens de uitruk (bijvoorbeeld: opleidingen/cursussen/examens, medische keuringen, vergaderingen, controle en overige werkzaamheden).

Lid 4

Voor cursussen en examen geldt dat het werkelijk aantal uren worden vergoed (inclusief 1 uur reistijd binnen regio), voor het afleggen van een examen wordt de daadwerkelijke tijd vergoed tot maximaal 8 uur.

Lid 5

Het werkelijk aantal oefenuren (exclusief reistijd) worden vergoed. Oefeningen duren in principe 2 uur, tenzij de oefening aanmerkelijk langer duurt (ter beoordeling van de postcommandant). Degene die belast is met de voorbereiding van de oefening (oefenleider, oefeninstructeur, oefencoördinator) krijgt de voorbereidingstijd per oefening vergoed met een maximum van 2 uur op basis van de oefenvergoeding (kolom 3) van bijlage IIb19:13 CAR (deel I AVR).

Lid 6

Indien de oefening, cursus, opleiding of examen plaatsvindt op de eigen post wordt geen reistijd vergoed.

Lid 7

Voor oefeningen, cursussen, opleidingen of examens die buiten de eigen post plaatsvinden wordt de daadwerkelijke reistijd voor de heen- en terugreis vergoed met een maximum van 1 uur (enkele reis).

Lid 8

Voor het bijwonen van vergaderingen cq. nazorg geldt de daadwerkelijke tijd conform de oefenvergoeding (kolom 3) van bijlage IIb19:13 CAR (deel I AVR).

Lid 9

Voor de uitvoering van koude taken (brandveilig leven) worden de daadwerkelijke uren vergoed conform de oefenvergoeding (kolom 3) bijlage IIb CAR (deel I AVR).

Lid 10

De vaste vergoeding voor de vrijwilliger die benoemd is als postcommandant is vastgesteld op 100 respectievelijk 150 uur op jaarbasis, afhankelijk van de grootte van de aan te sturen vrijwillige post, conform de oefenvergoeding (kolom 3) bijlage IIb CAR (deel I AVR).

Lid 11

Vergoeding voor realistisch oefenen in een oefencentrum is vastgesteld op maximum 16 uur (inclusief reistijd, oefentijd, ademlucht vullen, opruimwerkzaamheden, e.d.)

Lid 12

De vrijwilliger die, in opdracht van het Dagelijks Bestuur, 5 uur of langer wordt ingezet voor oefeningen, cursussen of overige brandweerwerkzaamheden, ontvangt een vergoeding voor de daadwerkelijke uren wegens langdurige aanwezigheid op basis van kolom 5 bijlage IIb CAR (deel I AVR).

Lid 13

Er vindt geen vergoeding plaats voor eventuele zelfstudie in het kader van opleidingen en cursussen.

Lid 14

Indien de opleiding/cursus/examen niet succesvol, ten gevolge van aan de vrijwilliger verwijtbare omstandigheden kan worden vervolgd dan wel is afgerond, komen de studiekosten en –uren geheel voor eigen rekening van de vrijwilliger.

Lid 15

De toestemming tot het volgen van een opleiding wordt eerst dan verleend indien de vrijwilliger zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de voorwaarden die kunnen leiden tot een terugbetalingsverplichting van de studiekosten.

Lid 16

Van een volledige terugbetalingsverplichting is sprake indien de vrijwilliger de opleiding /cursus verwijtbaar niet met goed gevolg heeft beëindigd. Dit kan betrekking hebben op:

verwijtbaar ontslag of op eigen verzoek;

het op eigen verzoek beëindigen van de opleiding/cursus zonder dat daar op grond van redelijkheid en billijkheid een zwaarwegend persoonlijk belang onder heeft gelegen;

het verwijtbaar (bijv. veelvuldig verzuim anders dan ziekte) met onvoldoende resultaat afsluiten van de opleiding.

de terugbetalingsverplichting geldt tot 2 jaar na beëindiging van de opleiding/cursus.

Lid 17

Indien op de datum van ingang van het ontslag van de in de vorige passage genoemde termijn van 2 jaar, tenminste één jaar is verstreken, blijft de verplichting tot terugbetaling beperkt tot 1/24 gedeelte van de genoten bedragen voor iedere volle maand die aan de termijn van 2 jaren ontbreekt.

Artikel 11 Vergoeding voor medische keuring

Lid 1

De kosten van de periodieke medische keuring / PPMO worden door Veiligheidsregio Limburg-Noord vergoed.

Lid 2

De vrijwilliger ontvangt voor de medische keuring / PPMO een vergoeding van 4 uur inclusief reistijd (conform kolom 3 (oefenvergoeding) van de bijlage IIb behorende bij artikel 19:13 CAR, deel I AVR).

Artikel 12 Afronding uurvergoeding

Met inachtneming van het gestelde in artikel 4 lid 3, worden alle minuten, volgend op het eerste uur, in het eerste halfuur van ieder uur afgerond naar 30 minuten en alle minuten meer dan 30 minuten, afgerond naar een uur.

Artikel 13 Ziekte en arbeidsongeschiktheid

Lid 1

Bij ziekte blijft de jaarvergoeding onverkort van kracht. De overige vergoedingen zijn niet meer van toepassing.

Lid 2

Ziek voor de hoofdwerkgever betekent tevens ziek voor de Veiligheidsregio Limburg-Noord, tenzij de hoofdwerkgever schriftelijk toestemming verleent aan de Veiligheidsregio Limburg-Noord om brandweerwerkzaamheden te verrichten en er goedkeuring is van de bedrijfsarts van de Veiligheidsregio Limburg-Noord.

Artikel 14 Reis- en verblijfskostenregeling

Lid 1

De reis- en verblijfskostenregeling Veiligheidsregio Limburg-Noord, is van toepassing op de vrijwilliger van Veiligheidsregio Limburg-Noord.

Lid 2

Vergoeding voor verplaatsingen met eigen voertuig tussen kazernes vindt eveneens plaats op basis van deze regeling.

Lid 3

Veiligheidsregio Limburg-Noord kent geen vergoeding toe voor woon-werk verkeer.

Lid 4

Voor de vrijwilligers die ingeroosterd zijn ten behoeve van de SIV, anders dan op hun eigen post, kunnen de meer kilometers van eigen post naar post SIV declareren conform de reis- en verblijfskostenregeling VRLN.

Artikel 15 Bevorderingen

Lid 1

Conform artikel 19:9 CAR (deel I AVR).

Lid 2

De bevordering kan alleen dan plaatsvinden wanneer de vrijwilliger voldoet aan de eisen die het Besluit Personeel Veiligheidsregio’s daarvoor stelt.

Lid 3

Veiligheidsregio Limburg-Noord zal een regionaal bevorderingsbeleid verder uitwerken.

Artikel 16 Verzekeringen

Lid 1

Conform artikel 19:25 t/m 19:28 CAR (deel I AVR)

Lid 2

Via de veiligheidsregio Limburg-Noord zijn de verzekeringen afgesloten.

Artikel 17 Rechtsbijstandverzekering

Het betreft juridisch advies en/of rechtsbijstand. Verzekerde is:

de ambtenaar die door of vanwege verzekeringsnemer is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn, alsmede hij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan.

de vrijwilliger van verzekeringnemer indien verzekeringnemer een veiligheidsregio of ambulance organisatie is.

de vrijwilliger die door verzekeringsnemer op basis van (dienst)opdracht wordt ingezet bij rampenbestrijding, niet zijnde diegenen bedoeld in lid 1 en 2 van dit artikel.

Artikel 18 Vrijwilliger met niet repressieve taken (voluntair)

Lid 1

Onder een vrijwilliger met niet repressieve taken wordt verstaan: iemand die als vrijwilliger wordt aangesteld bij de Veiligheidsregio Limburg-Noord, conform artikel 19:1 CAR (deel I AVR),maar die geen repressieve taak uitoefent.

Lid 2

Een vrijwilliger met niet repressieve taken is ondersteunend aan de primaire taak van de brandweer.

Lid 3

Een vrijwilliger met niet repressieve taken voert deze alleen uit in opdracht van de postcommandant.

Lid 4

Voor de bepaling van het vergoedingstarief is aansluiting gezocht bij de reeds in de tabel opgenomen functies. De inhoud van de bij deze functies behorende kwalificatie profielen is bepalend voor de vergoeding:

Functies die los staan van de primaire brandweertaakKinderoppas vrijwillige kazerneVergoeding volgens functie aspirant manschap A
Functies die gericht zijn op de voorbereiding van daadwerkelijke brandweertaak  Vergoeding volgens functie Manschap A
Functies die specifiek gericht zijn op voorlichting geven binnen de brandweertaakBrandveilig leven Ondersteuner bij lokale oefeningen vrijwillige kazerneVergoeding volgens functie Manschap B
Functies die gericht zijn op begeleidende taak binnen de brandweertaak  Vergoeding volgens functie Bevelvoerder

Artikel 19 Gratificatie bij ambtsjubilea en andere persoonlijke gebeurtenissen

Lid 1

Conform artikel 19:22 CAR (deel I AVR)

Lid 2

De vrijwilliger heeft recht op een ambtsjubileumgratificatie. De hoogte van voornoemde gratificatie varieert afhankelijk van het aantal dienstjaren. Bij 25 en 40 jaar in dienst als vrijwilliger bestaat het recht op een gratificatie ter hoogte van € 45,00 netto per vol dienstjaar als vrijwilliger.

Lid 3

De Veiligheidsregio Limburg-Noord, stelt jaarlijks een vergoeding beschikbaar voor de vrijwilligers voor een activiteit per post. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld, betreft € 100,00 per vrijwilliger.

Lid 4

Aan de regeling lief en leed wordt conform het vigerende attentiebeleid uitvoering gegeven.

Artikel 20 Deelname wedstrijdploeg

Lid 1

Voor de aan wedstrijden deelnemende ploeg geldt dat er ter voorbereiding op deelname aan de brandweerwedstrijd maximaal 6 voorbereidende oefeningen per jaar van elke maximaal 2 uur worden vergoed conform oefenvergoeding (kolom 3) bijlage IIb CAR (deel I AVR).

Lid 2

Voor deelname aan brandweerwedstrijden (gewest, landelijk, provinciaal) wordt per wedstrijdploeg € 150,00 netto ter beschikking gesteld voor de te maken reis- en verblijfskosten.

Lid 3

Indien voor deelname aan landelijke brandweerwedstrijden geen eigen vervoer mogelijk is, kan de deelnemende ploeg een verzoek doen voor gebruik dienstvervoer bij de manager Veiligheid.

Lid 4

De daadwerkelijke tijd voor deelname aan de brandweerwedstrijd wordt niet vergoed.

Artikel 21 Cafetariaregeling

De vrijwilliger kan deelnemen aan dezelfde binnen Veiligheidsregio Limburg-Noord tertiaire regelingen (o.a. regeling fietsplan, bedrijfsfitness) als de medewerker in beroepsdienst, mits kan worden aangetoond dat hij/zij geen gebruik van kan maken van een inhoudelijk gelijkluidende dan wel vergelijkbare regeling bij de hoofdwerkgever.

Artikel 22 Telefoonkostenvergoeding

Indien het voor de functie postcommandant noodzakelijk is, ontvangt de vrijwilliger die benoemd is in de functie van postcommandant een tegemoetkoming in de kosten van maximaal € 10,00 netto per maand.

Artikel 23 Personeelsvoorzieningen

Lid 1

Personeelsvoorzieningen/-verzekeringen zijn ondergebracht bij Achmea Centraal Beheer.

Lid 2

De vrijwilliger heeft de vrije keuze om hier gebruik van te maken.

Artikel 24 Ontslag

Conform hoofdstuk 19, paragraaf 9 CAR (deel I AVR)

Het afscheid wordt gevierd in het eigen korps. De kosten zijn voor rekening van het organisatieonderdeel. De vrijwilliger ontvangt een afscheidstoelage. Bij ontslag als gevolg van medische reden, vanwege leeftijd of ontslag op eigen verzoek ontvangt de vrijwilliger een toelage van € 45,00 netto welke verhoogd wordt met € 4,50 netto voor ieder vol jaar dat de vrijwilliger in werkzaam is geweest bij de Veiligheidsregio Limburg-Noord cq. de rechtspositionele voorganger.

Artikel 25 Hardheidsclausule

Het Dagelijks Bestuur van Veiligheidsregio Limburg-Noord, kan in een individueel geval afwijken van deze regeling indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Deze uitvoeringsregeling betreft de lokale uitwerking rechtspositie vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer (CARUWO, deel I AVR) en treedt in werking op 1 januari 2015. De Uitvoeringsregeling hoofdstuk 19 rechtspositie brandweervrijwilligers d.d. 1 juli 2009 wordt hiermee per gelijke datum ingetrokken.

19a Keuringen brandweerpersoneel

Artikel 19a:1 Algemeen

Lid 1

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die bij de brandweer is aangesteld, als beroeps of vrijwilliger, in de functie van bevelvoerder en manschap A en B, zoals vermeld in het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

Lid 2

Het college kan in aanvulling op het eerste lid andere functies bij de brandweer aanwijzen waarop dit hoofdstuk van toepassing is.

Artikel 19a:2 Aanstellingskeuring

Lid 1

Aanstelling in een functie, bedoeld in artikel 19a:1, is alleen mogelijk als na een geneeskundig onderzoek gericht op de te bekleden functie blijkt dat tegen het bekleden van de functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan.

Lid 2

Het geneeskundig onderzoek bestaat uit de onderdelen zoals opgenomen in de aanstellingskeuring in bijlage VIIa van de CAR.

Lid 3

Het geneeskundig onderzoek wordt gedaan door geneeskundigen, die daartoe door het college zijn aangewezen.

Lid 4

De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de gemeente.

Artikel 19a:2:0:1 Protocol aanstellingskeuring

In aanvulling op het gestelde in artikel 19a:2 heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord een Protocol aanstellingskeuring vastgesteld.

Klik hier om naar dit protocol in het onderdeel aanvullende regelingen te gaan.

Artikel 19a:3 Periodiek Preventief Medisch Onderzoek

Lid 1

Periodiek wordt de medische gezondheid van de ambtenaar, die is aangesteld in een functie, bedoeld in artikel 19a:1, getoetst conform het Periodiek Preventief Medisch Onderzoek (PPMO).

Lid 2

Het PPMO bestaat uit de onderdelen, zoals opgenomen in bijlage VIIb van de CAR.

Lid 3

Het geneeskundig onderzoek geschiedt voor de ambtenaar gelijktijdig of minimaal een half jaar na indienstreding.

Lid 4

Het geneeskundig onderzoek geschiedt voor de ambtenaar met een leeftijd van:

jonger dan veertig één keer in de vier jaar;

tussen de veertig en vijftig één keer per twee jaar;

ouder dan vijftig jaar eens per jaar.

Lid 5

Als het college daar aanleiding toe ziet kan in afwijking van de frequentie zoals bedoeld in lid 4 een tussentijdse keuring worden afgenomen.

Lid 6

Als de uitkomst van het PPMO daar aanleiding toe geeft, kan het college de medewerker tijdelijk en voor een vooraf bepaalde tijd van een aantal of het totaal van zijn taken vrijstellen. Deze bepaalde tijd kan in bijzondere gevallen, zolang de mate van ongeschiktheid zich voordoet, worden verlengd.

Lid 7

Bij geheel of gedeeltelijke vrijstelling van taken houdt de beroepsmedewerker recht op zijn bezoldiging en de vrijwillige medewerker op zijn vergoeding, met dien verstande dat het recht op toeslagen en vergoedingen alleen geldt als de werkzaamheden van de medewerker recht hierop geven. Bij geheel of gedeeltelijke vrijstelling wegens ziekte en ongeschiktheid is hoofdstuk 7 onverkort van toepassing.

Lid 8

Het college kan de medewerker die is aangesteld als beroeps gedurende de tijdelijke vrijstelling van taken andere werkzaamheden opleggen.

Artikel 19a:4 Fysieke test

Jaarlijks wordt de fysieke conditie van de ambtenaar, die is aangesteld in een functie bedoeld in artikel 19a:1, getoetst.

19b Aanvullende rechtspositieregeling voor de ambtenaar in een instelling voor kunsteducatie

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 19b:1 Werkingssfeer

Artikel 19b:2 Begripsbepaling

Artikel 19b:3 Functie-eisen

Artikel 19b:4 Functioneringsgesprek

Artikel 19b:5 Verdeling van werkzaamheden

Artikel 19b:1 Werkingssfeer

Dit hoofdstuk is van toepassing op ambtenaren werkzaam in de kunsteducatie in de functie van:

docent, bedoeld in bijlage IVa1;

consulent, bedoeld in bijlage IVa1;

balletbegeleider, bedoeld in bijlage IVa1.

Artikel 19b:2 Begripsbepaling

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder instelling: een onderdeel van de gemeente dat kunsteducatie aanbiedt of ondersteunt.

Artikel 19b:3 Functie-eisen

Lid 1

Een voorwaarde bij aanstelling is dat de ambtenaar werkzaam in de functie van docent en consulent in het bezit is van een diploma van een HBO-opleiding op zijn specifieke vakgebied.

Lid 2

In uitzonderlijke gevallen kan het college, na overleg erover met de OR, afwijken van het eerste lid.

Artikel 19b:4 Functioneringsgesprek

Na elke periode van een jaar wordt met de ambtenaar een functioneringsgesprek gehouden.

Artikel 19b:5 Verdeling van werkzaamheden

Lid 1

Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

lesgebonden uren: alle uren waarin direct en educatief contact is met leerlingen;

niet-lesgebonden uren: alle uren die niet te kwalificeren zijn als lesgebonden uren;

sjabloon: opsomming van werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren.

Lid 2

Niet-lesgebonden uren als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b zijn in te delen in de volgende vier categorieën:

het voorbereiden van lesgebonden uren;

het in opdracht van de werkgever reizen tussen locaties van dezelfde instelling;

activiteiten voor opleiding en ontwikkeling, of andere activiteiten die ertoe bijdragen de eigen vakbekwaamheid op peil te houden;

algemene werkzaamheden in het belang van de instelling.

Lid 3

Het college stelt aan de hand van het sjabloon van bijlage IVa een regeling vast waarin per discipline de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren staat. In de regeling kan per discipline een afwijking op deze verhouding en de voorwaarden daarvoor worden opgenomen. Voor de vaststelling van deze regeling is overeenstemming vereist tussen de werkgever en de OR.

Lid 4

Het college stelt aan de hand van de regeling, bedoeld in het derde lid, voor iedere ambtenaar vast wat voor zijn functie de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren is.

Lid 5

Zolang voor de functie van de ambtenaar de verhouding, bedoeld in het vierde lid, nog niet is vastgesteld, heeft de ambtenaar maximaal 65% van zijn formele arbeidsduur aan lesgebonden uren en minimaal 35% van zijn formele arbeidsduur aan niet-lesgebonden uren.

Paragraaf 2 Salariëring

Artikel 19b:6 Vaststelling salaris

Artikel 19b:7 Aanloopbedragen

Artikel 19b:8 Uitloopbedragen

Artikel 19b:9 Recht op toelage onregelmatige dienst

Artikel 19b:6 Vaststelling salaris

Lid 1

In plaats van bijlage II en IIa , bedoeld in artikel 3:1, derde lid, past het college de salaristabel, genoemd in bijlage IV, toe bij het vaststellen van het salaris van de ambtenaar.

Lid 2

Het functiewaarderingssysteem, bedoeld in de bezoldigingsregeling, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, is niet van toepassing. De functie van

balletbegeleider is gewaardeerd op schaal 5;

docent is gewaardeerd op schaal 8;

consulent is gewaardeerd op schaal 9.

Lid 3

Het college bepaalt met inachtneming van het tweede lid de invoering en de waardering van junior- of seniorfuncties. Het college stelt hiervoor de functiebeschrijving vast.

Artikel 19b:7 Aanloopbedragen

Lid 1

Als een ambtenaar in een functie wordt benoemd zonder dat hij reeds voldoet aan alle daarvoor geldende eisen van ervaring, opleiding of vaardigheden, kan zijn salaris worden vastgesteld in één van de aanloopbedragen van de bij de functie behorende salarisschaal. De aanloopbedragen zijn opgenomen in de salaristabel, genoemd in bijlage IV.

Lid 2

Het college stelt regels vast voor het gebruik van aanloopbedragen en voor de bevordering naar een bij de functie behorende salarisschaal.

Artikel 19b:8 Uitloopbedragen

Lid 1

In de salaristabel, genoemd in bijlage IV, zijn uitloopbedragen opgenomen.

Lid 2

Een ambtenaar krijgt na twee achtereenvolgende jaren ingeschaald te zijn in het maximum van de bij de functie behorende salarisschaal een periodieke verhoging naar het eerste uitloopbedrag. Vervolgens vindt periodieke verhoging iedere keer na twee jaar plaats.

Artikel 19b:9 Recht op toelage onregelmatige dienst

Lid 1

Artikel 3:3 is niet van toepassing. De ambtenaar heeft wel recht op een toelage onregelmatige dienst over volle uren arbeid verricht op zondag.

Lid 2

De toelage onregelmatige dienst wordt uitgekeerd in de vorm van verlof en bedraagt 25% van de uren.

Lid 3

Het verlof, bedoeld in het tweede lid, wordt op verzoek van de ambtenaar verleend tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid, of aan artikel 6:2:6.

Lid 4

Indien zowel het college als de ambtenaar dat wensen, wordt de toelage, in afwijking van het eerste lid, in geld verstrekt.

Paragraaf 3 Arbeidsduur en vakantie

Artikel 19b:10 Vakantie-uren

Artikel 19b:11 Verplicht vrije periodes

Artikel 19b:12 Vaststellen van het rooster

Artikel 19b:13 Overgangsrecht

Artikel 19b:14 Ontslagbescherming tijdens overgangstermijn

Artikel 19b:15 Samenloop zwangerschaps- en bevallingsverlof met een verplicht vrije periode

Artikel 19b:10 Vakantie-uren

Lid 1

In afwijking van artikel 6:2 is de duur van de vakantie voor de ambtenaar met een volledige betrekking 180 uur, indien

met toepassing van artikel 19b:11 een deel van het jaar is aangemerkt als verplicht vrije periode of

de ambtenaar geen verlof kan opnemen door het toegewezen hebben gekregen van lessen/cursussen

Bij een deeltijdbetrekking geldt de duur van de vakantie naar rato.

Lid 2

De vakantie-uren worden gelijkelijk over de verplicht vrije periodes en eventueel de vrij opneembare vakantie verdeeld, met een maximum van 36 uur per week.

Artikel 19b:11 Verplicht vrije periodes

Lid 1

Het college stelt per cursusjaar 12 weken vast, waarin de ambtenaar verplicht vrij is.

Lid 2

De ambtenaar houdt zich op verzoek van het college gedurende maximaal een week tijdens de verplicht vrije periode beschikbaar voor werkzaamheden.

Lid 3

Afwijkingen van het eerste lid zijn mogelijk indien de ondernemingsraad dan wel de ambtenaar daarmee instemt.

Artikel 19b:12 Vaststellen van het rooster

Lid 1

In afwijking van artikel 4:1, eerste lid, is op de ambtenaar artikel 5.7 van de Arbeidstijdenwet van toepassing.

Lid 2

In aanvulling op artikel 4:2 verstrekt het college zo snel mogelijk maar in ieder geval binnen 2 maanden na ingang van een cursusjaar een rooster van de in dat cursusjaar te werken uren.

Lid 3

Als substantiële wijzigingen optreden in het rooster, verstrekt het college zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen een maand, een aangepast rooster.

Artikel 19b:13 Overgangsrecht

Lid 1

Voor de ambtenaar met een volledige betrekking, die op 31 december 2008 een kortere arbeidsduur heeft dan 1836 uur per jaar, wordt de arbeidsduur met ingang van 1 januari 2009 met 72 uur per jaar verhoogd. Deze verhogingen vinden plaats totdat voor de ambtenaar een arbeidsduur geldt van 1836 uur per jaar. Voor een ambtenaar met een deeltijdbetrekking gelden deze verhogingen naar rato.

Lid 2

Indien een ambtenaar na 1 januari 2009 wordt aangesteld, geldt voor deze ambtenaar een arbeidsduur zoals die geldt voor de ambtenaren, die in dienst zijn van de instelling.

Artikel 19b:14 Ontslagbescherming tijdens overgangstermijn

Tot 1 januari 2012 vindt geen ontslag plaats op grond van artikel 8:3 indien en voor zover dit ontslag uitsluitend wordt veroorzaakt door verhoging van het aantal te werken uren als bedoeld in artikel 19b:13.

Artikel 19b:15 Samenloop zwangerschaps- en bevallingsverlof met een verplicht vrije periode

Lid 1

Bij samenloop van een verplichte vrije periode als bedoeld in artikel 19b:11, eerste lid, met zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft de ambtenaar met een volledige betrekking recht op compensatie van het vakantieverlof tot 144 uur vakantieverlof per jaar.

Lid 2

Een ambtenaar met een deeltijd betrekking heeft naar rato recht op compensatie van het vakantieverlof tot 144 uur vakantieverlof per jaar.

Lid 3

Vakantie voor de gecompenseerde vakantie-uren wordt op verzoek van de ambtenaar verleend tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid, of aan artikel 6:2:6.

Paragraaf 4 Ontslag en uitkeringen

Artikel 19b:16 Overtolligheid

Artikel 19b:17 Reorganisatieontslag en ontslagvolgorde

Artikel 19b:18 Reorganisatieontslag voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van de formele arbeidsduur

Artikel 19b:19 Garantie-uitkering KV

Artikel 19b:16 Overtolligheid

Uiterlijk in de tiende week van elk cursusjaar bekijkt het college of het totaal aantal uren werk voor ambtenaren met dezelfde functie overeenkomt met de totale aanstellingsomvang van deze ambtenaren.

Artikel 19b:17 Reorganisatieontslag en ontslagvolgorde

Lid 1

Bij ontslag op grond van artikel 8:3 wordt, zolang het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, nog niet bestaat, de volgende ontslagvolgorde gehanteerd:

(deeltijd)ontslag verlenen aan ambtenaren die daarvoor in aanmerking wensen te komen;

aanstellingen voor bepaalde tijd niet te verlengen;

(deeltijd)ontslag verlenen aan ambtenaren na toepassing van het afspiegelingsbeginsel in combinatie met anciënniteitsbeginsel.

Lid 2

Bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, wordt binnen categorieën van ambtenaren met dezelfde functies uitgegaan van de volgende drie leeftijdsgroepen:

van 15 tot 30 jaar;

van 30 tot 45 jaar; en

van 45 jaar en ouder.

Lid 3

Het college kan in uitzonderlijke gevallen afwijken van de ontslagvolgorde, genoemd in het tweede lid.

Artikel 19b:18 Reorganisatieontslag voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van de formele arbeidsduur

Lid 1

Dit artikel is van toepassing op de ambtenaar die voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van zijn formele arbeidsduur wordt ontslagen.

Lid 2

Voor de ambtenaar geldt de ontslagvolgorde uit het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid.

Lid 3

Zolang het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, nog niet bestaat, is artikel 19b:17 van overeenkomstige toepassing.

Lid 4

Op de ambtenaar is hoofdstuk 10d niet van toepassing. Ontslag op grond van artikel 8:3 vindt slechts plaats indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen de openbare dienst van de gemeente andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden.

Lid 5

Bij ontslag op grond van artikel 8:3 wordt een opzegtermijn van drie maanden in acht genomen.

Artikel 19b:19 Garantie-uitkering KV

Lid 1

Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder

de ambtenaar: de ambtenaar die voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van zijn formele arbeidsduur wordt ontslagen

minimumuurloon: het naar een uur herleid minimumloon als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Lid 2

De garantie-uitkering KV is de uitkering aan de ambtenaar die:

gedeeltelijk werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:3;

in de 39 weken onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag in tenminste 26 weken als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet werkzaam is geweest;

aantoont dat hij in de periode van vijf jaren onmiddellijk voorafgaand aan het jaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in tenminste vier jaren over 52 of meer dagen per jaar loon heeft ontvangen;

ter zake van het arbeidsurenverlies geen WW-recht heeft.

Lid 3

De duur van de garantie-uitkering KV is afhankelijk van de lengte van het dienstverband bij de instelling. Bij een dienstverband van:

een tot twee jaar is de duur van de uitkering 6 maanden;

twee tot drie jaar is de duur van de uitkering 12 maanden;

drie tot vier jaar is de duur van de uitkering 18 maanden;

ten minste vier jaar is de duur van de uitkering 24 maanden.

Lid 4

De garantie-uitkering KV bedraagt:

gedurende de eerste twaalf maanden 70% van het uurloon op de dag voorafgaand aan het ontslag, vermenigvuldigd met het aantal verloren arbeidsuren, en

vervolgens 70% van het minimumuurloon, vermenigvuldigd met het aantal verloren arbeidsuren.

Lid 5

In afwijking van het tweede tot en met het vierde lid heeft de ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarde in het tweede lid onder c, maar wel aan de overige voorwaarden in het tweede lid, recht op een garantie-uitkering KV gedurende 6 maanden. Deze uitkering bedraagt 70% van het minimumuurloon vermenigvuldigd met het aantal verloren arbeidsuren.

Lid 6

De ambtenaar aan wie een garantie-uitkering KV is toegekend, is verplicht zich in te schrijven als werkzoekende bij het CWI en zich beschikbaar te stellen voor het aannemen van passende werkzaamheden. Daarnaast dient hij alle informatie te verstrekken die voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijk is. Bij het niet nakomen van deze verplichtingen kan het college besluiten de garantie-uitkering (gedeeltelijk) te beëindigen.

Lid 7

Indien de ambtenaar aan wie een garantie-uitkering KV is toegekend, na zijn ontslag nieuwe werkzaamheden ter hand neemt, wordt de garantie-uitkering KV beëindigd met het aantal uren dat de nieuwe werkzaamheden omvat.

Lid 8

Indien het recht op een garantie-uitkering KV op grond van het zevende lid geheel of gedeeltelijk is beëindigd, en vervolgens de werkzaamheden die tot dat eindigen hebben geleid, hebben opgehouden te bestaan, herleeft het recht op de garantie-uitkering KV voor zover er geen nieuwe rechten op enige uitkering uit hoofde van het ontslag uit deze werkzaamheden zijn ontstaan.

Lid 9

Het recht op de garantie-uitkering KV eindigt volledig:

als de ambtenaar ter zake van het arbeidsurenverlies, dat tot het toekennen van een garantie-uitkering heeft geleid, een andere uitkering kan krijgen;

met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de ambtenaar volledig gebruik maakt van het ABP Keuzepensioen;

op de dag na het overlijden van de ambtenaar;

met ingang van de dag waarop de ambtenaar recht krijgt op een WAO- of WIA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

20 Vergoeding piketdiensten beroepsbrandweer

Artikel 20:1:1 Vergoeding piketdienst beroepsbrandweer

De ambtenaar, op wie de verplichting rust zich buiten de voor hem geldende werktijden ter beschikking te houden ten behoeve van de brandweerdienst, heeft aanspraak op een vergoeding.

Artikel 20:1:2 Vergoeding piketdienst beroepsbrandweer

Deze vergoeding bestaat uit verlof, dat door de commandant wordt verleend zo spoedig mogelijk in de regel binnen zes kalenderweken na het tijdvak waarin de ambtenaar zich ter beschikking moest houden. Het verlof bedraagt 16% van het aantal uren, waarin hij zich ter beschikking moest houden, voor zover deze vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag, die daarboven door het college wordt aangewezen en 10% van het aantal uren waarin hij zich ter beschikking moest houden, indien deze uren vielen op andere dagen.

Artikel 20:1:3 Vergoeding piketdienst beroepsbrandweer

Indien naar het oordeel van de commandant het dienstbelang zich verzet tegen het toekennen van verlof, wordt een vergoeding in geld gegeven. De vergoeding bedraagt 16% van het 1/156 gedeelte van het salaris per maand voor elk uur, waarin de ambtenaar zich ter beschikking moet houden, voor zover deze uren vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag die daarboven door het college wordt aangewezen en 10% van dat salarisgedeelte voor elk uur, waarin hij zich ter beschikking moest houden, indien deze uren vielen op andere dagen. De uitbetaling heeft zo spoedig mogelijk plaats.

21 De rechtspositionele erkenning van alternatieve samenlevingsvormen

Artikel 21:1:1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder levenspartner verstaan: een persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en met het oogmerk duurzaam samen te leven een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring, ingericht volgens door het college nader te stellen regels. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt.

Artikel 21:1:2 Gelijkstelling levenspartner met echtgenoot

De bepalingen die gelden voor de gehuwde ambtenaar, zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de ambtenaar met een levenspartner. Waar in deze bepalingen staat "echtgenoot" moet tevens worden gelezen "levenspartner".

Artikel 21:1:3 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 21:1:4 Gelijkstelling levenspartner met echtgenoot

In gevallen waarin dit hoofdstuk niet of niet naar redelijkheid voorziet, treft het college een passende voorziening.

22 Overgangs- en slotbepaling UWO

Artikel 22:1:1 Overgangs- en slotbepaling UWO

Lid 1

Deze regeling treedt uiterlijk in werking op 1 januari 1998.

Lid 2

Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt, dan wel gedeelten daarvan in werking treden, vervallen de bepalingen van het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel van die verordeningen, die tekstueel dan wel materieel gelijkluidend zijn aan de bepalingen van deze regeling.

Lid 3

Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel uit verordeningen vervallen, waardoor aanspraken van individuele ambtenaren in neerwaartse of opwaartse zin worden bijgesteld, vindt overleg plaats over de gevolgen daarvan.

Aanvullende regelingen

Deel I

Gratificatiebeleid, leidraad

Niet-structurele bijzondere beloningsvormen, leidraad

Overwerkvergoeding, uitvoeringsregeling

Deel II

Aanwijzing dienstvrije dagen, regeling

Aanstellingskeuringen, protocol

Algemene dienst, regeling

Bezoldigingsregeling

Flexibilisering arbeidsduur en werktijden, regeling

Klokkenluiders regeling

Nevenwerkzaamheden personeel, reglement

Regels bij ziekte

Reisregeling Veiligheidsregio Limburg-Noord

Richtlijnen met betrekking tot de diensttijd, geldend voor ambtsjubileum

Suppletieregeling, uitvoeringsregeling

Uitkeringsreglement Werkloosheidswet, model

Uitwisseling arbeidsvoorwaarden vakbondscontributie, regeling

Uitwisseling arbeidsvoorwaardentegemoetkoming woon-werkverkeer, regeling

Vakantieregeling

Vergoeding van schade bij gebruik eigen motorvoertuig, regeling

Voorkoming en bestrijding ongewenste omgangsvormen, regeling

Deel III

Arbeidstijdenbesluit brandweer Roermond

Attentiebeleid

Bedrijfsfitness

Beoordelingsgesprekken, regeling

Bezwarenregeling personele aangelegenheden

Buitengewoon verlof voor begeleiding van zieken/invaliden/bejaarden bij reizen in georganiseerd verband, regeling

Dienstrooster

Fietsplan, regeling

Functiebeschrijving en –waardering, regeling

Gedragscode

Kledingreglement

OR reglement

Privacyreglement e-mail en Internetgebruik

PRO-gesprekken, regeling

Rookbeleid

Sociaal statuut organisatieontwikkeling 2012

Stage, uitvoeringsregeling

Telewerken, raamregeling

Verlof, beleidsregels

Werkoverleg, regeling

Werving en selectie, beleidsregels bij

Regeling aanwijzing dienstvrije dagen

Inhoudsopgave

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 1

Lid 1

Een standaard werkdag bedraagt 7,2 uur.

Lid 2

De arbeidsduur op jaarbasis bedraagt 1804 uur netto.

Lid 3

Voor de parttimer wordt de arbeidsduur van zijn aanstelling naar rato vastgesteld.

Artikel 2

De aangewezen dagen als bedoeld in artikel 4:2:1, lid 4, van deel I zijn:

Carnavalsmaandag en –dinsdag;

goede vrijdag;

de vijfde mei.

Artikel 3

Deze regeling gaat in per 1 januari 2002

Regeling algemene dienst

Inhoudsopgave

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Inzetbaarheid

Artikel 3 Termijnen

Artikel 4 Jaarplancyclus

Artikel 5 Ondersteuning

Artikel 6 Voorkeurspositie

Artikel 7 Hardheidsclausule

Artikel 8 Inwerkingtreding

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

medewerker: de ambtenaar in de zin van de CAR-UWO, deel l van de AVR, dan wel degene met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten;

passende functie: een functie die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijke omstandigheden, kennis vaardigheden en vooruitzichten kan vervullen; onder persoonlijke omstandigheden en vooruitzichten kunnen worden verstaan: interesse, gezondheid, opleiding scholing en salarispositie.

Artikel 2 Inzetbaarheid

Medewerkers in algemene dienst zijn in principe inzetbaar binnen de gehele organisatie op passende structurele en -tijdelijke functies en op projecten met passende werkzaamheden.

Artikel 3 Termijnen

Lid 1

Nieuw in dienst tredende medewerkers en zittende medewerkers waarvan de functie gebonden aanstelling per 1 januari 2013 van rechtswege is omgezet in een aanstelling in algemene dienst, worden voor een periode van ongeveer 5 jaar in de functie geplaatst waarop ze respectievelijk hebben gesolliciteerd of die ze op de dag voor omzetting vervulden.

Lid 2

De termijn bedoeld in het eerste lid kan na afloop worden verlengd. Leidinggevende en medewerker bepalen in overleg de duur van de verlenging.

Lid 3

De termijn wordt telkens automatisch met één jaar verlengd, indien de medewerker voor of met het aflopen van de termijn niet in een andere functie is geplaatst of ingeval er geen nieuwe afspraken zijn gemaakt over de termijn van voortzetting/verlenging van de plaatsing in de huidige functie.

Artikel 4 Jaarplancyclus

Lid 1

Gesprekken over de inzetbaarheid van de medewerker binnen de organisatie worden gevoerd binnen het kader van de Jaarplancyclus (PRO-gesprek).

Lid 2

Leidinggevende en medewerker maken jaarlijks concrete afspraken over ontwikkeling en opleiding gericht op inzetbaarheid in de huidige functie (effectiviteit) of over doorstroom naar een andere passende functie (loopbaanplan). De leidinggevende houdt bij het maken van de afspraken over ontwikkeling, opleiding of doorstroming, voor zover relevant, rekening met de persoonlijke situatie van de medewerker (leeftijd, gezondheid, gezinssituatie enz.).

Lid 3

De leidinggevende faciliteert de medewerker in het realiseren van de afspraken over opleiding en ontwikkeling met inachtneming van het gestelde in Hoofdstuk 17 CAR-UWO, deel l van de AVR.

Lid 4

De medewerker kan in het kader van mobiliteit (doorstroom ten bate van blijvende inzetbaarheid en effectiviteit) niet worden verplicht een hem aangeboden passende functie te accepteren. De medewerker behoort een weigering echter wel te beargumenteren.

Artikel 5 Ondersteuning

Lid 1

P&O ondersteunt de leidinggevende en de medewerker bij het opstellen en het realiseren van een loopbaanplan.

Lid 2

Medewerkers die zich willen oriënteren op een vervolgfunctie, worden in de gelegenheid gesteld een loopbaantest af te leggen.

Artikel 6 Voorkeurspositie

Medewerkers in algemene dienst die in overleg met hun leidinggevende een loopbaanplan hebben opgesteld, hebben na herplaatsingskandidaten (als gevolg van reorganisatie of arbeidsongeschiktheid) een voorkeurspositie bij het vervullen van vacatures op hetzelfde niveau als de functie die zij vervullen, mits zij voldoen aan de functie-eisen.

Artikel 7 Hardheidsclausule

In die gevallen waarin (de toepassing van) deze regeling voor de medewerker onbedoeld tot een onbillijke of onredelijke situatie leidt, kan het DB van deze regeling afwijken.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze regeling kan worden aangehaald als "Regeling Algemene Dienst" en treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Arbeidstijdenbesluit brandweer Roermond

Inhoudsopgave

1 Inleiding

2 Doorlopen traject

3 Oud dienstrooster (voor 1-1-2008)

4 Uitgangspunten nieuwe dienstrooster (per 1-1-2009)

5 Het nieuwe dienstrooster (per 1-1-2009)

6 Vakantie en verlof 24-uursdienstmedewerker

7 Consignatie R1

8 Geoefendheid

9 Dagindeling (concept)

10 Vrijwilligers

11 Organisatorische wijzigingen M.I.V. 1-1-2008

Bijlage 1 Dagindeling 24-uurswacht

Bijlage 2 Organisatie aanpassingen als gevolg van de invoering 48-urige werkweek

Een nieuw rooster Datum: november 2008 Versie: 2.2

Wijzigingen
Datum / versie / doorHoofdstuk
29-11-2007 / versie 1.2 / L.C.W. HanssenH7 Vakantie en verlof H8 Consignatie / piket
 Er zal nog een officiële regeling aanvullende arbeidsvoorwaarden en een werktijdenregeling medewerker 24-uursdienst worden opgemaakt.
25-10-2008 / versie 2.0 / A.P.P. WollersheimGehele herziening

1 Inleiding

Op 1 juni 2006 is het nieuwe Arbeidstijdenbesluit van kracht geworden. Dit houdt voor de brandweer t.a.v. aanwezigheidsdiensten in dat:

gemiddeld 48 uren per week in elke periode van 26 weken arbeid wordt verricht;

voorafgaand en aansluitend aan een wachtdienst er 11 uur rust is; - ten hoogste 62 maal in een periode van 26 weken een aanwezigheidsdienst wordt opgelegd.

Met een opt-out regeling kan het aantal werkuren verder opgehoogd worden tot gemiddeld maximaal 60 uur per week.

Op 7 maart 2007 is een akkoord tussen het VNG en de vakbonden getekend. Op 26 april 2007 zijn nog enkele aanpassingen hieraan toegevoegd. In het akkoord is geregeld dat salaris en toelagen ongewijzigd blijven bij een 48-urige werkweek. De werkgever heeft hierbij de verplichting om binnen een 48-uurrooster tot een zodanige verdeling te komen van de onderscheiden wacht-, slaap- en productieve uren, dat er een salaris in overeenstemming met de volledige betrekking wordt verdiend. Verder is gesteld dat ondanks de 6 uur kleinere aanwezigheid per week de geoefendheid niet achteruit mag gaan. Werkgevers mogen daartoe dagdiensten inroosteren ten behoeve van het verbeteren van het oefenen. Het uitvoeren van werkzaamheden in het weekend behoort tot de mogelijkheden.

In het rooster van voor 1-1-2008 was een 24-uursdienstmedewerker gemiddeld 54 uur aanwezig per week. Om te voldoen aan het gewijzigde Arbeidstijdenbesluit mag een 24- uursdienstmedewerker nog maar gemiddeld 48 uur per week aanwezig zijn. Het rooster is daarom met ingang van 1-1-2008 aangepast. De invoering van de 48-urige werkweek heeft daarnaast ook gevolgen voor de benodigde formatie en organisatie om dit nieuwe rooster te draaien.

Het gewijzigde rooster is op 1-1-2008 in werking getreden. Het invoeren van een nieuw rooster is niet eenvoudig gebleken. De combinatie van 24-uursdienstpersoneel, vrijwilligers en dagdienstmedewerkers maakt het rooster complex. Dat er gaandeweg punten naar boven zijn gekomen die beter op een andere manier georganiseerd kunnen worden is enigszins voorspelbaar. Op grond van haar instemmingsrecht heeft de Ondernemingsraad voorwaarden verbonden aan de invoering van het gewijzigde dienstrooster. De voorwaarden betreffen o.a. het periodiek evalueren van het rooster in 2008. Op grond van deze evaluaties zijn er diverse verbetervoorstellen gedaan voor het nieuwe dienstrooster.

Doel en uitgangspunten:

In deze notitie worden de uitgangspunten en kaders van het nieuwe dienstrooster vastgelegd waarmee voldaan wordt aan de gewijzigde Arbeidstijdenwet en –besluit.

De verbetervoorstellen uit de periodieke evaluaties in 2008 van het dienstrooster zijn in deze notitie meegenomen. Het merendeel van de knelpunten is daarmee verholpen.

Een van de uitgangspunten is dat het rooster tot doel heeft de productieve uren te vergroten wat mede ten goede komt aan het verbeteren van de vakbekwaamheid van het brandweerpersoneel en het verrichten van uiteenlopende kazernewerkzaamheden.

Een ander uitgangspunt is dat de paraatheid op een zo efficiënt mogelijke wijze wordt georganiseerd. Dit houdt in dat er niet meer personeel ingeroosterd zal worden dan noodzakelijk voor het waarborgen van de minimale paraatheid.

Ten slotte wordt er geen gebruik gemaakt van de opt-out regeling voor de invulling van het nieuwe dienstrooster.

Afkadering:

De afschaffing van het flo, de invulling van het tweede loopbaanbeleid en de uitwerking van de rechtspositieregelingen in de RAGR worden in deze notitie niet inhoudelijk besproken.

2 Doorlopen traject

In maart 2007 is gestart met het traject om te komen tot een nieuw rooster. Er zijn drie werkgroepen in het leven geroepen te weten:

werkgroep 24-uursdienst personeel

werkgroep vrijwilligers

werkgroep dagdienstpersoneel

In deze werkgroepen namen ook personeelsadviseurs deel.

Omdat het gemiddeld aantal uren per week afnam van 54 uur naar 48 uur zijn voorstellen gedaan voor vijf nieuwe formatieplaatsen ten behoeve van de 24-uursdienst (3 fte), opleiden en oefenen (1 fte) en beheer (1 fte). Deze formatieplaatsen worden in 2008 allen ingevuld.

Tevens liep nog een project om te komen tot een uitbreiding van de minimumbezetting naar 8 man. Hiervoor is voor de begroting 2008 een prioriteit gesteld voor een tweetal formatieplaatsen ten behoeve van de 24-uursdienst. Door het uitblijven van overeenstemming met de all-in gemeenten worden deze twee formatieplaatsen in 2008 niet ingevuld.

Desondanks gaat het nieuwe dienstrooster uit van het structureel inroosteren van 8 medewerkers. Het dienstrooster laat toe dat in bijzondere omstandigheden de bezetting incidenteel verlaagd wordt tot 7 medewerkers.

De ploegen zijn in september en oktober 2007 in 2 sessies voorgelicht en zijn er vragen beantwoord. Hierbij was ook een afvaardiging van de OR aanwezig en de personeelsadviseur. Vervolgens heeft er een voorlichting voor de OR plaats gevonden.

De vrijwilligers zijn in augustus 2007, voor zover er uitsluitsel gegeven kon worden, voorgelicht. In oktober 2007 zijn de vrijwillige ploegchefs bijgesproken. Ten slotte is in november 2007 wederom een voorlichting aan de vrijwilligers gegeven.

Met het dagdienstpersoneel is in oktober 2007 overleg gevoerd.

De ondernemingsraad heeft in december 2007 haar instemming verleend aan het nieuwe dienstrooster van de brandweer onder de voorwaarde dat het jaar 2008 als een proefjaar zal worden beschouwd. In de brief van de OR van 8 februari 2008 worden hieraan voorwaarden verbonden met betrekking tot de evaluatie van het rooster en de notitie betreffende de verplichtingen en vergoedingen van de vrijwilligers.

Bij het invoeren van het nieuwe dienstrooster is de afspraak gemaakt met de OR dat op een tweetal momenten (1 mei en 1 oktober 2008) evaluaties van het rooster dienen plaats te vinden. Hieraan is invulling gegeven door de gehouden evaluaties op 31 maart, 4 juli (ingelast overleg op verzoek van de OR en 24-uursdienst), 27 augustus en 6 november 2008. Aan deze evaluaties namen deel vertegenwoordigers van de drie beroepsploegen, de vrijwilligers van de post Roermond, de dagdienst, de OR, de teamleider 24 uurdienst, het afdelingshoofd repressie en een personeelsadviseur. In de evaluaties zijn ook andere knelpunten naar voren gekomen dan de door de OR in haar instemmingsbrief genoemde knelpunten. Bij het opstellen van deze nota is rekening gehouden met de aangedragen oplossingen voor alle besproken knelpunten in het dienstrooster in het proefjaar 2008.

3 Oud dienstrooster (voor 1-1-2008)

Het beroepspersoneel in operationele dienst van de gemeente Roermond werkt in een gecombineerd rooster. Dit houdt in dat er zowel 24-uurs als 12-uurswachten worden gedraaid. Ook worden delen van het rooster ingevuld door vrijwilligers en dagdienstmedewerkers. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid om delen van dagen ingeroosterd te worden. In de onderstaande tabel zijn de roostermogelijkheden aangegeven.

A17:00-19:00
D07:30-17:00
D107:30-13:00
D213:00-19:00
DA07:30-19:00
DD07:30-17:00
2407:30-07:30
N19:00-07:30

Tabel 1 mogelijkheden binnen het oude rooster.

Er zijn ook reservewachten voor 24-uursdienst medewerkers ingepland, welke opgeroepen kunnen worden bij een ziekmelding. In het oude rooster is iedere beroepsbrandwacht gemiddeld 54 uur per week aanwezig. De 22 24-uursdienstmedewerkers zijn verdeeld over twee ploegen van elk 11 man sterk. Elke ploeg heeft een ploegchef, twee bevelvoerders en 8 (hoofd)brandwachten. De diverse functies en specialismen worden door de ploegleden ingevuld. Naast het oefenen heeft iedereen andere werkzaamheden en taken die uitgevoerd moeten worden. De planning van de diensten worden door de ploegchef en bij diens afwezigheid door de bevelvoerders gedaan. De dagdienst is verantwoordelijk voor de invulling van de “B” op werkdagen van 07:30 uur tot 17:00 uur. Hiermee wordt overdag een minimale bezetting gegarandeerd van 7 man.

De paraatheid van minimaal 7 man wordt in het oude rooster als volgt gegarandeerd:

Dag (ma t/m vr): minimaal 6 parate 24-uursdienstmedewerkers aangevuld met een dagdienstmedewerker (de “B”) van 07.30 tot 17.00 uur.

Avond/nacht/weekend/feestdagen: minimaal 4 parate 24-uursdienstmedewerkers aangevuld met 3 vrijwilligers.

Het komt in het oude rooster regelmatig voor dat op werkdagen meer dan de minimaal vereiste 6 24-uursdienstmedewerkers op dienst zijn, waardoor de sterkte groter is dan de vereiste 7 parate medewerkers. Verlofopname door een 24-uursdienstmedewerker is niet verplicht in deze situatie.

4 Uitgangspunten nieuwe dienstrooster (per 1-1-2009)

Voor het opstellen van het rooster is uitgegaan van een aantal uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn:

Het rooster voldoet aan het arbeidstijdenbesluit

Een medewerker (24-uursdienst, dagdienst of vrijwilliger) die ingeroosterd is voor een parate dienst is altijd beschikbaar voor de uitruk

Het dienstrooster maakt het mogelijk om naast de ingeplande diensten ook andere dienstactiviteiten buiten het rooster uit te voeren zoals opleiding en oefening, het bijwonen van vergaderingen, etc.

In het rooster is ruimte voor de opvang van ziekte en bijzonder verlof

In het reguliere rooster is de vereiste parate bezetting gelijk aan 8 medewerkers. In het vakantierooster is de vereiste parate bezetting gelijk aan 7 medewerkers. Er wordt gestreefd naar een parate bezetting van 8 medewerkers in het vakantierooster.

Het aantal ingeroosterde medewerkers is gebaseerd op de gewenste parate sterkte. Er worden niet meer medewerkers ingeroosterd dan noodzakelijk om de vereiste parate bezetting te kunnen garanderen.

In het rooster wordt uitgegaan van 12-uurs en 24-uurs wachten (of diensten)

Er wordt geen gebruik gemaakt van de opt-out regeling voor het inroosteren van individuele medewerkers

De aanbevelingen uit de evaluaties van het nieuwe rooster gehouden in 2008, worden verwerkt in het dienstrooster per 1-1-2009.

De gemeentelijke arbeidsvoorwaarden zijn leidend voor het rooster

5 Het nieuwe dienstrooster (per 1-1-2009)

Op basis van de uitgangspunten is een nieuw dienstrooster opgesteld. Het rooster kent 12-uurs en 24-uurswachten. Dagelijks worden er niet meer dan 8 medewerkers ingepland voor de wacht (met uitzondering van 7 man in de vakantieperiode). Hierdoor wordt op een zo efficiënt mogelijke wijze omgegaan met de beschikbare capaciteit.

De te verrichten 12-uurs en 24-uurswachten worden voor iedere medewerker in het rooster ingepland. Dit houdt in dat het voor iedereen bekend is wanneer er een wacht gedraaid moet worden.

In tabel 1 zijn alle voorkomende wachtdiensten die in het dienstrooster kunnen worden ingepland vermeld.

WachtTijdstipOmschrijvingIn te vullen door
D07:00-19:0012-uurswacht overdag24-uursdienst / dagdienst / vrijwilliger op niet werkdagen
N19:00-07:0012-uurswacht avond/nachtVrijwilliger / dagdienst
2407:00-07:0024-uurswacht24-uursdienst / vrijwilliger op niet werkdagen
R107:00-08:00Reservedienst (consignatie)24-uursdienst
24R107:00-07:0024-uurswacht c.q. verlofbuffer24-uursdienst

Tabel 2 Mogelijkheden wachtdiensten

Op basis van deze wachtdiensten kan een basisrooster (een stempel) gemaakt worden. Het stempel voor het rooster van 2009 ziet er als volgt uit:

Tabel 3 stempel rooster

Het stempel is de basis voor een roostercyclus van 24 weken. In deze cyclus is het aantal verschillende wachten voor iedere 24-uursdienstmedewerker gelijk. Dit betekent dat in deze cyclus, door de week en in de weekenden, de 24-uursdienstmedewerkers voor evenveel diensten worden ingepland. Het basisrooster is ook zodanig opgesteld dat de diensten zo gelijkmatig mogelijk worden verdeeld in het rooster.

Voor elke 24-uursdienstmedewerkers wordt jaarlijks een urencontract gemaakt. De te werken uren en het te ontvangen verlof worden berekend volgens de gebruikelijke gemeentelijke uren en verlofberekening.

Naast het hierboven beschreven reguliere rooster is er een afwijkend vakantierooster. Het inplannen van medewerkers geschied volgens de onderstaande afspraken:

Inplanting van personeel in het reguliere rooster Het reguliere rooster kent een parate bezetting van 8 man. In bijzondere omstandigheden (bijv. bij ziekte) kan de parate bezetting terug naar 7 man. Er wordt voor aanvulling gezorgd.

De vrijwilligers van de post Roermond worden op werkdagen voor twee 12-uursdiensten ingepland (vergelijk: in het oude rooster was dit aantal drie). In het weekend worden de vrijwilligers voor zes 12-uursdiensten ingepland. Indien er knelpunten zijn met het inplannen van de vrijwilligers van de post Roermond, bestaat de mogelijkheid om vrijwilligers van de andere posten in te plannen. De medewerkers van de dagdienst worden op werkdagen voor twee 12-uursdiensten ingepland.

De medewerkers worden als volgt in het reguliere rooster ingepland:

De 24-uursdienstmedewerkers worden in het reguliere rooster gemiddeld 40 uur per week ingepland. Bij ‘acute’ ziekte van een 24-uursdienstmedewerker gaat de parate sterkte terug naar 7 man Bij ziekte van een dagdienstmedewerker zal binnen de dagdienst naar vervanging worden gezocht.

Inplanning van personeel in het vakantierooster In de vakantieperiode wordt een afwijkend rooster gedraaid. Het vakantierooster geldt voor een periode van 9 weken. In deze periode kan elke 24-uursdienstmedewerker 3 weken aaneensluitend zomerverlof genieten. Het vakantierooster houdt ook rekening met het feit dat dagdienst en vrijwillige medewerkers “schaarser” zijn als gevolg van het genieten van hun zomervakantie. De dagdienstmedewerkers zijn daarom vrij gepland. Het aantal parate vrijwilligers in het weekend is teruggebracht van 3 naar 2 man.

De R1 is de eerste reserve bij ziekte van een 24-uursdienstmedewerker (beroeps), indien een beroepsmedewerker zich ziek meldt. Bij ziekte van een 24-uursdienstmedewerker zal de R1 (de geconsigneerde reserve) opgeroepen worden. De R1 wordt niet gebruikt voor opvang van langdurige ziekte.

Het aantal in te plannen diensten per week bedraagt:

24-uursdienst:35 x 24 uurswachten 10 x 12 uurswachten
Dagdienst:0 x 12-uurwachten
Vrijwilligers:10 x 12-uurswachten (ma t/m vr) 4 x 24 uurswachten óf 8 x 12 uurswachten (za en zo)

In het vakantierooster zijn de medewerkers over een periode van 9 weken gemiddeld 48 uur per week ingepland.

Er wordt gestreefd naar een bezetting van 8 man op termijn in het vakantierooster.

Aantal beschikbare (in te plannen) parate uren per 24-uursdienst medewerker per jaar Hieronder volgt een berekening van het basis aantal in te plannen uren per 24-uurdienst medewerker uitgaande van een 48-urige werkweek:

Aantal weken per jaar:52,18 weken
Aanwezigheidsuren per week per persoon:48 uur
Bruto aanwezigheid per persoon in een 48 uursrooster:2504,57 uur
Bruto aanwezigheid per persoon in 36 uursrooster:1878,43 uur
Roosterfactor:1,33
Feestdagencompensatie:72 uur (in 2009 gelijk aan 10* 7,2 uur)
Verlofuren (basisverlof)166 uur

Netto aanwezige (beschikbare) uren per medewerker in een 48 uursrooster is gelijk aan: Bruto aanwezigheid in een 48 uursrooster – (feestdagencompensatie + verlof) x roosterfactor = 2504,57 – (72+166)*1,33 = 2.188 uur.

Een 24-uursdienstmedewerker kan in 2009 voor maximaal 2.188 uur ingepland worden in een rooster, uitgaande van een 48-urige werkweek. (Teruggerekend naar een 36-urige werkweek is het aantal gelijk aan 1.645 uur)

Aantal ingeplande parate uren per 24-uursdienst medewerker per jaar conform het reguliereen vakantierooster Hieronder volgt een berekening van het aantal ingeplande uren volgens het reguliere- en vakantierooster

Reguliere rooster: (35 diensten/week x 24 uur + 10 diensten/week x12 uur) x 43,18 weken = 41.453 uren per jaar per 24 medewerkers.

Vakantierooster: (35 diensten/week x 24 uur + 10 diensten/week x12 uur) x 9 weken = 8.640 uur per jaar per 24 medewerkers.

Totaal ingeplande uren: 41.453 + 8.640 = 50.093 uur per jaar per 24 medewerkers Ofwel 2.087 uur per jaar per medewerker

Aantal niet ingeplande beschikbare uren (het ‘rugzakje’) per 24-uursdienst medewerker per jaar Het aantal niet ingeplande parate uren bedraagt 2.188 - 2.087 = 101 uur per jaar per medewerker. Niet ingeplande beschikbare uren vormen als het ware een ‘rugzakje’ voor de medewerker waarmee andere activiteiten dan de wachtdiensten kunnen worden verricht.

De niet ingeplande beschikbare uren worden gebruikt om een tiental terugkomdagen voor de drie ploegen mogelijk te maken. Deze terugkomdagen worden gebruikt om de medewerkers de gelegenheid te geven zich te bekwamen in hun vak (door opleiding en oefening) zonder dat ze zich beschikbaar moeten houden voor de uitruk. Het gaat hierbij om oefeningen als duiken, inzet gaspakken team, realistische oefeningen in oefencentra, vaaroefeningen, etc.

Additioneel leeftijdsverlof (aanvullend op het basisverlof) kan ook door de beschikbare uren in het rugzakje worden opgevangen.

Ziekte wordt opgevangen in het reguliere rooster door de bezetting te verlagen naar 7 man. Reservering van extra beschikbare uren in het rugzakje voor het oproepen van een vrij geplande medewerker is hierdoor niet meer noodzakelijk. Bij langdurige ziekte van een medewerker zal de dienst naar een oplossing zoeken om de zieke medewerker te vervangen (bijv. door inhuur). De zieke werknemer uit de 24 uurs dienst die in dagdienst kan gaan werken (met instemming van de bedrijfsarts) krijgt de eerste week van zijn ziekteverlof de tijd om regelingen te treffen m.b.t. kinderopvang in de thuissituatie. Met ingang van de tweede week van zijn ziekteverlof start zijn dagdienst. De gewerkte uren worden in overleg met het afdelingshoofd verrekend, afhankelijk van de persoonlijke situatie.

Ook in geval van bijzonder verlof voor een medewerker, zal de dienst de structurele afwezigheid van de medewerker opvangen (bijv door inhuur). Bij incidenteel kortdurend bijzonder verlof zal de bezetting in het reguliere rooster ook verlaagd worden naar 7 man.

De beschikbare uren in het ‘rugzakje’ kunnen worden aangevuld door het vrijplannen van een medewerker voor een 24R1 wacht in het weekend.

Voor het kunnen volgen van reguliere brandweeropleidingen kunnen medewerkers beschikken over vrij beschikbare uren in het ‘rugzakje’. Door medewerkers vrij te roosteren voor een 24R1 wachtdienst wordt het rugzakje gevuld met 24 extra beschikbare uren voor het volgen van de opleiding.

Indien een opleiding tijdens een geplande dienst plaats vindt, wordt de medewerker in de gelegenheid gesteld om deze opleiding te volgen. De medewerker wordt dan voor de duur van de cursus uitgepland voor de parate dienst. Indien een medewerker op een zaterdag een opleiding moet volgen, wordt de tijd x de roosterfactor (1,33) gecompenseerd.

Op bovenstaande wijze is het mogelijk om een rooster op maat te maken voor elke medewerker. Door te plannen op maat kan er rekening gehouden worden met bijzondere verloven van de medewerkers. Hiermee wordt tevens voorkomen dat een medewerker onbenutte beschikbare uren in het rugzakje opbouwt. Dit wordt op individueel niveau gemonitord.

6 Vakantie en verlof 24-uursdienstmedewerker

Zoals eerder aangegeven worden in het nieuwe rooster enkel de beschikbare uren, de uren waarin men moet werken, ingepland. Voor de zomervakantie is rekening gehouden met een periode van 3 maal 3 weken waarin iedere 24-uursdienstmedewerker drie weken aaneengesloten zomerverlof kan opnemen. De verlofopname in de zomerperiode zal in onderling overleg plaats vinden. In deze periode wordt het drie ploegensysteem losgelaten en wordt er gewerkt met één grote poule van medewerkers waaruit iedereen wordt ingeroosterd. In deze periode wordt de bijdrage van het dagdienstpersoneel naar nul teruggebracht.

Iedere medewerker zal in de gelegenheid worden gesteld om voorafgaand aan het kalenderjaar zijn verlofwensen voor bijzondere feestdagen kenbaar te maken. Het inroosteren voor Kerst en Nieuwjaar zal plaatsvinden op basis van vrije instroom.

Aangezien er ingeroosterd wordt op basis van beschikbare (te werken) uren kan er geen verlof worden opgenomen zoals dat binnen het oude rooster (voor 1-1-2008) mogelijk was met behulp van een verlofkaart.

Als een medewerker alsnog verlof wil voor een ingeplande dienst, dan zal de paraatheid geborgd moeten worden door een collega uit een andere ploeg. Het verkrijgen van verlof voor een ingeplande dienst is dus mogelijk door ruilingen toe te passen. De medewerker moet hiervoor een verlofruilaanvraag indienen. Voor deze verlofruilaanvraag gelden de volgende spelregels: De medewerker dient een formele verlofruilaanvraag in bij de teamleider met een verlofbriefje. De teamleider zal zich tot het uiterste inspannen om tegemoet te komen aan dit verzoek door middel van een dienstruil of . Er wordt uitgegaan van maximaal 8 gegarandeerde verlofruilverzoeken per jaar per medewerker. Na 8 gegarandeerde verlofruilverzoeken zal de teamleider een nieuw verzoek pas inwilligen indien de bedrijfsvoering dit toelaat.

Het bijkomende voordeel van een verlofruil is dat er geen extra uren worden opgebouwd ten gunste van het ’rugzakje’, welke vervolgens weer op een later moment moeten worden ingeroosterd.

Ruilingen met de R2 (de gegarandeerde verlofplaats) vindt enkel plaats op basis van vrijwilligheid.

7 Consignatie R1

In het vakantierooster is sprake van een consignatie van de R1-medewerker van 07.00 uur tot 08.00 uur. De consignatie van deze medewerker is bedoeld voor de opvang van een zieke 24- uursdienstmedewerker bij aanvang van de dienst ‘s ochtends. Ziekte tijdens een avond/ nacht dienst wordt zoveel mogelijk opvangen door de inzet van een extra vrijwilliger.

De regels voor de R1 zijn;

Gedurende een uur, van 07:00 uur tot 08:00 uur, is de R1 medewerker beschikbaar (geconsigneerd).

Het consignatie-uur wordt vergoed conform de 10/16 regeling

Indien opkomst noodzakelijk is dan wordt de R1 door de bevelvoerder van dienst gebeld.

Indien de R1 op dienst moet komen, begint zijn dienst alsnog om 07.00 uur. Het arbeidstijdenbesluit is ook in deze situatie van toepassing. De teamleider of de bevelvoerder van dienst draagt vervolgens zorg voor een (structurele) vervanging van de ziek gemelde medewerker zodat de R1 z.s.m. weer naar huis kan.

Mocht er sprake zijn van een tweede ziektemelding gedurende het verloop van de dag, dan zal de teamleider een vervanger aanzoeken binnen de aanwezige dagdienst of een vrijwilliger of een 24-uursdienstmedewerker oproepen (op vrijwillige basis).

Bij langdurige ziekte zal de dienst naar een oplossing zoeken. De langdurige zieke medewerker wordt in principe niet door de R1 opgevangen.

8 Geoefendheid

In het akkoord tussen werkgevers en VNG is overeengekomen dat de geoefendheid van het gekazerneerde brandweerpersoneel (waar nodig) wordt verbeterd. Om hier invulling aan te geven zullen er oefeningen plaats vinden op drie niveaus:

Avondinstructies: De avondinstructies zijn kortdurende basisoefeningen waarbij een enkel aspect aan bod komt. Deze oefeningen duren 1,25 uur. Deze zullen bij de wisseling van de wacht in de avonduren worden gehouden op werkdagen. Op deze avonden zijn er ook vrijwillige en dagdienst medewerkers ingepland. De gezamenlijke avondoefeningen van de wacht bevorderen de vakbekwaamheid van het brandweerpersoneel en de onderlinge samenwerking. Op woensdag en vrijdag is er een sportinstructie gepland.

Middagoefeningen op werkdagen: Het gaat hier om basis- en specialistische oefeningen conform de leidraad oefenen tijdens de parate dienst. Dit zijn oefeningen die ingepland staan in het dagrooster. De parate ploeg zal de oefeningen draaien. De paraatheid komt hierbij niet in het gedrang.

Terugkomdagen: Oefeningen waarbij de medewerkers niet paraat kunnen zijn, worden buiten het parate rooster ingepland. Gedacht moet worden aan realistische oefeningen in oefencentra, duiken gaspakoefeningen, varen e.d. Jaarlijks worden er een tiental terugkomdagen voor de drie beroepsploegen ingepland, buiten het parate rooster om.

9 Dagindeling (concept)

De werk-, wacht- en rusttijden voor de medewerkers van de wacht zijn voor maandag t/m zondag in dagindeling vastgelegd (zie bijlage 1). De dagindeling weerspiegeld de afspraken die gemaakt zijn tussen werkgevers en werknemers over het vergroten van het aantal productieve uren en het verbeteren van de geoefendheid als gevolg van de invoering van de 48-urige werkweek.

Het aantal productieve werkuren bedraagt:

tijdens een 24-uursdienst op werkdagen 11 uur

tijdens een 24-uursdienst in het weekend 5 uur

tijdens een 12-uursdienst op werkdagen 9 ½ uur

Appèl Voorafgaand aan elke 12-uursdienst zal er een appèl plaats vinden. Reden hiervoor is dat om de 12-uur de samenstelling van de ploeg wijzigt. In het weekend is het mogelijk dat er geen wijziging plaats vindt als iedereen is ingepland voor een 24-uursdienst. Toch is ook in het weekend standaard een avondappèl ingesteld om de onderlinge afstemming en overleg te bevorderen. Door de week wordt aansluitend aan het avondappèl een gezamenlijke basisoefening verricht waardoor de onderlinge samenwerking en individuele vakbekwaamheid wordt bevorderd.

10 Vrijwilligers

Vrijwilligers worden ingepland conform het arbeidstijdenbesluit. Dit betekent een vrijwilliger niet meer dan gemiddeld 48 uur per week bezig is met reguliere brandweeractiviteiten zoals oefenen of een wachtdienst. Uitgaande dat elke vrijwilliger 40 uur per week werkt in zijn regulier beroep zouden er 8 uur per week resteren voor brandweeractiviteiten. Voor de vrijwilliger geldt dat oefenen en het draaien van wachten als (aanwezigheid)uren moeten worden gezien. Uren welke voor alarmmeldingen worden gemaakt zijn echter géén aanwezigheidsuren.

Als ervan uit wordt gegaan dat door een vrijwilliger 2 uur per week wordt geoefend, dan blijven er per week nog 6 uur over die voor het invullen van een wacht gebruikt zouden kunnen worden. Per twee weken is dit één 12-uursdienst die een vrijwilliger kan draaien. Per week worden de vrijwilligers gemiddeld voor 21,3 12-uurswachten ingeroosterd. Het is dus theoretisch mogelijk om met 43 vrijwilligers het rooster te draaien. Het formatieve aantal vrijwilligers verbonden aan de post Roermond bedraagt 57. Dit aantal is ruim voldoende om het rooster te kunnen draaien én het aantal diensten voor de vrijwilligers te beperken tot maximaal één 12-uursdienst per twee weken. De vrijwilligers van de posten Swalmen, Montfort, Stevensweert, Wessem en Thorn kunnen indien gewenst ook worden opgeroepen voor 12-uursdiensten.

11 Organisatorische wijzigingen M.I.V. 1-1-2008

De invoering van het nieuwe dienstrooster heeft een aantal organisatorische wijzigingen tot gevolg, te weten:

indeling ploegen

organisatiewijziging

Ad 1. De twee beroepsploegen ploegen bestonden voor 1-1-2008 elk uit 11 medewerkers. In het nieuwe rooster wordt er gewerkt met drie ploegen van elk 8 medewerkers. De medewerkers zijn als gevolg hiervan opnieuw ingedeeld in ploegen. Uitgangspunten bij de nieuwe indeling waren de functie binnen de repressieve organisatie en de taken die in de ‘koude’ organisatie werden verricht.

Ad 2. Door het nieuwe rooster is de ploeggrootte kleiner geworden en is het aantal diensten per medewerker per week afgenomen. Dit heeft tot gevolg dat de contactmomenten tussen de voormalige ploegchefs en ploegleden afnemen. Om het sturingsprobleem op te lossen is er een organisatiewijziging doorgevoerd. De functie van ploegchef is komen te vervallen en binnen elke ploeg zijn twee bevelvoerders aangesteld. De bevelvoerders hebben o.a. als taak om de dag te begeleiden en om met het vak bezig te zijn door verdieping van kennis, oefenen e.d. Voor de aansturing van de ploegen is een teamleider in dagdienst aangesteld die tevens de verantwoordelijkheid heeft over het rooster. Het bureau opleiden en oefenen (bestaand) en bureau beheer (nieuw), zal faciliterend naar het 24-uursdienstpersoneel optreden. Dit houdt in dat oefeningen en werkzaamheden meer voorbereid moeten worden. Oefeningen en werkzaamheden worden bij het ochtendappel uitgezet. In bijlage 2 wordt de organisatiewijziging uitgebreid toegelicht.

Bijlage 1 Dagindeling 24-uurswacht

Maandag: 07.00 Dienstwissel / ochtendappel 07.15 Controle voertuigen/uitrusting 07.30 Grote controle voertuigen 09.45 Koffie pauze 10.00 Voortgang ochtendprogramma 12.15 Middag pauze 13.15 Werkzaamheden TD 15.45 Thee pauze 16.00 Voortgang middagprogramma 16.30 Werkoverleg A/B/C 17.30 Opruimen 18.00 Pauze 19.00 Avondappel / controle voertuigen / uitrusting 19.15 Avond instructie 20.30 Vrije wacht 23.00 Nachtrust 06.30 Opstaan

Dinsdag: 07.00 Dienstwissel / ochtendappel 07.15 Controle voertuigen/uitrusting 07.30 Werkzaamheden TD 09.45 Koffie pauze 10.00 Werkzaamheden TD 12.15 Middag pauze 13.15 Elementaire / basis instructie 15.45 Thee pauze 16.00 Voortgang middagprogramma 18.00 Pauze 19.00 Avondappel / controle voertuigen / uitrusting 19.15 Avond instructie 20.30 Vrije wacht 23.00 Nachtrust 06.30 Opstaan

Woensdag: 07.00 Dienstwissel / ochtendappel 07.15 Controle voertuigen/uitrusting 07.30 Werkzaamheden TD 09.45 Koffie pauze 10.00 Voortgang ochtendprogramma 12.15 Middag pauze 13.15 Elementaire / basis instructie 15.45 Thee pauze 16.00 Voortgang middagprogramma 18.00 Pauze 19.00 Avondappel / controle voertuigen / uitrusting 19.15 Avond instructie / fysieke vaardigheden 20.30 Vrije wacht 23.00 Nachtrust 06.30 Opstaan

Donderdag: 07.00 Dienstwissel / ochtendappel 07.15 Controle voertuigen/uitrusting 07.30 Zwemmen / fysieke vaardigheden 09.30 Koffie pauze 09.45 Bevelvoerdersoverleg (om de 2 a 3 weken) Voortgang ochtendprogramma 12.15 Middag pauze 13.15 Elementaire / basis instructie 15.45 Thee pauze 16.00 Voortgang middagprogramma 18.00 Pauze 19.00 Avondappel / controle voertuigen / uitrusting 19.15 Avond instructie 20.30 Vrije wacht 23.00 Nachtrust 06.30 Opstaan

Vrijdag: 07.00 Dienstwissel / ochtendappel 07.15 Controle voertuigen/uitrusting 07.30 Zwemmen / fysieke vaardigheden 09.30 Koffie pauze 10.00 Werkzaamheden TD 12.15 Middag pauze 13.15 Elementaire / basis instructie 15.45 Thee pauze 16.00 Corvee 18.00 Pauze 19.00 Avondappel / controle voertuigen / uitrusting 19.15 Avond instructie / fysieke vaardigheden 20.30 Vrije wacht 23.00 Nachtrust 06.30 Opstaan

Zaterdag: 07.00 Dienstwissel / ochtendappel 07.15 Controle voertuigen/uitrusting 07.30 Poetsen uitrukmateriaal / opgedragen werkzaamheden 09.45 Koffie pauze 10.00 Fysieke vaardigheden 12.00 Douchen 12.15 Eten halen 12.30 Middag pauze / vrije wacht 15.45 Thee / koffie 16.00 Vrije wacht 19.00 Avondappel 23.00 Nachtrust 06.30 Opstaan

Zondag: 07.00 Dienstwissel / ochtendappel 07.15 Controle voertuigen / uitrusting 07.30 Vrije oefening 09.45 Koffie pauze 10.00 Fysieke vaardigheden 12.15 Eten halen 12.30 Middag pauze / vrije wacht 15.45 Thee / koffie 16.00 Vrije wacht 19.00 Avondappel 23.00 Nachtrust 06.30 Opstaan 07.00 Dienstwissel / ochtendappel

Ten gevolge van een uitruk kan een verschuiving plaatsvinden van werkzaamheden. De avondinstructie kan maximaal tot 21.30 uur plaatsvinden. De bevelvoerder van dienst draagt zorg voor de aangepaste dagindeling zodra er buitengewone omstandigheden zijn zoals een uitruk.

Bijlage 2 Organisatie aanpassingen als gevolg van de invoering 48-urige werkweek

Inleiding.

Met ingang van 1 januari 2008 is de 48-urige werkweek van toepassing voor de brandweer Roermond, waardoor de werktijd voor de uitrukdienst is verkort van 54 uur naar 48 uur. Als gevolg hiervan is er een nieuw dienstrooster geïntroduceerd voor de 24-uursdienst, de dagdienst en de vrijwilligers.

Historie.

Tot 1-1-2008 is het personeel van de 24 uurdienst ingeroosterd volgens een roostermethodiek, die zijn oorsprong vindt in de jaren 70 ten tijde van de invoering van de 60-urige werkweek voor de 24 uurdienst. Arbeidstijdverkortingen, die in de loop der jaren daarna zijn doorgevoerd, zijn in het 60-urig rooster verwerkt door het inplannen van extra compensatiedagen voor het betreffende personeel. Deze compensatiedagen werden opgevangen door het beschikbaar krijgen van extra capaciteit in de vorm van personeelsuitbreiding. Een belangrijk kenmerk van het rooster van voor 1-1-2008 is, dat er op werkdagen tijdens kantooruren, aanvullend op het 24-uursdienstpersoneel, gebruik wordt gemaakt van geüniformeerd dagdienstpersoneel (1) om de minimum sterkte te garanderen. In de avond-, nacht- en weekenduren wordt er een beroep gedaan op maximaal 3 vrijwilligers om de minimum sterkte te waarborgen. Om het 24 uurdienst personeel de gelegenheid te bieden verlof op te nemen dan wel om ziektegevallen onder het personeel te kunnen opvangen, is er extra capaciteit in het rooster voorhanden. Deze roostermethodiek heeft als nadeel dat in het geval er geen sprake is van vervanging van zieke medewerkers en/of er een geringe behoefte onder het personeel is om verlof op te nemen, er sprake is van een parate bezetting die de minimumsterkte overstijgt. Hierdoor wordt de beschikbare capaciteit niet efficiënt benut in het rooster.

48 Urige werkweek.

De invoering van de 48-urige werkweek noodzaakt de organisatie kritisch te kijken naar de inrichting van het dienstrooster. De volgende randvoorwaarden spelen hierbij een rol:

Door het grote verschil tussen de 60 en 48-urige werkweek moet de basis van het bestaande rooster, gebaseerd op een 60-urige werkweek worden losgelaten;

Een 48-urige werkweek pleit voor een 3-ploegenstelsel (24 uur op en 48 uur af), dit in tegenstelling tot het huidige 2-ploegenstelsel;

De verhouding tussen het aantal werk-, wacht- en slaapuren binnen het rooster dient in overeenstemming te worden gebracht met de rechterlijke uitspraak dat de arbeidstijdverkorting niet mag leiden tot een salarisvermindering, maar dat de invulling, zwaarte, belasting van de functie in overeenstemming moet zijn met de geldende honorering.

De verhoging van de minimumsterkte naar uiteindelijk 8 personen;

Er kunnen nooit meer personen in dienst zijn dan de vereiste minimumsterkte;

De te verrichten diensten omvatten 12 dan wel 24 uur;

Buiten de zomervakantie om is er op werkdagen gedurende 24 uur een dagdienst medewerker beschikbaar t.b.v. de uitrukdienst (telt mee voor de minimum sterkte);

In de avond, nachtelijke en weekenduren (inclusief de feestdagen) zijn er 3 vrijwilligers / dagdienstmedewerkers beschikbaar voor aanvulling van de minimumsterkte. Gedurende de zomervakantie zijn er minimaal 2 en maximaal 3 vrijwilligers beschikbaar.

De organisatie van de 24 uurdienst.

In de situatie van voor 1-1-2008 wordt de 24 uurdienst gevormd door 2 ploegen (A- en Bploeg) van elk 11 medewerkers. Ieder ploeg beschikt over 3 bevelvoerders, waarvan er één de functie van ploegleider bekleedt. Het geheel wordt aangestuurd door een kazernecommandant.

Wijzigingen in de organisatie van de 24-uursdienst na 1-1-2008

De functie van kazernecommandant komt te vervallen (wordt gewijzigd).

De functies van ploegleiders komen te vervallen.

Het aantal bevelvoerders blijft ongewijzigd (6)

Een nieuwe functie van teamleider 24 uurdienst wordt geïntroduceerd.

Ad. 1.

In de oude situatie beschikten beide ploegen in de 24 uurdienst over een ploegleider. De ploegleider was verantwoordelijk voor het functioneren van de ploeg, de paraatheid (het roosteren van de bezetting) en vormde het eerste aanspreekpunt. Beide ploegleiders werden aangestuurd door de kazernecommandant. De kazernecommandant was voorts verantwoordelijk voor de kazerne(s) en technische dienst. Gezien de complexheid van de toekomstige roosters en de uitbreiding van 2 naar 3 ploegen, vergt de aansturing van de 24 uurdienst meer aandacht. Daarnaast hebben de huidige ploegleiders minder tijd voor hun leidinggevende taak beschikbaar en wordt de aandacht in hun functie als bevelvoerder nadrukkelijker gevraagd voor het onderdeel opleiden en oefenen. Het voorgaande heeft er toe geleid dat de functie van kazernecommandant is opgeheven en de daarbij behorende taken zijn verdeeld over een teamleider 24 uurdienst en het hoofd van het nieuw in te richten bureau beheer (de voormalige technische dienst). M.a.w. de beide ploegleiderfuncties zijn verenigd in de teamleider 24 uurdienst en de beheerstaken in de functie van kazernecommandant zijn ondergebracht bij het bureau beheer.

Ad. 2.

Met de introductie van een derde ploeg, zou in het oude rooster een derde ploegleider moeten worden aangesteld. Aangezien de huidige arbeidstijdenwet naast het maximale aantal aanwezigheidsuren van gemiddeld 48 uur per week, buiten de reguliere werktijd weinig mogelijkheden biedt voor extra gezamenlijke overlegmomenten, vormde ook de verplichte inachtneming van rusturen van 11 uur voor en na een 24-uurdienst een belemmering voor gezamenlijk afstemmingsoverleg tussen de ploegleiders en de kazernecommandant. Daarnaast moest er een oplossing worden gezocht voor het moeizame proces van de roosterbezetting. De verantwoordelijkheid en uitvoering wordt nu weggelegd bij de teamleider 24-uurdienst terwijl in het verleden alle bevelvoerders in meer of mindere mate bij de uitvoering betrokken waren, wat tot onduidelijkheden leidde en de uniformiteit in handelen zeker niet ten goede kwam. De tijd die hiermee gemoeid was zal in de toekomst worden aangewend voor de aandachtsvelden opleiden en oefenen. De opheffing van de ploegleiderfunctie leidt niet tot een vermindering van het aantal bevelvoerders. In het nieuwe dienstrooster is dit aantal bevelvoerders gelijk aan zes.

Ad. 3.

Zoals hierboven vermeldt, blijft het aantal bevelvoerders funkties gelijk. Voor de zittende medewerkers betekent dit dat de mogelijkheid om bevelvoerder te worden gelijk blijft. Het aantal bevelvoerders blijft gehandhaafd op zes. In het verleden konden bevelvoerders bij gebleken geschiktheid doorgroeien naar de functie van ploegchef. In de nieuwe situatie zijn de functies van ploegchef komen te vervallen en is de functie van teamleider geïntroduceerd. De voormalige ploegchef Peter Seelen is doorgegroeid naar teamleider. De tweede ploegleider Jan Maessen heeft gebruik gemaakt van de overgangsregeling FLO.

Ad. 4.

Met de invoering van het nieuwe rooster op 1 januari 2008 is de nieuwe functie van teamleider 24-uurdienst geïntroduceerd. Deze medewerker maakt onderdeel uit van de organisatie van de 24-uurdienst en is verantwoordelijk voor de aansturing van de drie ploegen. De teamleider zal de werkzaamheden in dagdienstverband inplannen. De teamleider zal ook als officier van dienst gaan functioneren.

Organisatie dagdienst

De organisatie van de dagdienst ondergaat eveneens een verandering als gevolg van de invoering van de 48-urige werkweek voor de 24-uurdienst. In het voorgaande is al aangegeven dat dit gevolgen heeft voor de functie van kazernecommandant. Was het voorheen de taak van de kazernecommandant om in samenwerking met de ploegchefs de 24 uurdienst aan te sturen, deze aansturing wordt nu in handen gelegd in de handen van de teamleider 24 uurdienst (zie afb. 2)

Met de uitbreiding van het aantal korpsen, voornamelijk als gevolg van herindelingen, is de omvang van het aantal gebouwen, voertuigen, materieel en personeel aanzienlijk toegenomen. Met de taakuitbreiding als gevolg van de invoering van de 48-urige werkweek, is de verantwoordelijkheid voor het beheer (aanschaf/onderhoud) van gebouwen, voertuigen en materieel, en het aansturen van de 24 uurdienst niet meer te verenigen in een persoon. Gekozen is de functie te splitsen in een teamleider 24 uurdienst en een hoofd bureau beheer.

Attentiebeleid

Inhoudsopgave

  • I.

    Viering jubilea

  • A.

    Overheidsdiensttijd

  • B.

    In dienst van de Veiligheidsregio

  • C.

    Actief bij de brandweer binnen het Regiobureau Brandweer

  • D.

    Pensionering - FPU - WIA – ontslag

  • E.

    Vrijwillig ontslag (afscheidstoelage artikel 3:8:1)

  • F.

    Overige "medewerkers" binnen het Regiobureau Brandweer en de GHOR

II. Uit te reiken attenties

III. De uitvoering

IV. Cumulatiebeding

Onderstaand wordt nader ingegaan op de te onderscheiden jubilea, de viering daarvan alsmede de te verstrekken materiële attenties bij speciale gelegenheden.

I. Viering jubilea.

Bij de viering van jubilea wordt een onderscheid gemaakt tussen overheidsdienst- en dienstjubilea.

A. Overheidsdiensttijd

(ambtsjubilea die hun grond/rechtvaardiging vinden in de CAO – AVR/CAR/UWO)

12,5 jaar overheidsdienst (ambtsjubileum): een gratificatie, die niet is opgenomen in artikel 3:5:1, en die gebaseerd is op de helft van de bezoldiging waarop de ambtenaar in de maand van zijn jubileum aanspraak heeft, vermeerderd met de vakantietoelage;

25 jaar overheidsdienst (ambtsjubileum): een gratificatie, die in afwijking van artikel 3:5:1 lid 1, gebaseerd is op de gehele bezoldiging waarop de ambtenaar in de maand van zijn jubileum aanspraak heeft, vermeerderd met de vakantietoelage

40 respectievelijk 50 jaar overheidsdienst (ambtsjubileum): een gratificatie conform artikel 3:5:1 lid 1

ontslag (zie onder D. / E.): een afscheidstoelage

Bij ontslag op eigen verzoek en bij ontslag vanwege reorganisatie of arbeidsongeschiktheid, FPU, FLO of 65 jaar ontvangt de ambtenaar een afscheidstoelage, indien hij minimaal een jaar in dienst is van de Veiligheidsregio Limburg-Noord, ter grootte van € 45,--, aangevuld met € 4,50 voor ieder vol dienstjaar bij de Veiligheidsregio.

De jaren doorgebracht in dienst van het Gewest Midden Limburg of het Gewest Noord- Limburg tellen mee bij de vaststelling van de hoogte van de toelage.

Viering:

ad a. Viering binnen de sector; sectordirecteur draagt zorg voor overhandiging enveloppe. ad b. en c. Viering middels een receptie (vanaf ±15.30 uur); hiervoor worden alle medewerkers uitgenodigd; tevens kunnen ook overige genodigden (waaronder familie, oud collegae, relaties) aanwezig zijn (tot maximaal ± 50 personen).

Na besluitvorming door de directeur, kan in een aantal gevallen (bureauhoofd/manager of in uitzonderingssituaties) overgegaan worden tot een officiële, openbare receptie, waarvan de kosten voor rekening van de dienst/sector.

In plaats van een receptie bij /namens de dienst/sector kan de jubilaris ervoor kiezen om buiten de sector zijn jubileum te vieren (bv. thuis of een etentje); er bestaat dan aanspraak op een tegemoetkoming van maximaal € 450,-- onder overlegging van de rekeningen. Bij zo’n viering buiten de dienst/sector bestaat alleen aanspraak op de genoemde vergoeding als medewerkers van de Veiligheidsregio (collega’s) direct betrokken worden bij de viering.

B. In dienst van de Veiligheidsregio

(dienstjubilea ter eigen keuze van de Veiligheidsregio):

12,5 in dienst van de Veiligheidsregio of zijn voorgangers;

25 jaar in dienst van de Veiligheidsregio of zijn voorgangers;

40 jaar in dienst van de Veiligheidsregio of zijn voorgangers.

Voorstel tot viering van de gebeurtenissen onder B. ad a:

Viering dergelijke jubilea binnen de eigen dienst/sector en wel één keer per jaar gezamenlijk met al degenen die hiervoor in aanmerking komen. Indien één van de betrokken medewerkers tegelijkertijd ook een overheidsjubileum viert dan is A. ad a van toepassing.

Voorstel tot viering gebeurtenissen onder B. ad b en c:

Deze jubilea worden één keer per jaar gezamenlijk gevierd middels een (informele) receptie; een eventuele (brandweer)onderscheiding kan tijdens deze viering uitgereikt worden.

De bijeenkomst wordt gepland vanaf ± 15.30 uur in een externe lokaliteit. Hiervoor zullen alle medewerkers worden uitgenodigd; tevens kunnen ook overige genodigden (w.o. familie, oud collegae, relaties) aanwezig zijn (tot maximaal 50 personen). De kosten zijn voor rekening van de dienst/sector.

Slechts in een bijzonder geval kan, na besluitvorming door de directeur, overgegaan worden tot een officiële, openbare receptie; met name geldt dit voor het niveau van bureauhoofd of manager of in uitzonderingssituaties. De kosten zijn voor rekening van de dienst/sector.

C. Actief bij de brandweer binnen het Regiobureau Brandweer

(ter eigen keuze van de sector/ Veiligheidsregio): De NVBR kent de volgende brandweeronderscheidingen:

12,5 jaar actief een brandweerfunctie bekleden binnen de RB: actie: brandweeronderscheiding aanvragen;

20 en 25 jaar actief een brandweerfunctie bekleden binnen de RB: actie: brandweeronderscheiding aanvragen;

30 en 35 jaar actief een brandweerfunctie bekleden binnen de RB: actie: brandweeronderscheiding aanvragen;

40, 45 en 50 jaar actief een brandweerfunctie bekleden binnen de RB: actie: brandweeronderscheiding aanvragen;

tussentijdse dienstbeëindiging en actief een brandweerfunctie bekleed hebben binnen de RB: actie: brandweeronderscheiding aanvragen.

Voorstel tot viering van de gebeurtenissen onder C. ad 1:

Viering binnen de eigen dienst/sector en wel één keer per jaar gezamenlijk met al degenen die hiervoor in aanmerking komen. Indien één van de betrokken medewerkers tegelijkertijd ook een overheidsjubileum viert dan is A. ad a van toepassing.

Eventuele brandweeronderscheidingen of andere “zaken” kunnen tijdens deze viering eveneens uitgereikt worden. De kosten zijn voor rekening van de sector.

Voorstel tot viering gebeurtenissen onder C. ad 2 en 3:

Viering conform B. ad b. en c.

D. Pensionering - FPU - WIA – ontslag

(proportionele gratificatie artikel 3:5:1, lid 6 en afscheidstoelage artikel 3:8:1)

Viering middels een receptie (vanaf ± 15.30 uur) bij de dienst/sector zelf en hiervoor worden alle medewerkers uitgenodigd. Tevens kunnen ook overige genodigden (w.o. familie, oud collegae, relaties) aanwezig zijn (tot maximaal 50 personen).

In plaats van een receptie bij/namens de dienst/sector kan betrokkene ervoor kiezen om buiten de dienst/sector zijn afscheid te vieren (bv. thuis of een etentje); er bestaat dan aanspraak op een tegemoetkoming van maximaal € 450,-- op basis van rekeningen. Bij zo’n viering buiten de dienst/sector bestaat alleen aanspraak op de genoemde vergoeding als medewerkers van de Veiligheidsregio (collega’s) direct betrokken worden bij de viering.

Slechts in bijzonder gevallen (bureauhoofd/manager of in uitzonderingssituaties) kan, na besluitvorming door het dienst-/sectorhoofd, overgegaan worden tot een officiële openbare receptie. De kosten zijn voor rekening van de dienst/sector.

E. Vrijwillig ontslag (afscheidstoelage artikel 3:8:1)

Indien het dienstverband meer dan 10 jaar heeft geduurd wordt dezelfde gedragslijn gevolgd als onder D. (pensionering ? receptie).

In plaats van een receptie bij of namens de dienst/sector kan betrokkene ervoor kiezen om buiten de dienst/sector het afscheid te vieren (bv. thuis of een etentje); er bestaat dan aanspraak op een tegemoetkoming van maximaal € 450,-- op basis van rekeningen. Bij zo’n viering buiten de dienst/sector bestaat alleen aanspraak op de genoemde vergoeding als medewerkers van de Veiligheidsregio (collega’s) direct betrokken worden bij de viering.

F. Overige "medewerkers" binnen het Regiobureau Brandweer en de GHOR

de wvd/ags

de voorlichter

(H)OvD; OvDG; instructeurs

ad a. en b.:

Omdat deze groep medewerkers, die werkzaam is op grond van een aanstelling als vrijwilliger, alleen bekend is bij een beperkte groep medewerkers van het Regiobureau Brandweer wordt voorgesteld om bij een aantal hier te benoemen gebeurtenissen stil te staan.

12,5 jaar als vrijwilliger voor de RB ( of zijn voorganger) werkzaam zijn;

25 jaar als vrijwilliger voor de RB (of zijn voorganger) werkzaam zijn;

40 jaar als vrijwilliger voor de RB (of zijn voorganger) werkzaam zijn.

Afscheid/ontslag als vrijwilliger

Vier zo’n jubileum/ afscheid op een bescheiden manier binnen het Regiobureau Brandweer één keer per jaar gezamenlijk met al degenen die hiervoor in aanmerking komen; een eventuele brandweeronderscheiding op grond van de werkzaamheden bij de RB kan dan ook uitgereikt worden. In plaats hiervan zou evt. een eigen onderscheiding uitgereikt kunnen worden. De kosten zijn voor rekening van het Regiobureau Brandweer. Bij afscheid/ontslag zou de afscheidstoelage (artikel 3:8:1) toegepast kunnen worden.

ad c.:

De (H)OvD en OvDG verrichten hun "piket"-dienst op basis van hun kwaliteiten vanuit hun eigen organisatie; en ze vallen dan ook onder die rechtspositie (geen dubbele viering). Bij het afscheid/ontslag als (H)OvD, OvDG wordt de afscheidstoelage (artikel 3:8:1) toegepast.

De instructeurs worden per module "ingehuurd" en gehonoreerd. Indien bekend is hoelang zij reeds les geven wordt voorgesteld om één keer per jaar bij een gezamenlijke bijeenkomst voor de instructeurs aandacht te schenken aan 12,5, 25 en 40 jaar instructeur zijn of met het beëindigen van het les geven. Hierbij zou evt. een eigen onderscheiding uitgereikt kunnen worden (optie: dit eventueel met andere opleidingsinstituten oppakken).

II. Uit te reiken attenties

Onderstaand worden de gelegenheden en de daarbij te besteden bedragen dan wel aan te bieden attenties weergegeven:

bij huwelijk medewerker:  € 45,--;
bij geboorte kind:  € 23,--;
bij 25-jarig huwelijk/geregistreerd partnerschap medewerker:  € 34,50;
bij 40-jarig huwelijk/geregistreerd partnerschap medewerker:  € 45,--;
bij overlijden medewerker:overlijdensadvertentie in dagblad; bloemstuk Veiligheidsregio; bijwonen begrafenis;  
bij overlijden partner/kind/gezinslid:bloemstuk Veiligheidsregio; bijwonen begrafenis;  
bij overlijden familielid in 1e en/of 2e graad:condoléancekaart bestuur/dienst of afdeling;  
bij ziekenbezoek:  € 11,50;
bij ziekenhuisopname:  € 11,50;
bij stages of vrijwilligerswerk korter dan 3 mndn.:boeken/cadeaubon(€ 11,50);
bij stages of vrijwilligerswerk tussen 3-6 mndn.:boeken/cadeaubon [afhankelijk van inhoud en zinvolheid kan dit bedrag oplopen tot maximaal € 45,--];(€ 11,50)
bij stages of vrijwilligerswerk langer dan 6 mndn.: boeken/cadeaubon € 45,--;  
bij eervol ontslag of ontslag vanwege reorganisatie of arbeidsongeschiktheid:(artikel 3:8:1 AVR-CAR/UWO) € 45,-- + per dienstjaar € 4,50  

III. De uitvoering.

Vanuit de centrale PIS dienen een aantal persoonsgegevens aangeleverd te worden. De gewenste basisgegevens dienen uiteraard bekend en ingevoerd te zijn.

Aan de hand van die gegevens zal de dienst-/sectordirecteur/manager via de personeelsadviseur geïnformeerd worden.

De dienst-/sectordirecteur/manager kan vervolgens binnen zijn afdeling de noodzakelijke maatregelen treffen (overleg/ afstemming aan de hand van de afspraken).

Vervolgens kan de daadwerkelijke uitvoering conform de per dienst/sector afgesproken methode worden opgepakt.

De direct leidinggevende is verantwoordelijk voor de onder hoofdstuk II vermelde attenties en te onder nemen acties.

Ten aanzien van de "overige medewerkers" wordt voorgesteld om de "bewaking en afhandeling" van:

de instructeurs plaats te laten vinden door het bureau opleidingen;

de wvd-er/ ags-er door het bureau P&P;

de (H)OvD door het bureau Operatiën;

de OvDG door de GHOR.

IV. Cumulatiebeding

Voor een jubilaris die in een tijdsbestek van 3 jaar verschillende jubilea heeft te vieren, vindt in principe slechts eenmaal een viering plaats. In samenspraak met de jubilaris wordt hiervoor een regeling getroffen.

Regeling Bedrijfsfitness 1

Inhoudsopgave

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Deelname en inschrijving bedrijfsfitness

Artikel 3 Kosten bedrijfsfitness

Artikel 4 Einde deelname bedrijfsfitness

Artikel 5 Aansprakelijkheid

Artikel 6 Onvoorziene gevallen

Artikel 7 Slotbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

medewerker: de ambtenaar in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Arbeidsvoorwaardenregeling;

bedrijfsfitness: basisabonnement fitness buiten werktijd bij een door de werkgever aangewezen fitnesscentrum via BenVitaal;

werkgever: Veiligheidsregio Limburg-Noord.

Artikel 2 Deelname en inschrijving bedrijfsfitness

Lid 1

De medewerker kan op zijn verzoek deelnemen aan bedrijfsfitness;

Lid 2

De aanmelding voor bedrijfsfitness geschiedt via een digitale inschrijving op het Benefitsplein van BenVitaal;

Lid 3

De werkgever draagt zorg voor controle van de medewerker gegevens en de goedkeuring richting BenVitaal;

Lid 4

De deelname geldt voor een door de medewerker gekozen abonnementstermijn;

Lid 5

Medewerkers die al een abonnement hebben bij het sportcentrum van zijn/haar keuze dienen eerst lopende contracten/afspraken uit te dienen, alvorens zij kunnen overstappen naar de “nieuwe” bedrijfsfitnessregeling;

Lid 6

Een abonnement is persoonlijk en derhalve niet overdraagbaar aan derden.

Artikel 3 Kosten bedrijfsfitness

Lid 1

De kosten van het basisabonnement voor bedrijfsfitness worden door de VRLN maandelijks rechtstreeks aan BenVitaal betaald;

Lid 2

De kosten zoals genoemd in lid 1 worden gedurende looptijd van de deelname maandelijks met het bruto salaris van de medewerker verrekend;

Lid 3

Het eenmalige inschrijfgeld dient de medewerker rechtstreeks aan het fitnesscentrum te betalen. Hiervoor geldt geen fiscaal voordeel middels verrekening met het bruto salaris.

Artikel 4 Einde deelname bedrijfsfitness

Lid 1

De medewerker kan de deelname aan bedrijfsfitness uitsluitend beëindigen door een digitale opzegging via het Benefitsplein.

Lid 2

Hierbij dient de medewerker rekening te houden dat er een abonnent voor bepaalde tijd wordt aangegaan. De medewerker dient uiterlijk 1 maand voor de vervaldatum van de 1e contractperiode het abonnement stop te zetten. Na de 1e contractperiode is het mogelijk om maandelijks op te zeggen.

Lid 3

Het recht op bedrijfsfitness en de verrekening daarvan met het bruto salaris eindigt van rechtswege op de ingangsdatum van ontslag van de medewerker;

Lid 4

De op de ingangsdatum van ontslag resterende kosten van bedrijfsfitness worden ingehouden op het laatste salaris van de medewerker.

Artikel 5 Aansprakelijkheid

De werkgever aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade aan de deelnemer, aan hem toebehorende zaken en/of schade aan derden, die voortvloeit uit het sporten op basis van deze regeling, uit gebreken en/of schade die anderszins verband houdt met de deelname aan deze regeling.

Artikel 6 Onvoorziene gevallen

Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, treft de werkgever een bijzondere regeling.

Artikel 7 Slotbepalingen

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010 en kan worden aangehaald als “Regeling bedrijfsfitness Veiligheidsregio Limburg-Noord” .

Regeling beoordelingsgesprekken

Inhoudsopgave

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Doelstelling

Artikel 3 Kenmerken

Artikel 4 Frequentie

Artikel 5 De leidinggevenden

Artikel 6 Rol derden

Artikel 7 Procedurele bepalingen m.b.t. beoordelingsgesprekken

Artikel 8

Artikel 9 Niet voorziene gevallen

Artikel 10 Slotbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze regeling verstaat onder:

Medewerker: degene die in dienst is van de Veiligheidsregio Limburg-Noord.

Leidinggevende: degene onder wiens verantwoordelijkheid de medewerker zijn werkzaamheden verricht; bij twijfel hierover beslist de sectordirecteur.

Beoordelingsgesprek: een gesprek tussen de medewerker en de leidinggevende aan de hand van een beoordelingsformulier over de beoordeling van het functioneren van de medewerker.

Beoordelingsadviseur: de daartoe door de sectordirecteur aangewezen functionaris, welke desgevraagd de beoordelaar en medewerker tijdens het gesprek adviseert inzake de interpretatie en uitvoering van deze regeling;

Informant: degene die aangewezen is om nadere informatie te verstrekken over de functie uitoefening door de (te beoordelen) medewerker.

Functie-eisen: de voor een voldoende vervulling van de functie bekend gemaakte geldende normen.

Artikel 2 Doelstelling

Lid 1

Beoordelingsgesprekken zijn gericht op het op zorgvuldige en betrouwbare wijze (kunnen) doen van beargumenteerde uitspraken over het huidige functioneren van een medewerker al dan niet gevolgd door positieve of negatieve rechtspositionele consequenties. Daarnaast is de intentie om op grond van een systematische evaluatie te komen tot een verantwoorde beslissing inzake de loopbaanontwikkeling van betrokken werknemer.

Lid 2

De beoordeling van de medewerker betreft de wijze waarop deze gedurende het beoordelingstijdvak zijn functie heeft vervuld, met inbegrip van zijn gedragingen tijdens de uitoefening van zijn functie.

Lid 3

De beoordeling vindt plaats tegen de achtergrond van de functie en van de aan de functievervulling redelijkerwijs te stellen eisen. Eisen, waarvan de medewerker buiten zijn schuld geen kennis droeg, blijven daarbij buiten beschouwing.

Lid 4

Een beoordeling heeft betrekking op tenminste de zes maanden en ten hoogste de twee jaren gelegen direct voor het tijdstip van de beoordeling. Het beoordelingstijdvak strekt zich niet uit over een periode waarover reeds een beoordeling is opgemaakt noch over een gedeelte daarvan.

Lid 5

Voor het vastleggen van de beoordeling wordt gebruik gemaakt van een daartoe vastgesteld modelformulier.

Artikel 3 Kenmerken

Lid 1

Kenmerken van de gesprekken zijn:

Gerichtheid op het verleden.

Rechtstreekse rechtspositionele consequenties. Een beoordeling wordt altijd opgemaakt wanneer er t.a.v. de medewerker beslissingen moeten worden genomen die rechtspositionele consequenties hebben, zoals:

een besluit over een vaste aanstelling;

een besluit over inschaling op een bepaald functieniveau, de normale periodieke verhoging daaronder niet begrepen;

een besluit betreffende ontslag anders dan op eigen verzoek;

een besluit betreffende herplaatsing;

als vervolg op het PRO-gesprek, wanneer uit dat gesprek een functioneren blijkt dat duidelijk uitgaat boven de gestelde eisen;

als vervolg op het PRO-gesprek, wanneer uit dat gesprek een functioneren blijkt dat duidelijk achter blijft bij de gestelde eisen, met dien verstande dat een beoordeling in dat geval plaats vindt twee maanden na bedoeld PRO-gesprek.

Lid 2

Tevens wordt een beoordeling opgemaakt wanneer de medewerker en/of de directe leidinggevende en/of de naasthogere leidinggevende daarom vraagt.

Artikel 4 Frequentie

Lid 1

Met alle medewerkers met een benoeming zowel in vaste als in tijdelijke ambtelijke dienst wordt een beoordelingsgesprek gevoerd in de in artikel 3 beschreven gevallen. In ieder geval wordt 1 keer per drie jaar een beoordelingsgesprek gehouden.

Lid 2

Met overige medewerkers worden beoordelingsgesprekken gevoerd ter beoordeling van de leidinggevende en de betrokken medewerker.

Artikel 5 De leidinggevenden

Lid 1

Gesprekken zoals bedoeld in deze regeling worden gehouden tussen de leidinggevende en de medewerker.

Lid 2

De voorzitter van het bestuur en de portefeuillehouder Personeelszaken voeren gesprekken met de directeur Veiligheidsregio.

Lid 3

De sectoraal portefeuillehouder en de portefeuillehouder Personeelszaken voeren gesprekken met de sectordirecteuren.

Lid 4

In overleg kunnen andere personen bij de gesprekken worden betrokken.

Artikel 6 Rol derden

Lid 1

De directeur Veiligheidsregio c.q. de sectordirecteur kan in het belang van een juiste beoordeling bepalen, al dan niet op een gemotiveerd verzoek van de medewerker en/of diens directe leidinggevende, dat de beoordeling wordt opgemaakt door de directe en de naasthogere leidinggevende gezamenlijk. De directeur Veiligheidsregio c.q. de sectordirecteur kan in het belang van een juiste beoordeling:

al dan niet op verzoek van de medewerker naast de in het vorige lid bedoelde functionarissen anderen aan het opmaken van de beoordeling doen deelnemen, die aan de werkzaamheden van de medewerker leiding hebben gegeven;

op verzoek van de medewerker dan wel met diens instemming bepalen, dat anderen aan de beoordelaar(s) inlichtingen verschaffen van feitelijke aard over de functievervulling van de medewerker.

Lid 2

De namen en functies van de in het vorige lid bedoelde functionarissen worden op het beoordelingsformulier vermeld.

Lid 3

Desgevraagd kan de beoordeling wordt opgemaakt in aanwezigheid van de beoordelingsadviseur.

Lid 4

De door de directe leidinggevende, eventueel in aanwezigheid van de beoordelingsadviseur, opgemaakte beoordeling wordt aan de naasthogere leidinggevende ter ondertekening voorgelegd. Indien de naasthogere leidinggevende van mening is dat de beoordeling niet juist/en of niet volledig is, wordt in aanwezigheid van de beoordelingsadviseur door de directe en naasthogere leidinggevende gezamenlijk de beoordeling opgemaakt.

Lid 5

Indien de beoordelaars na overleg niet tot een eensluidend oordeel kunnen geraken wordt de beoordeling in overleg met de sectordirecteur c.q. de directeur Veiligheidsregio opgemaakt.

Artikel 7 Procedurele bepalingen m.b.t. beoordelingsgesprekken

Lid 1

Wanneer de beoordeling is opgemaakt wordt deze zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen twee weken door de directe leidinggevende besproken met de medewerker.

Lid 2

De directeur Veiligheidsregio c.q. de sectordirecteur kan in bijzondere gevallen bepalen dat de naasthogere leidinggevende van de medewerker aan het gesprek deelneemt.

Lid 3

Op verzoek van de medewerker en/of de beoordelaar(s) kan het gesprek worden gevoerd in aanwezigheid van de beoordelingsadviseur.

Lid 4

Een samenvatting van het beoordelingsgesprek wordt op het beoordelingsformulier vastgelegd. Indien de medewerker ten aanzien van een of meer onderdelen van de beoordeling een afwijkende mening heeft wordt deze mening door de beoordelaar(s) uitdrukkelijk op het formulier vermeld.

Lid 5

De medewerker is verplicht het beoordelingsformulier (inclusief de in het vierde lid van dit artikel bedoelde samenvatting) voor gezien te tekenen.

Artikel 8

Lid 1

Binnen 2 weken nadat het beoordelingsgesprek heeft plaats gevonden, wordt de beoordeling door de leidinggevende ter kennis gebracht van de directeur Veiligheidsregio c.q. sectordirecteur.

Lid 2

Indien aan de sectordirecteur uit de aantekeningen op het beoordelingsformulier blijkt, dat de mening van de medewerker op een of meer onderdelen afwijkt van de mening van de beoordelaar(s) bespreekt hij dit met die beoordelaar(s), de medewerker en de beoordelingsadviseur, waarna hij besluit de beoordeling al dan niet te wijzigen. De directeur Veiligheidsregio c.q. de sectordirecteur stelt de beoordeling tenslotte voorlopig vast. Lid 8 is van overeenkomstige toepassing.

Lid 3

Wanneer de in het vorige lid bedoelde omstandigheid zich niet voordoet stelt de directeur Veiligheidsregio c.q. de sectordirecteur de beoordeling voorlopig vast, tenzij hij van mening is dat deze niet juist en/of niet volledig is. In het laatste geval is het bepaalde in het vorige lid van overeenkomstige toepassing.

Lid 4

De medewerker ontvangt terstond na de voorlopige vaststelling een afschrift van de beoordeling, vergezeld van een schriftelijke toelichting op de daarin eventueel aangebrachte wijzigingen.

Lid 5

De medewerker kan zijn bedenkingen tegen de voorlopig vastgestelde beoordeling binnen dertig dagen na ontvangst aan de directeur Veiligheidsregio c.q. de sectordirecteur kenbaar maken.

Lid 6

De definitieve vaststelling van de beoordeling vindt plaats bij afzonderlijk besluit van de directeur Veiligheidsregio c.q. de sectordirecteur:

na het verstrijken van de termijn van dertig dagen als bedoeld in het vorige lid zonder dat bedenkingen kenbaar zijn gemaakt;

na accordering door de medewerker;

binnen dertig dagen na ontvangst van de door de medewerker gemaakte bedenkingen tegen e voorlopig vastgestelde beoordeling.

Lid 7

Het gedateerde en ondertekende formulier wordt gedurende 10 jaren in een gesloten enveloppe bewaard in het personeelsdossier. Archivering geschiedt op een zodanige wijze dat inzage mogelijk is door de leidinggevende, de medewerker, personeelsadviseur, de directeur Veiligheidsregio, de sectordirecteur en indien de situatie zich voordoet, door de opvolgers van deze functionarissen.

Lid 8

De directeur Veiligheidsregio c.q. de sectordirecteur kan de voorlopig vastgestelde beoordeling ook vervallen verklaren onder bepaling van het tijdstip waarop en het tijdvak waarover een nieuwe beoordeling zal worden opgemaakt.

Lid 9

De medewerker en de beoordelaars worden van de beslissing schriftelijk in kennis gesteld met dien verstande dat de beslissing als bedoeld in het zesde lid, onder c, en het elfde lid nader gemotiveerd worden.

Artikel 9 Niet voorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist de (sector)directeur.

Artikel 10 Slotbepalingen

Lid 1

Deze regeling wordt verder genoemd: 'Regeling beoordelingsgesprekken van de Veiligheidsregio Limburg-Noord'.

Lid 2

De directie van de instelling draagt er zorg voor dat een exemplaar van deze regeling en van de daarbij behorende bijlage(n) op een voor de medewerkers toegankelijke plaats in de instelling ter inzage liggen.

Lid 3

De regeling treedt in werking met ingang van januari 2009.

Bezoldigingsregeling

Inhousopgave

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2:1 Recht op salaris

Artikel 2:2 Gebroken tijdvakken

Artikel 2:3 Onvolledige betrekking

Artikel 2:4 Salarisbedragen

Artikel 2:5 Indeling in salarisschaal

Artikel 2:6 Periodieke verhoging van het salaris

Artikel 2:7 Extra verhoging van het salaris

Artikel 2:8 Geen periodieke verhoging

Artikel 2:9 Salaris bij indeling in een hogere schaal

Artikel 3:0 Arbeidsmarkttoelage/persoonlijke toelage

Artikel 3:1 Waarnemingstoelage

Artikel 3:2 Toelage onregelmatige dienst

Artikel 3:3 Toelage bereikbaarheids- en beschikbaarheidsdiensten

Artikel 3:4 Toelage extra bezwarende werkomstandigheden

Artikel 3:5 EHBO - toelage

Artikel 3:6 Bedrijfshulpverleningstoelage

Artikel 3:8 Vergoeding woon werkverkeer bij standplaatswijziging

Artikel 3:9 Afbouwtoelage

Artikel 3:10 Berekening c.q. betaling bezoldiging bij ziekte

Artikel 4:1 Telefoonkostenvergoeding

Artikel 5:1 Uitkering om bijzondere redenen

Artikel 6:1 Slotbepaling

Artikel 6:2 Inwerkingtreding

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

ambtenaar: degene op wie het bepaalde in artikel 3:1, van deel I van toepassing is;

salaris: het salaris, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, onder b, van deel I;

uurloon: het uurloon, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder o, van deel I;

salarisschaal: de schaal, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, onder a, van deel I, opgenomen in bijlage II of IIa;

maximumsalaris: het hoogste bedrag van een salarisschaal, exclusief de bedragen, die gelden als diensttijduitloop, voor zover de salarisschaal dat aangeeft;

bezoldiging: de bezoldiging, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, onder c, van deel I;

toelage: alle toelagen, waarop ingevolge of krachtens deze regeling aanspraak bestaat;

functie: het geheel van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van deel I, overeenkomstig hetgeen door het Dagelijks Bestuur is bepaald;

functieschaal: de salarisschaal, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, van deel I;

volledige betrekking: de volledige betrekking, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid onder k, van deel I.

Artikel 2:1 Recht op salaris

Lid 1

Het recht op salaris vangt aan met de dag, waarop de aanstelling van de ambtenaar ingaat. Indien in het aanstellingsbesluit geen datum van ingang is vermeld, vangt het recht op salaris aan met de dag, waarop de ambtenaar feitelijk in dienst is getreden.

Lid 2

Het recht op salaris eindigt, in geval van ontslag, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

Artikel 2:2 Gebroken tijdvakken

Wanneer het salaris of een toelage moet worden berekend over een gedeelte van een maand, wordt het bedrag per dag vastgesteld door het maandbedrag te delen door het aantal kalenderdagen van die maand.

Artikel 2:3 Onvolledige betrekking

Het salaris van de ambtenaar met een onvolledige betrekking wordt vastgesteld op een evenredig deel van het salaris dat voor hem zou gelden bij een volledige betrekking.

Artikel 2:4 Salarisbedragen

Lid 1

De salarissen van de ambtenaren, wier salaris niet bij of krachtens de wet is geregeld, worden vastgesteld op de bedragen volgens de salarisschalen zoals opgenomen in bijlage II of bijlage IIa.

Lid 2

Wijzigingen in de bijlagen II en IIa worden door het Dagelijks Bestuur aangebracht overeenkomstig de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling van de sector Gemeenten.

Artikel 2:5 Indeling in salarisschaal

Lid 1

De toepassing van bijlage II dan wel bijlage IIa vindt plaats overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 3:1, derde tot en met vijfde lid, van deel I.

Lid 2

De salarisschaal, welke voor de ambtenaar geldt, wordt, tenzij zijn wijze van functioneren zich nog daartegen verzet, door het Dagelijks Bestuur bepaald met inachtneming van het niveau van de functie. Inpassing geschiedt in de functierang tenzij de medewerker niet voldoet aan de formeel voor de functie geldende vereisten kennis en ervaring. Met de medewerker worden in dat geval toetsbare afspraken gemaakt over de vereiste aanvulling(en). In dat geval vindt inpassing plaats in de schaal direct gelegen onder de functieschaal, in principe voor een termijn van ten hoogste één jaar.

Lid 3

Het niveau van de functie wordt door het Dagelijks Bestuur bepaald overeenkomstig de resultaten van een functiewaarderingsonderzoek. Het Dagelijks Bestuur stelt nadere regels met betrekking tot de uitvoering van een functiewaarderingsonderzoek en de daarbij te hanteren methode.

Lid 4

Anders dan bij het aanvaarden van passende of gangbare arbeid, dan wel bij wijze van disciplinaire straf, als bedoeld in hoofdstuk 16 van deel I, kan zonder voorafgaand ontslag van een ambtenaar geen salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor hem geldende schaal.

Artikel 2:6 Periodieke verhoging van het salaris

Lid 1

Het salaris van de ambtenaar wordt binnen de voor hem geldende salarisschaal periodiek verhoogd tot het naast hogere bedrag.

Lid 2

De periodieke verhogingen worden toegekend aan de ambtenaar die het maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt, voor de eerste maal met ingang van de eerste dag van de maand waarin zijn aanstelling een jaar is verstreken en nadien telkens na een jaar, behoudens toepassing van artikel 2:8.

Lid 3

Het salaris wordt, wanneer het maximumsalaris is bereikt en de salarisschaal dat aangeeft, verhoogd op de wijze zoals daarbij is vermeld.

Lid 4

Voor de toepassing van het bepaalde in het tweede of derde lid telt niet mee:

de tijd, doorgebracht met verlof buiten genot van bezoldiging voor niet langer dan één jaar, indien zulks met toepassing van artikel 6:4:4, van deel I, nadrukkelijk is bepaald;

de tijd, doorgebracht met verlof buiten genot van bezoldiging, voor zover deze een tijdvak van een jaar te boven gaat;

de tijd, gedurende welke de ambtenaar in de uitoefening van zijn functie is geschorst:

bij wijze van disciplinaire straf;

op grond van het feit dat tegen hem een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf is ingesteld, of hem door het daartoe bevoegde gezag het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag te kennen is gegeven, of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan, dan wel dat hij in verzekering is gesteld of zich in voorlopige hechtenis bevindt;

in het belang van de dienst.

Lid 5

Het Dagelijks Bestuur kan beslissen, dat het bepaalde in het vierde lid, onder b en c, sub 3, geen toepassing vindt.

Lid 6

Indien vaststaat, dat een schorsing als bedoeld in het vierde lid, onder c, sub 2, niet door het ten uitvoer leggen van een straf is gevolgd noch zal worden gevolgd, telt de tijd van deze schorsing alsnog mee voor de toepassing van het bepaalde in het tweede of derde lid.

Artikel 2:7 Extra verhoging van het salaris

Lid 1

Aan de ambtenaar, die het maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt, kan een extra verhoging van het salaris tot een in de salarisschaal genoemd bedrag, niet uitgaande boven het maximumsalaris, worden toegekend op grond van zeer goede of uitstekende vervulling van de functie.

Lid 2

Bij toepassing van het bepaalde in het eerste lid blijft het tijdstip waarop ingevolge artikel 2:6 een salarisverhoging wordt toegekend onverlet, tenzij anders wordt bepaald.

Artikel 2:8 Geen periodieke verhoging

Lid 1

Indien een ambtenaar onvoldoende functioneert, blijkend uit een beoordeling, tot stand gekomen overeenkomstig de regelen bedoeld in artikel 15:1:15, van deel I, kan worden bepaald, dat voor hem de in artikel 2:6 bedoelde salarisverhoging achterwege wordt gelaten tot een nader te bepalen tijdstip.

Lid 2

Toepassing van het bepaalde in het eerste lid mag niet leiden tot vermindering van het reeds toegekende salaris.

Lid 3

Indien na toepassing van het bepaalde in het eerste lid daartoe termen aanwezig zijn, kan het Dagelijks Bestuur bepalen, dat de daaruit voor de ambtenaar voortvloeiende nadelen, hetzij met terugwerkende kracht, hetzij voor de toekomst, geheel of gedeeltelijk ongedaan worden gemaakt.

Artikel 2:9 Salaris bij indeling in een hogere schaal

Lid 1

Wanneer de ambtenaar wordt ingedeeld in een salarisschaal met een hoger maximumsalaris wordt het salaris vastgesteld op het naasthogere bedrag in de nieuwe schaal en wel zodanig, dat het salaris in de nieuwe salarisschaal uitgaat boven het salaris, dat de ambtenaar in de verlaten salarisschaal zou hebben genoten.

Lid 2

Indien bijlage IIa van toepassing is, wordt – onverminderd het bepaalde in het eerste lid – in het geval dat het verschil tussen het nieuwe bedrag en het bedrag dat de ambtenaar onmiddellijk daaraan voorafgaand genoot minder bedraagt dan 75% van het verschil tussen enerzijds het bedrag, dat de ambtenaar aan salaris zou hebben ontvangen indien hij niet zou zijn overgegaan naar de nieuwe schaal, maar in de oude schaal een periodieke verhoging zou hebben gekregen en anderzijds het bedrag van zijn oude salaris, wordt het salaris in de nieuwe salarisschaal vastgesteld op het bedrag, dat volgt op het naasthogere bedrag, als bedoeld in het eerste lid.

Lid 3

Het bepaalde in het tweede lid is eveneens van toepassing in het geval de ambtenaar het maximum van de voor hem geldende schaal heeft bereikt. In die situatie wordt het in het tweede lid bedoelde verschil van 75% genomen tussen het maximum bedrag van de oude schaal en het bedrag van de periodiek onmiddellijk daaraan voorafgaand.

Artikel 3:0 Arbeidsmarkttoelage/persoonlijke toelage

Lid 1

Aan de ambtenaar kan om redenen van werving of behoud een toelage worden toegekend. Indien de toelage wordt toegekend om redenen van werving wordt deze omschreven als arbeidsmarkttoelage en indien deze geldt voor behoud wordt deze omschreven als persoonlijke toelage.

Lid 2

De in het eerste lid bedoelde toelage wordt toegekend voor bepaalde tijd.

Lid 3

De hoogte van de toelage als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal het verschil tussen de voor de ambtenaar geldende functieschaal en het maximum salaris van de naasthogere salarisschaal.

Lid 4

De toelage bedoeld in het eerste lid eindigt:

indien de in het derde lid bedoelde salarisschaal gaat gelden als functieschaal

op de in het tweede lid vastgestelde vervaldatum.

Lid 5

Onverminderd het bepaalde in lid 4 kan wanneer de arbeidsmarktsituatie waarop de toelage is gebaseerd nog steeds bestaat, opnieuw een toelage als bedoeld in het eerste lid aan de ambtenaar worden toegekend.

Artikel 3:1 Waarnemingstoelage

Een waarnemingstoelage wordt toegekend overeenkomstig hetgeen is geregeld in artikel 3:1:2 van deel I.

Artikel 3:2 Toelage onregelmatige dienst

Lid 1

Aan de ambtenaar voor wie een salarisschaal geldt met een lager maximumsalaris dan dat van salarisschaal 11 en voor wie de werktijden zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 3:3 van deel I, wordt een toelage toegekend,

Lid 2

De toelage, als bedoeld in het eerste lid, bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de ambtenaar geldende salaris per uur en wel:

20% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 en 22.00 uur;

40% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 en 06.00 uur en tussen 22.00 en 24.00 uur;

45% voor de uren op zaterdag tussen 00.00 en 22.00 uur;

70% voor de uren op zaterdag tussen 22.00 en 24.00 uur, op zondag en op feestdagen, genoemd in artikel 4:2:1, derde lid, van deel I;

met dien verstande dat genoemde percentages worden berekend over ten hoogste het uurloon, dat is afgeleid van het salaris, behorende bij het maximumsalaris van salarisschaal 7 van bijlage IIa.

Lid 3

Voor de in het tweede lid onder a genoemde morgen- en avonduren wordt de toelage slechts toegekend, indien de arbeid is aangevangen voor 07.00 uur, respectievelijk is beëindigd na 19.00 uur.

Lid 4

In bijzondere gevallen kan door het Dagelijks Bestuur een regeling worden getroffen die het bepaalde in de vorige leden aanvult of daarvan afwijkt.

Artikel 3:3 Toelage bereikbaarheids- en beschikbaarheidsdiensten

Lid 1

De ambtenaar, die de verplichting is opgelegd, als bedoeld in artikel 15:1:10, tweede lid, onder c, van deel I, wordt een toelage toegekend.

Lid 2

De toelage bedraagt:

op een van de dagen van maandag tot en met vrijdag: € 16,75

op een zaterdag of zondag en op de feestdagen, genoemd in artikel 4:2:1, 4e lid, van deel I: € 33,501

Lid 3

De bedragen in het tweede lid worden door het Dagelijks Bestuur bij verhoging van de bedragen, als opgenomen in de salarisschalen, bedoeld in artikel 1:1, onder d, overeenkomstig verhoogd.

Lid 4

In bijzondere gevallen kan het Dagelijks Bestuur een regeling treffen welke van het bepaalde in het tweede lid afwijkt.

Artikel 3:4 Toelage extra bezwarende werkomstandigheden

Lid 1

De toelage als bedoeld in artikel 3:3, lid 2, wordt vermeerderd met 25%, ingeval naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur sprake is van een strenge gebondenheid. Van een strenge gebondenheid is in elk geval sprake indien de ambtenaar gebonden is aan de woning, dan wel kazernering elders plaatsvindt.

Lid 2

De toelage als bedoeld in artikel 3:3, lid 2, wordt vermeerderd met 25%, ingeval sprake is van de omstandigheid bedoeld in het eerste lid en de ambtenaar gedurende zijn bereikbaarheids- en beschikbaarheidsdienst zijn eigen auto ter beschikking van de dienst dient te houden.

Artikel 3:5 EHBO - toelage

De ambtenaar die door of namens het Dagelijks Bestuur nadrukkelijk wordt aangewezen voor het behalen en behouden van een geldig E.H.B.O.- diploma, ontvangt, indien hij op 1 april van enig jaar in het bezit is van een geldig diploma, een toelage. Deze toelage bedraagt per maand ½% van schaal 4 met 8 periodieke verhogingen van bijlage IIa. Het bepaalde in het derde lid van artikel 3:3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:6 Bedrijfshulpverleningstoelage

Lid 1

De ambtenaar die door het Dagelijks Bestuur is aangewezen als bedrijfshulpverlener, als bedoeld in artikel 22 van de Arbeidsomstandighedenwet en die naast zijn normale werkzaamheden de bedrijfshulpverleningstaken naar behoren heeft uitgevoerd, ontvangt een toelage.

Lid 2

De toelage wordt bepaald volgens de Bedrijfshulpverleningsregeling Binnenlandse Zaken, laatstelijk vastgesteld d.d. 21 november 1997/nr. PZ 97/U 651 en bedraagt ten minste € 195,35 per jaar.

Artikel 3:8 Vergoeding woon werkverkeer bij standplaatswijziging

Aan een ambtenaar die op verzoek van een leidinggevende uit oogpunt van dienstbelang een functie aanvaardt, die leidt tot een wijziging van standplaats en dientengevolge tot een grotere afstand voor woon-werkverkeer t.o.v. de bestaande situatie, wordt een vergoeding toegekend van € 0,16 per meer af te leggen kilometer gedurende 3 jaar vanaf de datum van ingang van de nieuwe standplaats.

Artikel 3:9 Afbouwtoelage

Lid 1

Aan de ambtenaar wiens bezoldiging als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage, als bedoeld in de artikelen 3:0, 3:2, 3:3, 3:4 en 3:5 een blijvende verlaging ondergaat, welke tenminste 3% bedraagt van het salaris, wordt een aflopende toelage toegekend, mits hij de toelage, direct voorafgaande aan het tijdstip van vorenbedoelde beëindiging of vermindering ervan, gedurende ten minste 2 jaar zonder wezenlijke onderbreking heeft genoten.

Lid 2

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid ontvangt de ambtenaar met ingang van de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt een vaste toelage, mits hij op dat moment gedurende ten minste 5 jaar zonder wezenlijke onderbreking een toelage, als bedoeld in het eerste lid heeft genoten.

Lid 3

De toelage bedoeld in het tweede lid wordt vastgesteld op het bedrag dat de ambtenaar over de twaalf kalendermaanden voorafgaande aan de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt gemiddeld per maand aan toelage als bedoeld in het eerste lid heeft genoten. Het derde lid van artikel 3:3 is van overeenkomstige toepassing.

Lid 4

Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt onder wezenlijke onderbreking verstaan een onderbreking van langer dan twee maanden.

Lid 5

Voor de ambtenaar, die een vaste toelage, als bedoeld in het tweede lid, is toegekend, komt een toelage, als bedoeld in de artikelen 3:0, 3:2, 3:3, 3:4 of 3:5, al dan niet vermeerderd met de toelage, bedoeld in het eerste lid, niet tot uitbetaling. Het voorgaande lijdt uitzondering in het geval de vaste toelage minder bedraagt dan de aanspraak ingevolge genoemde artikelen.

Lid 6

Het Dagelijks Bestuur stelt voor de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid nadere regels vast.

Artikel 3:10 Berekening c.q. betaling bezoldiging bij ziekte

Lid 1

Het bedrag van de bezoldiging als bedoeld in artikel 7:3, eerste lid, CAR wordt vastgesteld door het salaris te vermeerderen met het bedrag dat de ambtenaar gemiddeld over een periode van 3 kalendermaanden voorafgaande aan de eerste ziektedag heeft ontvangen voor het verrichten van bereikbaarheids-/beschikbaarheidsdiensten en onregelmatigheids-diensten.

Lid 2

Indien het bepaalde in het eerste lid leidt tot een onredelijke uitkomst kan het Dagelijks Bestuur besluiten de referteperiode vast te stellen op 12 kalendermaanden voorafgaande aan de eerste ziektedag.

Artikel 4:1 Telefoonkostenvergoeding

De ambtenaar kan de noodzakelijk en daadwerkelijk gemaakte telefoon(gespreks)kosten declareren als bereikbaarheid noodzakelijk was en hij niet de beschikking heeft gehad over van dienstwege verstrekte communicatiemiddelen (gsm).

Artikel 5:1 Uitkering om bijzondere redenen

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd, indien daartoe om bijzondere redenen gronden aanwezig zijn, vergoedingen, schadeloosstellingen, gratificaties en andere geldelijke uitkeringen te verlenen, tenzij de gronden voor het verlenen van deze uitkeringen tot toepassing van de bij of krachtens een verordening vastgestelde voorschriften behoren te leiden.

Artikel 6:1 Slotbepaling

Voor gevallen, waarin bepalingen van dit hoofdstuk niet of niet naar billijkheid voorzien, treft het Dagelijks Bestuur een bijzondere regeling.

Artikel 6:2 Inwerkingtreding

Deze regeling kan worden aangehaald als “bezoldigingsregeling” en treedt in werking op 1 januari 2002.

Bezwarenregeling personele aangelegenheden

Inhoudsopgave

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Inleidende bepalingen

Artikel 3 Samenstelling van de commissie

Artikel 4 Ambtelijk secretaris

Artikel 5 Zittingsduur

Artikel 6 Ingediend bezwaarschrift

Artikel 7 Uitoefening bevoegdheden

Artikel 8 Vooronderzoek

Artikel 9 Hoorzitting

Artikel 10 Quorum

Artikel 11 Niet-deelneming aan de behandeling

Artikel 12 Openbaarheid hoorzitting

Artikel 13 Verslaglegging van de hoorzitting

Artikel 14 Nader onderzoek

Artikel 15 Advies

Artikel 16 Geheimhouding

Artikel 17 Jaarverslag

Artikel 18 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Awb: Algemene wet bestuursrecht;

Commissie: De ingevolge artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingestelde onafhankelijke bezwarencommissie, die in het kader van deze regeling belast is met de behandeling van bezwaren in personele aangelegenheden;

DB: door of namens het Dagelijks Bestuur van de Veiligheidsregio Limburg-Noord, dit is het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen;

GO: De commissie voor Georganiseerd Overleg, zoals bedoeld in artikel 12:1 van de CAR-UWO, die is samengesteld uit een vertegenwoordiging van het DB en een vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties;

Voorzitter: De voorzitter van de bezwarencommissie;

VRLN: Veiligheidsregio Limburg-Noord.

Artikel 2 Inleidende bepalingen

Lid 1

Er is een commissie ter voorbereiding van de door het DB te nemen beslissing op bezwaren tegen besluiten van de VRLN.

Lid 2

De commissie is slechts bevoegd ten aanzien van bezwaarschriften die zijn ingediend tegen besluiten van het DB die betrekking hebben op personele aangelegenheden.

Artikel 3 Samenstelling van de commissie

Lid 1

De commissie bestaat uit tenminste drie leden.

Lid 2

De leden van de commissie zijn onafhankelijk en zij kunnen geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van de VRLN.

Lid 3

De leden van de commissie worden benoemd, geschorst en ontslagen door het DB, conform het bepaalde in lid 4 van dit artikel.

Lid 4

De leden, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, worden op de volgende wijze geselecteerd:

een lid: aan te wijzen door de werkgever;

een lid: aan te wijzen door de werknemersdelegatie in de commissie voor Georganiseerd Overleg;

de voorzitter: aan te wijzen door de werkgever en de werknemersdelegatie in de commissie voor het Georganiseerd Overleg gezamenlijk;

Lid 5

Het DB benoemt tevens een plaatsvervanger voor ieder lid van de commissie, de plaatsvervangers worden op identieke wijze voorgedragen als de leden van de commissie.

Artikel 4 Ambtelijk secretaris

Lid 1

De ambtelijk secretaris ondersteunt de voorzitter en de leden van de commissie bij de uitoefening van hun taak en dient de commissie desgevraagd van advies.

Lid 2

De ambtelijk secretaris van de commissie is een door het DB aangewezen ambtenaar.

Lid 3

De ambtelijk secretaris is in de uitoefening van zijn functie uitsluitend verantwoording schuldig aan de commissie.

Lid 4

Het DB wijst (mede ter borging van de continuïteit) één of meer plaatsvervangers van de ambtelijk secretaris aan.

Artikel 5 Zittingsduur

Lid 1

De voorzitter en de leden van de commissie worden benoemd voor een periode van maximaal vier jaar en kunnen één keer herbenoemd worden.

Lid 2

De voorzitter en leden van de commissie kunnen op elk moment ontslag nemen.

Lid 3

Het DB kan tussentijds tot schorsing en ontslag van de voorzitter of een lid overgaan indien daartoe zwaarwegende redenen zijn. Alvorens wordt overgegaan tot een dergelijke maatregel vindt overleg plaats tussen werkgever en de werknemersdelegatie in de commissie voor Georganiseerd Overleg.

Lid 4

Het DB zal ook tot ontslag overgaan als de voorzitter of een lid een ambt of functie heeft aanvaard die krachtens artikel 3, lid 2, van deze regeling onverenigbaar is met het lidmaatschap van de commissie.

Lid 5

De aftredende voorzitter en de aftredende leden van de commissie blijven hun functie vervullen tot in hun opvolging is voorzien.

Lid 6

Het gestelde in lid 5 van dit artikel geldt niet voor de voorzitter en/of leden die op grond van het bepaalde in lid 3 of lid 4 van dit artikel uit hun functie zijn ontheven.

Lid 7

Het DB stelt een rooster van aftreden op zodat de continuïteit van de commissie wordt gewaarborgd. De samenstelling van de commissie blijft zoals genoemd in artikel 3 lid 4 van deze regeling.

Artikel 6 Ingediend bezwaarschrift

Lid 1

Op het ingediende bezwaarschrift wordt de datum van ontvangst aangetekend.

Lid 2

Het bezwaarschrift met de daarbij overgelegde stukken wordt zo spoedig mogelijk in handen van de commissie gesteld.

Lid 3

Bij het bericht van ontvangst als bedoeld in artikel 6:14 van de Awb wordt vermeld dat de commissie over het bezwaar zal adviseren.

Artikel 7 Uitoefening bevoegdheden

Voor de toepassing van deze regeling oefent de voorzitter van de commissie de volgende bevoegdheden uit:

Het verlangen van een machtiging als bedoeld in artikel 2:1, tweede lid, van de Awb.

Het bieden van de gelegenheid tot het herstellen van een verzuim als bedoeld in dat artikel 6:6 van de Awb.

Het toezenden van stukken als bedoeld in artikel 6:17 van de Awb aan een gemachtigde tijdens de behandeling door de commissie.

Het afzien van het horen als bedoeld in artikel 7:3 van de Awb.

Het ter inzage leggen van stukken als bedoeld in artikel 7:4, tweede lid, van de Awb.

Artikel 8 Vooronderzoek

Lid 1

De commissie is in verband met de voorbereiding van de behandeling van het bezwaarschrift bevoegd met in kennisstelling van betrokkene alle relevante inlichtingen in te winnen of te laten inwinnen.

Lid 2

De voorzitter kan uit eigen beweging of op verlangen van de commissie bij deskundigen advies of inlichtingen inwinnen en hen uitnodigen daartoe op de hoorzitting te verschijnen. Indien daaraan kosten zijn verbonden, is voorafgaand overleg met de algemeen directeur (over de redelijkheid van de kosten) aangewezen.

Artikel 9 Hoorzitting

Lid 1

De voorzitter van de commissie bepaalt het tijdstip en de plaats van de hoorzitting waar de belanghebbende(n) en het bestuursorgaan in de gelegenheid worden gesteld zich door de commissie te laten horen.

Lid 2

De voorzitter nodigt de belanghebbende(n) en (de vertegenwoordiger van) het DB ten minste drie weken voor de hoorzitting schriftelijk uit.

Lid 3

Binnen acht dagen na de uitnodiging kunnen de belanghebbende(n) of het bestuursorgaan onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de hoorzitting te wijzigen.

Lid 4

De beslissing van de voorzitter op dit verzoek wordt uiterlijk één week voor het tijdstip van de hoorzitting aan de belanghebbende(n) en het bestuursorgaan meegedeeld.

Lid 5

De voorzitter is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken of afwijking toe te staan van de termijnen die genoemd zijn in lid 1 t/m 3 van dit artikel.

Lid 6

De voorzitter beslist over de toepassing van artikel 7:3 van de Awb, indien de voorzitter op grond van lid 2 van dit artikel besluit af te zien van het horen, doet hij daarvan mededeling aan de belanghebbende(n) en aan het bestuursorgaan.

Artikel 10 Quorum

Voor het houden van een hoorzitting is vereist dat de voorzitter en twee leden van de commissie, dan wel hun plaatsvervangers, aanwezig zijn.

Artikel 11 Niet-deelneming aan de behandeling

De voorzitter en de leden van de commissie nemen niet deel aan de behandeling van een bezwaarschrift indien daarbij hun onpartijdigheid in het geding kan zijn. De voorzitter en de leden van de commissie worden in een dergelijke situatie vervangen door hun plaatsvervanger.

Artikel 12 Openbaarheid hoorzitting

De hoorzitting van de commissie is niet openbaar.

Artikel 13 Verslaglegging van de hoorzitting

Lid 1

Het verslag van de hoorzitting als bedoeld in artikel 7:7 van de Awb bevat:

de namen van de aanwezigen en hun hoedanigheid;

een zakelijke vermelding van wat over en weer is gezegd en wat verder ter hoorzitting is voorgevallen;

verwijst naar de op de hoorzitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag worden toegevoegd;

Lid 2

Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de commissie.

Lid 3

Het verslag wordt aan belanghebbende(n) en het bestuursorgaan gezonden.

Lid 4

Het verslag is niet openbaar, maar wordt wel meegezonden naar het DB als een beslissing van het DB wordt gevraagd.

Lid 5

Het verslag wordt pas ter beschikking gesteld aan anderen dan de commissieleden en het DB als de belanghebbende beroep instelt.

Artikel 14 Nader onderzoek

Lid 1

Indien na afloop van de hoorzitting nader onderzoek wenselijk blijkt te zijn, dan kan de voorzitter uit eigen beweging of op verlangen van de andere commissieleden dit onderzoek instellen.

Lid 2

De uit het nader onderzoek verkregen informatie wordt in afschrift aan de leden van de commissie, het bestuursorgaan en de belanghebbende(n) toegezonden.

Lid 3

De leden van de commissie, het bestuursorgaan en de belanghebbende(n) kunnen binnen een week na verzending van de nadere informatie aan de voorzitter een verzoek richten tot het beleggen van een nieuwe hoorzitting.

Lid 4

De voorzitter beslist op zo'n verzoek.

Lid 5

Op een nieuwe hoorzitting zijn de bepalingen in deze regeling die betrekking hebben op de hoorzitting, zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15 Advies

Lid 1

De commissie beraadslaagt en beslist achter gesloten deuren over het door haar aan het DB uit te brengen advies.

Lid 2

De commissie beslist bij meerderheid van stemmen over het uit te brengen advies.

Lid 3

Van een minderheidsstandpunt wordt bij het advies melding gemaakt indien die minderheid dat verlangt.

Lid 4

Het advies is gemotiveerd en omvat een voorstel voor de te nemen beslissing op het bezwaarschrift.

Lid 5

Het advies wordt door de voorzitter en de secretaris van de commissie ondertekend.

Artikel 16 Geheimhouding

De leden van de commissie zijn verplicht tot geheimhouding van al hetgeen hen bij de uitoefening van hun lidmaatschap van de commissie ter kennis komt.

Artikel 17 Jaarverslag

De commissie brengt jaarlijks een verslag van haar werkzaamheden uit. Dit verslag wordt in ieder geval ter kennis gebracht van het DB, de Ondernemingsraad en het GO.

Artikel 18 Overgangs- en slotbepalingen

Lid 1

Het DB kan nadere regels stellen omtrent hetgeen in deze regeling is bepaald voor zover de aard en strekking van deze regeling zich daartegen niet verzet.

Lid 2

In gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet beslist het DB.

Lid 3

Deze regeling kan worden aangehaald als “Bezwarenregeling voor personele aangelegenheden Veiligheidsregio Limburg-Noord”.

Lid 4

De regeling treedt na bekendmaking in werking op 1 juli 2013.

Regeling buitengewoon verlof voor begeleiding van zieken/invaliden/bejaarden bij reizen in georganiseerd verband

Inhoudsopgave

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder medewerker, de ambtenaar als bedoeld in artikel 1:1, lid1, sub a, van deel I.

Artikel 2

De medewerker die in georganiseerd verband (mede) zorg draagt voor begeleiding van zieken/ invaliden/bejaarden bij georganiseerde reizen kan hiervoor buitengewoon verlof worden verleend met behoud van bezoldiging.

Artikel 3

Het verlof bedoeld in artikel 2 bedraagt per kalenderjaar de helft van het aantal benodigde uren met een maximum van 22 uren.

Artikel 4

Deze regeling kan worden aangehaald als “Regeling buitengewoon verlof voor begeleiding van zieken/invaliden/bejaarden bij reizen in georganiseerd verband” en treedt in werking per 1 januari 2002.

Dienstrooster

Inhoudsopgave

Aanwezigheidsrooster

Flexibele uren

Aanwezigheid versus werktijden

Ploegsamenstelling

Inverdieners

Repressief personeel in dagdienst

Neventaken

Planning en uitvoering

Instructie

Opleiding

Dienstreizen

Inzetbaarheid aansluitend aan een 24-uursdienst

Ruimte binnen het ATB

Bijlage 1 Vastgestelde generieke uren en maatwerkuren 2011

Bijlage 2 Voorbeeld flexibele uren brandmeester en hoofdbrandwacht

Bijlage 3 lnstructeursvergoeding

Bijlage 4 Generiek blokschema dienstrooster

Bijlage 5 Beleidsregels verlof

Aanwezigheidsrooster

Het aangepaste rooster, dat per 1 januari 2011 zal worden ingevoerd bij Brandweer Venlo, is een aanwezigheidsrooster met 4 ploegen, gebaseerd op een gemiddelde van 48 aanwezigheidsuren per week. Dit komt neer op jaarlijks 91 24-uursdiensten en 128 nader in te vullen flexibele uren per persoon. De 24-uursdiensten lopen volgens een vast patroon van 24 uur "op" en 72 uur "af". Uitgangspunt van het rooster is om alle werkzaamheden binnen het rooster te verwerken, kortom 48 uur= 48 uur.

De personele bezetting van dit rooster is gebaseerd op een roosterfactor 4,67 hetgeen in de praktijk neerkomt op 37,3 formatieplaatsen. In de roosterfactor zijn zaken als ouderschaps-, zwangerschapsverlof en ziekteverzuim meeberekend. De 4 ploegen bestaan uit 9 formatieplaatsen, waarbij één kaderlid de wisselstoel bij het team repressie en nazorg invult. Deze 37ste persoon wordt vrijgespeeld om algemene werkzaamheden te verrichten voor het team repressie en nazorg (zie ook de paragraaf Ploegsamenstelling).

Per jaar wordt 2.399 uren per persoon gewerkt. Door het draaien van 91 24- uursdiensten (2.184 uur) en door 3 weken ingeroosterd vakantieverlof (87 uur), blijft per persoon een restant aan flexibele uren over. Deze uren worden per persoon deels ingeroosterd en deels gebruikt als buffer.

Arbeidsuren per jaar2.399  
24-uursdiensten per jaar, 91 stuks2.184-/-
Ingeroosterd vakantieverlof 87-/-
Flexibele uren128  

Flexibele uren

De flexibele uren zijn onder te verdelen in drie categorieën uren, te weten generieke uren, maatwerkuren en restant flexibele uren:

Generieke uren Dit zijn basisuren die iedere persoon dient uit te voeren in het kader van zijn/haar functie, maar die niet binnen het reguliere rooster passen. De uren zijn voor eenieder hetzelfde. In bijlage 1 zijn de voor 2011 vastgestelde generieke uren opgenomen.

Maatwerkuren Dit zijn specifieke uren die iedere persoon dient uit te voeren in het kader van zijn/haar functie, maar die niet binnen het reguliere rooster passen. De uren zijn afhankelijke van de specifieke functie die hij/zij uitvoert. In bijlage 1 zijn de voor 2011 vastgestelde maatwerkuren opgenomen.

Restant flexibele uren Na het in mindering brengen van de generieke uren en de maatwerkuren blijft een restsaldo over van de 128 flexibele uren. Dit kan zowel een negatief saldo zijn als een positief saldo. Een negatief saldo betekent een arbeidsoverschrijding. Wanneer een negatief saldo bereikt wordt door de inzet van werkuren (bijvoorbeeld een opleiding) dan wordt het saldo weer teruggebracht door het uitroosteren van 24- uursdiensten. In dit geval wordt op het uitroosteren van 24-uursdiensten om het restant flexibele uren aan te vullen, de sleutel van 1,33 toegepast. Dit betekent concreet 24 : 1,33 = 18 uur. Wordt een negatief saldo bereikt door het draaien van een extra 24-uursdienst, dan wordt deze één op één verrekend met de dienst die wordt uitgeroosterd. Het uitroosteren gebeurt bij de eerstvolgende mogelijkheid. Over de eerste 128 uur wordt geen sleutel toegepast.

Verlofbeperking in relatie met uitroosteren In de meeste gevallen zal het gaan om een positief saldo. Dit saldo zal dienen als buffer om gaten in het rooster te dichten (ondermeer bij inval voor ziekte volgens de bellijst). Dit biedt een flexibelere verlofmogelijkheid (bijvoorbeeld bij meerdere verlofaanvragen) en het beperkt het aantal diensten met meer dan acht personen tot een minimum. Om te garanderen dat de helft van deze buffer per half jaar daadwerkelijk wordt opgenomen, plant de coördinator repressie samen met de postcommandant beroeps en de ploegcommandanten voor 1 juli 2011 en 1 oktober 2011 de overgebleven uren naar rato in. Uitgangspunt is dat op 1 januari 2012 alle saldi binnen een marge van -18 en +8 uur staan. Het restant flexibele uren binnen deze marge wordt verrekend met de flexibele uren van 2012. Bij het plannen van het jaarrooster zal het aantal werkzaamheden verwerkt worden met de norm die ervoor staat. Bij het verwerken van de gerealiseerde uren zal de norm onveranderd gehanteerd worden bij het daadwerkelijke aantal momenten. Wanneer blijkt dat de norm niet juist ingeschat is kan deze in uitzonderlijke gevallen gedurende het jaar aangepast worden. Aanpassing van de norm is ter beoordeling van de teamleider repressie. Voor een aantal van de werkzaamheden geldt een verlofbeperking; het streven is om de werkzaamheden met een verlofbeperking te beperken tot maximaal 80 uur per jaar. In bijlage 1 is vermeld welke werkzaamheden een verlofbeperking hebben. Wanneer de werkzaamheden korter duren, wordt de resterende tijd ingevuld middels werkzaamheden op de kazerne (bijvoorbeeld bij planvorming) of wordt op verzoek verlof afgeschreven. Dit is ter beoordeling van de ploegcommandant. Het uitgangspunt bij het inroosteren van flexibele uren is dat zoveel mogelijk wordt gewerkt met blokken van minimaal 4 en maximaal 8 uur. De in deze beschrijving dienstrooster 2011 opgenomen werkzaamheden zijn de op voorhand voorziene uren. Wanneer er in de loop van 2011 onvoorziene werkzaamheden zijn, dan komen deze ten laste van het restant flexibele uren. Deze werkzaamheden zijn ter beoordeling van de teamleider repressie of de postcommandant beroeps. Een voorbeeldberekening van de flexibele uren voor een brandmeester en een hoofdbrandwacht is opgenomen in bijlage 2. Het rooster is voorzien van een separaat zomervakantieblok van 12 weken. De regeling inzake dit zomervakantieblok is apart beschreven in de Beleidsregels verlof (zie bijlage 4 ).

RV vanwege een cursus/opleiding: is geen verlofbeperking

RV vanwege aanvullen Flex-uren : is wel verlofbeperking

24 uurdiensten verschuiven na overleg met ploeg: is verlofbeperking

BV is verlofbeperking

Inplannen van flexibele uren De flexibele uren zijn onderverdeeld in generieke uren, maatwerkuren en restant flexibele uren. Per categorie is een norm vastgesteld voor welke datum/termijn wijzigingen in het rooster kenbaar dienen te zijn gemaakt. In uitzonderlijke gevallen kan de teamleider repressie of de postcommandant beroeps hiervan afwijken. Het inzetten van het restant flexibele uren gebeurt alleen met bloktijden.

Generieke uren:2011 - basisrooster, voor 1 december
Maatwerkuren:1 e kwartaal 2011 - basisrooster, voor 1 januari 2e kwartaal 2011 - roosterwijziging, voor 1 maart 3e kwartaal 2011 - roosterwijziging, voor 1 juni 4e kwartaal 2011 - roosterwijziging, voor 1 september
Restant flexibele uren:roosterwijziging, uiterlijk 28 dagen tevoren

Aanwezigheid versus werktijden

De sleutel voor de berekening van de aanwezigheidsuren (inbegrepen verlofuren) is 1,33. De 24-uursdiensten vangen dagelijks aan om 08.00 uur en eindigen de dag daaropvolgend om 08.00 uur. De 24-uursdiensten zijn verdeeld in werktijd, wachttijd en rusttijd. Tijdens reguliere werkdagen (maandag tot en met vrijdag) wordt de tijd van 08.00 tot 12.00 en van 13.00 tot 17.00 uur aangemerkt als werktijd, de lunchtijd en de tijd van 17.00 tot 23.00 uur als wachttijd en de tijd van 23.00 tot 07.00 uur als rusttijd . Van 07.00 tot 08.00 uur is wachttijd. Tijdens de weekenddagen geldt de tijd van 07.00 tot 23.00 uur als wachttijd en van 23.00 tot 07.00 uur als rusttijd.

Ploegsamenstelling

Het rooster kent 4 ploegen van elk 9 ploegleden: 1 brandmeester (ploegcommandant tevens bevelvoerder) , 1 onderbrandmeester (bevelvoerder) en 7 manschappen. Per ploeg zijn altijd minimaal 8 personen in dienst waarvan minimaal 1 (onder)brandmeester. Iedere dienstdoende ploeg waarborgt alle specialistische taken die Brandweer Venlo uitvoert.

De ploeg wordt aangestuurd door de ploegcommandant. Hij is verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van zijn ploeg. De ploegcommandant is verantwoording verschuldigd aan de postcommandant beroeps. De ploegcommandant treedt binnen het 24-uursrooster in beginsel op als bevelvoerder, maar kan ook als manschap worden ingezet. Tevens is hij instructeur en oefenleider.

De ploegcommandant wordt in zijn dagelijkse werkzaamheden bijgestaan door de onderbrandmeester. Deze treedt binnen het 24-uursrooster in beginsel op als bevelvoerder, maar kan ook als manschap worden ingezet. De onderbrandmeester is tevens instructeur en oefenleider.

Eén van de (onder)brandmeesters wordt op toerbeurt voor de duur van een% jaar geplaatst op de wisselstoel coördinator repressie bij het team repressie. Tijdens dit halfjaar werkt deze (onder)brandmeester volledig in dagdienst. Hij zal gedurende deze periode zijn reguliere oefeningen volgen in zijn eigen ploeg en indien noodzakelijk taken waarnemen uit de continudienst. Om in dat % jaar het totaal aantal leden van de desbetreffende ploeg op 9 te houden, wordt een extra manschap in die periode in deze ploeg geplaatst.

Doordat de (onder)brandmeester een half jaar in dagdienst werkzaam is, moet binnen de betreffende ploeg na het eerste halfjaar al geschoven worden met een manschap. Na twee jaar heeft in iedere ploeg een wisseling plaats gevonden van 1 persoon. Iedere twee jaar wordt de volledige groepssamenstelling geëvalueerd en gewisseld.

De manschappen zijn allemaal opgeleid en geoefend voor het uitvoeren van alle specialistische en specifieke operationele taken van Brandweer Venlo. Dit, met uitzondering van de duiktaak, assistent duiken, duikinstructie en de taak van duikploegleider. Bij de samenstelling van de ploegen dient met dit laatste nadrukkelijk rekening te worden gehouden.

Inverdieners

Vanaf 1986 kennen we binnen de repressieve dienst een inverdienregeling (zie AGV), die op ongeveer 32 personen van toepassing was. Het gaat hierbij om een garantieloon over de onregelmatigheidstoeslag (ORT) en bijzondere brandweer toelage. Het stuk dat inverdiend moet worden is het verschil van 124 diensten naar toen 91 diensten (oude inverdieners).

Met de roosterwijziging van 2003 is deze regeling voor de oude inverdieners gewijzigd (toen nog ongeveer 17 personen). In 2003 is het rooster van 91 diensten naar 108 diensten gegaan. Hierdoor is het stuk garantieloon dat inverdiend moest worden een stuk minder geworden. De afspraak van 2003 was dan ook dat iedere oud inverdiener 1 24-uursdienst op jaarbasis extra werd ingeroosterd, op een moment waar dit voor het rooster wenselijk/noodzakelijk was (dienstbelang). Tevens was dit voor de administratie een verlossing voor het verwerken van gemaakte overuren. Deze konden vanaf dat moment voor iedereen hetzelfde worden toegepast.

Momenteel telt de dienst nog 8 oud inverdieners, 24 nieuwe inverdieners en 5 brandwachten die per september 2007 nieuw zijn aangesteld en onder dezelfde regeling komen te vallen als de groep van 24. Voor deze gehele groep geldt dat er voor het verschil van 108 diensten naar 91 diensten moet worden inverdiend. Dit inverdienen is verwerkt in het rooster door het draaien van de eerder genoemde flexibele uren. Verder is afgesproken dat alle extra uren in mindering komen op het saldo flexibele uren (met uitzondering van een inzet dienstdoende ploeg die voortduurt tot na de ploegwisseling om 08.00 uur, opkomst groeps-, duik- of korpsalarm, of vergaderingen en overleggen waarvan vooraf door de teamleider repressie is bepaald dat deze uitbetaald worden). Bovendien zijn er extra bereikbaarheidsdiensten verwerkt in het rooster (gele puntje). Tijdens dergelijke diensten zijn mensen van 07.30 tot 08.00 uur bereikbaar en beschikbaar om voor een collega die zich ziek meldt in te vallen. De oude inverdieners worden ook in het nieuwe rooster 1 24-uursdienst op jaarbasis extra ingeroosterd, volgens de afspraken zoals die hiervoor in 2003 zijn gemaakt.

Pierre Mooren is voor 0.3 fte werkzaam binnen het 24-uursrooster van de repressieve dienst. Dit betekent 0,3 x 1.350 (netto werkuren)= 405 x 1,33 = 538,65 uren. Uitgaande van 20 24-uursdiensten betekent dit dat Pierre nog 538 -/- 480 = 58 flexibele uren heeft. Pierre verricht zijn diensten in de ploeg waarvan één van de twee bevelvoerders in dagdienst is tewerkgesteld als coördinator repressie. Op deze wijze kan de betreffende (ploeg)bevelvoerder regulier verlof genieten. Het streven is om Pierre zijn diensten te verdelen in 10 diensten voor 1 juli en 10 diensten na 1 juli. Om tot een evenredige verdeling te komen tussen werk- weekend- en feestdagen, dag- avond- en nachturen, volledige 24-uursdiensten en losse uren, dient een en ander in goed overleg tussen Pierre en de betreffende ploegcommandant te worden afgestemd. In voorkomend geval worden tegengestelde belangen of knelpunten voorgelegd aan de teamleider repressie, die hierover zal beslissen. Omdat de betreffende ploegcommandant ook een eigenstandig recht heeft om verdeeld over het totale kalenderjaar zijn verlofuren te genieten (dit kan in een kalender-halfjaar minder zijn dan de 10 diensten die Pierre 'draait'), kan het voorkomen dat Pierre als gde of zelfs als 1 ode persoon in dienst is, met dien verstande dat dit zoveel als mogelijk dient te worden voorkomen. In dat geval vervult Pierre de functie van bevelvoerder en treedt de ploegcommandant op als manschap. De capaciteit van Jack Lenssen treedt op als back-up voor Pierre en als algemeen 'vangnet' voor het totale rooster. Ook Jack Lenssen neemt deel aan de geplande flexibele uren.

Repressief personeel in dagdienst

Het personeel dat is ingeroosterd in de dagdienst heeft een werktijd van 08.00 uur tot 12.00 uur en van 13.00 uur tot 17.00 uur. Als deze medewerker de dienst moet waarnemen van 08.00 uur tot 17 .00 uur voor verlof of ziekte van een collega wordt het uur van 12.00 tot 13.00 bijgeschreven op de verlofkaart. Deze regeling geldt ook voor de (onder)brandmeester die voor een half jaar geplaatst is op de wisselstoel coördinator repressie. De (onder)brandmeester staat in principe als reserve op het dagrooster, wat betekent dat als hij de deur uit moet, dit dient te melden bij de ploegcommandant, zodat de sterkte ten alle tijden gewaarborgd is. Wanneer bij aanvang dienst blijkt dat de (onder)brandmeester geen repressieve functie heeft, kan hij zijn middagverlof beperken tot een half uur en zijn dienst om 16.30 uur beëindigen.

Tijdelijke plaatsingen in de dagdienst, zoals bijvoorbeeld geldt voor de (onder)brandmeester op de wisselstoel coördinator repressie, hebben geen consequenties voor het recht op en de hoogte van de toelages (ORT). Wel wordt over de betreffende periode het aantal aanwezigheidsuren en het verlof herberekend.

Neventaken

Naast de repressieve taken en werkzaamheden heeft iedere medewerker nog een of meerder preparatieve neventaken. Hiermee worden de werkuren die naast het oefenen en repressief optreden overblijven, op een effectieve/nuttige manier ingevuld.

Deze werkzaamheden zijn onder te verdelen in vier groepen te weten: planvorming, ademlucht werkplaats, remise, en opleiden en oefenen. Het totaal aantal personen dat kan worden ingezet voor deze werkzaamheden is 29. Verder zijn er nog een aantal neventaken waarbij met een ploegindeling ook rekening gehouden moet worden.

Aantallen en aansturing:

Planvorming: totaal 8 personen uit de repressieve dienst (evenredig verdeeld over de 4 ploegen). Deze mensen worden in de werkuren aangestuurd door de coördinator planvorming.

Ademlucht werkplaats: totaal 8 personen uit de repressieve dienst (evenredig verdeeld over de 4 ploegen). Deze worden aangestuurd door de coördinator repressie.

Remise: totaal 9 personen uit de repressieve dienst (evenredig verdeeld over de 4 ploegen). Deze mensen worden aangestuurd door de coördinator repressie voor algemene werkzaamheden.

Opleiden en oefenen: totaal 5 personen uit de repressieve dienst (evenredig verdeeld over de 4 ploegen. Deze mensen worden door de coördinator O&O aangestuurd.

Iedere medewerker rouleert in beginsel om de drie jaar naar een andere neventaak. Hierdoor heeft iedereen na 12 jaar alle nevenfuncties bekleed. Op deze wijze wordt in de eerste 12 jaar van de aanstellingsduur iedereen in de gelegenheid gesteld om zich breder te oriënteren op interesses voor de tweede loopbaan. In dit geval gaat het niet om de inhoud van de neventaak, maar wel om de aard van de werkzaamheden.

Een aantal medewerkers heeft zitting in de OC Brandweer. Met de OC Brandweer is afgesproken dat, met uitzondering van de voorzitter en de secretaris, 6 vergaderingen à 4 uur ten laste komen van de maatwerkuren. Een vergadering van 4 uur is opgebouwd uit 2 uur overleg OC Brandweer intern en 2 uur overleg OC Brandweer met de Commandant. Alle overige vergaderingen (bijvoorbeeld BOR) worden vergoed als overwerk , dit geldt voor alle leden van de OC Brandweer. Overig OC-werk (bijvoorbeeld leeswerk) wordt zoveel mogelijk tijdens het werkrooster uitgevoerd. Het OC-werk wordt gepland in afstemming met de ploegcommandant, de coördinator repressie, de coördinator O&O of de coördinator planvorming en mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van de dagelijkse werkzaamheden.

Planning en uitvoering

De coördinator repressie is verantwoordelijk voor het tijdig opmaken en bekend stellen van het jaar- en kwartaalrooster. Hij stemt dit vroegtijdig af met de coördinator O&O en andere belanghebbenden. Het toekennen van het verlof binnen dat jaar- en kwartaalrooster en het opmaken van de dagstaten is een verantwoordelijkheid van de ploegcommandant.

Instructie

Het geven van instructie aan één van de beroepsploegen vindt plaats binnen het rooster. Alleen de (onder)brandmeesters geven instructie. Enige uitzondering hierop is de functie van duikinstructeur, dit kan een hoofdbrandwacht zijn.

Het geven van externe instructie, niet zijnde aan één van de beroepsploegen, wordt beschouwd als een activiteit die buiten het rooster plaatsvindt. Dit geldt voor zowel instructie aan de vrijwilligers van brandweer Venlo als aan externe korpsen. Het ondersteunen van oefeningen met bijvoorbeeld een AL of HV wordt niet gezien als instructie maar als maatwerkuren. In dat geval wordt gebruik gemaakt van materieel van brandweer Venlo en gaat het om een reguliere taak.

Het geven van externe instructie wordt aangemerkt als een bijzondere werkzaamheid binnen de huidige aanstelling, maar naast de reguliere taak. Instructie wordt als zodanig vergoed middels een aparte instructeursvergoeding als aanvulling op het salaris. Hiermee wordt het rooster niet belast met werkzaamheden die niet tot het takenpakket behoren en worden instructeurs op eenzelfde wijze beloond als vrijwillige (of externe) instructeurs. Met de instructeursvergoeding wordt aangesloten bij de tarieven die gelden binnen Zuid-Nederland, zie bijlage 3.

Omdat het gaat om een bijzondere activiteit binnen de huidige aanstelling, is het geven van instructie ter beoordeling van de teamleider repressie of de coördinator repressie. Zodoende wordt voorkomen dat externe instructie negatieve gevolgen heeft voor het rooster.

Opleiding

Wanneer een opleiding in het belang van de dienst wordt gevolgd, gebeurt dit onder werktijd. Bij een dagopleiding wordt de medewerker gedurende de opleidingsdagen geplaatst in dagdienst; afhankelijk van de duur van de opleiding is dit van 08.00 uur - 17.00 uur, 08.00 uur - 12.00 uur of van 13.00 uur - 17.00 uur. Wanneer de opleiding op een dag korter duurt dan de geplande dagdienst, wordt de resterende tijd ingevuld middels werkzaamheden op de kazerne (bijvoorbeeld bij planvorming) of wordt op verzoek verlof afgeschreven. Dit is ter beoordeling van de ploegcommandant. Bij een avondopleiding worden de daadwerkelijk gemaakte uren afgeschreven. Zelfstudie wordt niet gecompenseerd.

Uren voor het volgen van een opleiding worden gehaald uit het restant flexibele uren. In het geval van een kortdurende opleiding zal dit in de meeste gevallen niet tot overschrijding leiden, echter in het geval van een langdurige opleiding mogelijk wel.

In het geval van een overschrijding worden 24-uursdiensten uitgeroosterd. Op dit uitroosteren wordt de roosterfactor 1,33 toegepast; dat betekent dat voor een 24- uursdienst 18 uren worden bijgeschreven op het restant flexibele uren.

Dienstreizen

Voor het maken van een dienstreis wordt het AGV gevolgd. Dit betekent dat reistijd geen werktijd is. Enige uitzondering hierop is wanneer het een oefening/opleiding betreft waarbij een complete ploeg en een repressief brandweervoertuig betrokken zijn.

Inzetbaarheid aansluitend aan een 24-uursdienst

Voor activiteiten aansluitend aan een 24-uursdienst gelden volgende regels:

Aansluitend een opleiding met praktijk: uitroosteren (continudienst) of verlof opnemen (vrijwilliger);

Aansluitend een opleiding met theorie < 4 uur: geen beperking;

Aansluitend een opleiding met theorie> 4 uur: uitroosteren (continudienst) of verlof opnemen (vrijwilliger);

Aansluitend een overleg < 4 uur: geen beperking;

Aansluitend een overleg> 4 uur: uitroosteren (continudienst) of verlof opnemen (vrijwilliger);

Aansluitend (binnen 11 uur) een uitruk (vrijwilliger) of korpsalarm/duikalarm (continudienst): geen beperking bij voldoende nachtrust;

Aansluitend (binnen 11 uur) een uitruk (vrijwilliger) of korpsalarm/duikalarm (continudienst): geen opkomst bij onvoldoende nachtrust.

Voor activiteiten voorafgaande aan een 24-uursdienst gelden volgende regels:

Tot maximaal 23.00 uur (bloktijd KI-uren) inzet voor oefening/cursus/opleiding

Voor het uitroosteren geldt dat er minimaal 11 uur rust tussen de arbeidstijden dient te zijn. De dienst werkt met bloktijden, dit betekent dat de medewerker in continudienst vanaf 17:00 uur uitgeroosterd wordt en dat de vrijwilliger vanaf 17:00 uur verlof neemt. De medewerker in continudienst gaat de dag erna in dagdienst van 08:00-12:00 uur, 13:00-17:00 uur of 08:00-17:00 uur (afhankelijk van duur opleiding/overleg) waardoor er sprake is van verschoven werktijd. De vrijwilliger kan zijn opleidingsuren declareren en neemt daarom verlof (wanneer iemand anders verlof heeft dient hij/zij zelf voor een vervanger te zorgen). Onvoorziene gevallen zijn ter beoordeling van de hoofd afdeling repressie en nazorg.

Ruimte binnen het ATB

Het ATB geeft aan dat iemand in een periode van 26 weken ten hoogste gemiddeld 48 uur per week mag werken. Dit betekent dat op jaarbasis 26 X 2 X 48 = 2.496 uur gewerkt mag worden. Uitgaande van een jaarbetrekking van 2.399 uur, betekent dit een ruimte van 2.496 -/- 2.399 = 97 uur alvorens conform het ATB teveel gewerkt wordt. Berekent over de gangbare periode van 26 weken is dit 48,5 uur. Deze ruimte is beschikbaar alvorens sprake is van een 'maatwerkconstructie' of 'opt-out'. Op de uren die meer gewerkt wordt dan de aanstelling van 2.399 uur is de vergoedingsregeling van de beroepsbrandweer, AGV Hoofdstuk 18a, van toepassing.

Bijlage 1 Vastgestelde generieke uren en maatwerkuren 2011

Kik hier voor vastgestelde generieke uren en maatwerkuren 2011

Bijlage 2 Voorbeeld flexibele uren brandmeester en hoofdbrandwacht

Klik hier voor het voorbeeld flexibele uren brandmeester en hoofdbrandwacht

Bijlage 3 lnstructeursvergoeding

lnstructeursvergoeding

 NiveauTarief
Theorie-instructie100-300 (manschap/hbt) 400-500 (bevelvoerder) Officier€ 40,42 € 50,75 € 65,43
Praktijkinstructie100-300 (manschap/hbt) 400-500 (bevelvoerder) Officier€ 33,00 € 43,00 € 50,00
OefenondersteuningMedewerker (hulpinstructeur)€ 19,53

Bijlage 4 Generiek blokschema dienstrooster

Klik hier voor het Generiek blokschema dienstrooster.

Bijlage 5 Beleidsregels verlof

Klik hier voor de Beleidsregels verlof.

Regeling fietsplan

Inhoudsopgave

Artikel 1 Definities

Artikel 2 Waardebepaling

Artikel 3 Kenmerken van de regeling

Artikel 4 Uitvoering van de regeling

Artikel 5 Fiscale voorwaarden

Artikel 6 Eigendom

Artikel 7 Aansprakelijkheid

Artikel 8 Beëindiging van de overeenkomst

Artikel 9 Verklaring Woon-Werk

Artikel 10 Inwerkingtreding

Bijlagen

Artikel 1 Definities

De regeling: het fietsplan van de Veiligheidsregio Limburg-Noord 2003.

Werkgever: de Veiligheidsregio Limburg-Noord.

Deelnemer: een medewerk(st)er in dienst van de Veiligheidsregio Limburg-Noord met een vaste ambtelijke aanstelling of diegene die binnen een jaar in vaste dienst van de Veiligheidsregio zal komen (bijvoorbeeld in tijdelijke dienst met een proeftijd van een jaar).

Fiets: een rijwiel inclusief verzekering, accessoires (= met een fiets samenhangende zaken die direct dienstbaar zijn aan het woon-werkverkeer; hierbij kan o.a. gedacht worden aan noodzakelijke onderhoud en reparaties, extra slot, regenkleding, steun voor aktetas, etc.).

Vakantie-uren: de vergoeding zoals gedefinieerd in artikel 4a:1, lid 5 van de CAR en compensatie-uren die zijn toegevoegd aan het vrij opneembaar verlof.

Eindejaarsuitkering: de uitkering zoals gedefinieerd in artikel 3:6 van de CAR.

Salaris: het bedrag van de schaal het welk aan de ambtenaar is toegekend of indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag.

Brutolooncomponenten: de vergoeding, de uitkering zoals genoemd onder sub 5,6 en 7.

Nettolooncomponent: salaris verminderd met een aftrek voor belastingen, premies voor sociale verzekeringen, pensioenen e.d.

Renteloze lening: krediet verstrekt door de werkgever waarbij aflossing door de deelnemer via inhouding op het netto-salaris plaatsvindt.

Artikel 2 Waardebepaling

Voor zover de bepaling van de waarde van de bruto- en nettolooncomponenten zoals bedoeld in artikel 1, sub 8 en 9, geldt als berekeningsbasis de maand januari van het kalenderjaar waarin aan de regeling wordt deelgenomen. De waarde van een uurloon ingevolge artikel 1, sub 5 komt bij een volledige betrekking overeen met een bruto bedrag gelijk aan 1/156 van het van toepassing zijnde schaalbedrag. De waarde ingevolge artikel 1, sub 6, komt overeen met het bruto bedrag van de uitkering.

Artikel 3 Kenmerken van de regeling

De deelnemer aan dit plan kan in het bezit komen van een fiets door binnen een periode van maximaal 36 maanden af te zien van looncomponenten, als bedoeld in artikel 1, sub 8 en 9, ter grootte van maximaal bedrag van € 749,- incl. btw van de aanschafprijs van de fiets, vermeerderd met de premie voor een gangbare verzekering. Voor accessoires als bedoeld in lid 1, sub 4, kan de werkgever gedurende maximaal 3 jaar een vergoeding van ten hoogste € 82 per kalenderjaar geven.

Artikel 4 Uitvoering van de regeling

De deelnemer heeft de mogelijkheid tot:

het in bezit komen van een fiets, al dan niet met verzekering;

het bestellen van accessoires;

het voorzien in onderhoud en reparatie.

Per deelnemer kan per periode van 36 maanden bij dezelfde werkgever niet meer dan voor één fiets inclusief verzekering, onderhoud / reparatie en accessoires een beroep op de regeling worden gedaan. Deelname aan de regeling geschiedt door het sluiten van de voor dat doel bestemde overeenkomst tussen de deelnemer en de werkgever.

Keuze van leverancier: De keuze van de fietsen leverancier wordt vrijgelaten. Wel dient deze ingeschreven te staan bij de Kamer van Koophandel.

De werkgever kan ten aanzien van de uitvoering van de regeling nadere regels stellen.

Artikel 5 Fiscale voorwaarden

De fiets dient op meer dan de helft van de dagen waarop de deelnemer werkzaamheden verricht te worden gebruikt voor het woon-werkverkeer. Indien achteraf blijkt, bij controle door de fiscus, dat de deelnemer onvoldoende aannemelijk kan maken dat de fiets niet of niet in voldoende mate wordt ingezet voor het woon-werkverkeer komen de fiscale gevolgen voor zijn of haar rekening. Dit betekent dat de werkgever dan gerechtigd is de daaruit voortvloeiende naheffingsgrondslag met betrekking tot de deelnemer te verhalen.

Artikel 6 Eigendom

De deelnemer koopt de fiets met eventuele verzekering en bijbehorende accessoires rechtstreeks bij leverancier. Hij of zij voldoet de kosten zelf aan betreffende leverancier. Bij aflevering van de fiets aan de deelnemer is deze juridisch en economisch eigenaar.

Artikel 7 Aansprakelijkheid

De werkgever aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade aan de deelnemer, aan hem toebehorende zaken en/of schade aan derden, die voortvloeit uit het gebruik, uit gebreken en/of schade die anderszins verband houdt met de fiets. Schade en/of diefstal ontheft de deelnemer niet van de verplichtingen welke voortvloeien uit de overeenkomst als bedoeld in artikel 4. De deelnemer kan na aflevering op geen enkele wijze de werkgever aanspreken voor verplichtingen die voortvloeien uit de garantiebepalingen van de leverancier. De deelnemer dient zich in geval van klachten over de fiets uitsluitend te wenden tot de leverancier.

Artikel 8 Beëindiging van de overeenkomst

De overeenkomst als bedoeld in artikel 4 eindigt:

bij beëindiging van het dienstverband;

bij overlijden van de deelnemer;

na een wijziging welke de overeenkomst in strijd maakt met de huidige c.q. dan geldende regelgeving;

op verzoek van de deelnemer, waarbij een opzegtermijn van 1 maand in acht dient te worden genomen;

indien de deelnemer zich niet houdt aan de aard en strekking van deze regeling (bijvoorbeeld bij doorverkoop binnen 36 maanden aan derden);

bij voortijdig beëindiging van de voormelde overeenkomst, op grond van het bepaalde onder e. van dit artikel is de deelnemer een boete verschuldigd. Deze boete bedraagt in beginsel 100% van de aanschafwaarde van de fiets en dient vanuit het nettoloon te worden betaald. De werkgever kan de boete matigen naar gelang de gebruiksperiode van de fiets is verstreken.

Artikel 9 Verklaring Woon-Werk

Bij deze regeling behoort als bijlage de overeenkomst fietsplan Veiligheidsregio Limburg-Noord. Om te voldoen aan de fiscale voorwaarden dient eveneens bijlage 2 (verklaring woon-werk) te worden ingevuld. Wenst een deelnemer wel gebruik te maken van de regeling maar niet te voldoen aan de fiscale voorwaarden, dan is dit mogelijk. Verrekening is dan echter niet mogelijk op een fiscaal aantrekkelijke wijze, maar door inhouding op het nettosalaris (de zogenaamde renteloze lening). Voor declaratie van de kosten dient de deelnemer gebruik te maken van bijlage 4 behorende bij deze regeling.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2003 en kan worden aangehaald als het “fietsplanVeiligheidsregio Limburg-Noord”.

Bijlagen

Bijlage 1: Verklaring van deelname aan het fietsproject

Bijlage 2: Verklaring woon-werk

Bijlage 3: Overeenkomst bij het fietsplan

Bijlage 4: Declaratieformulier fietsplan

Regeling flexibilisering arbeidsduur en werktijden

Inhoudsopgave

§1 Begrippen

Artikel 1:1 Begrippen

§2 De algemene regels voor de werktijden

Artikel 2:1 De arbeidsduur en het cafetariamodel

Artikel 2:2 De roosters

Artikel 2:3 De begin - en eindtijden

Artikel 2:4 Wijziging van het rooster

§3 Meeruren

Artikel 3:1

§4 De algemene regels voor verlof

Artikel 4:1 De omvang van verlof

Artikel 4:2 Toekenning van verlof

Artikel 4:3 Brugdagen

§5 Bijzondere onderwerpen in relatie met werktijdenregeling

Artikel 5:1 Overwerk

Artikel 5:2 Ziekte en zwangerschap

Artikel 5:3 Ouderschapsverlof

Artikel 5:4 Buitengewoon verlof

Artikel 5:5 Meldkamer en 24-uurs diensten brandweerdistrict Venlo

§6 Inwerkingtreding

§1 Begrippen

Artikel 1:1 Begrippen

De volgende begrippen worden gehanteerd:

arbeidsduur: de overeengekomen werktijd per jaar;

bedrijfstijd: de tijd waarin de organisatie haar diensten kan aanbieden;

openingstijd: de tijd waarin de organisatie bereikbaar is voor externen;

werktijd: de tijd dat de medewerker binnen de bedrijfstijd arbeid verricht voor de organisatie;

werkdag: een dag waarop de werknemer arbeid moet verrichten;

verlofdag: een dag waarop de werknemer de bedongen arbeid niet hoeft te verrichten;

pauze: een periode van een onafgebroken aantal minuten waarop geen arbeid wordt verricht.

overwerk: de periode dat de werknemer incidenteel in dienstopdracht arbeid verricht buiten zijn feitelijke arbeidsduur per week;

brugdag: een dag waarop de organisatie geen diensten aanbiedt (gesloten is) en op welke dag derhalve geen uren worden ingeroosterd;

meeruren: die uren die de medewerker in overleg met de leiding maakt, aanvullend op hetgeen voor die dag/week in zijn rooster staat.

§2 De algemene regels voor de werktijden

Artikel 2:1 De arbeidsduur en het cafetariamodel

De arbeidsduur op jaarbasis is vastgesteld op 1804 uur; daarin begrepen is het (vakantie)verlof.

De formele arbeidsduur bedraagt gemiddeld 36 uur per week; de feitelijke arbeidsduur per week kan variëren, waarbij de afwijking gebaseerd is op hoofdstuk 4 van deel I.

Het cafetariamodel maakt het mogelijk, dat de arbeidsduur per jaar anders wordt dan 1804. Deel I biedt onder voorwaarden de mogelijkheid om: waardoor de arbeidsduur per medewerker kan gaan verschillen. De afspraken omtrent het gebruik maken van het cafetariamodel worden telkens met individuele werknemers voor een jaar gemaakt, voorafgaand aan het jaar waarop de afspraak betrekking heeft.

op jaarbasis 50,4 uren meer te werken om extra vakantie-uren op te bouwen.

op jaarbasis 72 arbeidsuren te kopen of te verkopen;

Voor een parttimer gelden de in dit artikel genoemde uren naar rato van de aanstelling.

Artikel 2:2 De roosters

Lid 1

Elke leidinggevende draagt zorg voor een adequate en verantwoorde bezetting van zijn organisatieonderdeel.

Lid 2

De medewerker wordt in staat gesteld om de arbeid te verrichten volgens een jaarlijks op te stellen rooster. De keuze voor een rooster wordt in overleg met de leidinggevende in december vastgelegd.

Lid 3

In de roosters wordt alleen gewerkt met hele of halve uren.

Het totaal ingeroosterd aantal uren per jaar komt overeen met de arbeidsduur.

Lid 4

Indien een medewerker meer dan 5 ½ uur tot en met 10 uur aaneengesloten werkt, dient zijn arbeid te worden onderbroken door een pauze van ten minste 30 minuten, die mag worden opgesplitst in twee keer een kwartier.

Lid 5

Werkt een medewerker langer dan 10 uur aaneengesloten, dan is de pauze minstens 45 minuten. De pauze mag worden gesplitst in meer pauzes van minimaal een kwartier.

Lid 6

De feitelijke arbeidsduur kan ten hoogste 11 uur per dag en 50 uur per week bedragen. De leidinggevende kan daartoe in overleg met de medewerker besluiten. De rusttijden van de arbeidstijdenwet worden hierbij in acht genomen.

Lid 7

Indien de medewerker gebruikt maakt van de mogelijkheid om zijn feitelijke arbeidsduur uit te breiden tot 11 uur per dag en/of 50 uur per week dan levert dit geen overwerk op in de zin van artikel 3:2:1 van deel I.

Artikel 2:3 De begin - en eindtijden

De bedrijfs- en openingstijd zijn sector gebonden. Dat wil zeggen dat iedere sector deze zelf afzonderlijk vaststelt. Criteria daarbij zijn verantwoorde en adequate bedrijfsvoering, klantvriendelijkheid en bereikbaarheid. De leidinggevende kan, voor individuele medewerkers of groepen medewerkers, vaste aanvang- en eindtijden vaststellen om tot een adequate dienstverlening te komen.

Artikel 2:4 Wijziging van het rooster

Lid 1

In de loop van het jaar kan behoefte ontstaan om wijzigingen aan te brengen in het aantal ingeroosterde uren op bepaalde dagen. Een wijziging van het rooster betekent altijd een verschuiving van uren. De volgende mogelijkheden doen zich voor:

de medewerker kan om een verschuiving van een aantal uren naar een andere dag verzoeken. Als de dienst het toelaat wordt deze verschuiving gehonoreerd; het rooster wordt aangepast;

de leiding kan een verschuiving noodzakelijk vinden in verband met de werkdruk. Een verzoek van de leidinggevende wordt ten minste één maand voor aanvang van de werkzaamheden aan de medewerker gedaan. Om reden van dienstbelang kan hiervan worden afgeweken. De medewerker heeft dan recht op een verschuivingstoelage.

Lid 2

Van verschuiven is sprake:

als de arbeidsduur van een week gewijzigd wordt ten gunste of ten koste van de arbeidsduur van een andere week of weken;

als de begin- en eindtijd van een bepaalde dag verschoven wordt op de dag zelf of het hele blok naar een nog lege andere dag van dezelfde week.

§3 Meeruren

Artikel 3:1

Naast de wijziging van het rooster in de vorm van een verschuiving is het voor de medewerker mogelijk om flexibel, naar behoefte, te kunnen werken. In overleg met de leiding is het mogelijk om op die dag meer uren te maken dan volgens rooster overeengekomen is en deze uren op een later moment weer te compenseren met vrije tijd. Er is geen verplichting om extra uren te maken. Deze meeruren worden geregistreerd in TIM(e) en geaccordeerd door de leidinggevende. Om te voorkomen, dat teveel meeruren gespaard worden en er daarmee op het eind van een jaar een grote voorraad meeruren (en mogelijk vakantie-uren) ontstaat, is het maximum aan meeruren 20 uren (voor iedereen gelijk). Resteren er op het eind van het jaar nog meeruren, dan komen deze te vervallen. De meeruren behoren immers tot het jaar waarin ze gemaakt zijn en zouden anders een negatief effect op de bezetting/productie van het jaar daaropvolgend hebben. Bij hoge uitzondering kunnen deze meeruren worden uitbetaald tegen het geldende uurloon (100%). Hiermee dient zeer terughoudend te worden omgegaan.

§4 De algemene regels voor verlof

Artikel 4:1 De omvang van verlof

Ieder heeft recht op verlof volgens de regels van de vakantieregeling in deel I. De berekening vindt plaats op basis van uren.

Artikel 4:2 Toekenning van verlof

Een verzoek om verlof wordt toegekend voor zover de dienst/het werk het toelaat. Daarbij worden de regels van deel I in acht genomen. Er kan vakantieverlof worden opgenomen en/of het meeruren saldo in TIM(e) worden gebruikt. Het verdient uiteraard aanbeveling eerst het meeruren saldo in TIM(e) aan te spreken (gezien de strekking van artikel 3:1).

Artikel 4:3 Brugdagen

Voor het rooster gelden brugdagen als “dienstvrije dagen”. Op een brugdag worden geen uren ingeroosterd. Het is een vrije dag, zonder dat er vakantie uren voor ingeleverd hoeven te worden. Aangezien het aanwijzen van een brugdag directe gevolgen heeft voor de dienstverlening zal de sector in overleg met de OR aangeven welke brugdagen er worden aangewezen. In het Managementoverleg (MO) zal daarover afstemming plaatsvinden.

§5 Bijzondere onderwerpen in relatie met werktijdenregeling

Artikel 5:1 Overwerk

Er is sprake van overwerk wanneer in dienstopdracht de ingeroosterde arbeidsduur per week wordt overschreden. Overwerk geeft volgens de regels van deel I recht op een overwerkvergoeding. Verschuiven van werktijden in dienstopdracht binnen een week, zonder dat de feitelijke arbeidsduur wijzigt, geeft derhalve geen recht op een overwerkvergoeding. Overwerkuren tellen niet mee bij de jaarlijkse arbeidsduur.

Conform het bepaalde in artikel 3:2:1 van deel I bestaat de overwerkvergoeding uit verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk, alsmede uit een bedrag dat voor die uren wordt gerekend, conform lid 5.

Artikel 5:2 Ziekte en zwangerschap

Bij ziekte en/of zwangerschapsverlof volgt de medewerker het aantal uren op dat volgens rooster gewerkt zou worden. Bij langdurige ziekte en zwangerschapsverlof zal het rooster zodanig worden aangepast, dat er sprake is van een inroostering van gemiddelde werkweken, rekening houdend met de reeds gewerkte uren. Op het moment van herstel wordt het resterende gedeelte van de te werken uren in overleg met de betreffende medewerker opnieuw ingeroosterd.

Artikel 5:3 Ouderschapsverlof

De duur van betaald ouderschapsverlof bedraagt een aaneengesloten periode van minimaal een maand en maximaal 6 maanden over ten hoogste de helft van de voor betrokkenen geldende gemiddelde formele arbeidsduur per week, tenzij de organisatiebelangen vragen om een langere duur (dan max. 1 jaar). Het ouderschapsverlof wordt in uren toegekend. Men dient dan ook het aantal uren op te nemen dat men op de betreffende dag van het verlof zou werken. De werknemer kan de werkgever verzoeken om:

het verlof toe te kennen voor een langere periode dan 6 maanden;

het verlof op te delen in ten hoogste 3 perioden, waarbij elke periode tenminste een maand bedraagt;

meer uren verlof toe te kennen dan de helft van de formele arbeidsduur per week.

Indien het ouderschapsverlof, conform het bepaalde onder b, is opgedeeld in perioden en de arbeidsverhouding wordt beëindigd voordat het verlof volledig is genoten, heeft de ambtenaar (conform het bepaalde in de Wet arbeid en zorg) indien hij een nieuw dienstverband aangaat, tegenover de nieuwe werkgever aanspraak op het resterende deel van het ouderschapsverlof.

Artikel 5:4 Buitengewoon verlof

Buitengewoon verlof wordt verleend door de werkgever. Dit verlof heeft –meestal- betrekking op een bijzondere, niet in het rooster te plannen gebeurtenis (zoals begrafenis, geboorte). De ingeplande uren die als buitengewoon verlof toegekend worden, maken onderdeel uit van de werkuren op jaarbasis. In geval van planbare bijzondere gebeurtenissen (bv. eigen huwelijk) worden de rechten vertaald naar de arbeidsduur per dag (fulltimer 7, 2 uur en parttimer naar rato). Deze verlofuren worden vervolgens bijgeschreven In TIM(e) en bij opname verantwoord als buitengewoon verlof.

Artikel 5:5 Meldkamer en 24-uurs diensten brandweerdistrict Venlo

Bij de Brandweer zijn afwijkende afspraken over de arbeidsduur per dag en per week. Het vastgestelde rooster behoeft ook niet de individuele toestemming van de brandweerman. De maximale arbeidsduur per jaar blijft wel als randvoorwaarde overeind. De centralisten van de meldkamer en de medewerkers in de 24-uurs dienst van het brandweerdistrict Venlo werken volgens een eigen rooster. Zij zijn werkzaam in een continu rooster (7 dagen per week/24 uur per dag) en hiervoor gelden andere regels.

§6 Inwerkingtreding

Deze regeling kan worden aangehaald als “regeling flexibilisering arbeidsduur en werktijden“ en treedt in werking op 1 januari 2012.

Per gelijke datum wordt de “regeling arbeidsduur en werktijden“ die is vastgesteld per 1 januari 2002 ingetrokken.

Regeling flexibilisering arbeidsduur en werktijden (T)

Inhoudsopgave

§1 Inleiding

§2 Probleemstelling

§3 Uitgangspunten

§4 De aard van de spelregels

§1 Inleiding

In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2009-2011 zijn afspraken gemaakt over flexibilisering en levensfase. De bandbreedtesystematiek die was neergelegd in artikel 4:1 lid 1 van de CAR-UWO is hierdoor geschrapt. Tot aan de invoering van de CAO 2009-2011 kon afwijking van de formele arbeidsduur per week slechts plaatsvinden binnen vastgestelde marges, de hiervoor genoemde bandbreedtesystematiek. Nu deze bandbreedtesystematiek is verlaten, zijn de mogelijkheden om te differentiëren in de feitelijke arbeidsduur sterk verruimd. De voor de medewerker geldende arbeidsduur per jaar mag echter niet overschreden worden en er gelden maxima voor de arbeidsduur per dag (11) en per week (50). Tijdens piektijden kan er hierdoor meer dan de huidige 9 of 42 uur per dag/week worden gewerkt en in rustigere periodes minder.

Voorwaarden

Door het wegvallen van de bandbreedtesystematiek kan de werkgever de feitelijke arbeidsduur per week op een andere omvang vaststellen dan de formele arbeidsduur per week. Hieraan zijn vier voorwaarden verbonden:

De medewerker stemt ermee in.

De feitelijke arbeidsduur per dag bedraagt niet meer dan 11 uur.

De feitelijke arbeidsduur per week bedraagt maximaal 50 uur.

De voor de medewerker geldende arbeidsduur per jaar wordt niet overschreden.

Uitgangspunt bij deze arbeidsduur- en werktijdenregeling is dat de leidinggevende stuurt op resultaat en vertrouwt op de professionaliteit van de medewerker. Daarbij mag de leidinggevende ervan uitgaan dat de medewerker zich optimaal inzet. Een verantwoorde en adequate dienstverlening is een eis. Iedere leidinggevende gaat met zijn medewerkers in gesprek onder diens inzet, de planning van de werkzaamheden en de werktijden.

OR en GO

De systematiek van de werktijden dient in het GO besproken te worden; hier worden afspraken gemaakt ten aanzien van het beleid inzake werktijden. In de OR dient de praktische invulling van de werktijdenregeling aan de orde te komen. De begin- en eindtijden en de methodiek hoe bv. roosters worden ingevuld behoren hiertoe.

§2 Probleemstelling

Vastgelegd is dat een fulltimer bij de Veiligheidsregio als basis 1804 uur per jaar werkt. Daarmee is niet bepaald op welke momenten van het jaar, week en dag deze uren worden ingevuld. We constateren, dat er zowel vanuit de organisatie als vanuit de medewerkers wensen zijn om deze uren (zo) flexibel (mogelijk) in te zetten. Als we invulling geven aan de flexibiliteit van inzet van de te werken uren, zullen we afspraken moeten maken over de regels die daarvoor gelden.

§3 Uitgangspunten

De werkuren worden ingezet op de momenten dat de organisatie dat nodig vindt. Maar de organisatie kan niet zomaar in alle vrijheid bepalen wanneer. Daar zijn regels voor o.a. in de arbeidstijdenwet.

Duidelijk is dat bij de planning van die inzet het organisatiebelang leidend is. Als we op deze manier flexibel willen inspelen op de behoeften van de organisatie en de wensen van de medewerkers zullen er afspraken gemaakt moeten worden over de planning van de inzet van de werktijd, over de registratie van de realisering van die inzet en over de evaluatie.

de planning De organisatie levert wat van haar gevraagd wordt; daartoe zal er een planning gemaakt moeten worden van de productie en van de inzet van mensen die nodig zijn voor die productie. Dat neemt niet weg, dat er algemene regels moeten zijn voor het maken van de planning.

de realisering Een overeengekomen planning betekent niet, dat deze planning een rigide gegeven is. De organisatie kan alsnog op een gegeven moment incidenteel wat willen wijzigen in die planning en de medewerkers kunnen wijzigingen willen aanbrengen. Er moeten dus spelregels zijn waarbinnen dat mogelijk wordt gemaakt. Spelregels, die medewerkers beschermen tegen willekeur van de organisatie, maar ook spelregels, die de continuïteit van de organisatie garanderen.

de evaluatie Achteraf zal verantwoord moeten worden dat we de planning gehaald hebben. Dat geldt zowel voor de inzet in tijd als voor de afgesproken productie. Verantwoordelijkheid dragen betekent ook verantwoording afleggen en derhalve registratie. Geconcludeerd is, dat bij de inzet van medewerkers in de organisatie Daarvoor is het nodig:

het organisatiebelang leidend is;

en dat daarbinnen zoveel mogelijk met wensen en belangen van medewerkers rekening moet worden gehouden.

dat de inzet van medewerkers vooraf gepland wordt;

dat registratie plaatsvindt van de inzet in tijd en producten;

zodat verantwoording kan worden afgelegd van de inzet en kan worden bijgestuurd.

§4 De aard van de spelregels

Bij het opstellen van de spelregels is uitgegaan van het principe, dat eenvormigheid moet worden vastgelegd daar waar nodig en flexibiliteit daar waar mogelijk. Dat betekent, dat er per bureau, afdeling, sector, op verschillende onderdelen verschillende afspraken mogelijk kunnen zijn, afhankelijk van de taakstelling van die eenheid. Anderzijds betekent het dat er één registratiesysteem moet worden gekozen, omdat de uiteindelijke verantwoording op de schaal van de gehele organisatie moet worden afgelegd.

Op het centraal niveau dienen dan afspraken gemaakt te worden over:

arbeidsduur (incl. toepassing cafetaria model);

spelregels roostertechniek, waaronder wijziging, verschuiving en meeruren;

brugdagen;

omgaan met spaarverlof / spaarvariant;

een aantal bijzondere onderwerpen, die aandacht verdienen in relatie tot de flexibilisering van werktijden.

Op sector niveau dienen afspraken gemaakt te worden over:

bedrijfstijd, openingstijd en werktijd;

de feitelijke aan- en afwezigheid en registratie daarvan;

verlof.

De individuele afspraken over begin- en eindtijden worden niet aan de OR voorgelegd, maar dienen te passen binnen de regelingen, die daarvoor in overleg met de OR gemaakt worden.

Regeling functiebeschrijving en –waardering VRLN 2013

Inhoudsopgave

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Vaststelling van de functiebeschrijving en functiewaardering van normfuncties

Artikel 3 Vaststelling van de functiebeschrijving en -waardering van lokale functiebeschrijvingen

Artikel 4 Vaststelling van de conversietabel

Artikel 5 Voornemen, bedenkingen, besluit en bezwaar

Artikel 6 Nieuwe en gewijzigde taken

Artikel 7 Vaststelling van de functiebeschrijving en functiewaardering

Artikel 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Manager: De ambtenaar die als manager is benoemd door het DB en die als zodanig primair verantwoordelijk is voor de leiding van één afdeling van de organisatie;

Bezwarencommissie: De ingevolge artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingestelde onafhankelijke commissie van bezwaar, die in het kader van deze regeling belast is met de behandeling van bezwaren.

CAR-UWO: Collectieve ArbeidsvoorwaardenRegeling voor de sector gemeenten en de UitWerkingsOvereenkomst;

Conversietabel: De door het DB vastgestelde tabel waarmee de functiewaarderingen vertaald worden naar één van de in bijlage IIa van de CAR-UWO opgenomen salarisschalen;

DB: Dagelijks Bestuur van de Veiligheidsregio Limburg-Noord;

Directeur: De ambtenaar die als algemeen Directeur is benoemd door het DB en die als zodanig primair verantwoordelijk is voor de leiding van de gehele organisatie;

Functie: Geheel van taken en/of werkzaamheden dat is afgeleid uit de taakstelling van de organisatie, en dat is opgedragen aan één of meer medewerkers;

Functiebeschrijving: De normbeschrijving dan wel de lokale functiebeschrijving die een weergave is van aard, karakter, niveau en complexiteit van taken;

Functiedeskundige: De daartoe opgeleide medewerker die door de directeur is belast met het opstellen van functiebeschrijvingen en functiewaarderingen;

Functiehouder: De ambtenaar in de zin van de CAR-UWO in dienst van de VRLN of de werknemer met wie door de VRLN een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, als bedoeld in artikel 2:5 van de CAR-UWO, is aangegaan;

Functiewaardering: Het op methodische wijze met het geldende waarderingssysteem vaststellen van de bij elke functiebeschrijving behorende functiewaardering;

GO: De commissie voor Georganiseerd Overleg, zoals bedoeld in artikel 12:1 van de CAR-UWO, die is samengesteld uit een vertegenwoordiging van het DB en een vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties;

Indelingsbesluit: het besluit waarin opgenomen de vertaling van de functie-inhoud naar een functiegroep en –niveau;

Lokale functiebeschrijving: De lokaal gewijzigde normbeschrijving of lokaal toegevoegde nieuwe functiebeschrijving;

MT: Het Managementteam dat bestaat uit de directeur en de managers;

Normfunctie: De generieke functiebeschrijving die als normbeschrijving al is voorzien van een vaste waardering.

OR: De OndernemingsRaad als bedoeld in artikel 2, lid 1, van de WOR;

VRLN: Veiligheidsregio Limburg-Noord;

WOR: Wet op de OndernemingsRaden;

WOR-bestuurder: De bestuurder in de zin van de WOR, binnen de VRLN is dit de directeur.

Artikel 2 Vaststelling van de functiebeschrijving en functiewaardering van normfuncties

Lid 1

De directeur selecteert in samenspraak met de functiedeskundige per functie een normfunctie, waarbij het uitgangspunt is dat voor elke functie een normfunctie wordt gekozen.

Lid 2

De geselecteerde normfunctie wordt door de directeur voorlopig vastgesteld.

Lid 3

Elke nieuwe normfunctie wordt door de WOR-bestuurder ter informatie aangeboden aan de OR.

Lid 4

De directeur legt elke nieuwe normfunctie, met inachtneming van het bepaalde in lid 1 t/m 3, ter vaststelling voor aan het DB.

Lid 5

Het DB stelt elke nieuwe normfunctie en bijbehorende functiewaardering bij algemeen verbindend voorschrift vast.

Artikel 3 Vaststelling van de functiebeschrijving en -waardering van lokale functiebeschrijvingen

Lid 1

Indien de normbeschrijving voor de functie onvolledig is, of als een normbeschrijving van de functie niet aanwezig is, dan wordt door de functiedeskundige een lokale functiebeschrijving opgesteld, waarbij het uitgangspunt is dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, te bepalen door de directeur, een lokale functiebeschrijving wordt opgesteld.

Lid 2

De functiedeskundige waardeert, met de vastgelegde functiewaarderingsmethode, elke nieuwe lokale functiebeschrijving die op verzoek van de directeur is opgesteld.

Lid 3

De lokale functiebeschrijving en de waardering van die lokale functiebeschrijving worden ter toetsing aangeboden aan het MT en aan de OR en vervolgens voorlopig vastgesteld door de directeur.

Lid 4

Het DB stelt de lokale functiebeschrijving en de waardering van die lokale functiebeschrijving bij algemeen verbindend voorschrift vast met inachtneming van het advies functiewaardering als bedoeld in lid 2 en 3.

Artikel 4 Vaststelling van de conversietabel

Lid 1

Het DB stelt, na verkregen overeenstemming binnen het GO, een conversietabel vast.

Lid 2

Met de vastgestelde conversietabel worden de waarderingen van alle geselecteerde normfuncties en van alle lokale functiebeschrijvingen omgezet naar functieschalen binnen de door de organisatie vastgestelde salarisstructuur.

Artikel 5 Voornemen, bedenkingen, besluit en bezwaar

Lid 1

De directeur informeert de functiehouder schriftelijk over het voornemen om op de functie van functiehouder een nieuwe (norm of lokale) functiebeschrijving, van toepassing te verklaren. In het voornemen zijn tevens de gevolgen voor inschaling en de bezoldiging van de functiehouder opgenomen.

Lid 2

De functiehouder wordt vervolgens gedurende een termijn van 2 weken in de gelegenheid gesteld zijn bedenkingen over het voornemen schriftelijk en gemotiveerd kenbaar te maken aan de directeur. Deze termijn kan, indien nodig, op verzoek van de medewerker worden verlengd.

Lid 3

De directeur neemt na afloop van de termijn van 2 weken een gemotiveerd besluit over de (norm of lokale) functiebeschrijving, waarin de functie van de functiehouder wordt ingedeeld.

Lid 4

Het besluit van de directeur als bedoeld in lid 3 van dit artikel bevat:

de naam van de (norm of lokale) functie;

de functiebeschrijving;

de functieschaal;

de gevolgen voor inschaling en de bezoldiging van de functiehouder.

Lid 5

Het besluit van de directeur als bedoeld in lid 3 van dit artikel, is een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb en tegen dit besluit kan de functiehouder schriftelijk en gemotiveerd bezwaar maken bij het DB.

Artikel 6 Nieuwe en gewijzigde taken

Lid 1

Indien aan een functiehouder, door of namens de directeur, nieuwe of gewijzigde taken worden opgedragen, zodanig dat de functie voor meer dan 25% wijzigt, dit ter bepaling door de directeur, dan heroverweegt het DB, na en met inachtneming van het advies van de directeur, de indeling in de functiebeschrijving.

Lid 2

Indien de heroverweging leidt tot een nieuw indelingsbesluit, dan is het bepaalde in artikel 5 van toepassing. In het geval dat de heroverweging niet leidt tot een nieuw indelingsbesluit, dan wordt de functiehouder hiervan in kennis gesteld.

Artikel 7 Vaststelling van de functiebeschrijving en functiewaardering

Lid 1

Indien sprake is van een organisatiebrede functiebeschrijvingsronde, of indien sprake is van een organisatorische verandering zoals bedoeld in artikel 25, lid 1, aanhef en onder e, van de WOR, dan legt de directeur alle nieuwe (norm en/of lokale) functiebeschrijvingen ter advisering voor aan het MT en de OR.

Lid 2

Het DB stelt vervolgens de nieuwe (norm en/of lokale) functies en bijbehorende functiewaardering vast bij algemeen verbindend voorschrift met inachtneming van de adviezen als bedoeld in lid 1.

Artikel 8 Overgangs- en slotbepalingen

Lid 1

Het DB kan nadere regels stellen omtrent hetgeen in deze regeling is bepaald voor zover de aard en strekking van deze regeling zich daartegen niet verzet.

Lid 2

Indien bij nadere regels van deze regeling wordt afgeweken, dient hierover overeenstemming te worden bereikt in de commissie voor GO.

Lid 3

De toepassing van deze regeling wordt jaarlijks geëvalueerd met de commissie voor het Georganiseerd Overleg.

Lid 4

In gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet beslist het DB.

Lid 5

De regeling treedt na bekendmaking in werking op 1 juni 2013 en vervangt de “Regeling organieke functiebeschrijving en -waardering Veiligheidsregio Limburg-Noord” van 1 februari 2005.

Lid 6

Deze regeling kan worden aangehaald als “Regeling functiebeschrijving- en waardering Veiligheidsregio Limburg-Noord”.

Gedragscode

Inhoudsopgave

Artikel 1 Goed ambtenaarschap

Artikel 2 Vertrouwelijk omgaan met gevoelige informatie

Artikel 3 Nevenfuncties en andere privéactiviteiten

Artikel 4 Geschenken, aanbiedingen en incidentele vergoedingen

Artikel 5 Uitnodigingen voor reizen, congressen, evenementen en diners

Artikel 6 Verantwoord omgaan met voorzieningen en personeelsregelingen

Artikel 7 Belangen van familieleden, vrienden en ex-collega’s

Artikel 8 Reageren op niet-integere zaken

Artikel 9 De leidinggevende draagt de gedragscode uit

Artikel 10 Reikwijdte en inwerkingtreding

Artikel 1 Goed ambtenaarschap

Lid 1

Je beseft dat je onderdeel bent van de overheid. Je dient het algemeen belang en probeert met jouw handelen het vertrouwen in de overheid te versterken. Je doet dit vanuit een respectvolle houding waarin de standpunten, visies en inbreng van anderen serieus worden genomen.

Lid 2

Je houdt je aan de wettelijke voorschriften en aan algemeen aanvaarde gedragsregels. Je treedt correct op tegen burgers en bedrijven. Je discrimineert niet en verleent geen voorkeursbehandelingen. Dat betekent dat je jouw werkzaamheden verrichten zonder daarbij onderscheid te maken op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of andere persoonsgebonden kenmerken.

Lid 3

Je voert jouw werk op een professionele manier uit. Je geeft de leiding en het bestuur juiste, relevante en volledige informatie. Situaties waarin je niet volgens jouw professionele normen kunt werken stel je intern aan de orde.

Lid 4

Je gaat respectvol met collega’s om. Je houdt er rekening mee dat normen en waarden onderling kunnen verschillen. Je bent aanspreekbaar op jouw gedrag. Een respectvolle houding komt onder andere tot uiting in collegialiteit, teamgeest, openheid en klantgerichtheid. Een ander onderdeel is het respect tonen voor de individuele verscheidenheid en het nastreven van correcte omgangsvormen.

Lid 5

Respectvol omgaan met collega’s en derden betekent ook dat je het gebruik van mobiele telefoon, pda e.d. tijdens een overleg/training/cursus tot een minimum beperkt (voor medewerkers die bereikbaarheidsdienst of oproepdienst hebben geldt uiteraard een uitzondering).

Lid 6

Je gaat verantwoord om met middelen van de organisatie (gelden, diensten, goederen, kennis). Je vermijdt het maken van onnodige kosten.

Lid 7

Je draagt verantwoordelijkheid voor jouw eigen handelen. Je kunt de keuzes die je binnen jouw werk maakt verantwoorden.

Lid 8

Je ondersteunt de verantwoordelijkheid van jouw leidinggevende door hem of haar waar nodig te informeren.

Artikel 2 Vertrouwelijk omgaan met gevoelige informatie

Lid 1

Je gaat binnen en buiten het werk zorgvuldig om met persoonlijke gegevens van burgers, gegevens van bedrijven en instellingen, politiek gevoelige informatie en andere informatie die in handen van buitenstaanders de belangen van de organisatie kan schaden.

Lid 2

Je gaat functioneel om met gevoelige informatie. Je respecteert de privacy van cliënten, zakelijke relaties en collega’s.

Lid 3

Je gebruikt financiële informatie en voorkennis van beleid voor de uitoefening van jouw functie en niet voor andere doeleinden.

Lid 4

Je ‘lekt’ geen vertrouwelijke informatie vanuit de organisatie naar buiten. Je laat niet uit slordigheid buitenstaanders meeluisteren naar een gesprek over het werk of meekijken naar interne stukken.

Lid 5

Je verstrekt geen informatie aan media zonder overleg met de afdeling Communicatie.

Lid 6

Je zorgt ervoor dat stukken met vertrouwelijke gegevens veilig zijn opgeborgen als je jouw werkplek verlaat en dat jouw computer is afgesloten.

Lid 7

Informatie waarover het bestuur een geheimhoudingsplicht heeft opgelegd, houdt je geheim.

Artikel 3 Nevenfuncties en andere privéactiviteiten

Lid 1

Je bent je ervan bewust dat activiteiten die je naast jouw werk verricht het functioneren van de organisatie op een of andere manier kunnen raken. Voorbeelden van nevenactiviteiten zijn bestuursfuncties, commissariaten, vrijwilligerswerk, een eigen bedrijfje en vennoot- of aandeelhouderschap.

Lid 2

Je meldt een (voorgenomen) nevenactiviteit bij jouw leidinggevende als de activiteit raakvlakken heeft met jouw functie-uitoefening. Een raakvlak is in elk geval aanwezig als je activiteiten verricht voor een organisatie, instantie of bedrijf dat op een of andere manier banden heeft met de organisatie. Bijvoorbeeld: in jouw functie adviseer je over subsidie op het terrein van welzijn en in jouw vrije tijd vervul je een bestuursfunctie binnen een welzijnstichting in dezelfde organisatie.

Lid 3

Je meldt activiteiten die (kunnen) leiden tot een botsing of onverenigbaarheid met organisatiebelangen waar je in jouw functie mee te maken hebt. Bijvoorbeeld: privé voer je actie tegen de sloop van een gebouw en in jouw functie ben je betrokken bij besluiten over de bestemming van dit gebouw.

Lid 4

Je meldt een nevenactiviteit ook als deze het risico op schade met zich mee kan brengen voor de organisatie. Zo kan jouw productiviteit eronder lijden als je in jouw vrije tijd als barkeeper regelmatig tot laat aan het werk bent. Een ander voorbeeld zijn ethisch of politiek omstreden privéactiviteiten van ambtenaren. Die zouden schade kunnen toebrengen aan het imago of de geloofwaardigheid van de organisatie.

Lid 5

Je realiseert je dat ook het oordeel van de buitenwereld van belang is. Je kunt jouw ‘petten’ misschien zonder probleem scheiden, maar als jouw nevenactiviteit de schijn van belangenverstrengeling wekt, is dit ook schadelijk voor het vertrouwen in de overheid.

Lid 6

Financiële belangen in de privésfeer (bijvoorbeeld het hebben van aandelen) kunnen een onafhankelijke besluitvorming in de weg staan of de schijn daarvan hebben. Als de organisatie niets weet van jouw financiële belangen, ben je de enige die kan inschatten of dat belang zich verdraagt met jouw functie-uitoefening. Heb je in jouw functie een relatie met een bedrijf waar je persoonlijk een financieel belang in hebt, vermijd dan risico’s en bespreek dit met jouw leidinggevende.

Lid 7

Ook relaties die tot de privésfeer horen kunnen de organisatie op de een of andere manier raken (bijvoorbeeld een relatie tussen collega’s). Je bent je bewust van de eventuele risico’s die dit met zich brengt.

Artikel 4 Geschenken, aanbiedingen en incidentele vergoedingen

Lid 1

Je accepteert een geschenk alleen als jouw onafhankelijke opstelling ten opzichte van de gever daardoor niet beïnvloed wordt. Je gaat na of acceptatie van het geschenk verplichtingen schept voor de toekomst. Je bedenkt ook hoe de buitenwereld zou kunnen aankijken tegen het aannemen van een geschenk. In veel gevallen levert dit geen probleem op. Denk aan een fles wijn voor een door je verrichte presentatie, een ceremonieel aan je overhandigd rapport van een bureau of aan bedrijfsattenties, zoals kalenders en pennen. Dergelijke geschenken zijn bedoeld als blijk van waardering voor jouw specifieke inspanning of de goede samenwerkingsrelatie.

Lid 2

Een geschenk van een derde dat je in verband met jouw werk hebt gekregen is in principe eigendom van de organisatie.

Lid 3

Geschenken die je accepteert meld je bij jouw leidinggevende. Geschenken die naar jouw idee meer dan € 25, - waard zijn accepteer je niet.

Lid 4

Je meldt ook aangeboden geschenken die je niet hebt geaccepteerd en in het vooruitzicht gestelde geschenken. Bedrijfsattenties, zoals agenda’s, kalenders, pennen, muismatten en hebbedingetjes, hoeft Je niet te melden.

Lid 5

Aanbiedingen voor privéwerkzaamheden, kortingen op privégoederen en andere gunsten accepteer je niet.

Lid 6

Geschenken die op jouw huisadres worden aangeboden accepteer je niet. Indien een geschenk toch thuis is afgeleverd, bespreek je de bestemming daarvan met jouw leidinggevende.

Lid 7

Geschenken die je worden aangeboden door een relatie die nog iets van je ‘nodig’ heeft (een opdracht, vergunning, subsidie, beslissing in bezwaarprocedure), accepteer je niet.

Lid 8

Je accepteert geen geldbedragen. Als afgesproken is dat een derde betaalt voor jouw verrichtingen, gebeurt dat door middel van een factuur aan de organisatie.

Lid 9

Vanzelfsprekend vraag je nooit gunsten voor jezelf aan derden.

Artikel 5 Uitnodigingen voor reizen, congressen, evenementen en diners

Lid 1

Je beoordeelt of een uitnodiging relevant is voor de organisatie. Je bespreekt alle uitnodigingen met jouw leidinggevende.

Lid 2

Je reist niet op kosten van derden. Als deelname aan een reis functioneel is, dan is er sprake van een dienstreis en gelden de algemene regels: er is toestemming nodig van de leidinggevende en de kosten zijn voor de organisatie.

Lid 3

Je neemt jouw verantwoordelijkheid bij informele contacten met derden, zoals recepties en etentjes waar alcohol wordt geschonken. Zorg dat je ‘nee’ kunt blijven zeggen als het ‘nee’ moet zijn.

Lid 4

Je bent ervoor verantwoordelijk dat de leiding op de hoogte is van het reilen en zeilen binnen jouw functie-uitoefening. Blijkt achteraf een uitnodiging meer te hebben omvat dan ingeschat, laat dit dan aan jouw leidinggevende weten.

Artikel 6 Verantwoord omgaan met voorzieningen en personeelsregelingen

Lid 1

Je houdt privégebruik van e-mailsysteem, internet, (mobiele) telefoon, pda, kopieerapparaat en dergelijke beperkt. Je zorgt ervoor dat dit jouw dagelijkse werkzaamheden niet hindert.

Lid 2

Je laat jouw privégebruik van apparatuur openlijk zijn, zodat je erop kunt worden aangesproken. Jouw leidinggevende of collega kan een andere opvatting hebben van ‘beperkt gebruik’ dan jij.

Lid 3

Je neemt geen eigendommen mee naar huis. Het lenen van eigendommen voor privégebruik is alleen mogelijk als je daarvoor toestemming van jouw leidinggevende hebt gekregen.

Lid 4

Je doet geen privébetalingen via de organisatie. Je verzendt geen ongefrankeerde brievenpost via de postkamer.

Lid 5

Je declareert alleen kosten die je hebt gemaakt. Je maakt eerlijk gebruik van regelingen voor het personeel.

Lid 6

Verantwoord gebruik van organisatiemiddelen betekent ook: naleven van de werktijden en de regels bij ziekteverzuim.

Artikel 7 Belangen van familieleden, vrienden en ex-collega’s

Lid 1

Je bent alert op situaties in jouw werk waarin je met privérelaties te maken krijgt. Je licht jouw leidinggevende in over aanvragen en offertes van vrienden, familieleden of bedrijven waarin familie of vrienden werkzaam zijn. Je voorkomt de schijn van vriendjespolitiek en behandelt dergelijke aanvragen niet zelf.

Lid 2

Je bent terughoudend met het geven van adviezen aan bekenden in de privésfeer. Je bent bedacht op botsing van belangen.

Lid 3

Je let bij het inhuren van ex-collega’s goed op het volgen van de juiste procedure van inhuur en aanbesteding. Je kunt motiveren waarom de inhuur van een ex-ambtenaar als zelfstandige nodig en verantwoord is. Je realiseert je hoe dat kan overkomen op de buitenwereld die geen achtergrondinformatie heeft. Je bespreekt de risico’s met jouw leidinggevende.

Artikel 8 Reageren op niet-integere zaken

Lid 1

Je bespreekt twijfels over de integriteit van collega’s zo veel mogelijk met henzelf. Is dit niet mogelijk of leidt dit niet tot resultaat, dan licht je de leidinggevende, de vertrouwenspersoon of het bestuur in.

Lid 2

Je bent ook zelf aanspreekbaar op jouw handelen en uitlatingen. Collega’s en burgers kunnen jouw werkwijze en woorden anders ervaren dan je bedoelt.

Lid 3

Je meldt een vermoeden van fraude of corruptie bij de leidinggevende, het bestuur of de vertrouwenspersoon.

Lid 4

Bij vermoedens van fraude, maar ook bij andere twijfelachtige zaken, kun je gebruikmaken van de Klokkenluidersregeling. De organisatie is verplicht om een reactie te geven op jouw melding. Wil je dat niet bekend wordt dat je de misstand aankaart, dan kun je via de vertrouwenspersoon een melding te doen. Alleen de vertrouwenspersoon is dan op de hoogte van jouw identiteit.

Artikel 9 De leidinggevende draagt de gedragscode uit

Lid 1

Als leidinggevende ben je je bewust van jouw voorbeeldfunctie en draag je de respectvolle omgangsvormen, zoals vastgelegd, in woord en gebaar uit.

Lid 2

Je bent open over jouw manier van werken. Je bent aanspreekbaar op jouw werkwijze en houding naar medewerkers.

Lid 3

Bij twijfel en vragen over de juiste handelwijze kunnen medewerkers bij je terecht.

Lid 4

Je bespreekt twijfels en vragen over integriteit in werkverband en stimuleert medewerkers hetzelfde te doen.

Lid 5

Je bent alert op risicogevoelige situaties waarin medewerkers terecht kunnen komen en draagt bij aan hun weerbaarheid daartegen.

Lid 6

Je spreekt medewerkers aan op dubieus gedrag, maakt afspraken en treft zonodig maatregelen.

Artikel 10 Reikwijdte en inwerkingtreding

De gedragscode is naast de eed/belofte zoals benoemd in artikel 15:1a AVR één van de instrumenten om de integriteit te bevorderen.

Met de eed/belofte benadrukt de medewerker bij zijn aanstelling uitdrukkelijk dat hij zich als goed ambtenaar zal gedragen. De gedragscode beschrijft meer expliciet de gedragsnormen en –regels voor medewerkers. Het uitgangspunt is dat de situatie op de werkvloer verbetert als normen en regels duidelijk zijn en als iedereen ze consequent hanteert. Deze gedragscode vormt dan ook een aanvulling op de eed/belofte.

De regeling is van toepassing op alle medewerkers van de organisatie. De code wordt naar analogie ook toegepast op degenen die anderszins binnen de organisatie werkzaam zijn (externe inhuur, stagiairs etc.). In het kader van deze code worden ook zij aangemerkt als medewerker in dienst van de Veiligheidsregio.

Deze regeling kan worden aangehaald als “Gedragscode Veiligheidsregio Limburg-Noord“ en treedt in werking op 1 januari 2012.

Per gelijke datum worden de “Gedragscode” binnen de GGD Limburg-Noord en de “Richtlijnen voor het aanvaarden van relatiegeschenken en uitnodigingen” die is vastgesteld per 1 januari 2002 ingetrokken.

Gedragscode (T)

Inhoudsopgave

  • 1.

    Toelichting goed ambtenaarschap

  • 2.

    Toelichting vertrouwelijk omgaan met gevoelige informatie

  • 3.

    Toelichting nevenfuncties en andere privéactiviteiten

  • 4.

    Toelichting geschenken, aanbiedingen en incidentele vergoedingen

  • 5.

    Toelichting uitnodigingen voor reizen, congressen, evenementen en diners

  • 6.

    Toelichting verantwoord omgaan met voorzieningen en personeelsregelingen

  • 7.

    Toelichting belangen van familieleden, vrienden en ex-collega’s

  • 8.

    Toelichting reageren op niet-integere zaken

  • 9.

    Toelichting de manager draagt de gedragscode uit

  • 10.

    Toelichting reikwijdte en inwerkingtreding

1. Toelichting goed ambtenaarschap

De term ‘goed ambtenaarschap’ verwijst naar de verplichting zich te gedragen ‘zoals een goed ambtenaar betaamt’. Deze verplichting is neergelegd in artikel 15:1 van de AVR. Het niet nakomen van verplichtingen kan worden beschouwd als plichtsverzuim en bestraft worden. In dit verband zijn ook van belang de Regeling voorkoming en bestrijding ongewenste omgangsvormen, Regeling klokkenluiders Veiligheidsregio Limburg-Noord en het Privacyreglement e-mail en Internetgebruik.

2. Toelichting vertrouwelijk omgaan met gevoelige informatie

Het vertrouwelijk omgaan met gevoelige informatie waarborgt de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de overheid. De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat een ambtenaar de privacy van burgers respecteert. Ook jouw privacy als ambtenaar dient door de organisatie gerespecteerd te worden. Daarom gebruikt de overheid informatie alleen voor het doel waarvoor deze verkregen is. De Ambtenarenwet verplicht de ambtenaar om geheimhouding te bewaren over bepaalde zaken die hij in zijn functie komt te weten (artikel 125a derde lid). De rechtspositie verbiedt oneigenlijk gebruik van kennis die ambtenaren in hun functie hebben opgedaan (artikel 15:1b AVR).

3. Toelichting nevenfuncties en andere privéactiviteiten

Een ambtenaar dient het algemeen belang en werkt onpartijdig. Dat wil zeggen dat geen vermenging optreedt met oneigenlijke belangen en dat ook de schijn van vermenging wordt vermeden. Raakvlakken tussen functionele taken en privéactiviteiten van ambtenaren kunnen leiden tot botsing of verstrengeling van belangen. Daardoor kan een onafhankelijke beoordeling in gevaar komen of kan de schijn daarvan ontstaan. Dergelijke nevenactiviteiten kunnen verboden worden (artikel 15:1e AVR). Ambtenaren zijn verplicht om nevenactiviteiten die een raakvlak met hun werk (kunnen) hebben te melden. De meldingen worden door de organisatie geregistreerd. Een voorbeeld is het in de vrije tijd voeren van acties tegen een nieuwe rijksweg, terwijl men als planoloog bij de plannen tot aanleg betrokken is. De begrippen nevenfunctie, nevenwerkzaamheid, nevenactiviteit en privéactiviteit zijn hier op één lijn gesteld. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen betaalde en onbetaalde activiteiten. Veel vormen van vrijetijdsbesteding beïnvloeden het werk bij de organisatie overigens niet. Bijvoorbeeld bestuurlijke activiteiten binnen een politieke partij of een bestuursfunctie bij een sportvereniging of in het culturele leven. Als er geen enkele relatie bestaat met de functie, hoeft de activiteit niet gemeld te worden.

Een ambtenaar heeft de vrijheid om te kiezen welke activiteiten hij buiten zijn werk wil verrichten. Daarmee heeft hij dus ook de verantwoordelijkheid om af te wegen of deze activiteit te combineren is met zijn functie bij de organisatie. Dat is niet altijd eenvoudig te beoordelen. Belangenverstrengeling kan zich op allerlei manieren voordoen. Bij de beoordeling van de risico’s van nevenwerkzaamheden kunnen enkele vragen behulpzaam zijn.

Is er verwevenheid met het functionele beleidsterrein?

Bestaat er een risico dat ambtelijke informatie wordt gebruikt?

Kunnen er persoonlijke confrontaties in de functie plaatsvinden?

Hoe is de reputatie van de organisatie, het bedrijf of de branche?

Hoe zal de buitenwereld tegen de combinatie van functies aankijken?

Wat is de tijdbelasting van de nevenwerkzaamheden?

Men moet erop bedacht zijn dat belangen elkaar in de loop van de tijd kunnen gaan raken door verandering in omstandigheden, bijvoorbeeld in de functie, in de relatie tussen organisatie en privéactiviteit of door het samengaan van organisaties. Sommige privéactiviteiten hoeven geen relatie te hebben met de inhoud van uw werk, maar zitten toch in de gevarenzone. Zo kan een bijbaan in de avonduren en weekeinden zo veel van een ambtenaar vergen dat zijn normale werk er door in het gedrang komt. Maar ook maatschappelijke afkeurenswaardige activiteiten van ambtenaren kunnen schade toebrengen aan ‘het aanzien van het ambt’. Nevenactiviteiten met (mogelijk) schadelijke gevolgen voor de organisatie kunnen verboden worden. Na melding van de activiteit toetst de organisatie of er voor de organisatie risico’s kunnen kleven aan de privéactiviteiten. In sommige gevallen zullen risico’s ondervangen kunnen worden door afspraken tussen ambtenaar en leidinggevende. Zo’n afspraak kan zijn dat in de functie geen werkzaamheden verricht worden in relatie tot de organisatie of het bedrijf waar men privé bij betrokken is. Is dat niet mogelijk, dan is ook denkbaar dat men een geheel andere functie binnen de organisatie gaat uitoefenen. Een afspraak kan ook zijn dat alleen in de weekenden als muzikant opgetreden wordt. Of dat de werkzaamheden als zelfstandige alleen in andere regio’s uitgeoefend worden.

Als de risico’s niet te beperken of te ondervangen zijn, dan zal de organisatie de nevenwerk-zaamheden (kunnen) verbieden. Het belang van de organisatie gaat niet altijd boven het privébelang van een ambtenaar. De uitoefening van bepaalde grondrechten heeft voorrang op het belang van de werkgever. Een voorbeeld daarvan is het als burger bezwaar maken tegen een OZB-aanslag door een ambtenaar van de afdeling Belastingen. Zijn werkinhoud mag er niet toe leiden dat hij zijn recht op bezwaar en beroep tegen overheidsbeslissingen niet kan uitoefenen. Wel zal hij op kantoor werk en privé gescheiden moeten houden en kan hij dus niet belast worden met de behandeling van zijn eigen bezwaarschrift. Nevenactiviteiten kunnen positieve gevolgen hebben voor de functie-uitoefening. Het schrijven van artikelen in een vakblad kan gunstig zijn voor de professionele uitstraling van de organisatie en voor de kennisverdieping van de ambtenaar. Wel moeten er afspraken worden gemaakt over de vraag of op eigen titel dan wel als organisatieambtenaar wordt gepubliceerd, over de inhoud van de artikelen in relatie tot het politieke beleid, in wiens tijd het werk verricht wordt en of een eventuele beloning behouden mag worden.

Een ambtenaar mag niet als zelfstandige ingehuurd worden door de organisatie waarbij hij in dienst is. De AVR (artikel 15:1g) verbiedt de ambtenaar direct of indirect werk aan te nemen of diensten/goederen te leveren ten behoeve van de organisatie. Het is dus niet toegestaan om voor een deel van de week als ambtenaar werkzaam te zijn en voor een ander deel in het kader van een eigen bedrijf werkzaamheden uit te voeren voor de organisatie. Voor politieke nevenfuncties, zoals wethouder of raadslid, gelden aparte regels. Men kan bijvoorbeeld niet tegelijkertijd ambtenaar en bestuurder zijn in dezelfde organisatie. Ook geldt er een aparte regeling voor verlof of non-activiteit. Vakbondsactiviteiten nemen een bijzondere plaats in. Er geldt een verlofregeling ten behoeve van vakbondsactiviteiten tijdens werktijd.

De Ambtenarenwet (artikel 125 lid 2) bepaalt dat in de rechtspositie geregeld moet worden dat ambtenaren in risicovolle functies verplicht worden hun financiële belangen te melden. Deze meldplicht is nog niet vastgelegd in de sectorale rechtspositieregelingen zoals AVR. Vooruitlopend hierop is het raadzaam dat medewerkers vrijwillig openheid geven over relevante financiële belangen.

4. Toelichting geschenken, aanbiedingen en incidentele vergoedingen

Een ambtenaar handelt onafhankelijk en onpartijdig. Burgers en organisaties worden op gelijke wijze bejegend. Een ambtenaar geeft geen voorkeursbehandelingen en vermijdt ook de schijn daarvan. Het Wetboek van Strafrecht (artikelen 362 en 363) stelt het aannemen van giften, beloften of diensten door een ambtenaar strafbaar als deze hem zijn gegeven met de bedoeling in zijn werk iets te doen of na te laten. De AVR verbiedt het aannemen van steekpenningen. De AVR verbiedt ook het verzoeken om en aannemen van geschenken of beloften zonder toestemming van het college (artikel 15:1c). Voor alle geschenken en voordelen geldt: bedenk wat de achterliggende bedoeling van de gever kan zijn. De bedoeling van de gever kan blijken uit de aard van het geschenk. Er is een verschil tussen een bedrijfskalender en een persoonlijk cadeautje, zoals een zeldzame postzegel die nog aan de collectie van een ambtenaar ontbreekt. Een cadeau van meer dan € 25, - mag in geen geval geaccepteerd worden.

Ook het tijdstip waarop een geschenk wordt aangeboden is van belang. Een jaarlijkse attentie met de kerst is een gebruikelijk gebaar in zakelijke relaties. Een cadeaubon voor de technische ondersteuning van een medewerker bij een congres kan beschouwd worden als gebaar van dank dat geen verplichtingen voor de toekomst schept. Dat ligt anders als een medewerker een blijk van waardering ontvangt terwijl het werk nog niet beëindigd is. Dan zal een geschenk bedoeld kunnen zijn om hem te ‘paaien’ of op zijn minst die indruk wekken. Daarom mag in een onderhandelingsfase of voorafgaand aan andere handelingen die beslissend zijn voor de gever, geen geschenk geaccepteerd worden.

De omstandigheid dat een geschenk in het openbaar wordt aangeboden of juist zonder dat anderen het zien, werpt ook een licht op de bedoeling van de gever. Geschenken die bij het huisadres worden aangeboden wekken de schijn van beïnvloeding en mogen niet aanvaard worden. Door het melden van aanbiedingen en geschenken krijgt de organisatie zicht op de aard van relaties met derden en de handelwijze van het personeel. Zinvolle vragen zijn bijvoorbeeld of het geschenk een incidenteel geval is of dat de betrokken ambtenaar vaker iets ontvangt van dezelfde relatie. En of ook andere ambtenaren van dezelfde relatie regelmatig iets aangeboden krijgen en accepteren. Inzicht in het gedrag geeft het management de mogelijkheid om bij te sturen indien dat nodig is.

Zo kan een relatie die een waardevol geschenk heeft aangeboden op de hoogte worden gebracht van het beleid, bijvoorbeeld door de gedragscode bekend te maken. Geschenken die een ambtenaar van derden krijgt in verband met zijn functie zijn eigendom van de organisatie. Binnen de organisatie kan ervoor gekozen worden om ontvangen geschenken met alle collega’s te delen, te verloten, in het organisatiehuis te plaatsen of een andere bestemming te geven.

5. Toelichting uitnodigingen voor reizen, congressen, evenementen en diners

De aanwezigheid van medewerkers bij bijeenkomsten en evenementen zal doorgaans een directe functionele betekenis hebben voor de organisatie: het profileren van een organisatieonderdeel, het delen van ervaringen, het opdoen van kennis, de mogelijkheid waardevolle contacten te leggen of te onderhouden.

Ontbreekt die betekenis, dan wordt de uitnodiging afgeslagen. Als een ambtenaar wordt uitgenodigd om bijvoorbeeld een spreekbeurt te houden op een symposium zullen er, net als bij nevenactiviteiten, afspraken moeten worden gemaakt over de vraag of dat namens de organisatie dan wel op persoonlijke titel gebeurt en of het tijdens dan wel buiten werktijd plaatsvindt. Voor een lezing op persoonlijke titel onder werktijd moet verlof gevraagd worden. Voor een lezing namens de organisatie mag de ambtenaar geen geldelijke beloning aanvaarden. Uitnodigingen voor ontspannende activiteiten kunnen tegelijkertijd functioneel zijn. Een etentje ter afsluiting van een goed verlopen project bestendigt de relatie tussen partijen. Tijdens het onderhandelingsproces kan een gezamenlijke lunch of diner met een relatie zinvol zijn. Dit dient de ambtenaar samen met de leidinggevende te beoordelen. Er kunnen tegelijkertijd risico’s aan vastzitten. Een overdadig diner met attracties op kosten van een derde kan een sfeer van verplichtingen scheppen. Een uitnodiging moet daarom kritisch bekeken worden. Een ambtenaar moet vermijden dat hij meer dan eens door een zakelijke relatie op een lunch getrakteerd wordt maar zelf niet op kosten van de organisatie iets aanbiedt.

6. Toelichting verantwoord omgaan met voorzieningen en personeelsregelingen

Alle zaken binnen de organisatie worden bekostigd met gemeenschapsgeld. Ze zijn dus bestemd voor de doeleinden van de organisatie. Dat geldt van internetaansluiting tot suikerzakje. In de AVR (artikel 15:1b) is bepaald dat een ambtenaar zonder toestemming privé geen gebruik mag maken van interne diensten en eigendommen van de organisatie.

7. Toelichting belangen van familieleden, vrienden en ex-collega’s

De AVR kent geen bepaling die een ex-ambtenaar verbiedt om tegen beloning werkzaamheden voor de organisatie te verrichten. De Gemeentewet (en de modelcode voor bestuurders) kent wel zo’n verbod voor oud-bestuurders. In gunnings - en aanbestedingsregels kunnen voorschriften zijn opgenomen over de positie van voormalig personeelsleden. Het inhuren van een ex-collega heeft voor de organisatie praktische voordelen, maar ook nadelen. Voormalig ambtenaren kunnen oneigenlijk gebruikmaken van hun kennis en contacten die ze hebben opgedaan in hun ambtelijke functie. Soms worden bij uitdiensttreding van een collega die voor zichzelf begint afspraken gemaakt over toekomstige opdrachten. Deze praktijken zijn concurrentievervalsend en kunnen de geloofwaardigheid en integriteit van de overheid aantasten.

8. Toelichting reageren op niet-integere zaken

Voor de integriteit van een organisatie is het belangrijk dat medewerkers zich vrij voelen om misstanden intern aan te kaarten. Het begrip ‘misstand’ is breed: het kan gaan om fraude, diefstal van kantoormeubilair, het bevoordelen van vrienden bij het verlenen van een vergunning, het achterhouden van relevante informatie door een wethouder, het door een manager onderhands regelen van vacaturevervulling etc. Er mag in principe niet ‘gelekt’ worden naar de pers. Vermoedens van misstanden in de organisatie zijn interne aangelegenheden waarmee vertrouwelijk omgegaan moet worden. Er zijn echter omstandigheden denkbaar dat het naar buiten brengen van vertrouwelijke informatie door een ambtenaar terecht is, bijvoorbeeld als de organisatie niet adequaat reageert bij een acuut gevaar voor de volksgezondheid. Het Wetboek van Strafvordering (artikel 162) verplicht een ambtenaar aangifte te doen als hij kennis heeft van een ambtsmisdrijf. Het is niet de bedoeling dat de ambtenaar zelfstandig aangifte doet, maar dat hij contact opneemt met de leidinggevende. De organisatie is dan verantwoordelijk voor de contacten met politie en justitie.

9. Toelichting de manager draagt de gedragscode uit

Iedere medewerker is verantwoordelijk voor zijn individuele gedrag. De leidinggevende heeft daarnaast een verantwoordelijkheid voor de omgeving waarin de medewerkers hun werk doen. Een omgeving waarin grote openheid heerst, werkt remmend op ‘gesjoemel’ en ander ongewenst gedrag. De leidinggevende bevordert de bewustwording van de medewerkers en ondersteunt hen in het omgaan met gevoelige en risicovolle situaties. De leidinggevende maakt ongewenst gedrag van een medewerker bespreekbaar, corrigeert en treft zonodig strafmaatregelen.

10. Toelichting reikwijdte en inwerkingtreding

Deze paragraaf spreekt voor zich.

Leidraad gratificatiebeleid

Lid 1

Er dient allereerst sprake te zijn van een meer dan normale inzet / prestatie, die ook voor de omgeving herkenbaar is. Bovendien dient er sprake te zijn van een incidentele en individualiseerbare prestatie. Er wordt nl. van uitgegaan dat de medewerker zijn werk / taak goed doet en daarbij ook zijn best doet en de nodige inzet levert. De extra inzet moet ook herkenbaar zijn voor de omgeving (collegae, andere leiding, personeelszaken).

Lid 2

Indien de meer dan normale prestatie / inzet, reeds via en vergoedingsregeling of via overwerk/meerwerk vergoed wordt of als de werkzaamheden in de functiebeschrijving zijn meegenomen, dan is het toekennen van een bijzondere beloning (gratificatie) niet aan de orde (geen dubbele beloning).

Lid 3

De nadruk bij voorstellen zou dienen te liggen bij de lagere functies; vaak is hier minder zichtbaar of en zo ja welke extra prestaties men levert en blijft erkenning eerder uit.

Lid 4

Het voorstel dient gekoppeld te worden aan de bijzondere gebeurtenis/prestatie. Daarom kunnen gedurende het gehele jaar voorstellen gedaan worden.

Lid 5

Het diensthoofd is gemachtigd om, in overleg met het afdelingshoofd, een gratificatie toe te kennen; de secretaris dient het voorstel ter instemming mede te ondertekenen.

Lid 6

Eenieder kan, beargumenteerd, een medewerker voordragen voor een gratificatie.

Lid 7

Eenmaal per jaar dient het Dagelijks Bestuur een overzicht van de toegekende gratificaties te ontvangen.

Lid 8

Per dienst/sector zullen de toegekende gratificaties (jaarlijks) bekend gemaakt worden.

Leidraad gratificatiebeleid (T)

Buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke vervulling van de betrekking zijn begrippen, die voor een subjectieve interpretatie vatbaar zijn. Voor legitimatie van het toekennen van een gratificatie zal toch een meer objectieve motivering gehanteerd moeten worden. Harde criteria zijn zeer moeilijk te geven. Voor de meer langduriger vormen van beloningsdifferentiatie ligt dit eenvoudiger, hier kan worden gewerkt met de gezichtspunten van de beoordelingssystematiek.

Voor de toepassing van de gratificatie moeten de begrippen bijzonder, herkenbaar (voor betrokkene en zijn omgeving), incidenteel en individualiseerbaar voldoende aanknopingspunten bieden om invulling aan de begrippen "buitengewone toewijding" of "bijzonder loffelijk vervulling van de betrekking" te kunnen geven. Dit naast het algemene uitgangspunt dat er alleen een extra beloning wordt toegekend als er sprake is van een extra prestatie.

De hiervoor genoemde toekenninggronden, en dan met name de individualiseerbaarheid, sluiten niet uit dat aan meerdere medewerkers in een vergelijkbare situatie een gratificatie wordt toegekend. Dit lijkt op een collectieve gratificatie, maar is dit niet, nu aan alle vier toekenningsgronden voldaan moet worden. De prestatie, welke voor extra beloning in aanmerking komt, behoeft niet rechtstreeks in verband te staan met de functie.

Incidenteel

Het instrument van gratificatie komt voor de langdurige vormen van bijzonder goed functioneren, waarbij een duidelijk einde niet valt aan te geven of te verwachten, niet in aanmerking. Andere beloningsinstrumenten liggen voor de hand (tijdelijke toelage bv.).

Geen dubbele beloning

Indien de geïndividualiseerde, bijzondere, herkenbare en éénmalige prestatie al anderszins wordt beloond, bijvoorbeeld in de vorm van een overwerkvergoeding of een waarnemingstoelage, of omdat de desbetreffende werkzaamheden in het kader van de organieke functiewaardering zijn meegewogen, komt het instrument gratificatie niet in aanmerking. Bij onvolledige vervanging, bijvoorbeeld bij ziekte van collega's, wel. Een uitzondering op het uitgangspunt van geen dubbele beloning moet worden gemaakt voor die situaties, waarin de extra beloning (overwerkvergoeding) niet in verhouding staat tot de betekenis van de bijzondere prestatie.

Tijdstip van toekenning

De gratificatie dient ook qua tijdstip van toekenning gerelateerd te zijn aan de bijzondere, herkenbare en éénmalige prestatie. Als richtlijn kan gelden maximaal 1 maand na de bijzondere prestatie. Dit betekent, dat gedurende het gehele dienstjaar gratificaties kunnen worden toegekend. Bundeling aan het einde van het jaar doet afbreuk aan het karakter van het instrument. Wel is het uiteraard mogelijk, bij langduriger situaties te sturen op toekenning aan het einde van het jaar.

Hoogte gratificatie

De gratificatie wordt netto uitbetaald, waarbij uitgegaan wordt van een maximaal bedrag van € 750,- netto. Naast het genoemde geldbedrag kan de dienstleiding in incidentele -lichtere- gevallen een andere vorm van beloning toekennen, bijvoorbeeld een "dinner for two" theater-/museumbon, een fles wijn. De genoemde vormen kunnen binnen de grenzen van de belastingwetgeving onbelast worden toegekend. Bij het toekennen van een gratificatie aan meerdere medewerkers in een vergelijkbare situatie (zie punt 2) zal de hoogte ervan naar bevind van zaken worden vastgesteld.

Tenslotte

Bedacht moet worden dat er bijzondere prestaties zijn die voor een gratificatie in aanmerking komen, maar die minder in de publiciteit komen. De dienstleiding moet hier alert op zijn. Daarnaast zal de werking van het instrument periodiek geëvalueerd moeten worden.

Kledingreglement

Inhoudsopgave

Hoofdstuk I: Algemeen

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Hoofdstuk II: Beschermende kleding

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Hoofdstuk III: Representatieve kleding

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Hoofdstuk I: Algemeen

Artikel 1

Lid 1

Voor de uitoefening van een functie kan aan het personeel dienstkleding verstrekt worden.

Lid 2

Dienstkleding is verplicht: wanneer die kleding bij de uitvoering van de werkzaamheden nodig is om bescherming te bieden, en

als de kleding functioneel is bij een representatieve functie.

De verplichting tot het dragen van dienstkleding wordt bepaald door de directeur van de sector.

Lid 3

De directeur van de sector bepaalt de modellen van de dienstkleding en de daarvoor te bezigen materialen; voor uniformkleding is hij hierbij gehouden aan ministeriele richtlijnen.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde kleding wordt verstrekt bij indiensttreding. Noodzaak tot reparaties en vervangen worden door of vanwege de directeur beoordeeld. Vervangen kleding wordt ingenomen. De kledingdrager is verplicht de hem verstrekte kleding in goede staat te houden. Kleine reparaties zijn voor rekening van de drager.

Artikel 3

De in artikel 1 bedoelde kleding dient op de daarvoor bestemde plaats te worden geborgen en uitsluitend te worden gebruikt voor dienst.

Artikel 4

De verstrekte kleding wordt bij het verlaten van de dienst ingeleverd.

Artikel 5

In alle overige gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist de directeur van de sector.

Hoofdstuk II: Beschermende kleding

Artikel 6

Voor de volgende groepen personeel is beschermende kleding noodzakelijk:

Voor brandweerpersoneel met een operationele uitrukfunctie is een uitruktenue

Voor overige operationele piketfuncties is er beschermende kleding

Voor personeel dat deel uitmaakt van de bedrijfshulpverlening is er beschermende kleding

Artikel 7

Het uitruktenue dient het brandweerpersoneel bij een uitruk of uitrukoefening te dragen. Het tenue bestaat uit:

blusjas

blusbroek

helm

laarzen

sokken (dik)

werkhandschoenen

Artikel 8

De beschermende kleding dienen de overige operationele piketfunctionarissen te dragen bij inzet of oefening. Het tenue bestaat uit:

Beschermende jas

Helm

Artikel 9

De beschermende kleding dient de bedrijfshulpverlener te dragen bij inzet of oefening. Het tenue bestaat uit:

herkenningsvest

helm

handschoenen

Hoofdstuk III: Representatieve kleding

Artikel 10

Voor de volgende groepen personeel is representatieve kleding noodzakelijk:

Voor brandweerpersoneel is er uniformkleding,

Voor meldkamerpersoneel (niet zijnde brandweerpersoneel) is er uniformkleding.

Artikel 11

De uniformkleding voor het brandweerpersoneel wordt altijd gedragen indien zij representatieve werkzaamheden verrichten. Het tenue bestaat uit:

Kledingstuk HerenUniformkledingKledingstuk DamesUniformkledingAantal eerste verstrekkingMinimum draagtijd * [Jaar]
TuniekTuniek23
PantalonRok en/of pantalon (naar eigen keuze; samen maximaal aantal volgende kolom)33
PetHoedje15
Overhemd lange mouwOverhemd lange mouw42
Overhemd korte mouwOverhemd korte mouw42
StropdasShawltje22
SokkenPanty’s62
SchoenenSchoenen13
EpaulettenEpauletten34
RiemRiem (naar keuze)14
Pull-over (V-hals)Pull-over (V-hals)13
TruiTrui13
Jack kort,Jack kort,15
RegenjasRegenjas15
Shawl witShawl wit16
Shawl zwartShawl zwart16
Handschoenen (glace)Handschoenen (glace)16

* Onder minimale draagtijd wordt verstaan: een tijdsduur die voor het betreffende kledingstuk bij normaal gebruik in acht wordt genomen alvorens tot vervanging wordt overgegaan.

Artikel 12

De uniformkleding voor de meldkamer wordt altijd gedragen tijdens dienst. Het tenue bestaat uit:

Kledingstuk HerenUniformkledingKledingstuk DamesUniformkledingAantal eerste verstrekkingMinimum draagtijd [Jaar]
TuniekTuniek13
PantalonRok en/of pantalon (naar eigen keuze; samen maximaal aantal volgende kolom)33
PetHoedje15
Overhemd lange mouwOverhemd lange mouw42
Overhemd korte mouwOverhemd korte mouw42
StropdasShawltje21
SokkenPanty’s62
SchoenenSchoenen13
EpaulettenEpauletten23
RiemRiem (naar keuze)14
Pull-over (V-hals)Pull-over (V-hals)23
RegenjasRegenjas15
Shawl zwartShawl zwart16

Artikel 13

Het kledingreglement wordt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2005 vastgesteld.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het Dagelijks Bestuur d.d. 3 februari 2005

Regeling Klokkenluiders

Inhoudsopgave

Artikel 1 Begripsbepalingen

Interne procedure

Artikel 2 Interne melding

Artikel 3 Standpunt

Externe procedure

Artikel 4 Het Meldpunt

Artikel 5 Melding bij het Meldpunt

Artikel 6 Ontvangstbevestiging en onderzoek

Artikel 7 Niet ontvankelijkheid

Artikel 8 Inhoudelijk advies van het Meldpunt

Artikel 9 Nader standpunt

Artikel 10 Jaarverslag

Slotbepaling

Artikel 11 Inwerkingtreding

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

ambtenaar: de ambtenaar bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a en artikel 1:2, onderdeel a; d; e en f van de Arbeidsvoorwaardenregeling Veiligheidsregio Limburg-Noord (AVR);

vertrouwenspersoon: de functionaris die als zodanig is aangewezen;

meldpunt: een externe commissie of persoon die als zodanig door de Veiligheidsregio is aangewezen;

vermoeden van een misstand: een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden met betrekking tot de Veiligheidsregio-organisatie waar de ambtenaar werkzaam is omtrent:

een strafbaar feit;

een schending van regelgeving of beleidsregels;

het misleiden van justitie;

een gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu, of

het bewust achterhouden van informatie over deze feiten.

Interne procedure

Artikel 2 Interne melding

Lid 1

De ambtenaar die een vermoeden van een misstand wil melden, doet dit bij zijn direct leidinggevende, diens leidinggevende of de vertrouwenspersoon.

Lid 2

De ambtenaar kan de vertrouwenspersoon verzoeken zijn identiteit bij het Dagelijks Bestuur niet bekend te maken. De ambtenaar kan dit verzoek te allen tijde herroepen.

Lid 3

De leidinggevende dan wel de vertrouwenspersoon draagt er zorg voor dat het Dagelijks Bestuur onverwijld op de hoogte worden gesteld van een gemeld vermoeden van een misstand en van de datum waarop de melding ontvangen is.

Lid 4

Naar aanleiding van de melding van een vermoeden van een misstand stelt het Dagelijks Bestuur onverwijld een onderzoek in.

Lid 5

Het Dagelijks Bestuur zendt aan de ambtenaar dan wel de vertrouwenspersoon die een vermoeden van een misstand heeft gemeld, een ontvangstbevestiging. De ontvangstbevestiging bevat het gemelde vermoeden van een misstand en het moment waarop de ambtenaar het vermoeden aan de leidinggevende of de vertrouwenspersoon heeft gemeld.

Artikel 3 Standpunt

Lid 1

Het Dagelijks Bestuur stelt de ambtenaar dan wel de vertrouwenspersoon, binnen zes weken schriftelijk op de hoogte van hun standpunt omtrent het gemelde vermoeden van een misstand.

Lid 2

Indien het standpunt niet binnen zes weken kan worden gegeven, kan het Dagelijks Bestuur de afhandeling voor ten hoogste vier weken verdagen. Het Dagelijks Bestuur stelt de ambtenaar dan wel de vertrouwenspersoon hiervan schriftelijk in kennis.

Externe procedure

Artikel 4 Het Meldpunt

Lid 1

Het Dagelijks Bestuur wijst een of meer personen aan die het meldpunt vormt of vormen.

Lid 2

Het meldpunt heeft tot taak een door de ambtenaar gemeld vermoeden van een misstand te onderzoeken en het Dagelijks Bestuur daaromtrent te adviseren.

Lid 3

Indien het meldpunt uit meerdere personen bestaat, is dit altijd een oneven aantal, inclusief de voorzitter. Tevens kunnen in dat geval een secretaris, een plaatsvervangend voorzitter en andere plaatsvervangende leden worden benoemd. Zij beslissen bij gewone meerderheid van stemmen.

Artikel 5 Melding bij het Meldpunt

Lid 1

De ambtenaar kan het vermoeden van een misstand binnen redelijke termijn melden bij het meldpunt, indien:

hij het niet eens is met het standpunt bedoeld in artikel 3;

hij geen standpunt ontvangen heeft binnen de termijnen bedoeld in artikel 3.

Lid 2

De ambtenaar kan het meldpunt verzoeken zijn identiteit niet bekend te maken. Hij kan dit verzoek te allen tijde herroepen.

Artikel 6 Ontvangstbevestiging en onderzoek

Lid 1

Het meldpunt bevestigt de ontvangst van een melding van een vermoeden van een misstand aan de ambtenaar die het vermoeden heeft gemeld en stelt het Dagelijks Bestuur op de hoogte van de melding.

Lid 2

Indien het meldpunt dit voor de uitoefening van zijn taak noodzakelijk acht, stelt het een onderzoek in.

Lid 3

Ten behoeve van het onderzoek omtrent een melding van een vermoeden van een misstand is het meldpunt bevoegd bij het Dagelijks Bestuur alle inlichtingen in te winnen die het voor de vorming van zijn advies nodig acht. Het Dagelijks Bestuur verschaft het meldpunt de gevraagde inlichtingen.

Lid 4

Het meldpunt kan het onderzoek of gedeelten daarvan opdragen aan één van de leden of een deskundige.

Lid 5

Wanneer de inhoud van bepaalde door het Dagelijks Bestuur verstrekte informatie vanwege het vertrouwelijke karakter uitsluitend ter kennisneming van het meldpunt dient te blijven, wordt dit aan het meldpunt meegedeeld. Het meldpunt beveiligt informatie met een vertrouwelijk karakter tegen kennisneming door onbevoegden.

Artikel 7 Niet ontvankelijkheid

Lid 1

Het meldpunt verklaart de melding niet ontvankelijk indien:

de misstand niet van voldoende gewicht is;

de ambtenaar de procedure bedoeld in artikel 2 niet heeft gevolgd, of

de ambtenaar de procedure bedoeld in artikel 2 wel heeft gevolgd, maar de termijnen bedoeld in artikel 3 nog niet zijn verstreken.

de ambtenaar de melding aan het meldpunt niet binnen redelijke termijn heeft gedaan nadat hij op de hoogte is gesteld van het standpunt van het Dagelijks Bestuur.

Lid 2

Het meldpunt stelt het Dagelijks Bestuur op de hoogte van de niet-ontvankelijkheid.

Artikel 8 Inhoudelijk advies van het Meldpunt

Lid 1

Indien het gemelde vermoeden van een misstand ontvankelijk is, legt het meldpunt binnen zes weken zijn bevindingen omtrent de melding van een vermoeden van een misstand neer in een advies aan het Dagelijks Bestuur. Het meldpunt zendt een afschrift van het advies aan de ambtenaar met inachtneming van het eventueel vertrouwelijke karakter van de aan het meldpunt verstrekte informatie.

Lid 2

Indien het advies niet binnen zes weken kan worden gegeven, wordt de termijn door het meldpunt met ten hoogste vier weken verlengd. Het meldpunt stelt het Dagelijks Bestuur alsmede de ambtenaar daarvan schriftelijk in kennis.

Lid 3

Het advies wordt in geanonimiseerde vorm en met inachtneming van het eventueel vertrouwelijke karakter van aan het meldpunt verstrekte informatie en de ter zake geldende wettelijke bepalingen openbaar gemaakt op een wijze die het meldpunt geëigend acht, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten.

Artikel 9 Nader standpunt

Lid 1

Het Dagelijks Bestuur stelt binnen twee weken na ontvangst van het advies bedoeld in artikel 8, de ambtenaar alsmede het meldpunt, schriftelijk op de hoogte van hun nader standpunt.

Lid 2

Aan de ambtenaar die het meldpunt heeft verzocht zijn identiteit niet bekend te maken geschiedt de berichtgeving van het nader standpunt via het meldpunt.

Lid 3

Een van het advies afwijkend nader standpunt wordt gemotiveerd.

Artikel 10 Jaarverslag

Lid 1

Jaarlijks wordt door het meldpunt een verslag opgemaakt.

Lid 2

In dat verslag wordt in geanonimiseerde zin en met inachtneming van de ter zake geldende wettelijke bepalingen gemeld:

het aantal en de aard van de meldingen van een vermoeden van een misstand;

het aantal meldingen dat niet tot een onderzoek geleid heeft;

het aantal onderzoeken die het meldpunt heeft verricht, en

het aantal adviezen en de aard van de adviezen die het meldpunt heeft uitgebracht.

Lid 3

Dit jaarverslag wordt aan het Dagelijks Bestuur en de Ondernemingsraad gestuurd en openbaar gemaakt.

Slotbepaling

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt inwerking op 1 juli 2003.

Niet-structurele bijzondere beloningsvormen (gratificatiebeleid)

Inhoudsopgave

Artikel 1 Belanghebbende

Artikel 2 Bijzonder prestatie

Artikel 3 Beloningsvormen

Artikel 4 Inwerkingtreding / Citeertitel

Artikel 1 Belanghebbende

Deze leidraad is van toepassing op alle medewerkers met een dienstverband met de Veiligheidsregio Limburg-Noord.

Artikel 2 Bijzonder prestatie

Buitengewone, op zichzelf staande eenmalige bijzondere prestaties van een medewerker, die niet reeds op een andere wijze worden beloond, kunnen worden gehonoreerd middels een bijzondere beloning.

Artikel 3 Beloningsvormen

Lid 1

Voor de toepassing van het bepaalde in artikel 2 kan:

een gratificatie worden toegekend ter hoogte van netto maximaal € 750,- of

een andere beloning worden toegekend in de vorm van extra vakantie of beloningen in natura, zoals boekenbon, theaterbon, diner etc.

Lid 2

De toekenning van de in het eerste lid genoemde beloningsvormen vindt zo spoedig mogelijk plaats na de geleverde prestatie.

Artikel 4 Inwerkingtreding / Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als “leidraad niet-structurele bijzondere beloningsvormen”; ze gaat in per 1 januari 2002.

Reglement nevenwerkzaamheden personeel

Inhoudsopgave

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 1

De medewerker in dienst van de Veiligheidsregio Limburg-Noord, met een aanstelling of arbeidsovereenkomst ingevolge deel I, die nevenwerkzaamheden verricht of wil gaan verrichten waarvan hij in redelijkheid kan vermoeden dat die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken, is verplicht die nevenwerkzaamheden te melden bij de directeur/secretaris; de directeur meldt zijn - hier bedoelde - nevenwerkzaamheden aan de secretaris; de secretaris meldt zijn - hier bedoelde - nevenwerkzaamheden aan de voorzitter.

Artikel 2

Lid 1

Nevenwerkzaamheden, bedoeld in artikel 1, kunnen onder meer bestaan uit het uitoefenen van een eigen bedrijf, het als zelfstandige al dan niet tegen betaling verlenen van diensten of geven van adviezen, waaronder begrepen het lidmaatschap van door overheidsorganen ingestelde commissies, het toetreden tot besturen van verenigingen of maatschappelijke organisaties en het verrichten van vrijwilligerswerk.

Lid 2

Onder nevenwerkzaamheden in de zin van dit reglement wordt niet verstaan een politieke functie, zijnde een vertegenwoordigende functie in een publiekrechtelijke college, zoals bedoeld in artikel 125 c van de Ambtenarenwet.

Artikel 3

Indien de medewerker en de directeur, respectievelijk de directeur en de secretaris, dan wel de secretaris en de voorzitter in gezamenlijk overleg tot de conclusie komen, dat de gemelde nevenwerkzaamheden geen risico inhouden voor de goede vervulling van de functie of het goed functioneren van de openbare dienst, kan met de gedane melding worden volstaan. De directeur, respectievelijk de secretaris dan wel de voorzitter bevestigt schriftelijk dat hij geen bezwaren ziet.

Artikel 4

Lid 1

Indien twijfel bestaat over een mogelijk risico, als bedoeld in artikel 3, dan wel geoordeeld wordt, dat door de uitoefening van de nevenwerkzaamheden de goede vervulling van de functie of het goed functioneren van de openbare dienst, voor zover deze in verband staan met de functievervulling, niet in redelijkheid is verzekerd en de medewerker de (beoogde) nevenwerkzaamheden wil (blijven) verrichten, dient de aangelegenheid door de betrokken werknemer voor een standpuntbepaling aan het Dagelijks Bestuur te worden voorgelegd. Daarbij dient een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving te worden gegeven van de aard en de omvang van de (beoogde) nevenwerkzaamheden, alsmede informatie over de vraag of die werkzaamheden al dan niet geheel in vrije tijd (zullen) worden verricht en of al dan niet sprake is van betaalde nevenwerkzaamheden.

Lid 2

Het verzoek om een standpuntbepaling als bedoeld in het eerste lid, dient vergezeld te gaan van de visie van de directeur, respectievelijk de secretaris, dan wel de voorzitter betreffende de (eventuele) consequenties van de verrichte of de beoogde nevenwerkzaamheden voor de functievervulling en of het functioneren van de openbare dienst. Ook dient daarbij vermeld te worden de eventuele wenselijkheid van het stellen van voorwaarden.

Artikel 5

Lid 1

Indien nevenwerkzaamheden geheel of gedeeltelijk tijdens diensttijd worden verricht, dient daarvoor vakantieverlof te worden opgenomen.

Lid 2

Voor nevenwerkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, die naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur van voldoende meerwaarde zijn voor de functievervulling of anderszins van voldoende belang zijn voor de Veiligheidsregio kan op verzoek van de medewerker buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging worden verleend.

Lid 3

Indien de medewerker tijdens de verlofperiode als bedoeld in het tweede lid voor het nevenwerk een vergoeding ontvangt, niet zijnde een vergoeding voor gemaakte kosten, dient de vergoeding in de Veiligheidsregiokas te worden gestort. De vergoeding, die ingevolge dit lid in de Veiligheidsregiokas dient te worden gestort, gaat het bedrag van de bezoldiging over de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.

Lid 4

Onder nevenwerkzaamheden, bedoeld in dit artikel, worden ook nevenwerkzaamheden begrepen, die niet onder de meldplicht vallen van dit reglement.

Artikel 6

Binnen 8 weken nadat het in artikel 4 bedoelde verzoek is ontvangen, neemt het Dagelijks Bestuur een besluit naar aanleiding van dat verzoek.

Artikel 7

Lid 1

Bij de oordeelsvorming van het Dagelijks Bestuur met betrekking tot de toelaatbaarheid van de verrichte of beoogde nevenwerkzaamheden zullen in elk geval de volgende criteria worden gehanteerd:

onoorbare belangenverstrengeling;

botsing van belangen;

schade aan het aanzien van het ambt.

Lid 2

Het Dagelijks Bestuur kan aan het verrichten van nevenwerkzaamheden voorwaarden verbinden die naar zijn oordeel noodzakelijk zijn om de goede functievervulling of de goede functionering van de openbare dienst te waarborgen.

Artikel 8

Van de besluiten op verzoeken om een standpuntbepaling, als bedoeld in artikel 4 wordt een register aangelegd. Het register wordt onder verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur namens hen beheerd door of namens de beleidsmedewerker Personeelszaken van de Veiligheidsregio Limburg-Noord.

Artikel 9

Het doel van de registratie is het verzamelen en registreren van gegevens inzake door medewerkers verrichte nevenwerkzaamheden ten behoeve van de voorbereiding en uitvoering van het regionaal beleid inzake handhaving en bevordering van de integriteit van de Veiligheidsregio en zijn medewerkers.

Artikel 10

In het register worden opgenomen, naam, voornamen en functie, van degene die een verzoek om een standpuntbepaling als bedoeld in artikel 4 heeft ingediend, de datum van het verzoek, de aard en omvang van de nevenwerkzaamheden en de beslissing van het Dagelijks Bestuur.

Artikel 11

Rechtstreekse toegang tot de registratie hebben uitsluitend de beheerder en de secretaris, alsmede de directeur en de personeelsadviseur van de sector / dienst voor zover het betreft informatie over nevenwerkzaamheden van binnen hun dienstonderdeel werkzame medewerkers.

Artikel 12

Verstrekking van in het register opgenomen gegevens aan andere instanties of personen dan degene op wie de gegevens betrekking hebben, vindt uitsluitend plaats op basis van een besluit van het Dagelijks Bestuur. Daarbij worden de bepalingen van de van toepassing zijnde privacywetgeving in acht genomen.

Artikel 13

De medewerker heeft te allen tijde het recht op inzage van de over hem in het register opgenomen gegevens.

Artikel 14

Ter beveiliging van de in het register opgenomen gegevens, tegen verlies of aantasting en tegen onbevoegde kennisneming wijziging of verstrekking daarvan worden door of vanwege de beheerder technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen getroffen.

Artikel 15

Dit reglement kan worden aangehaald als “Reglement nevenwerkzaamheden personeel”. Dit reglement treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

Reglement ondernemingsraad

Inhoudsopgave

I.Begripsbepalingen

Artikel 1

II. Samenstelling en zittingsduur

Artikel 2

Artikel 3

III. Voorbereiding van de verkiezing; actief en passief kiesrecht; kandidaatstelling

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

IV. Wijze van stemmen bij verkiezingen

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

V.Voorziening in tussentijdse vacatures

Artikel 15

VI. Bezwarenregeling

Artikel 16

VII. Werkwijze en secretariaat

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 23

VIII. Slotbepalingen

Artikel 24

I. Begripsbepalingen

Artikel 1

Dit reglement verstaat onder:

de ondernemer: het Dagelijks Bestuur van de Veiligheidsregio Limburg-Noord;

de onderneming: de Veiligheidsregio Limburg-Noord;

de wet: de Wet op de Ondernemingsraden;

de bedrijfscommissie: de Bedrijfscommissie voor de Overheid;

de bestuurder: de algemeen directeur van de Veiligheidsregio Limburg-Noord;

de werknemersorganisaties: de verenigingen van werknemers zoals bedoeld in artikel 9, lid 2, onder a van de wet.

II. Samenstelling en zittingsduur

Artikel 2

Lid 1

De ondernemingsraad bestaat uit 13 leden. Dit aantal wijkt af van de staffel in artikel 6, lid 1 van de Wet. Dit aantal geldt voor de zittingsperiode van de ondernemingsraad die ingaat op de dag van de algemene verkiezingen en is vastgesteld in overeenstemming met de ondernemer. Vijf maanden voor het einde van de zittingsperiode vindt opnieuw overleg plaats tussen de OR en ondernemer over de omvang van de ondernemingsraad

Lid 2

De leden worden gekozen door en uit de volgende kiesgroepen:

3leden worden gekozen door en uit de afdelingen Veiligheid Noord en Midden
4leden worden gekozen door en uit de afdelingen Gezondheid Noord en Midden
2leden worden gekozen door en uit de afdelingen Bedrijfsondersteuning en Mobiliteitscentrum
2leden worden gekozen door en uit de afdelingen Beleid, Informatie en Advies en Expert en Speciale Diensten
2leden worden gekozen door en uit de Brandweer vrijwilligers die niet al beroepsmatig werkzaam zijn binnen de onderneming

Lid 3

De ondernemingsraad benoemt uit zijn midden een voorzitter, een vicevoorzitter en een secretaris.

Lid 4

De voorzitter, de vicevoorzitter en de secretaris vormen het dagelijks bestuur (DB) van de ondernemingsraad.

Lid 5

De leden van het dagelijks bestuur vertegenwoordigen de ondernemingsraad in rechte.

Artikel 3

Lid 1

De leden van de ondernemingsraad treden om de vier jaar tegelijk af.

Lid 2

De aftredende leden zijn direct herkiesbaar.

III. Voorbereiding van de verkiezing; actief en passief kiesrecht; kandidaatstelling

Artikel 4

Lid 1

De organisatie van de verkiezing van de leden van de ondernemingsraad gebeurt onder verantwoordelijkheid van de ondernemingsraad.

Lid 2

De ondernemingsraad kan de organisatie van de verkiezing opdragen aan een commissie.

Artikel 5

Lid 1

Kiesgerechtigd zijn de personen die gedurende tenminste zes maanden in de onderneming werkzaam zijn geweest of gedurende tenminste zes maanden werkzaam zijn geweest bij organisaties die deel zijn gaan uitmaken van de Onderneming op de verkiezingsdatum.

Lid 2

Verkiesbaar tot lid van de ondernemingsraad zijn de personen die gedurende tenminste zes maanden bij de onderneming werkzaam zijn geweest of gedurende tenminste zes maanden werkzaam zijn geweest bij organisaties die deel zijn gaan uitmaken van de Onderneming op de verkiezingsdatum.

Artikel 6

Lid 1

De ondernemingsraad bepaalt na overleg met de ondernemer de datum van de verkiezingen evenals de tijdstippen van aanvang en einde van de stemming. Het secretariaat van de ondernemingsraad doet van een en ander mededeling aan de ondernemer, aan de in de onderneming werkzame personen en aan de werknemersorganisaties. Tussen het doen van deze mededeling en de datum waarop de verkiezing wordt gehouden liggen tenminste 13 weken.

Lid 2

De datum van de verkiezing ligt niet eerder dan 4 weken en niet later dan 2 weken voor de afloop van de zittingsperiode van de aftredende leden van de ondernemingsraad.

Lid 3

De ondernemingsraad of de door hem ingestelde verkiezingscommissie kan zich bij de verkiezingen laten bijstaan door een bureau dat (de organisatie van) de (digitale) verkiezingen begeleidt.

Artikel 7

Lid 1

Uiterlijk 9 weken voor de verkiezingen stelt de ondernemingsraad een lijst op van de in elke kiesgroep bedoeld in artikel 2, eerste lid, werkzame personen, die op de verkiezingsdatum verkiesbaar dan wel kiesgerechtigd zijn, en maakt deze lijst in de onderneming bekend.

Lid 2

Kandidaatstelling vindt plaats per kiesgroep door indiening van een lijst van een of meer kandidaten bij het secretariaat van de ondernemingsraad. Deze verstrekt een gedagtekend bewijs van ontvangst, gesteld ten name van degene die de lijst heeft ingediend.

Lid 3

Tot uiterlijk 6 weken voor de verkiezingsdatum kunnen werknemersorganisaties die tot een kiesgroep behorende kiesgerechtigde personen onder haar leden tellen, voor die kiesgroep kandidatenlijsten indienen.

Lid 4

Binnen 1 week nadat de in lid 3 bedoelde termijn is verstreken, bepaalt de ondernemingsraad voor iedere kiesgroep het aantal handtekeningen dat tenminste nodig is voor de indiening van een kandidatenlijst door die personen van de betrokken kiesgroep die geen lid zijn van een werknemersorganisatie welke voor die kiesgroep een kandidatenlijst heeft ingediend.

Lid 5

Tot uiterlijk 3 weken voor de verkiezingsdatum kunnen kandidaten zich verkiesbaar stellen via een vrije lijst.

Lid 6

Bij elke kandidatenlijst wordt van iedere daarop voorkomende kandidaat de schriftelijke verklaring overgelegd inhoudende dat deze de kandidatuur aanvaardt.

Lid 7

De naam van een kandidaat mag slechts op één kandidatenlijst voorkomen.

Artikel 8

Lid 1

De ondernemingsraad onderzoekt of de ingediende kandidatenlijsten en de daarop voorkomende kandidaten voldoen aan de vereisten van de wet en van dit reglement.

Lid 2

De ondernemingsraad verklaart een kandidatenlijst die niet aan de in het vorige lid bedoelde vereisten voldoet, ongeldig en deelt dit onmiddellijk schriftelijk en met opgave van redenen mede aan degene(n) die de lijst heeft (hebben) ingediend.

Lid 3

Gedurende één week na deze mededeling bestaat de gelegenheid de lijst aan de gestelde vereisten aan te passen.

Lid 4

De kandidatenlijsten worden uiterlijk 2 weken voor de verkiezingsdatum door de ondernemingsraad aan de in de onderneming werkzame personen bekend gemaakt.

Artikel 9

Als er in een kiesgroep niet meer kandidaten zijn gesteld dan er voor die kiesgroep plaatsen zijn te vervullen, vinden er in die kiesgroep geen verkiezingen plaats en worden de gestelde kandidaten geacht te zijn verkozen.

IV. Wijze van stemmen bij verkiezingen

Artikel 10

Lid 1

De verkiezing komt tot stand door anonieme elektronische stemming.

Lid 2

Iedere kiesgerechtigde ontvangt een oproep voor de verkiezingen (hetzij per papieren brief, dan wel per e-mail of SMS) met daarbij een unieke code die benodigd is om de stem(men) elektronisch te kunnen uitbrengen. Deze code is uniek en kan slechts eenmaal gebruikt worden om te stemmen.

Lid 3

In de week van de verkiezingen brengt de kiesgerechtigde persoon zijn stem uit via voor de verkiezingen geselecteerde systeem op de site waarop de elektronische OR-verkiezing is geplaatst.

Lid 4

Iedere kiesgerechtigde persoon brengt zijn stem uitsluitend uit op voor zijn kiesgroep gestelde kandidaten.

Lid 5

Ieder kiesgerechtigde persoon kan voor ten hoogste twee andere kiesgerechtigde personen stemmen, mits hij door deze personen schriftelijk daartoe is gemachtigd.

Artikel 11

Iedere kiesgerechtigde persoon brengt zijn stem uit op maximaal het aantal kandidaten als er in de kiesgroep zetels te bezetten zijn. De kiesgerechtigde heeft daarbij de mogelijkheid te kiezen uit de voor zijn kiesgroep gestelde kandidaten.

Artikel 12

Lid 1

Na het einde van de stemming stelt de ondernemingsraad het aantal geldige stemmen vast dat op elke kandidatenlijst en elk daarop voorkomende kandidaat is uitgebracht.

Lid 2

Ongeldig zijn de uitgebrachte stemmen:

die niet door of namens de ondernemingsraad zijn gewaarmerkt;

waaruit niet duidelijk de keuze van de stemgerechtigde blijkt;

waarop niet meer stemmen zijn uitgebracht dan overeenkomt met het binnen de kiesgroep te bezetten zetels;

waarbij een code is gebruikt waarvan is komen vast te staan dat deze onjuist is (normaliter is het elektronische systeem zo ingericht dat bij gebruik van een onjuiste code het uitbrengen van een stem niet mogelijk is).

Artikel 13

Lid 1

Gekozen zijn de kandidaten die per kiesgroep achtereenvolgens het hoogste aantal stemmen hebben ontvangen. Wanneer voor de laatste te bezetten zetel(s) meerdere kandidaten zijn die een gelijk aantal stemmen hebben ontvangen, beslist tussen hen het lot.

Lid 2

Indien een aan een kiesgroep toegekende zetel wegens gebrek aan voldoende kandidaten niet kan worden ingevuld vanuit deze kiesgroep, kan deze zetel worden toegekend aan een niet gekozen kandidaat uit een andere kiesgroep die daarvoor op basis van de uitslag van de verkiezing als eerste in aanmerking komt. Wanneer er voor de laatste te bezetten zetel(s) meerdere kandidaten zijn op wie een gelijk aantal stemmen is uitgebracht, beslist het lot.

Lid 3

De uitslag van de verkiezing wordt door de ondernemingsraad vastgesteld en volledig bekend gemaakt aan de ondernemer, aan de in de onderneming werkzame personen, en aan de werknemersorganisaties die de kandidatenlijsten hebben ingediend.

Artikel 14

De uitslag van de digitale stemming wordt door het secretariaat van de ondernemingsraad in een beveiligd bestand tenminste drie maanden bewaard.

V. Voorziening in tussentijdse vacatures

Artikel 15

Lid 1

In geval van een tussentijdse vacature in de ondernemingsraad wijst de ondernemingsraad tot opvolger van het betrokken lid aan de kandidaat die voor de betrokken kiesgroep volgens de uitslag van de laatstgehouden verkiezing daarvoor als eerste in aanmerking komt.

Lid 2

De aanwijzing gebeurt binnen een maand na het ontstaan van de vacature. Artikel 13, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Lid 3

Als er geen opvolger als bedoeld in het eerste lid aanwezig is, wordt volgens de regeling in lid 4 (verkorte procedure) in de vacature voorzien.

Lid 4

Aan de personen die werkzaam zijn in de kiesgroep waar de vacature is ontstaan en aan de werknemersorganisaties die tot die kiesgroep behorende kiesgerechtigde personen onder hun leden tellen, wordt bekend gemaakt dat er in die kiesgroep sprake is van een tussentijdse vacature die niet kan worden ingevuld. Deze personen en werknemersorganisaties hebben gedurende 2 weken de gelegenheid om kandidaten voor te dragen conform dit reglement.

Lid 5

Wanneer de in lid 4 beschreven procedure leidt tot een aantal kandidaten dat kleiner of gelijk is aan het aantal te vervullen vacatures, dan worden de gestelde kandidaten geacht te zijn gekozen. Dit wordt bekend gemaakt aan de in de kiesgroep werkzame personen en aan de werknemersorganisaties die tot die kiesgroep behorende kiesgerechtigde personen onder hun leden tellen. Gedurende 1 week na deze mededeling bestaat de gelegenheid om bij de ondernemingsraad, onder opgave van reden en onder voordracht van een alternatieve kandidaat, bezwaar te maken tegen de benoeming van een kandidaat.

Lid 6

Wanneer de in lid 4 beschreven procedure leidt tot meer kandidaten dan het aantal te vervullen vacatures, dan worden tussentijdse verkiezingen gehouden, tenzij binnen 6 maanden algemene verkiezingen plaatsvinden. Hetzelfde geldt wanneer er tegen kandidaten bezwaar is gemaakt conform de procedure in lid 5.

Lid 7

Wanneer de in lid 4 beschreven procedure niet leidt tot kandidaten uit de betrokken kiesgroep, kan de vacante zetel worden toegekend aan een niet gekozen kandidaat uit een andere kiesgroep die daarvoor op basis van de uitslag van de verkiezing als eerste in aanmerking komt. Wanneer er voor de laatste te bezetten zetel(s) meerdere kandidaten zijn op wie een gelijk aantal stemmen is uitgebracht, beslist het lot.

Lid 8

Wanneer het bepaalde in lid 7 ook niet leidt tot kandidaten voor de vacature, dan wordt aan alle in de onderneming werkzame personen en aan alle werknemersorganisaties die in de onderneming werkzame personen onder hun leden tellen, de gelegenheid gegeven om kandidaten te stellen. De procedure in lid 4 en 5 is daarbij van overeenkomstige toepassing. Als deze procedure ook niet leidt tot kandidaten, wordt de vacature niet opgevuld.

VI. Bezwarenregeling

Artikel 16

Lid 1

Iedere belanghebbende kan, binnen een week na de bekendmaking daarvan, bij de ondernemingsraad bezwaar maken tegen een besluit van een ondernemingsraad met betrekking tot:

de bepaling van de datum van de verkiezing en de tijdstippen van het begin en einde van de stemming (artikel 6, eerste lid),

de opstelling van de lijst van kiesgerechtigde en verkiesbare personen (artikel 7, eerste lid),

de geldigheid van een kandidatenlijst (artikel 8),

de vaststelling van de uitslag van de verkiezing (artikel 13, tweede lid),

de voorziening in een tussentijdse vacature (artikel 15)

Lid 2

De ondernemingsraad beslist zo spoedig mogelijk op het bezwaar en treft daarbij zo nodig de noodzakelijke voorzieningen.

VII. Werkwijze en secretariaat

Artikel 17

Lid 1

De ondernemingsraad komt in vergadering bijeen in de navolgende gevallen:

op verzoek van het dagelijks bestuur;

op gemotiveerd verzoek van tenminste vier leden;

op gemotiveerd verzoek van een kiesgroep.

Lid 2

Het dagelijks bestuur bepaalt tijd en plaats van de vergadering. Een vergadering op verzoek van leden van de ondernemingsraad of een kiesgroep wordt gehouden binnen 14 dagen nadat hun verzoek daartoe bij de voorzitter is ingekomen.

Lid 3

De bijeenroeping gebeurt door het secretariaat, door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de leden en vindt tenminste 7 dagen vóór de te houden vergadering plaats, behalve in spoedeisende gevallen.

Lid 4

Een vergadering kan slechts plaatsvinden als de meerderheid van de leden van de ondernemingsraad aanwezig is.

Lid 5

Zijn de voorzitter en vicevoorzitter niet aanwezig dan kiest de ondernemingsraad uit de aanwezige leden een voorzitter voor de vergadering.

Lid 6

De ondernemingsraad vergadert in beslotenheid. De vergadering kan besluiten om een openbaar gedeelte in te lassen.

Artikel 18

Lid 1

De secretaris is verantwoordelijk voor de functionele aansturing van de ambtelijke secretaris. De secretaris en de ambtelijk secretaris vormen samen het secretariaat van de ondernemingsraad.

Lid 2

Het secretariaat is belast met het bijeenroepen van de ondernemingsraad, het opmaken van de agenda, het opstellen van het verslag van de vergadering, evenals met het voeren van de briefwisseling en het beheren van de voor de ondernemingsraad bestemde en van de ondernemingsraad uitgaande stukken.

Lid 3

Alle stukken die door de leden van de ondernemingsraad worden ontvangen en die voor de ondernemingsraad van belang zijn worden aan het secretariaat aangeleverd. Het secretariaat zorgt voor een juiste en tijdige behandeling van deze stukken.

Artikel 19

Lid 1

Het secretariaat maakt in overleg met het dagelijks bestuur voor iedere vergadering een agenda op. Ieder lid van de ondernemingsraad kan bij het secretariaat onderwerpen of agendapunten indienen ten behoeve van de agenda.

Lid 2

Het secretariaat maakt de agenda bekend aan de leden van de ondernemingsraad, aan de ondernemer en aan de in de onderneming werkzame personen. Behoudens in spoedeisende gevallen vindt de bekendmaking tenminste 7 dagen vóór de vergadering van de ondernemingsraad plaats.

Artikel 20

Lid 1

De ondernemingsraad stelt voor de behandeling van bepaalde door de ondernemingsraad te bepalen onderwerpen commissies in.

Lid 2

De taak, samenstelling en werkwijze van een dergelijke commissie worden door de ondernemingsraad vastgesteld.

Lid 3

In een commissie moeten tenminste twee leden van de ondernemingsraad zitting hebben.

Lid 4

Aan een commissie worden geen rechten en bevoegdheden van de ondernemingsraad overgedragen.

Lid 5

Alle inkomende en uitgaande stukken voor en van een commissie lopen via het secretariaat.

Artikel 21

Lid 1

De ondernemingsraad beslist over alle voorstellen bij meerderheid van stemmen. Blanco stemmen tellen niet mee.

Lid 2

Over zaken wordt mondeling en over personen wordt schriftelijk gestemd.

Lid 3

Wanneer bij een besluit met betrekking tot de benoeming van een persoon geen van de kandidaten bij de eerste stemming de gewone meerderheid haalt, vindt herstemming plaats tussen de twee kandidaten die bij de eerste stemming de meeste stemmen kregen. Bij deze herstemming is diegene gekozen, die dan de meeste stemmen heeft gekregen. Als de stemmen staken beslist het lot.

Lid 4

Bij staking van stemmen over een voorstel tot een door de ondernemingsraad te nemen besluit dat geen betrekking heeft op een te benoemen persoon, wordt dit voorstel op de eerstvolgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld. Wanneer dan weer de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

Artikel 22

Lid 1

Het secretariaat maakt een verslag van de vergadering en stuurt het minimaal 7 dagen voor de volgende vergadering aan de leden van de ondernemingsraad. Betreft het een verslag van een overlegvergadering dan wordt het verslag tevens aan de bestuurder verzonden.

Lid 2

De ondernemingsraad stelt in haar vergadering de notulen van de vorige vergadering vast. Betreft het een verslag van een overlegvergadering dan wordt dit gezamenlijk met de bestuurder in de volgende overlegvergadering gedaan.

Lid 3

Het secretariaat maakt binnen 7 dagen na vaststelling het verslag bekend aan de in de onderneming werkzame personen. Het verslag bevat geen gegevens waaromtrent geheimhouding moet worden betracht als gevolg van het bepaalde in artikel 20 van de wet.

Artikel 23

Lid 1

Het secretariaat maakt jaarlijks vóór 1 maart een verslag op van de werkzaamheden van de ondernemingsraad in het afgelopen jaar. De ondernemer moet dit verslag goedkeuren.

Lid 2

Het secretariaat maakt het jaarverslag zo spoedig mogelijk na de goedkeuring bekend aan de ondernemer en aan de in de onderneming werkzame personen.

VIII. Slotbepalingen

Artikel 24

Lid 1

Dit reglement kan worden gewijzigd en aangevuld bij besluit van de ondernemingsraad.

Lid 2

Voordat de wijziging of aanvulling wordt vastgesteld, stelt de ondernemingsraad de ondernemer in de gelegenheid daarover zijn standpunt kenbaar te maken.

Lid 3

In de vergadering waarin wordt besloten het reglement te wijzigen of aan te vullen dienen tenminste twee derde van de leden van de ondernemingsraad aanwezig te zijn.

Lid 4

Een zodanig besluit wordt genomen door een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen. Blanco stemmen tellen niet mee.

Lid 5

De ondernemingsraad maakt de wijziging of aanvulling bekend aan de in de onderneming werkzame personen en verstrekt een afschrift aan de ondernemer.

Dit reglement is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 24 van het vorige reglement vastgesteld d.d. 21 juni 2011.

Vastgesteld door de Ondernemingsraad van de Veiligheidsregio Limburg-Noord d.d. 14 februari 2014.

Uitvoeringsregeling overwerkvergoeding

Inhoudsopgave

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 1

Om voor een overwerkvergoeding als bedoeld in artikel 3:2:1 van deel I in aanmerking te komen moet de ambtenaar voor de aanvang van het overwerk een uitdrukkelijke opdracht tot het verrichten daarvan hebben ontvangen van zijn hoofd van dienst of namens deze van zijn directe leidinggevende.

Artikel 2

Lid 1

Geen aanspraak op vergoeding heeft de ambtenaar wiens functieniveau is vastgesteld op schaal 11 of hoger van bijlage IIa, c.q. de ambtenaar die gehonoreerd wordt conform schaal 11 of hoger van bijlage IIa.

Lid 2

In geval van operationele inzet bij calamiteitsituaties wordt van het bepaalde in het eerste lid afgeweken.

Artikel 3

Het Dagelijks Bestuur kan in afwijking van het bepaalde in artikel 2 in voorkomende gevallen afwijkende regels stellen.

Artikel 4

Deze regeling, welke kan worden aangehaald als “uitvoeringsregeling overwerk” treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

Privacyreglement e-mail en Internetgebruik

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 defenities, reikwijdte en doeleinden

Artikel 1 Definities

Artikel 2 Reikwijdte

Artikel 3 Doeleinden

Hoofdstuk 2 verantwoordelijkheden en beheer

Artikel 4 Verantwoordelijkheden en beheer

Hoofdstuk 3 gebruik elektronische communicatiemiddelen

Artikel 5 Gebruik elektronische communicatiemiddelen

Hoofdstuk 4 controle, bewaring en verwijdering

Artikel 6 Controle

Artikel 7 Bewaring en verwijdering

Hoofdstuk 5 rechten van medewerker: verbeteren, aanvullen, veriwjdern of afschermen persoonsgegevens

Artikel 8 Rechten van de medewerker

Hoofdstuk 6 sancties, onvoorziene omstandigheden, openbaarmaking, inwerkingtreding, evaluatie en slotbepaling

Artikel 9 Sancties

Artikel 10 Onvoorziene omstandigheden

Artikel 11 Openbaarmaking, inwerkingtreding en evaluatie

Artikel 12 Slotbepaling

Hoofdstuk 1 defenities, reikwijdte en doeleinden

Artikel 1 Definities

In dit privacyreglement wordt verstaan onder:

WBP: Wet bescherming persoonsgegevens;

Veiligheidsregio: de Veiligheidsregio Limburg-Noord;

CMT: het Centraal Managementteam;

Cbp: College bescherming persoonsgegevens;

Medewerker: degene die aan te merken is als:

werknemer in dienst van de Veiligheidsregio

persoon die (betaalde of niet-betaalde) werkzaamheden voor de Veiligheidsregio verricht, anders dan in ambtelijk dienstverband;

E-mailfaciliteiten: de door of namens de Veiligheidsregio aan medewerkers ter beschikking gestelde e-mailfaciliteiten;

Internetfaciliteiten: de door of namens de Veiligheidsregio aan medewerkers ter beschikking gestelde internetfaciliteiten;

Elektronische communicatiemiddelen: e-mail- en/of internetfaciliteiten;

Persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon in de zin van de WBP;

Verwerken van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens;

Verantwoordelijke: het Dagelijks Bestuur, zijnde het bestuursorgaan dat het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt;

Onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen: een doen of nalaten in strijd met dit privacyreglement of andere wet- en regelgeving of een inbreuk op een recht.

Artikel 2 Reikwijdte

Lid 1

Dit privacyreglement is van toepassing op het verwerken van persoonsgegevens inzake het gebruik van elektronische communicatiemiddelen. Dit privacyreglement geeft de wijze aan waarop in de Veiligheidsregio wordt omgegaan met elektronische communicatiemiddelen en omvat regels ten aanzien van verantwoord gebruik hiervan en regels over de wijze waarop controle hiervan plaatsvindt.

Lid 2

Dit privacyreglement geldt voor werknemers in dienst van de Veiligheidsregio en personen die (betaalde of niet-betaalde) werkzaamheden voor de Veiligheidsregio verrichten, anders dan in ambtelijk dienstverband.

Artikel 3 Doeleinden

De verwerking van persoonsgegevens inzake het gebruik van de elektronische communicatiemid-delen heeft de volgende doeleinden:

het verkrijgen van inzicht in de mate van gebruik van de elektronische communicatiemiddelen;

het voorkomen van onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen;

het beveiligen van het systeem en het netwerk.

Hoofdstuk 2 verantwoordelijkheden en beheer

Artikel 4 Verantwoordelijkheden en beheer

Lid 1

Door de verantwoordelijke worden de nodige maatregelen getroffen opdat persoonsgegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn.

Lid 2

Door de verantwoordelijke worden passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer gelegd om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking.

Lid 3

Door de verantwoordelijke worden één of meerdere systeembeheerders aangewezen die belast zijn met het beheer van het (de) bestand(en). Deze systeembeheerders zijn, op grond van artikel 125a, derde lid, Ambtenarenwet, verplicht tot geheimhouding van de persoonsgegevens waarvan zij kennisnemen, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

Hoofdstuk 3 gebruik elektronische communicatiemiddelen

Artikel 5 Gebruik elektronische communicatiemiddelen

Lid 1

Medewerkers gebruiken de elektronische communicatiemiddelen primair voor het uitvoeren van de aan hen door de Veiligheidsregio opgedragen taken.

Lid 2

Incidenteel privé-gebruik van de elektronische communicatiemiddelen door medewerkers is toegestaan mits dit gebruik in overeenstemming is met dit privacyreglement en dit gebruik in geen geval storend is voor dan wel ten koste gaat van het uitvoeren van de aan hen door de Veiligheidsregio opgedragen taken.

Lid 3

Het is medewerkers niet toegestaan met behulp van de e-mailfaciliteiten kettingbrieven te versturen of pornografisch materiaal te versturen of op te vragen, dan wel aanstootgevende, dreigende, lasterlijke, seksueel intimiderende, onzedelijke, racistische of discriminerende opmerkingen te maken. Evenmin is het medewerkers toegestaan met behulp van de e-mailfaciliteiten illegale software te verzenden of op te vragen dan wel bestanden zonder voorafgaand overleg met de systeembeheerder(s) te verzenden of op te vragen waarvan medewerker redelijkerwijs moet aannemen dat deze te omvangrijk zijn.

Lid 4

Het is medewerkers niet toegestaan met behulp van de internetfaciliteiten bewust internetsites te bezoeken die pornografisch, dan wel racistisch materiaal bevatten of die naar algemeen maatschappelijke maatstaven als lasterlijk, beledigend, aanstootgevend, onzedelijk of oneervol worden beschouwd, mee te doen in chat-sessies, on line te gokken, illegale software te downloaden dan wel zonder voorafgaand overleg met de systeembeheerder(s) bestanden te downloaden waarvan medewerker redelijkerwijs moet aannemen dat deze te omvangrijk zijn.

Lid 5

Zonder voorafgaande toestemming van de systeembeheerder(s) is het medewerkers niet toegestaan met behulp van de e-mailfaciliteiten een elektronisch bericht aan alle of vrijwel alle medewerkers van de Veiligheidsregio tegelijkertijd te versturen.

Lid 6

Indien medewerkers met gebruik van de internetfaciliteiten handelingen verrichten die als e-mailtoepassingen zijn te kwalificeren, dan zijn de bepalingen van artikel 5, derde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

Lid 7

Medewerkers zullen bij het gebruik van de elektronische communicatiemiddelen de nodige zorgvuldigheid betrachten en de integriteit en goede naam van de Veiligheidsregio waarborgen.

Hoofdstuk 4 controle, bewaring en verwijdering

Artikel 6 Controle

Lid 1

Controle door de secretaris resp. de sectordirecteuren, ieder voor zover hun afdeling c.q. sector betreft, op het gebruik van de elektronische communicatiemiddelen vindt slechts plaats in het kader van de in artikel 3 genoemde doeleinden. Deze doeleinden stellen beperkingen aan de omvang en wijze van controle.

Controle ter verkrijging van inzicht in de mate van gebruik van de elektronische communicatiemiddelen wordt in beginsel beperkt tot de verkeersgegevens (tijd, hoeveelheid, omvang). Ook kan op verzoek van de secretaris c.q. directeur voor zijn afdeling resp. sector op geanonimiseerde wijze een overzicht worden gemaakt van de meest bezochte internetadressen.

Controle ter voorkoming van onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen wordt zo beperkt mogelijk gehouden, in die zin dat deze in redelijke verhouding staat tot het doel waarvoor deze wordt aangewend. Bovendien vindt de controle in beginsel geanonimiseerd en slechts steekproefsgewijs plaats.

Controle in het kader van het beveiligen van het systeem en het netwerk voor het tegengaan van virussen en andere schadelijke programma’s vindt op geautomatiseerde wijze plaats.

Lid 2

Controle vindt in beginsel plaats op het niveau van getotaliseerde gegevens die niet herleidbaar zijn tot individuele personen. Indien een medewerker of een groep medewerkers wordt verdacht van het overtreden van regels, kan gedurende een vastgestelde (korte) periode gerichte controle plaatsvinden.

Lid 3

Controle beperkt zich in principe tot verkeersgegevens van het gebruik van de elektronische communicatiemiddelen. Alleen bij zwaarwegende redenen vindt er controle op de inhoud plaats.

Lid 4

Onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen wordt zo veel mogelijk softwarematig onmogelijk gemaakt. Daartoe wordt contentfiltering toegepast.

Lid 5

Indien geconstateerd wordt dat een medewerker dit privacyreglement overtreedt, dan wordt de betrokken medewerker zo spoedig mogelijk hierop aangesproken door zijn sectordirecteur resp. de secretaris voor stafbureau beheer.

Lid 6

Het gebruik van de elektronische communicatiemiddelen door OR-leden, GO-leden, bedrijfsartsen en andere medewerkers met een vertrouwensfunctie is in beginsel uitgesloten van controle. Dit geldt niet voor de controle op de veiligheid van het elektronische verkeer.

Artikel 7 Bewaring en verwijdering

Lid 1

Persoonsgegevens, gerelateerd aan de elektronische communicatiemiddelen, worden maximaal zes maanden bewaard. Gegevens die ouder zijn dan zes maanden worden automatisch verwijderd, tenzij er bijzondere redenen zijn, bijvoorbeeld een zwaarwegend vermoeden van onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen, om de gegevens langer te bewaren. Dat moet dan expliciet kunnen worden gemaakt en worden gemeld aan het Cbp.

Lid 2

Indien de systeembeheerder om technische redenen persoonsgegevens, gerelateerd aan de elektronische communicatiemiddelen, niet kan verwijderen, wordt onder verwijderen verstaan het niet meer verstrekken van deze gegevens voor de in artikel 3 geformuleerde doeleinden.

Hoofdstuk 5 rechten van medewerker: verbeteren, aanvullen, veriwjdern of afschermen persoonsgegevens

Artikel 8 Rechten van de medewerker

Lid 1

Aan de medewerker die daarom aan verantwoordelijke verzoekt wordt een overzicht verschaft van de hem betreffende persoonsgegevens die worden verwerkt.

Lid 2

De medewerker kan de verantwoordelijke verzoeken zijn persoonsgegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

Lid 3

De verantwoordelijke bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het in het tweede lid genoemde verzoek schriftelijk of, dan wel in hoeverre, hij daaraan voldoet. Een weigering is met redenen omkleed. Een beslissing op een verzoek geldt als een besluit in de zin van artikel 1:3, Algemene wet bestuursrecht.

Lid 4

De verantwoordelijke draagt er zorg voor dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.

Hoofdstuk 6 sancties, onvoorziene omstandigheden, openbaarmaking, inwerkingtreding, evaluatie en slotbepaling

Artikel 9 Sancties

Lid 1

Overtreding van dit privacyreglement kan voor werknemers in dienst van de Veiligheidsregio resulteren in disciplinaire maatregelen of ontslag als disciplinaire straf als bedoeld in de Arbeidsvoorwaardenregeling van de Veiligheidsregio.

Lid 2

Overtreding van dit privacyreglement kan voor personen die (betaalde of niet-betaalde) werkzaamheden voor de Veiligheidsregio verrichten, anders dan in ambtelijk dienstverband, resulteren in:

maatregelen waardoor deze personen, al dan niet tijdelijk, geen beschikking meer hebben over (een deel van) de elektronische communicatiemiddelen;

beëindiging van de overeenkomst/afspraak op basis waarvan zij werken.

Artikel 10 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen waarin dit privacyreglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van dit privacyreglement, beslist de beheerdirectie.

Artikel 11 Openbaarmaking, inwerkingtreding en evaluatie

Lid 1

Dit privacyreglement wordt verstrekt of ter beschikking gesteld aan alle medewerkers die, direct of indirect, de beschikking krijgen over elektronische communicatiemiddelen.

Lid 2

Dit privacyreglement treedt in werking op 1 juni 2007.

Lid 3

Dit privacyreglement wordt voor de eerste keer een jaar na inwerkingtreding en vervolgens tweejaarlijks geëvalueerd door de beheerdirectie en de ondernemingsraad.

Artikel 12 Slotbepaling

Onverminderd het bepaalde in dit privacyreglement, zal op het verwerken van persoonsgegevens de op 1 september 2001 in werking getreden WBP van toepassing zijn.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het Dagelijks Bestuur van 5 april 2007.

Regeling PRO-gesprekken

Inhoudsopgave

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Doelstelling

Artikel 3 Kenmerken

Artikel 4 Frequentie

Artikel 5 Procedure voor, tijdens en na het PRO-gesprek

Artikel 6 Persoonlijke Ontwikkel Plannen (POP’s)

Artikel 7 Gespreksonderwerpen

Artikel 8 De leidinggevenden

Artikel 9 Rol derden

Artikel 10 Bezwaar PRO-gesprekken

Artikel 11 Niet voorziene gevallen

Artikel 12 Slotbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze regeling verstaat onder:

Medewerker: degene die in dienst is van de Veiligheidsregio Limburg-Noord.

Leidinggevende: degene onder wiens verantwoordelijkheid de medewerker zijn werkzaamheden verricht; bij twijfel hierover beslist de sectordirecteur.

PRO: Persoonlijk Resultaatgericht Ontwikkelgesprek: een gesprek tussen de medewerker en de leidinggevende aan de hand van een verslagformulier over aspecten die van invloed zijn op het functioneren van de medewerker en de leidinggevende en onderwerpen die gericht zijn op de persoonlijke ontwikkeling van de medewerker.

POP: Persoonlijk Ontwikkel Plan bedoeld in hoofdstuk 17 CAR-UWO waarin concrete en toetsbare doelstellingen worden opgenomen met betrekking tot loopbaanplanning, de bijbehorende ontwikkeling van competenties, de daarvoor door de medewerker te verrichten inspanningen, de door de Veiligheidsregio beschikbaar te stellen faciliteiten en eventuele andere onderwerpen.

Artikel 2 Doelstelling

PRO-gesprekken zijn gericht op het functioneren en de persoonlijke ontwikkeling van de individuele medewerker.

Artikel 3 Kenmerken

Kenmerken van het gesprek zijn:

Toekomstgerichtheid;

Een gelijkwaardige inbreng van gesprekspartners en het tweezijdige karakter ervan;

Het ontbreken van rechtspositionele consequenties.

Artikel 4 Frequentie

Lid 1

Met alle medewerkers met een benoeming zowel in vaste als in tijdelijke ambtelijke dienst wordt ten minste 1 maal per jaar een PRO-gesprek gevoerd;

Lid 2

Met overige medewerkers worden PRO-gesprekken gevoerd ter beoordeling van de leidinggevende en de betrokken medewerker.

Artikel 5 Procedure voor, tijdens en na het PRO-gesprek

Lid 1

Tenminste 2 weken voorafgaand aan het gesprek bepaalt de leidinggevende in overleg met de betrokken medewerker de datum en het tijdstip van het te voeren gesprek.

Lid 2

Tijdens het gesprek komen behalve standaard gespreksonderwerpen, die zijn vermeld op het formulier PRO-gesprek, ook gespreksonderwerpen aan de orde die de medewerker en/of de leidinggevende hebben ingebracht. Leidinggevende en medewerker maken gespreks-onderwerpen die zij zelf willen inbrengen tijdig voordat het gesprek plaatsvindt bij de gesprekspartner kenbaar.

Lid 3

De door de medewerker en/of de leidinggevende ingebrachte gespreksonderwerpen worden op het verslagformulier vermeld.

Lid 4

Tijdens het PRO-gesprek worden de gedurende het vorige gesprek gemaakte afspraken geëvalueerd.

Lid 5

Direct (doch uiterlijk twee weken) na afloop van het gesprek worden de afspraken op het verslagformulier vastgelegd. Het formulier wordt gedateerd en zowel door de medewerker als door de leidinggevende voor akkoord ondertekend.

Lid 6

De vertrouwelijkheid van de verslaglegging wordt gegarandeerd door het Dagelijks Bestuur, de sectordirecteur en/of de leidinggevende.

Lid 7

Het gedateerde en ondertekende formulier, als bedoeld in het 5e lid, wordt gedurende 10 jaren in een gesloten enveloppe bewaard in het personeelsdossier. Archivering geschiedt op een zodanige wijze dat inzage mogelijk is door de leidinggevende, de medewerker, personeelsadviseur, de sectordirecteur en indien de situatie zich voordoet, door de opvolgers van deze functionarissen.

Lid 8

De medewerker ontvangt een kopie van het gedateerde en ondertekende formulier.

Artikel 6 Persoonlijke Ontwikkel Plannen (POP’s)

Lid 1

Het POP-gesprek vindt plaats in het perspectief van persoonlijke omstandigheden en ambities, ontwikkelingen op het vakgebied van de medewerker, ontwikkelingen binnen de Veiligheidsregio en op de arbeidsmarkt.

Lid 2

De medewerker en de leidinggevende stellen op basis van dit gesprek en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 17 van de CAR-UWO een POP op.

Lid 3

De portefeuillehouder c.q. de directeur stelt het POP, dat past binnen een vastgesteld opleidingsbeleid, vast.

Artikel 7 Gespreksonderwerpen

Lid 1

Tijdens de PRO-gesprekken met een medewerker komen tenminste de volgende onderwerpen aan de orde:

Evaluatie van afspraken uit het vorige PRO-gesprek;

Ontwikkelingen/veranderingen in functie en organisatie;

Levensfase: de verhouding tussen belasting en belastbaarheid;

Evaluatie/analyse van kennis en competenties en afspraken over de ontwikkeling hiervan;

Loopbaanwensen en –mogelijkheden van de medewerker;

Functioneren van de leidinggevende in relatie tot de medewerker;

Verzuim van de medewerker;

Onderwerpen aangedragen door de medewerker;

Onderwerpen aangedragen door de leidinggevende;

Resultaatgerichte werkafspraken.

Lid 2

Tijdens de gesprekken met de sectordirecteur komen bovendien de volgende onderwerpen aan de orde:

Geven van leiding.

Onderhouden van externe contacten.

Samenwerking met het Dagelijks Bestuur, incl. de voorbereiding en uitvoering van het bestuurlijk beleid.

Managementtaken.

Uitvoeren van gemandateerde bevoegdheden.

Overige aspecten van zijn/haar taken.

Artikel 8 De leidinggevenden

Lid 1

Gesprekken zoals bedoeld in deze regeling worden gehouden tussen de leidinggevende en de medewerker.

Lid 2

De voorzitter van het bestuur en de portefeuillehouder Personeelszaken voeren gesprekken met de Directeur Veiligheidsregio.

Lid 3

De sectoraal portefeuillehouder en de portefeuillehouder Personeelszaken voeren gesprekken met de sectordirecteuren.

Lid 4

In overleg kunnen andere personen bij de gesprekken worden betrokken.

Artikel 9 Rol derden

Op verzoek van een of beide gesprekspartners kunnen gesprekken in aanwezigheid van een vertrouwenspersoon of personeelsadviseur plaatsvinden.

Artikel 10 Bezwaar PRO-gesprekken

Tegen de inhoud van PRO-gesprekken, het inhoudelijk verslag en de gemaakte afspraken, kan geen bezwaar worden gemaakt. De medewerker kan het gespreksformulier wel aanvullen met persoonlijke opmerkingen.

Artikel 11 Niet voorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist de sectordirecteur.

Artikel 12 Slotbepalingen

Lid 1

Deze regeling wordt verder genoemd: 'Regeling PRO-gesprekken van de Veiligheidsregio Limburg-Noord'.

Lid 2

De sectordirecteur draagt er zorg voor dat een exemplaar van deze regeling en van de daarbij behorende bijlage(n) op een voor de medewerkers toegankelijke plaats in de instelling ter inzage liggen.

Lid 3

De regeling treedt in werking met ingang van januari 2009.

Protocol aanstellingskeuringen

Inhoudsopgave

Artikel 1 Begripsomschrijving

Artikel 2 Doel van de aanstellingskeuring

Artikel 3 Voorwaarden waaronder een aanstellingskeuring moet plaatsvinden

Artikel 4 Informatie

Artikel 5 Rapportage en verslaglegging

Artikel 6 Inzage

Artikel 7 Herkeuring

Artikel 1 Begripsomschrijving

In dit protocol wordt verstaan onder:

keurling: de persoon (sollicitant) die de keuring ondergaat;

aanstellingskeuring: vragen over de gezondheidstoestand van de keurling en het verrichten van medisch onderzoek in het kader van een geschiktheidsonderzoek naar uit de functie voortvloeiende medische eisen;

keurend arts: arts onder wiens verantwoordelijkheid de aanstellingskeuring wordt verricht en die de opdrachtgever zijn gevolgtrekking mededeelt;

keuringvrager/opdrachtgever: de (aanstaand) werkgever die een aanstellingskeuring van de sollicitant vergt.

Artikel 2 Doel van de aanstellingskeuring

Het doel van een aanstellingskeuring is de beoordeling van de huidige belastbaarheid van de keurling ten opzichte van de belasting door de betreffende functie.

Artikel 3 Voorwaarden waaronder een aanstellingskeuring moet plaatsvinden

Lid 1

Een aanstellingskeuring kan alleen plaatsvinden indien specifieke functie-eisen voor de vervulling van de functie zijn geformuleerd die in medische termen kunnen worden vertaald.

Lid 2

Een aanstellingskeuring vindt plaats voorafgaand aan de aanstelling.

Lid 3

Een aanstellingskeuring wordt eerst verricht nadat alle overige beoordelingen van de geschiktheid van de aspirant-werknemer hebben plaats gevonden en de werkgever op grond daarvan voornemens is de keurling aan te stellen.

Lid 4

De keurend arts moet een professioneel onafhankelijke positie hebben ten opzichte van de opdrachtgever.

Lid 5

De keurend arts mag niet tegelijkertijd de behandelend c.q. begeleidend arts van de keurling zijn.

Lid 6

De keurend arts moet aantoonbaar voldoende kennis en vaardigheden hebben om de belastbaarheid ten opzichte van de te verwachten belasting door de functie te kunnen beoordelen.

Lid 7

De te stellen vragen en de uit te voeren onderzoeken moeten aantoonbaar relevant zijn voor de aanstellingskeuring en moeten nodig zijn om informatie te verkrijgen over de huidige belastbaarheid ten opzichte van de belasting door de functie.

Lid 8

Onderzoeken en vragen die in het kader van de aanstellingskeuring worden uitgevoerd of gesteld, mogen geen onevenredige inbreuk maken op de fysieke en psychische integriteit en persoonlijke levenssfeer van de keurling. Worden desondanks dergelijke vragen gesteld of dergelijk onderzoek voorgesteld dan heeft de keurling het recht medewerking daaraan te weigeren, zonder consequenties voor de uitslag van de keuring.

Lid 9

De opdrachtgever is verantwoordelijk voor een goede procedure en de kosten van de keuring. Voor de adequate uitvoering is de keurend arts verantwoordelijk.

Artikel 4 Informatie

Lid 1

De keurling dient tijdig voor de aanvang van de aanstellingskeuring schriftelijk informatie te ontvangen over doel en inhoud van de keuring, alsmede over de procedure en het tijdpad.

Lid 2

De keurling dient de keurend arts naar beste weten de inlichtingen te geven en de medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs voor de beoordeling van de medische geschiktheid voor de functie behoeft.

Lid 3

De keurend arts mag informatie, voor zover relevant voor de aanstellingskeuring, slechts bij derden opvragen na gerichte toestemming van de keurling.

Lid 4

De keurling heeft het recht als eerste geïnformeerd te worden over de uitslag van de aanstellingskeuring.

Artikel 5 Rapportage en verslaglegging

Lid 1

De keurend arts richt een dossier in met betrekking tot de aanstellingskeuring. Hierin dienen de bevindingen en de gevolgtrekking van de keuring op een inzichtelijke en heldere wijze schriftelijk te worden vastgelegd.

Lid 2

De gevolgtrekking van de aanstellingskeuring kan inhouden:

een positieve uitslag;

een positieve uitslag onder bepaalde beperkingen;

een negatieve uitslag.

Lid 3

Indien de medische gegevens tijdens de aanstellingskeuring niet volledig zijn kan de uitslag voor een periode van uiterlijk 4 weken worden aangehouden teneinde nader onderzoek te doen of aanvullende gegevens te ontvangen.

Lid 4

Rapportage aan de opdrachtgever bevat alleen de gevolgtrekking van de aanstellingskeuring en kan alleen plaatsvinden na toestemming van de keurling.

Lid 5

Nadat de totale sollicitatieprocedure is afgerond, dient het medisch dossier betreffende de aanstellingskeuring te worden vernietigd, indien niet tot aanstelling wordt overgegaan.

Artikel 6 Inzage

Lid 1

De keurend arts verstrekt aan de keurling desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van het dossier, bevattende de stukken die betrekking hebben op de totstandkoming van de keuringsbeslissing.

Lid 2

De keurend arts mag zonder gerichte toestemming van de keurling geen inlichtingen aan derden (inclusief de opdrachtgever) over de keurling verstrekken.

Artikel 7 Herkeuring

Lid 1

Bij een negatieve uitslag of een positieve uitslag onder bepaalde beperkingen dient de keurling de mogelijkheid te worden geboden zich terug te trekken of een herkeuring aan te vragen alvorens rapportage aan de werkgever plaatsvindt.

Lid 2

De keurling heeft recht op een onafhankelijke herkeuring.

Lid 3

De opdrachtgever is verantwoordelijk voor een goede procedure en de kosten van de herkeuring. Voor de adequate uitvoering is de keurend arts verantwoordelijk.

Lid 4

De uitslag van de herkeuring is bindend en de keurling wordt als eerste geïnformeerd alvorens de uitslag aan de opdrachtgever wordt medegedeeld door de keurend arts.

Lid 5

Op de herkeuring zijn overigens de artikelen 1 tot en met 6 van dit protocol van toepassing.

Protocol aanstellingskeuringen

Inhoudsopgave

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 1

Bij een geschiktheidsonderzoek in geval van functieverandering is geen sprake van een aanstellingskeuring, indien de bestaande aanstelling/arbeidsovereenkomst niet wordt gewijzigd. Uiteraard worden aan een geschiktheidsonderzoek bij functieverandering dezelfde eisen gesteld als aan het onderzoek in het kader van een aanstellingskeuring. Dergelijk onderzoek vindt plaats als onderdeel van bedrijfsgeneeskundige begeleiding. Vindt er wel een wijziging van de aanstelling/arbeidsovereenkomst plaats, dan is er sprake van een aanstellingskeuring.

Artikel 2

Een oordeel wordt gegeven over de belastbaarheid op het moment van de keuring. Bij de beoordeling zal daarnaast het voorkomen van schade voor de gezondheid, de bescherming van de veiligheid van de keurling alsmede de veiligheid van derden bij uitvoering van de betreffende arbeid worden betrokken. De gegevens van de aanstellingskeuring mogen na toestemming van de keurling worden gebruikt als nulmeting in het kader van de bedrijfsgeneeskundige begeleiding. Het onderzoek tijdens de aanstellingskeuring dient echter steeds gebaseerd te zijn op de doelstelling van de aanstellingskeuring, en wel op de bredere doelstelling van de bedrijfsgeneeskundige begeleiding.

Artikel 3

Lid 1

Dit betekent dat functie-eisen zijn opgesteld die vertaald zijn in gezondheidscriteria waarvoor de specifieke deskundigheid van een medicus noodzakelijk is om deze te kunnen beoordelen. Functies waaraan dezelfde eisen worden gesteld zijn geclusterd.

Lid 3

De aanstellingskeuring is geen selectie-instrument tussen sollicitanten. Zij vormt het sluitstuk van de sollicitatieprocedure.

Lid 4

De positie van de keurend arts die in dienst van de opdrachtgever werkzaam is, is vastgelegd in een professioneel statuut op grond van de Arbo-wet.

Lid 5

Onder behandelend arts wordt in het algemeen verstaan de huisarts of specialist die de patiënt in behandeling heeft. Het is ongewenst dat een arts een aanstellingskeuring verricht bij een keurling die reeds door de betreffende arts bedrijfsgeneeskundig begeleid wordt.

Lid 6

Gelet op de wettelijke verplichting voor werkgevers Arbo-diensten in te schakelen ligt het voor de hand dat aanstellingskeuringen door aan een aan Arbo-diensten verbonden arts wordt uitgevoerd.

Lid 7

Algemene ongerichte vragen en onderzoeken maken geen deel uit van een aanstellingskeuring of een aanstellingsprocedure. Vragen naar het ziekteverleden worden slechts gesteld, indien deze relevant zijn voor de beoordeling van de huidige belastbaarheid ten opzichte van de belasting door de functie, teneinde een gericht onderzoek mogelijk te maken. De uitslag van andere keuringen mag niet van invloed zijn op de beoordeling van de belastbaarheid van de keurling. Het is van belang er op te wijzen dat een aanstellingskeuring geen pensioenkeuring, arbeidsongeschiktheidskeuring of levensverzekeringskeuring is. De doelstellingen van deze keuringen zijn sterk verschillend, evenals de medische invulling ervan. Gezien het verschil in doelstellingen, en de daarbij aan de orde zijnde belangen, kan een aanstellingskeuring niet gebruikt worden als keuring voor een pensioenvoorziening of een arbeidsongeschiktheidsverzekering. De keurling kan, op voorstel van de opdrachtgever of keurend arts, aangeven de voorkeur te geven aan één medisch onderzoek, waarin de gegevens voor verschillende keuringen worden verzameld. De keurend arts dient dan bij voorkeur eerst de aanstellingskeuring (inclusief de beoordeling) af te ronden, waarna aanvullende informatie voor de verzekeringskeuring wordt verzameld.

Lid 8

In de eerste plaats moet hierbij worden gedacht aan onderzoek dat een onevenredig zware belasting voor de keurling met zich meebrengt. Daarnaast betreft het ook onderzoek waarbij het te verwachten belang voor de opdrachtgever niet opweegt tegen de risico's voor de keurling. Hieronder wordt begrepen onderzoek gericht op het verkrijgen van kennis over de kans op een ernstige niet behandelbare ziekte of over de aanwezigheid van een niet behandelbare ernstige ziekte welke naar verwachting eerst na lange tijd manifest zal worden. In het regeringsstandpunt wordt aangegeven dat onderzoek naar alcohol. drugs en geneesmiddelen slechts in aanmerking komt indien de functie-eisen daartoe aanleiding geven. Voor onderzoek naar onbehandelbare aandoeningen is als zodanig geen plaats (Tweede Kamer 1993-1994, 23612, nr. 1, p. 5). Vragen en/of onderzoek naar HIV antistoffen, naar erfelijke aanleg en (voorgenomen) zwangerschap kunnen geen onderdeel zijn van een aanstellingskeuring.

Artikel 4

Lid 1

De keurling dient daarbij onder meer informatie te krijgen over de relatie tussen de inhoud van de keuring en de voor de functie relevante informatie over de verhouding tussen belasting en belastbaarheid, over de mogelijkheid voor herkeuring, en over het eventuele gebruik van de gegevens in het kader van de bedrijfsgeneeskundige begeleiding. De keurling wordt in de gelegenheid gesteld informatie te ontvangen over de medische eisen die aan de functie worden gesteld.

Lid 2

Ten einde aan dit vereiste te voldoen, dient de keurend arts te beschikken over een opdracht die strookt met het bepaalde in het protocol en te handelen binnen de grenzen van dat protocol en zijn/haar beroepscode.

Lid 3

Voor het vragen van medische informatie dient er gerichte toestemming van de keurling te zijn, evenals voor het verstrekken van deze informatie (conform de KNMG-richtlijnen inzake het omgaan met medisch gegevens).

Lid 4

Door als eerste van de uitslag kennis te nemen kan de keurling beslissen of de opdrachtgever in kennis gesteld mag worden van de uitslag van de keuring. Deze norm is reeds in de (tucht)rechtspraak alsmede in artikel 7:464 tweede lid van de WGBO te vinden. Indien de keurling beslist dat de opdrachtgever niet in kennis mag worden gesteld van de gevolgtrekking van de keuring, brengt de redelijkheid met zich mee dat de keurling het initiatief neemt om de opdrachtgever binnen een termijn van een week in kennis te stellen van zijn/haar beslissing. Indien bij toeval tot dan toe onbekende aandoeningen of afwijkingen worden geconstateerd dient de keurend arts er voor te zorgen dat de keurling hierover op adequate wijze wordt geïnformeerd, opdat verdere diagnostiek en behandeling in de curatieve sector kan plaatsvinden. In uitzonderingsgevallen kan voor het overbrengen van de betreffende informatie de huisarts ingeschakeld worden.

Artikel 5

Lid 2

Onder positieve uitslag wordt verstaan dat er geen medische bezwaren tegen aanstelling van de keurling in de functie zijn. Onder een positieve uitslag onder bepaalde beperkingen wordt verstaan dat er geen medisch bezwaren tegen aanstelling van de keurling zijn mits bepaalde maatregelen worden getroffen. Onder een negatieve uitslag wordt verstaan dat er medische bezwaren tegen aanstelling van de keurling in de functie zijn.

Lid 3

Er kunnen zich situaties voordoen waarbij de keurend arts nog niet tot een gevolgtrekking kan komen. In de eerste plaats kunnen bepaalde uitslagen of opgevraagde relevante gegevens nog niet ontvangen zijn. Ook kan er sprake zijn van tijdelijke omstandigheden die de uitslag van de aanstellingskeuring beïnvloeden. Tenslotte kan de keurend arts niet zeker zijn van zijn bevindingen inzake de aanstellingskeuring, en een andere arts om een second opinion vragen. Er is dan geen sprake van een herkeuring. Noch de keurend arts, noch de keurling kan verplicht worden de opdrachtgever informatie te verstrekken over de reden van het aanhouden van de keuringsuitslag.

Lid 5

Voor medische gegevens geldt een algemene wettelijke bewaartermijn van tien jaar. Voor in het kader van een keuring verkregen gegevens wordt zowel in de KNMG gedragsregels II.13 als in de WGBO artikel 7:464 lid 2 aangegeven dat de gegevens slechts bewaard worden zolang dat noodzakelijk is in verband met het doel van de keuring. Indien na een aanstellingskeuring of herkeuring de sollicitatieprocedure is afgerond en er niet tot aanstelling wordt overgegaan heeft het geen nut de (her)keuringsgegevens te bewaren. De keurling zal van de voorgenomen vernietiging op de hoogte worden gesteld; dit kan geschieden bij de informatieverstrekking die voorafgaand aan de keuring plaats vindt. De keurling kan tegen deze voorgenomen vernietiging bezwaar maken en eventueel aangeven aan wie de gegevens ter beschikking moeten worden gesteld. Indien wel tot aanstelling wordt overgegaan mogen gegevens na toestemming van de keurling ter beschikking worden gesteld van de bedrijfsarts. Aan de keurling kan toestemming worden gevraagd om de keuringsgegevens voor wetenschappelijk onderzoek te gebruiken.

Artikel 6

Beide genoemde normen zijn ontleend aan de WGBO en de 'Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens (1992, KNMG).

Artikel 7

Lid 2

De keuze van de herkeurend arts komt tot stand in overleg met de keurling. Gedacht kan worden aan een pool van herkeurend artsen waar de keurling een keuze uit kan maken.

Lid 3

Voor de vergoeding van de kosten voor de herkeuring zal een procedure moeten worden gevonden zodat niet herleidbaar is bij welke keurling de herkeuring heeft plaats gevonden.

Lid 4

Door als eerste geïnformeerd te worden kan de keurling beslissen of de opdrachtgever in kennis gesteld mag worden van de uitslag van de herkeuring.

Regels bij ziekte

Inhoudsopgave

Inleiding

Visie op verzuim

Verzuim wordt bezien vanuit het volgende perspectief:

Overwegingen per fase:

Verzuimreglement

De medewerker

De leidinggevende

De aanvraag ziekteverlof

Contactmomenten

Inzet bedrijfsarts

Langdurig verzuim

Frequent verzuim

Deskundigenoordeel

Maatregelen

Praktische handleiding bij verzuim:

Inleiding

De verouderde Ziektewet is al weer een aantal jaren geleden vervangen door de Wet verbetering Poortwachter. De aandacht voor verzuim is daarmee in een ander perspectief komen staan. De Wet verbetering Poortwachter legt nl. heel duidelijk een aantal verplichtingen bij de werkgever en de werknemer neer. De leidinggevende heeft daarin een heel bijzondere rol gekregen. De leidinggevende is namelijk de zgn. claimbeoordelaar en hij/zij bepaalt dus of er loondoorbetaling zal plaatsvinden bij verzuim. Verzuim is een kostbare zaak, de kosten zijn ca. € 125, - per persoon per dag. Het verzuim binnen de Veiligheidsregio is van een beperkte omvang, waardoor dit niet direct tot zorgen hoeft te leiden. Echter vanuit zorg voor het personeel is het wel degelijk zinvol het verzuim als sturingsinstrument te blijven monitoren en het de aandacht te geven die het onderwerp verdient in relatie tot inzetbaarheid van medewerkers.

Verzuimbeleid maakt deel uit van het brede spectrum van Arbobeleid, beleid dat nog verder vorm en invulling zal moeten worden gegeven.

Visie op verzuim

Binnen de Veiligheidsregio Limburg-Noord wordt de visie gehanteerd: “Ziekte overkomt je, maar verzuim is een keuze”.

Immers ziek zijn hoeft nog geen arbeidsongeschiktheid te betekenen. Het gaat primair om de mogelijkheden tot inzetbaarheid die een medewerker nog heeft. Die inzetbaarheid moet breed gezien worden, kan immers tijdelijk op een andere werkplek zijn en (binnen de totale Veiligheidsregio Limburg Noord) ook een ander organisatieonderdeel. In zijn totaliteit gaat het om de netto inzetbaarheid van alle medewerkers. Verzuim is veelal positief te beïnvloeden als de reden voor verzuim bekend is. Dat betekent dat wanneer werkgever, leidinggevende en medewerker gezamenlijk bereid zijn de oorzaak aan te pakken, ieder vanuit diens eigen verantwoordelijkheid, het verzuim naar verwachting kan worden teruggedrongen. Om een interventie te kunnen plegen op het (dreigende) verzuim is persoonlijk contact met een medewerker een absolute must. De direct leidinggevende heeft een belangrijke functie in verzuimaanpak en re-integratie. Dat vraagt om vaststelling van een hoeveelheid regels en betekent aanpassing van bestaande regels.

Verzuim wordt bezien vanuit het volgende perspectief:

We onderscheiden binnen het model van eigen regie over inzetbaarheid 3 fases:

De at home fase (Verzuimbeleid/verzuim aanpak): Hier is de medewerker arbeidsongeschikt (ziek) thuis. Deze fase is te omschrijven als de fase die begint bij de verzuimmelding en eindigt bij de herstelmelding of ontslag.

De at risk fase (Preventiebeleid): Het gaat hier om medewerkers die een verhoogd risico lopen om te verzuimen. Bijvoorbeeld om medewerkers met een chronische ziekte, medewerkers met een frequent verzuimpatroon, medewerkers die in een andere levensfase komen of medewerkers die op dit moment (nog) niet volledig inzetbaar zijn. Het kan echter ook zijn dat de arbeidsomstandigheden een risico vormen op de inzetbaarheid van medewerkers. Deze fase is te omschrijven als de fase die begint bij het signaleren van een risico/aandachtspunt, op zowel afdeling- als medewerkerniveau, en eindigt bij het opheffen of beheersen van dit risico/aandachtspunt.

De at work fase (Vitaliteitbeleid): Dit zijn de medewerkers die aan het werk zijn en volledig inzetbaar zijn. Deze fase is te omschrijven als de fase die zich richt op het verder optimaliseren en bevorderen van inzetbaarheid. Werken aan werklust en vitaliteit.

Hoewel deze drie fases, binnen het regie model, nauw met elkaar verbonden zijn, vraagt elke fase om een eigen aanpak.

Overwegingen per fase:

Fase 1 De At home fase:

De algemene indruk is dat binnen de bedrijfsonderdelen van de Veiligheidsregio Limburg Noord, het verzuimpercentage geen direct knelpunt is. Het realiseren van verzuimreductie binnen de GGD lijkt wel realistisch.

Het opstellen van centraal verzuimbeleid/gezondheidsbeleid, hetgeen aanpassing betreft van de bestaande regels bij ziekte, waarbij aanpassen van de meldingsprocedure een onderdeel is. In het verzuimreglement moeten rollen/taken/verantwoordelijkheden duidelijk worden vastgelegd alsmede de registratie van (verzuim)gesprekken.

De beschikbaarheid en interpretatie van verzuimcijfers wordt vanuit P&O opgepakt en wordt frequent onderwerp van gesprek op managementniveau alsmede in de verschillende vormen van werkoverleg.

De communicatie richting medewerkers over verzuimbeleid zal regionaal eenduidig moeten worden opgepakt, waarin de nieuwe visie nadrukkelijk zal moeten worden verwoord: “Nieuw” is de uit te dragen visie: ziek = ziek, maar ziek ? arbeidsongeschikt (maar kan wel).

Niet het ziek zijn is bepalend, maar de mate van arbeidsgeschiktheid.

De medewerker is verplicht om informatie te geven aan de leidinggevende over zijn/haar arbeidsmogelijkheden. De leidinggevende is immers de claimbeoordelaar.

De leidinggevende en de medewerker voeren samen de regie over inzetbaarheidherstellende en/of bevorderende maatregelen.

De bedrijfsarts kan, op basis van een gerichte adviesvraag, de leidinggevende en de medewerker ondersteunen en adviseren.De P&O-adviseurs zijn ondersteunend en adviserend en zij volgen daarnaast de effectiviteit van het begeleidingsproces en toetsen of de noodzakelijk activiteiten conform Wet verbetering Poortwachter ook uitgevoerd worden.

Het is raadzaam om regiobreed een databank op te stellen waaruit blijkt welke vervangende werkzaamheden er beschikbaar zijn. Vervangende werkzaamheden hoeven niet in het eigen organisatieonderdeel plaats te vinden.

Inmiddels zijn voor alle leidinggevenden structurele afspraken gemaakt voor een Sociaal Medisch Team, met per organisatieonderdeel een algemeen deel en ruimte voor elke leidinggevende om individuele medewerkers te bespreken. Daarnaast is er uiteraard ruimte om een driegesprek te voeren tussen leidinggevende, medewerker en de bedrijfsarts. Bij die gesprekken zal een P&O -adviseur aansluiten.

Fase 2 De At risk fase:

Zo nodig kunnen Plannen van Aanpak per afdeling worden opgesteld op basis van beschikbare informatie (RI&E; medewerkers tevredenheidonderzoeken, werkplekonderzoeken, etc.)

In het verzuimreglement wordt een aanpak frequent verzuimers voorgesteld bestaande uit het verplicht voeren van een verzuimgesprek bij elke 3e melding van verzuim binnen een periode van 12 maanden, waarbij de afspraken die worden gemaakt worden vastgelegd en opgeslagen in het persoonlijk dossier.

Verzuim heeft mogelijk een relatie met de levensfase van de medewerker(st)er en verzuim zal om die reden onderwerp van gesprek moeten zijn in de te houden PRO-gesprekken.

Fase 3 De At work fase (vitaliteitbeleid)

Het merendeel van de organisatieonderdelen kent geen verzuimprobleem, desondanks is het zinvol om aandacht te besteden aan het thema: “Wat kunnen wij als organisatie doen om onze medewerkers vitaal te houden en/of de huidige inzetbaarheid verder te bevorderen.” Het hebben van een regeling bedrijfsfitness is daarbij een ondersteunend middel, maar ook niet meer dan dat. Met een dergelijke regeling worden doorgaans medewerkers bereikt die al een motivatie hebben tot bewegen. De inzetbaarheid van iedere medewerker moet echter aandacht krijgen, ook van diegenen die niet intrinsiek gemotiveerd zijn tot bewegen. Een van de effecten van het sociaal beleid 2006-2009 was het ontstaan van een werkgroep gezondheid. Deze werkgroep heeft haar werkzaamheden met een rapportage afgerond. De uitkomsten daarvan kunnen mogelijk worden gebruikt bij het verder ontwikkelen van vitaliteitbeleid. Feit is dat vaak veel aandacht uitgaat naar medewerkers die verzuimen, terwijl de medewerkers die inzetbaar zijn die aandacht meer dan verdienen.

Verzuimreglement

De gezondheid van onze medewerkers is uitermate belangrijk en is mede bepalend voor het succes van onze organisatie. Wanneer een medewerker wegens ziekte niet in staat is om geheel of gedeeltelijk werkzaamheden te verrichten, heeft dit invloed op ons succes. Daarom zijn regels opgesteld over de aanvraag van ziekteverlof met eigen verantwoordelijkheden voor de organisatie en de medewerker. Met deze regels voldoet de Veiligheidsregio Limburg Noord aan de huidige wet- en regelgeving. Ook komt het tegemoet aan het doel het ziekteverzuim zoveel mogelijk terug te dringen.

Ieder mens is wel eens ziek en heeft zo nu en dan last van meer of minder ernstige klachten. Daarbij blijkt, dat bij vergelijkbare klachten, sommige mensen eerder en langer verzuimen dan anderen. Dat verschil is dan niet een verschil in ziekte, maar in verzuimgedrag. Vanzelfsprekend is verzuim soms niet vermijdbaar, maar soms ook wel. Ziek zijn overkomt je, maar verzuimen kan een keuze zijn.

Ziek zijn wil dus lang niet altijd zeggen dat er sprake is van volledige arbeidsongeschikt of dat er geen werkzaamheden meer zouden kunnen worden verricht. Wanneer er werkbare mogelijkheden zijn, streeft de Veiligheidsregio Limburg Noord er naar deze ook aan te bieden.

Deze procedure informeert over de regels rond de aanvraag van ziekteverlof. Zoals:

Wat zijn de verantwoordelijkheden van de medewerker en welke taak vervult de leidinggevende in de verlofaanvraag en de verzuimbegeleiding?

Hoe gaat een aanvraag ziekteverlof in de praktijk?

Wanneer krijgt een medewerker te maken met de bedrijfsarts, of andere deskundigen en wat als de arbeidsongeschiktheid langdurig blijkt te worden?

Ook staan in deze procedure afspraken en regels over frequent ziekteverlof (frequent verzuim).

De medewerker

Van elke arbeidsongeschikte medewerker wordt een actieve houding verwacht, gericht op een zo spoedig mogelijk herstel en een zo kort mogelijke afwezigheid.

Bij de aanvraag van ziekteverlof wordt de leidinggevende door de medewerker geïnformeerd over diens afwezigheid. Het gaat hierbij niet over de diagnose maar over de beperkingen waardoor de medewerker niet kan werken. Met andere woorden: bij de aanvraag van ziekteverlof dient de medewerker kenbaar te maken waarom hij/zij niet in staat is werkzaamheden te verrichten. Wanneer de medewerker mogelijkheden ziet tot aangepaste of vervangende werkzaamheden dient dit te worden aangegeven.

Op basis van de verstrekte informatie, beoordeelt de leidinggevende in hoeverre de ziekteverlof aanvraag geaccepteerd kan worden of dat er sprake is van een andere vorm van verlof, zoals: calamiteitenverlof, zorgverlof, vakantieverlof, betaald verlof of onbetaald verlof.

De medewerker en de leidinggevende maken samen afspraken. Onder andere over wat de medewerker en/of de leidinggevende gaat doen om terugkeer binnen de organisatie te bevorderen. Soms is het nodig of wenselijk om hierover advies te vragen bij de bedrijfsarts. De leidinggevende zal deze afspraak regelen.

Wanneer blijkt dat er wel werkbare mogelijkheden zijn, maar invulling hiervan is niet mogelijk binnen het ‘normale werk’, dan zal getracht worden om de medewerker tijdelijk elders in te zetten. Ook hierover worden afspraken met de medewerker gemaakt.

De leidinggevende

De leidinggevende heeft zowel een sturende- als een begeleidende rol gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid van de medewerker. Zo beoordeelt de leidinggevende of de medewerker geheel of deels in aanmerking komt voor loondoorbetaling bij ziekte. Soms blijkt het verzuim bijvoorbeeld beter te passen in zorgverlof of kan er met de aandoening of beperking wel gewerkt worden. Op basis van de informatie die de leidinggevende tijdens de aanvraag van ziekteverlof krijgt, kan hij de bedrijfsarts of andere deskundigen inschakelen voor advies. De leidinggevende maakt met de medewerker afspraken over het volgende contact en spant zich samen met de medewerker in om de periode van afwezigheid zo kort mogelijk te houden. De gemaakte afspraken worden vastgelegd in het personeelsdossier.

De aanvraag ziekteverlof

Wanneer een medewerker wegens ziekte niet in staat is om geheel of gedeeltelijk het eigen werk uit te voeren, dan dient deze hierover met de leidinggevende te spreken. Dat betekent dat wanneer er contact wordt opgenomen met de organisatie middels de receptie/het secretariaat, zij de medewerker direct zullen proberen door te verbinden met de leidinggevende. Als dat niet lukt, zal er een terugbelbericht gemaakt worden voor de leidinggevende. Deze belt dan zo mogelijk dezelfde dag nog terug.

Om een goed beeld van de situatie te krijgen om verzuimverlof te kunnen verlenen zal de leidinggevende een aantal vragen stellen, zoals:

Wat is de oorzaak van het verzoek om verzuimverlof? Welke beperkingen ervaart de medewerker om het eigen werk te doen. M.a.w.: hij/zij geeft aan waarom hij/zij niet kunt werken.

Welke werkzaamheden kunnen er eventueel nog wel verricht worden? Of zijn er mogelijkheden om andere, passende taken te doen?

Wat kan de organisatie doen om het herstel te bevorderen? Wat gaat de medewerker hier zelf aan doen?

Hoe lang gaat het duren? Zijn er taken die iemand anders kan/moet overnemen? Zijn er afspraken die afgezegd moeten worden?

Waar is de medewerker te bereiken? Bijvoorbeeld bij ziekenhuisopname moet de naam van het ziekenhuis doorgegeven worden of een afwijkend verpleegadres. Ook als er tussentijds van verblijfadres wordt gewijzigd dient dit te worden doorgegeven aan de leidinggevende.

Wat is het vervolg op dit gesprek en wat voor afspraken voor vervolgcontact worden gemaakt.

De leidinggevende beoordeelt op basis van het gesprek of er verzuimverlof opgenomen kan worden en maakt afspraken over werkhervatting- en re-integratiemogelijkheden. Soms kan het wenselijk zijn om eerst een persoonlijk gesprek te hebben. De leidinggevende geeft zo nodig aan welke stappen er vanuit de afdeling P&O gezet kunnen of moeten worden.

Contactmomenten

Gedurende het verzuimverlof is het belangrijk dat er regelmatig contact (telefonisch en/of persoonlijk) is tussen de medewerker en de direct leidinggevende en/of de P&O functionaris. Indien nodig wordt de bedrijfsarts ingeschakeld om een advies te geven over de belastbaarheid en werkhervattingmogelijkheden. Tijdens de contactmomenten tussen medewerker en direct leidinggevende zal de nadruk liggen op welke werkzaamheden wél kunnen worden verrichten en hoe zo snel mogelijk weer kan worden deelgenomen aan het arbeidsproces.

Inzet bedrijfsarts

Bij de beoordeling van de mate van arbeids(on)geschiktheid kan advies worden gevraagd aan de bedrijfsarts. De bedrijfsarts is medisch adviseur van zowel de medewerker als de werkgever en adviseert over belastbaarheid, herstelgedrag en mogelijkheden voor inzet in werk. Alvorens op het spreekuur te verschijnen formuleren medewerker en leidinggevende samen een concrete vraagstelling waarover advies van de bedrijfsarts wenselijk is. De bedrijfsarts adviseert tevens over in te zetten interventies, die gericht zijn op werkhervatting-mogelijkheden. Het werkhervattingadvies wordt na afloop van het spreekuurbezoek aan de medewerker uitgereikt. Ook de leidinggevende krijgt hiervan een afschrift.

Langdurig verzuim

Wanneer sprake is van (dreigend) langdurig verzuim zal de P&O functionaris ingeschakeld worden. De P&O functionaris zal medewerker en leidinggevende ondersteunen bij het begeleiden, met als doel om een spoedige werkhervatting mogelijk te maken. Na vijf weken arbeidsongeschiktheid volgt in ieder geval ook een gezamenlijk gesprek met de P&O functionaris en de leidinggevende. Doel van dit gesprek is om kritisch na te gaan of de juiste inspanningen gedaan worden, zowel door de organisatie als door de medewerker, om de re-integratie (terugkeer op het werk) te bevorderen.

Frequent verzuim

Wanneer de medewerker drie of meer keer binnen een periode van 12 maanden arbeidsongeschikt is geweest, is er sprake van frequent verzuim. In dat geval zal de leidinggevende de medewerker uitnodigen voor een gesprek. Het doel van dit gesprek is om afspraken te maken die ertoe moeten leiden het frequente verzuim weer op een accepttabel niveau te krijgen.

(Nb. Er kunnen duidelijke oorzaken/redenen zijn van de frequente afwezigheid. Het probleem (de frequente afwezigheid) is daarmee nog niet opgelost en dient daarom bespreekbaar gemaakt te worden. Afspraken die in dit gesprek worden gemaakt worden vastgelegd in een verslag en dat verslag wordt opgeborgen in het persoonlijk dossier.

Deskundigenoordeel

Het kan voorkomen dat de medewerker het niet eens is met de beslissing van de leidinggevende. In dat geval zal altijd contact opgenomen worden met de bedrijfsarts. Aan de hand van een concrete vraagstelling zal dan advies ingewonnen worden bij de bedrijfsarts.

Wanneer de medewerker het met het advies van de bedrijfsarts niet eens is, moet dit per direct aan de bedrijfsarts worden gemeld. De medewerker kan dan een deskundigenoordeel aanvragen bij de uitvoeringsinstelling (UWV). De bedrijfsarts geeft aan hoe en waar de uitvoeringsinstelling is te bereiken.

Maatregelen

Vanuit de wetgeving worden strenge voorwaarden verbonden aan de re-integratie-inspanningen van zowel de werkgever als de medewerker. Dit betekent dat enerzijds wij als Veiligheidsregio Limburg Noord vanuit onze zorgplicht alles moeten doen om re-integratie mogelijk te maken, waar nodig door het aanbieden van passend werk, interventies of externe re-integratie. Aan de andere kant is de medewerker verplicht om passend werk te aanvaarden en er alles aan te doen om de periode van loondoorbetaling bij ziekte voor de Veiligheidsregio Limburg Noord zo veel mogelijk te beperken. De Veiligheidsregio Limburg Noord is gerechtigd om maatregelen te nemen wanneer overtredingen geconstateerd worden, zoals het opschorten van de loondoorbetaling.

Praktische handleiding bij verzuim:

De medewerker die meent niet in staat te zijn om te werken door ziekte meldt dat z.s.m. op de eerste werkdag, maar in elk geval voor 09.00 uur bij de leidinggevende. Als de leidinggevende niet bereikbaar is, dan geschiedt dit bij diens vervanger. Ook geeft de medewerker dit door aan de receptie/het secretariaat, zodat de melding schriftelijk wordt vastgelegd.

Medewerker en leidinggevende maken afspraken over (vervangend) werk, vervolgcontact(en) tussen beide, dan wel welke adviesvraag aan de bedrijfsarts zal worden voorgelegd.

Bij (dreigend) langdurig verzuim zal P&O worden ingeschakeld, teneinde een spoedige werkhervatting mogelijk te maken.

Wanneer een medewerker binnen een periode van 12 maanden een 3e verzuimmelding doet, zal de leidinggevende hem/haar uitnodigen voor een verzuimgesprek. De afspraken die daarin gemaakt worden schriftelijk vastgelegd en bewaard in het persoonlijk dossier.

Bij verschil van inzicht tussen medewerker en leidinggevende kan de bedrijfsarts om een advies worden gevraagd. Is een der partijen het oneens met het advies van de bedrijfsarts dan kan een deskundigenoordeel worden aangevraagd. Ook kan er een driegesprek plaatsvinden tussen leidinggevende, medewerker en bedrijfsarts.

Wil de medewerker tijdens een periode van verzuim met vakantie, dan kan dit alleen met toestemming vooraf van de leidinggevende. Duidelijk mag zijn dat er tijdens de vakantie niets mag worden ondernomen wat herstel negatief zou kunnen beïnvloeden.

Treedt verzuim door ziekte op tijdens vakantie dan meldt de medewerker dat terstond, vanaf het vakantieadres. De ziekte dient in dit geval schriftelijk te worden bevestigd door een arts. Die verklaring kan bij terugkeer leiden tot correctie van het verlof.

Op de eerste dag van gehele of gedeeltelijke werkhervatting (al dan niet op therapeutische basis) meldt de werknemer dit bij de leidinggevende en bij de receptie/het secretariaat zodat dit geregistreerd wordt.

Afspraken die i.v.m. werkhervatting zijn gemaakt, worden door de leidinggevende geregeld.

Wanneer de medewerker wordt opgeroepen door de Arbodienst is deze verplicht te verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts dan wel een door de arbodienst aangewezen.

Reisregeling Veiligheidsregio Limburg-Noord

Inhoudsopgave

§1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Begin en einde van de dienstreis

§2 Vergoeding wegens reiskosten

Artikel 3 Openbaar vervoer

Artikel 4 Het gebruik van de eigen auto

Artikel 5 Het gebruik van de eigen auto

Artikel 6 Het gebruik van de eigen (brom)fiets

Artikel 7 Het gebruik van de eigen (brom)fiets

Artikel 8 Verblijfkosten

Artikel 9 Vergoedingen

§3 Slotbepalingen

Artikel 10 Reisdeclaraties

Artikel 11 Hardheidsclausule

Artikel 12 Inwerkingtreding/citeertitel

§1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

medewerker: degene, op wie deel I van toepassing is, alsmede degene, die op de arbeidsovereenkomst in dienst is.

plaats van tewerkstelling: het gebouw, gebouwencomplex of terrein, dat de medewerker voor de uitoefening van zijn functie is aangewezen;

dienstreis: de noodzakelijke verplaatsing van een medewerker tot het verrichten van dienst buiten de plaats van tewerkstelling, alsmede het hiermee verband houdende verblijf buiten deze plaats.

Artikel 2 Begin en einde van de dienstreis

Lid 1

Voor de vergoeding van reis- en verblijfkosten geldt, dat de standplaats het begin- en eindpunt van de dienstreis is.

Lid 2

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan de woning van de medewerker als beginpunt respectievelijk als eindpunt van de dienstreis worden aangemerkt als de dienstreis:

Begint en eindigt bij de woning van de medewerker zonder dat de standplaats wordt bezocht;

Begint bij de woning van de medewerker en via het reisdoel eindigt op de standplaats of

Begint bij de standplaats en via het reisdoel eindigt bij de woning van de medewerker

Lid 3

T.a.v de dienstreis genoemd in lid 2 geldt, dat:

De vergoeding nooit hoger is dan de retourafstand standplaats-reisdoel (zoals bepaald in lid 1). Werkelijk gereden kilometers verband houdende met de beschreven afstanden zijn declarabel en

Woon-werkverkeer in het kader van het Sociaal Statuut niet declarabel is, tenzij de voor eigen rekening blijvende kilometers in het traject van de dienstreis meer zijn dan de oorspronkelijke woon-werkverkeerafstand.

Lid 4

In gevallen waarin toepassing van dit artikel leidt tot onredelijke uitkomsten kan de directeur van het sectoronderdeel waarop de declaratie betrekking heeft een afwijkende regeling treffen.

§2 Vergoeding wegens reiskosten

Artikel 3 Openbaar vervoer

Lid 1

Wegens reiskosten per openbaar vervoer worden vergoed de kosten van het openbaar vervoer die in verband met de dienstreis blijkens overgelegde bewijsstukken zijn gemaakt.

Lid 2

Indien een dienstreis onder 1 niet per openbaar vervoer is afgelegd maar met eigen auto wordt € 0,09 ) op declaratiebasis vergoed.

Lid 3

De medewerker die tijdens een dienstreis gebruik maakt van vervoer per trein is gerechtigd om voor rekening van de Veiligheidsregio in de eerste klasse te reizen.

Artikel 4 Het gebruik van de eigen auto

Lid 1

Om reden van doelmatigheid (bv. het niet beschikbaar zijn van een dienstauto) kan voor het incidenteel, dan wel geregeld gebruik van de eigen auto voor dienstreizen door de sectordirecteur toestemming worden verleend.

Lid 2

Voor het gebruik van de eigen auto, bedoeld in het eerste lid, geldt het bedrag per afgelegde kilometer, ingevolge artikel 2 van de Reisregeling binnenland.

Artikel 5

Voor dienstreizen buiten de provincie Limburg, in de regio Eindhoven en in het Duitse grensgebied kan alleen gebruik worden gemaakt van de eigen auto indien zulks naar het oordeel van de sectordirecteur op gronden van doelmatigheid (bv. het niet beschikbaar zijn van een dienstauto) gewenst is. In de volgende gevallen wordt de dienstreis per eigen auto geacht doelmatiger te zijn dan gebruik van een openbaar middel van vervoer:

de reis vindt plaats in gezelschap van een of meer medewerkers die dezelfde reis moeten maken en daardoor de reis per auto goedkoper is dan per openbaar middel van vervoer (carpoolen);

het reisdoel per openbaar middel van vervoer niet of zeer moeilijk bereikbaar is;

de medewerker apparaten moet meenemen.

Artikel 6 Het gebruik van de eigen (brom)fiets

Lid 1

Aan de medewerker, van wie het dienstbelang vordert, dat hij voor dienstreizen geregeld gebruik maakt van een (brom)fiets, kan door het Dagelijks Bestuur toestemming worden verleend tot het gebruik van zijn eigen (brom)fiets en wordt hem deswege een vergoeding toegekend.

Lid 2

Als vergoeding, bedoeld in het eerste lid, geldt het bedrag per afgelegde kilometer, ingevolge artikel 4 van de Reisregeling binnenland (16 maart 1993, nr. AB 93/U280 Stcrt.56).

Artikel 7

Lid 1

Aan de medewerker, van wie het dienstbelang vordert, dat hij voor dienstreizen geregeld gebruik maakt van een rijwiel, kan door de sectordirecteur een vergoeding worden toegekend voor het gebruik van zijn eigen rijwiel.

Lid 2

Al naar gelang de medewerker door de sectordirecteur wordt ingedeeld in één van onderstaande categorieën, wordt voor de vergoeding uitgegaan van het bedrag per kilometer, als genoemd in artikel 4 van de Reisregeling binnenland van 16 maart 1993, nr. AB93/U280 (Stcrt.56):

categorie 1: bij een gebruik voor de dienst van gemiddeld minder dan 1800 kmper jaar, wordt voor de vergoeding 1500 kilometer in aanmerking genomen;

categorie 2: bij een gebruik voor de dienst van gemiddeld 1800 tot en met 3600 km per jaar, wordt voor de vergoeding 3000 kilometer in aanmerking genomen;

categorie 3: bij een gebruik voor de dienst van gemiddeld meer dan 3600 km per jaar, wordt voor de vergoeding 4000 kilometer in aanmerking genomen.

Lid 3

Bij niet-vervulling van de functie onafgebroken langer dan twee maanden, wordt de op grond van dit artikel toegekende vergoeding voor de verdere duur daarvan stopgezet.

Artikel 8 Verblijfkosten

Lid 1

De in verband met een dienstreis noodzakelijk gemaakte kosten voor maaltijden en logies en voor kleine uitgaven overdag en ‘s avonds worden vergoed overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.

Lid 2

Geen aanspraak op vergoeding wegens verblijfkosten bestaat voor een dienstreis korter dan vier uur en voor een dienstreis binnen de Veiligheidsregio Limburg-Noord.

Artikel 9 Vergoedingen

Lid 1

De vergoeding voor verblijfkosten als bedoeld in artikel 8, omvat voor ieder vol etmaal dat de dienstreis duurt:

een bedrag voor kleine uitgaven overdag (dagcomponent);

een bedrag voor kleine uitgaven ’s avonds (avondcomponent);

vermeerderd met:

een bedrag voor een lunch (lunchcomponent);

een bedrag voor een avondmaaltijd (dinercomponent);

een bedrag voor logies (logiescomponent);

een bedrag voor een ontbijt (ontbijtcomponent).

Lid 2

De aanspraak op voornoemde vergoedingen bestaat slechts indien voor het verkrijgen van de respectievelijke verstrekkingen kosten zijn gemaakt in een daarvoor bestemde gelegenheid.

Lid 3

Bij aansluitende dienstreizen kan de avondcomponent als bedoeld in het eerste lid niet langer dan voor de eerste acht avonden worden toegekend. Voor ieder volgend etmaal dat binnen die dienstreizen valt, wordt het bedrag van de avondcomponent gehalveerd.

Lid 4

Voor een resterend gedeelte van een etmaal, dan wel voor een incidentele dienstreis van kortere duur dan een etmaal, worden de uit te keren bedragen voor verblijfkosten berekend overeenkomstig het eerste, het tweede en het derde lid, met dien verstande dat:

de dagcomponent slechts wordt toegekend, indien mede wordt voldaan aan de voorwaarde dat tenminste 4 uren in het resterende gedeelte of in de dienstreis valt;

de avondcomponent en de ontbijtcomponent slechts worden toegekend, indien mede wordt voldaan aan de voorwaarde dat een overnachting in het resterende gedeelte of in de dienstreis valt;

de lunchcomponent respectievelijk de dinercomponent slechts worden toegekend, indien mede wordt voldaan aan de voorwaarde dat de tijd tussen 12.00 uur en 14.00 uur respectievelijk tussen 18.00 uur en 21.00 uur geheel in het resterende gedeelte of in de dienstreis valt.

Lid 5

De vergoedingen als bedoeld in dit artikel zijn gelijk aan de gemaakte kosten, met dien verstande dat de vergoedingsbedragen van de verschillende componenten maximaal bedragen de overeenkomstig de door de Minister van Binnenlandse Zaken ter zake vastgestelde vergoedingen voor het burgerlijk rijkspersoneel.

§3 Slotbepalingen

Artikel 10 Reisdeclaraties

Lid 1

Het declareren van de reis- en of verblijfkosten geschiedt op een door de sector voorgeschreven wijze, onder overlegging van de vereiste bewijsstukken.

Lid 2

De aanspraak op een vergoeding vervalt, indien de medewerker de declaratie niet indient binnen drie maanden na de maand waarop de declaratie betrekking heeft.

Artikel 11 Hardheidsclausule

In gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet, neemt de sectordirecteur een beslissing.

Artikel 12 Inwerkingtreding/citeertitel

Lid 1

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2002

Lid 2

Deze regeling kan worden aangehaald als “Reisregeling personeel Veiligheidsregio Limburg-Noord”.

Richtlijnen met betrekking tot de diensttijd, geldend voor ambtsjubileum

Inhoudsopgave

Artikel 1

Artikel 2 Geen diensttijd

Artikel 3 Geen dubbeltelling

Artikel 4 Niet aaneengesloten diensttijd

Artikel 5 Niet aaneengesloten diensttijd

Artikel 1

Als overheidsdienst wordt aangemerkt de tijd, doorgebracht:

In een burgerlijke dienstbetrekking bij de Nederlandse overheid, waaronder te dezen mede worden begrepen de N.V. Nederlandse Spoorwegen, de vm. N.V. Artillerie-Inrichtingen” en de N.V. Staatsmijnen;

in een betrekking (vóór 1 januari 1966), als bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Pensioenwet 1922 (Stb. 1922, 240), een betrekking, als bedoeld in artikel B2 van de Algemene burgerlijke pensioenwet (Stb. 1966, 6) in een betrekking als bedoeld in artikel U 1 van die wet;

in burgerlijke dienst bij de overheid in de landen Suriname (tot 25 november 1975) en de Nederlandse Antillen, bij de voormalige gouvernementen van Suriname, Curaçao en Nieuw-Guinea en (tot 27 december 1949) bij de voormalige Indische Pensioenfondsen;

in dienst bij de niet- openbaar onderwijs in de onder c. genoemde landen en voormalige overzeese rijksdelen, voor zover zulks de belanghebbende onder de werkingssfeer van een overheidspensioenregeling bracht of zou hebben gebracht, indien hij in vaste dienst was geweest;

tot en met 31 december 1954 in dienst van de republiek Indonesië, voor zover die tijd door de Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië wordt bestreken;

in Nederlandse militaire of daarmede voor de toepassing van de Arbeidsvoorwaardenregeling gelijkgestelde dienst, waaronder begrepen dienst bij het voormalig K.N.I.L. en de troepen in Suriname (tot 25 november 1975) en de Nederlandse Antillen en Aruba;

als volontair met een volledige dagtaak;

de tijd, waarover rechtsherstel is verleend.

Artikel 2 Geen diensttijd

Als diensttijd in de zin van deze regeling wordt, in afwijking van het vorenstaande, niet aangemerkt diensttijd, welke niet in actieve dienst is doorgebracht wegens het bekleden van een politiek ambt. Voorts komt als dienst niet in aanmerking tijd, welke is doorgebracht buiten het genot van inkomsten uit de dienstbetrekking, behoudens - onverminderd het bepaalde in de vorige volzin - voor zoveel het tijd betreft, gedurende welke betrokkene buitengewoon verlof heeft genoten mede dan wel overwegend in het algemeen belang (artikel 6:4:4 van deel I). Evenmin wordt als diensttijd aangemerkt fictieve diensttijd, onverminderd het onder 1 h bepaalde.

Artikel 3 Geen dubbeltelling

Diensttijd, gelijktijdig in meer dan één betrekking doorgebracht, telt voor de vaststelling van de datum van het ambtsjubileum slechts eenmaal mede. Evenmin vindt dubbeltelling plaats van diensttijd, doorgebracht binnen de keerkringen of in andere bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gebieden als bedoeld in artikel B 4 van de Algemene burgerlijke pensioenwet (Stb. 1966, 6).

Artikel 4 Niet aaneengesloten diensttijd

De diensttijd behoeft niet aaneengesloten te zijn. De perioden van onderbreking worden uiteraard niet als diensttijd aangemerkt.

Artikel 5 Niet aaneengesloten diensttijd

Deze richtlijnen, welke kunnen worden aangehaald als “Richtlijnen met betrekking tot de diensttijd, geldend voor ambtsjubileum”, treden in werking op 1 januari 2002.

Rookbeleid

Op 1 januari 2004 is het recht op een rookvrije werkplek in werking getreden. Werkgevers zijn verplicht om ervoor te zorgen dat werknemers kunnen werken zonder hinder of overlast te ondervinden van tabaksrook. Het recht op een rookvrije werkplek beperkt zich niet tot werkkamers maar omvat alle ruimten waar werknemers kunnen komen zoals trappen, hallen, gangen, liften, toiletten, wachtruimten, recreatieruimten, kantines en dergelijke. Tegen deze achtergrond is het volgende rookbeleid geformuleerd voor alle dienstgebouwen en terreinen behorende tot de Veiligheidsregio Limburg-Noord.

In alle gebouwen en op alle terreinen van de Veiligheidsregio Limburg-Noord mag niet worden gerookt. Het verbod geldt ook in alle bedrijfswagens waarvan door medewerkers gebruik kan worden gemaakt.

Een uitzondering op deze regel geldt voor speciaal daarvoor ingerichte specifieke rookgelegenheden. Voor alle dienstgebouwen geldt, dat medewerkers door de werkgever indien mogelijk, in de gelegenheid worden gesteld om te roken in daarvoor in te richten (beperkte) voorzieningen die buiten het zicht van de bezoekers worden geplaatst (bijvoorbeeld een overkapping). Uitgangspunt hierbij is, dat er sprake is van een eenvoudige voorziening. Per locatie wordt dit apart bezien.

In de locaties die van derden worden gehuurd geldt dit rookbeleid alleen in de gehuurde werkruimtes. In eventueel niet gehuurde werkruimtes in datzelfde gebouw is het rookbeleid van de verhuurder van toepassing.

In overleg met de lijnverantwoordelijke worden afspraken gemaakt over de frequentie en de tijdstippen waarop gebruik gemaakt kan worden van de specifieke rookgelegenheid. Uitgangspunt is, dat ter compensatie van de extra rookpauzes, de rokende fulltime medewerker jaarlijks twee verlofdagen (14,4 uur) inlevert of een en ander compenseert door 14,4 uur meer te werken (zonder salaris) dan de jaarlijkse arbeidsduur. Voor deeltijdmedewerkers geldt dit aantal uren naar rato van de functieomvang.

Dit beleid is, gehoord de Ondernemingsraad en de Commissie voor het Georganiseerd Overleg, vastgesteld in de vergadering van het Dagelijks Bestuur van 6 juli 2006 en geldt met ingang van 1 januari 2007.

Sociaal statuut organisatieontwikkeling VRLN 2012

Inhoudsopgave

Artikel 1 Doel van het Sociaal Statuut

Artikel 2 Werkingssfeer van het Sociaal plan

Artikel 3 Definities

Artikel 4 Uitgangspunten

Artikel 5 Toepasbaarheid

Artikel 6 Gezamenlijke Inspanningsverplichting bij organisatiewijziging

Artikel 7 Kwaliteit

Artikel 8 Medewerking

Artikel 9 Functieboek

Artikel 10 Categorieën functies

Artikel 11 Reflectie mogelijkheid

Artikel 12 Plaatsingscommissie

Artikel 13 Bronmateriaal voor commissie

Artikel 14 Bevoegdheden commissie

Artikel 15 Plichten commissie

Artikel 16

Artikel 17 Nadere informatie/inlichtingen

Artikel 18 Plaatsing categorie A functies

Artikel 19 Plaatsing categorie B functies

Artikel 20 Belangstelling bij categorie C functies

Artikel 21 Uitgangspunten plaatsing categorie C functies

Artikel 22 Voorkeursvolgorde bij herplaatsing

Artikel 23 Basisgegevens bij plaatsingsvoorstellen

Artikel 24 Inspanningsverplichting

Artikel 25 Plaatsingsbesluit

Artikel 26 Plaatsing tijdelijk personeel

Artikel 27 Salarisgarantie

Artikel 28 Persoonsgebonden toelage

Artikel 29 Functiegebonden toelage

Artikel 30 Wijziging standplaats

Artikel 31 Gratificaties

Artikel 32 Werk naar werkgarantie

Artikel 33 Maatwerk

Artikel 34 Faciliteiten externe oriëntatie

Artikel 35 Loonsuppletie

Artikel 36 Algemene wet bestuursrecht

Artikel 37 Bezwarencommissie

Artikel 39 Onvoorziene situaties

Artikel 40 Citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 1 Doel van het Sociaal Statuut

Dit Sociaal Statuut heeft tot doel de uitgangspunten vast te stellen, waar nodig aanvullende rechtspositionele waarborgen te geven en nadere regels te stellen die nodig zijn om de personele wijzigingen tijdens de organisatiewijziging verband houdend met invoering van de nieuwe besturings- en bedrijfsvoeringsfilosofie VRLN, het nieuwe management- en besturingsconcept alsmede de nieuwe hoofdstructuur en in ontwikkeling zijnde fijnstructuur op sociaal verantwoorde wijze te doen verlopen.

Dit Sociaal Statuut kan van toepassing worden verklaard op toekomstige kleinere interne organisatorische wijzigingen.

Artikel 2 Werkingssfeer van het Sociaal plan

Lid 1

De Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten (CAR) en de Uitwerkingsovereenkomst (UWO) zijn van toepassing en vormen de basis van dit statuut.

Lid 2

Dit statuut dient ter vervanging van het Sociaal statuut VRLN 2004.

Lid 3

Onder de werkingssfeer van dit sociaal statuut vallen niet die medewerkers die reeds onder een voorafgaand actief sociaal statuut of plan vallen voor wie nog niet een definitieve plaatsing is gerealiseerd.

Lid 4

Het Sociaal Statuut is niet van toepassing op brandweervrijwilligers.

Artikel 3 Definities

De definities zoals opgenomen in de Arbeidsvoorwaardenregeling Veiligheidsregio Limburg-Noord (AVR) zijn onverkort van toepassing. Voorts wordt verstaan onder:

Medewerker: ambtenaar in vaste dienst van de VRLN op basis van de AVR of een ambtenaar in tijdelijke dienst met een proeftijd en uitzicht op een vast dienstverband;

Directie: functionarissen aangesteld als directeur en algemeen directeur in de nieuwe organisatie;

Afdelingsmanagement: functionarissen aangesteld als afdelingshoofd in de nieuwe organisatie;

Coördinatoren; niet leidinggevende functies belast met (deel van) coördinatie of bedrijfsvoering binnen een organisatorische eenheid;

Plaatsingscommissie: de door het Dagelijks Bestuur benoemde commissie bestaande uit een vertegenwoordiger namens de werkgever, een vertegenwoordiger van de vakorganisaties niet zijnde medewerker(s) in dienst van de organisatie VRLN en een door hen gezamenlijk voorgedragen voorzitter die aan de directie een advies uitbrengt over de plaatsingen in de nieuwe organisatie;

Functie: geheel van werkzaamheden welke door de medewerker dienen te worden verricht;

Functieboek: overzicht van alle functies die in de nieuwe organisatie ingesteld zijn;

Passende functie: een functie die de medewerker redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en zijn vaardigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen. Hierbij geldt de beperking dat uitsluitend sprake kan zijn van een passende functie indien de functiesalarisschaal niet meer dan twee salarisschalen lager is dan de salarisschaal die geldt voor betrokkene op de dag direct voorafgaand aan de datum van de organisatiewijziging;

Vervallen functie: een functie die in het functieboek als vervallen wordt gedefinieerd;

Geschikte functie: een functie die niet valt onder het begrip passend maar die de ambtenaar bereid is te vervullen;

Voorkeursfunctie: een functie waarvan de medewerker te kennen geeft deze bij voorkeur te willen vervullen;

Categorie A: de functie is nagenoeg hetzelfde als in de oude situatie en de totaal beschikbare formatie is niet verminderd = ongewijzigde functie;

Categorie B: de functie valt in categorie A, maar daarbij is de beschikbare formatie lager dan het aantal ambtenaren dat voor de functie in aanmerking komt;

Categorie C: de functie is substantieel gewijzigd of vervalt en/of er zijn nieuwe taken aan de functie toegevoegd = gewijzigde functie.

Artikel 4 Uitgangspunten

Lid 1

De belangen van de organisatie en de medewerkers zijn gelijkwaardig. Sociale, financiële en organisatorische aspecten van de organisatieverandering worden daarom bij het voorbereiden en beschouwen hiervan in gelijke mate in beschouwing genomen.

Lid 2

Basisgedachte is dat de organisatie en haar medewerkers kunnen inspelen op de steeds veranderende omgeving. Dit houdt in dat niet zo zeer de taken van de organisatie centraal staan, maar meer en meer het lerend vermogen van de medewerkers. Flexibiliteit is derhalve het kernbegrip. Sociale competenties en steeds (opnieuw) leren van (vak)vaardigheden staan centraal bij de medewerker. De leiding moet helpen om dit te realiseren en richting te geven aan de organisatie.

Lid 3

In het kader van de flexibiliteit, zoals bedoeld in lid 2, wordt de aanstelling in algemene dienst geïntroduceerd. Bij de organisatiewijziging worden de huidige aanstellingen vervangen door een aanstelling in algemene dienst. Dit betekent dat de medewerker ook elders binnen de organisatie op een gelijkwaardige functie inzetbaar is. Deze flexibele inzetbaarheid wordt ook mede mogelijk gemaakt door het werken met functiefamilies: alle functies worden beschreven met behulp van een beperkt aantal, algemeen geformuleerde zogenaamde standaard functieschetsen. Een aanstelling in algemene dienst verandert niets aan de rechtspositie van een medewerker. Het enige dat verandert is dat nadrukkelijker dan voorheen de mogelijkheden tot flexibiliteit die de AVR biedt, daadwerkelijk worden benut.

Lid 4

Besluiten ten aanzien van de medewerker worden niet eerder genomen nadat de betrokkene (indien hij dat wenst) door (een vertegenwoordiging van de) plaatsingscommissie is gehoord en hij zijn wensen, belangstelling en alles wat hij van belang acht kenbaar heeft kunnen maken. Hij kan zich laten bijstaan door een raadsman.

Artikel 5 Toepasbaarheid

Lid 1

Dit statuut is toepasbaar voor de algehele organisatiewijziging waarbij ook functiegroep(en) ten behoeve van de bouw of ontwikkeling van de organisatie bij voorrang ten uitvoering worden gebracht;

Lid 2

De toepassing als bedoeld in lid 1 is te beschouwen als een afzonderlijke organisatiewijziging waarvan vooraf de medezeggenschap alsook de betreffende medewerkers in kennis worden gesteld.

Lid 3

Dit statuut is ook van toepassing op kleinere organisatiewijzigingen waarbij minimaal sprake is van een wijzing van meer dan 25 % van de functies behorend tot de betreffende organisatorische eenheid.

Artikel 6 Gezamenlijke Inspanningsverplichting bij organisatiewijziging

Zowel werkgever als medewerkers zullen zich tot het uiterste inspannen om te voorkomen dat de bij de organisatiewijziging betrokken medewerkers onvrijwillig werkloos raken. Uitgangspunt hierbij is dat er geen gedwongen ontslagen zullen plaatsvinden.

Artikel 7 Kwaliteit

De VRLN stelt met inachtneming van de uitgangspunten van dit statuut het kwaliteits-criterium voorop bij de beslissingen die genomen moeten worden. Dit betekent dat de Plaatsingscommissie die kandidaat voorrang geeft die het beste voldoet aan de functie-eisen. De commissie maakt daarbij gebruik van het functieboek en de in artikel 13 beschreven bronnen.

Artikel 8 Medewerking

Lid 1

Zowel organisatie als medewerker verlenen alle medewerking die nodig is voor een juiste toepassing van dit statuut;

Lid 2

De medewerker zal zich tot het uiterste moeten inspannen om in een passende functie geplaatst te kunnen worden;

Lid 3

Indien aantoonbaar onvoldoende medewerking door de medewerker wordt verleend aan de voor hem geldende verplichting uit dit statuut kan dit uitsluitsel voor delen van de regeling betekenen en in voorkomende gevallen ontslag tot gevolg hebben.

Artikel 9 Functieboek

Lid 1

Voorafgaand aan de plaatsing in de nieuwe organisatie/effectuering van organisatiewijziging, wordt een nieuw (deel) functieboek vastgesteld met daarbij een vastgestelde waardering.

Lid 2

Er worden in de organisatie een zodanig aantal functieboeken neergelegd zodat eenieder daarvan kennis kan nemen.

Artikel 10 Categorieën functies

Ten behoeve van de bepaling of een functie ongewijzigd is (art. 3 sub l tot en met n) worden de functies ingedeeld in de volgende categorieën:

Categorie A: De functie is nagenoeg hetzelfde als in de oude situatie en de totaal beschikbare formatie is niet verminderd = ongewijzigde functie (25 % van de oude functie of minder is gewijzigd).

Categorie B: De functie valt in categorie A, maar daarbij is de beschikbare formatie lager dan het aantal medewerkers dat voor de functie in aanmerking komt.

Categorie C: De functie vervalt of is substantieel gewijzigd en/of er zijn nieuwe taken aan de functie toegevoegd = gewijzigde functie (meer dan 25 % van de niveaubepalende taken van de oude functie is gewijzigd).

Artikel 11 Reflectie mogelijkheid

Lid 1

Het Dagelijks Bestuur doet aan alle medewerkers schriftelijk mededeling over hun positie in het organisatieveranderingsproces. Duidelijk moet blijken of betrokkene een functie bekleedt die ongewijzigd blijft, gewijzigd wordt of komt te vervallen.

Lid 2

Medewerkers waarvan de functie is gewijzigd of is komen te vervallen (categorie C) dienen binnen een nog nader vast te stellen termijn door middel van een reflectieformulier voorkeursfuncties kenbaar te maken. Verder worden zij in de gelegenheid gesteld een motivering voor de belangstelling aan te geven.

Artikel 12 Plaatsingscommissie

Lid 1

Het Dagelijks Bestuur stelt een plaatsingscommissie in, bestaande uit een vertegenwoordiger namens de werkgever, een vertegenwoordiger van de vakorganisaties niet zijnde medewerker(s) in dienst van de organisatie VRLN en een door hen gezamenlijk voorgedragen voorzitter (bij voorkeur met ruime ervaring als professioneel selecteur en als voorzitter van een selectiecommissie in het kader van gemeentelijke herplaatsingsprocedures) die aan de directie een advies uitbrengt over de plaatsingen in de nieuwe organisatie.

Lid 2

De plaatsingscommissie wordt bijgestaan door een ambtelijk secretaris (geen lid van de commissie en zonder stemrecht).

Lid 3

De commissie is unaniem in haar advisering en de vergaderingen van de plaatsingscommissie zijn besloten.

Lid 4

De voorzitter van de commissie kan ten behoeve van de procesbewaking en ter versterking van de objectieve werkwijze adviseurs de vergadering laten bijwonen. Deze hebben geen stemrecht.

Artikel 13 Bronmateriaal voor commissie

De plaatsingscommissie heeft tot haar beschikking:

Besturings- en bedrijfsvoeringsconcept

Directie- en managementconcept

Strategische HRM nota

Opleidings- en werkervaringsgegevens

Pro-gespreksformulieren (met instemming van medewerker)

Eventuele geschiktheidtesten bijvoorbeeld een assessment (met instemming van medewerker, iedere medewerker heeft de mogelijkheid deel te nemen aan een E-assessment)

Het functieboek (oud en nieuw)

Reflectieformulieren

Per medewerker, de huidige functie, aanstellingsomvang en functieschaal;

Het competentieprofiel.

Artikel 14 Bevoegdheden commissie

De commissie heeft de bevoegdheid om:

Medewerkers te horen;

Informanten te horen;

Alle voor plaatsing relevante stukken in te zien;

Te adviseren om passende maatregelen te treffen (maatwerk);

Geschiktheidsonderzoeken te laten uitvoeren.

Artikel 15 Plichten commissie

De commissie heeft de plicht om:

Medewerkers te horen die hiertoe verzoeken;

Informanten te horen indien een medewerker daartoe verzoekt;

Medewerkers te horen ten aanzien waarvan het voornemen bestaat het Dagelijks Bestuur te adviseren betrokkene niet in de eerste voorkeursfunctie te benoemen.

Artikel 16

Medewerkers kunnen zich laten bijstaan door een raadsman.

Artikel 17 Nadere informatie/inlichtingen

Lid 1

Een oordeel van de commissie over het functioneren van de ambtenaar ter voorbereiding op een advies kan enkel gebaseerd zijn op een formeel uitgebrachte (schriftelijke) personeelsbeoordeling (uitgebracht na 1 januari 2005).

Lid 2

Op verzoek van de commissie kan de kandidaat referenties opgeven om inlichtingen in te winnen over zijn functioneren.

Artikel 18 Plaatsing categorie A functies

De functie zal worden toegekend aan die medewerker die de betreffende functie voor de organisatiewijziging uitoefende (principe ‘Mens volgt werk’).

Artikel 19 Plaatsing categorie B functies

Met alle medewerkers die de betreffende functie voor de organisatiewijziging uitoefenden wordt door de commissie een gesprek gevoerd. In dit gesprek wordt beoordeeld welke medewerker het beste voldoet aan de criteria zoals opgenomen in artikel 7 en 23. De medewerkers die uiteindelijk niet in aanmerking komen voor de beschikbare functieformatie zullen vervolgens deelnemen aan de procedure van categorie C functies

Artikel 20 Belangstelling bij categorie C functies

Indien de functie substantieel is gewijzigd (meer dan 25 %) en/of aan de functie nieuwe taken worden toegevoegd dan wel er geen functieformatie beschikbaar is zoals bedoeld in voorafgaand artikel dan is de medewerker verplicht om voor minimaal 3 functies zijn of haar belangstelling kenbaar te maken. Het betreft hierbij functies die aangemeld zijn als categorie C functies.

Artikel 21 Uitgangspunten plaatsing categorie C functies

Plaatsing in de categorie C functies geschiedt volgens het kwaliteitscriterium (hoogste rangorde) waarbij aanvullend rekening gehouden wordt met:

Plaatsing in een functie geschiedt bij voorkeur in een functie met een (indicatieve) functieschaal die gelijk is aan de functieschaal in de vorige functie;

Indien plaatsing in de functie als bedoeld onder sub a niet mogelijk is kan geplaatst worden in een functie met één lagere salarisschaal, de salarisgarantie is hierbij van toepassing;

Indien plaatsing in de functie als bedoeld onder sub a en b van dit artikel niet mogelijk is, kan geplaatst worden in een functie met maximaal twee lagere salarisschalen, de salarisgarantie is hierbij van toepassing;

Indien plaatsing zoals bedoeld onder sub a, b of c van dit artikel niet mogelijk is kan de medewerker op eigen verzoek worden geplaatst in een geschikte functie (zonder salarisgarantie).

Artikel 22 Voorkeursvolgorde bij herplaatsing

De werkgever hanteert, bij het nemen van besluiten ten aanzien van de medewerkers die betrokken zijn bij de organisatiewijziging, de volgende voorkeursvolgorde:

Categorie A functies.

Categorie B functies

Categorie C functies.

Artikel 23 Basisgegevens bij plaatsingsvoorstellen

Bij het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 19 en artikel 20, wordt met de volgende gegevens rekening gehouden:

de geschiktheid van de ambtenaar voor een functie, zoals die blijkt uit opleidings- en werkervaringsgegevens, beoordelingsgesprekken en eventuele geschiktheidtesten, bv. een assessment;

de voorkeur van de ambtenaar voor bepaalde functies;

het type dienstverband van de ambtenaar;

het afspiegelingsbeginsel, afgestemd op en afhankelijk van het betreffende organisatieonderdeel.

Artikel 24 Inspanningsverplichting

Lid 1

Indien geplaatst wordt in een functie met meer dan één salarisschaal lager dan de salarisschaal die voor de organisatieverandering van toepassing was heeft het Dagelijks Bestuur de inspanningsverplichting om betrokkene binnen redelijke termijn te plaatsen in een functie van maximaal één salarisschaal lager. Het Dagelijks Bestuur zal zich actief opstellen om aan deze verplichting te voldoen.Deze inspanningsverplichting is niet van toepassing indien plaatsing is geschied op basis van artikel 27 lid 4.

Lid 2

Na drie jaar wordt geëvalueerd of de inspanningsverplichting als bedoeld onder lid 1 van dit artikel moet worden gehandhaafd. Dit geschiedt mede aan de hand van het persoonlijk ontwikkelplan dat voor betreffende medewerker is opgesteld.

Artikel 25 Plaatsingsbesluit

Lid 1

Voorafgaand aan het plaatsingsbesluit wordt het voornemen tot plaatsing aan de medewerkers schriftelijk kenbaar gemaakt en medewerkers in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze kenbaar te maken.

Lid 2

Binnen een termijn van 6 weken nadat advies is uitgebracht aan het Dagelijks Bestuur ontvangen de betrokken medewerkers een schriftelijk besluit waaruit blijkt in welke functie hij geplaatst wordt of dat plaatsing voor betrokkene binnen de organisatie onmogelijk is gebleken.

Lid 3

Het besluit tot plaatsing als bedoeld in lid 1 van dit artikel geschiedt onder de condities van aanstelling in algemene dienst.

Lid 4

Het Dagelijks Bestuur baseert het besluit op het door de commissie uitgebrachte advies. Indien hiervan afgeweken wordt, vindt een schriftelijke gemotiveerde afweging plaats en wordt deze ter kennis gebracht aan de betrokken medewerker. Het advies van de commissie wordt eveneens ter kennis gebracht.

Artikel 26 Plaatsing tijdelijk personeel

Indien na de plaatsingsprocedure van de in artikel 3 sub a bedoelde medewerkers in de nieuwe organisatie functies onvervuld blijven en wel vacant worden gesteld, komen hiervoor als eerste in aanmerking medewerkers in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd of op basis van een rbeidscontract. Het criterium geschiktheid is hierop van toepassing.

Artikel 27 Salarisgarantie

Lid 1

De medewerker die niet in een functie met een gelijke indicatieve salarisschaal kan worden geplaatst en wordt geplaatst in een functie met een lagere salarisschaal heeft recht op alle salarisperspectieven waarop hij volgens zijn oude functie recht op had.

Lid 2

Om van het recht zoals bedoeld in lid 1 gebruik te kunnen maken moet de medewerker aan dezelfde voorwaarden voldoen als op de oude functie van toepassing waren.

Lid 3

Indien de medewerker op verzoek van het Dagelijks Bestuur een functie met een lagere indicatieve salarisschaal accepteert is de salarisgarantie als bedoeld in lid 1 van toepassing.

Lid 4

Indien de medewerker op eigen verzoek een functie met een lagere indicatieve salarisschaal accepteert is de salarisgarantie als bedoeld in lid 1 niet van toepassing.

Artikel 28 Persoonsgebonden toelage

Lid 1

De medewerker houdt recht op een tijdelijke persoonsgebonden toelage totdat de termijn zoals die was afgesproken is verlopen;

Lid 2

De medewerker houdt recht op een persoonsgebonden toelage die niet aan tijd gebonden is zolang hij voldoet aan de voorwaarden die aan de toekenning van de toelage ten grondslag hebben gelegen;

Lid 3

Indien voor de medewerker een hogere salarisschaal gaat gelden worden de gegarandeerde persoonsgebonden toelage in het nieuwe salarisbedrag geïncorpereerd of verrekend.

Artikel 29 Functiegebonden toelage

Lid 1

Indien de medewerker in de oude functie recht had op een functiegebonden toelage en deze toelage komt niet terug in de nieuwe functie dan wordt het verlies gecompenseerd in een afbouwregeling;

Lid 2

De afbouwregeling houdt in dat het eerste jaar 75 %, het tweede jaar 50 % en het derde jaar 25 % en het vierde jaar 0% van de toelage wordt uitgekeerd mits de toelage gedurende twee jaar voorafgaand aan de organisatieverandering ononderbroken is genoten;

Lid 3

De afbouwregeling kan nooit langer zijn dan de periode waarover de toelage is genoten.

Artikel 30 Wijziging standplaats

Indien de medewerker op verzoek van het Dagelijks Bestuur een functie aanvaardt, die leidt tot een wijziging van standplaats en dientengevolge tot een grotere afstand voor woon-werkverkeer ten opzichte van de bestaande situatie, wordt conform het bepaalde in artikel 3:8 van de Bezoldigingsregeling van de AVR een vergoeding toegekend van € 0,16 per meer af te leggen kilometer gedurende 3 jaar vanaf de datum van ingang van de nieuwe standplaats.

Artikel 31 Gratificaties

Indien een medewerker een functie elders aanvaardt wordt de eerstvolgende gratificatie uitbetaald indien deze binnen een termijn van drie jaren volgend op de ontslagdatum genoten zou zijn, mits deze na de ontslagdatum niet elders uitbetaald wordt.

Artikel 32 Werk naar werkgarantie

Lid 1

Partijen komen voor de duur van vier jaar (vanaf 1 januari 2014) een werk naar werkgarantie overeen. Binnen deze periode verplicht de werkgever zich tot maximale inspanning om alle medewerkers (definitie medewerkers artikel 3 sub a) die op 1 maart 2012 werkzaam zijn in een functie binnen de formatie te plaatsen in een reguliere functie;

Lid 2

Medewerkers hebben ten behoeve van een werk naar werkgarantie een aanstelling in algemene dienst en de bereidheid om zich maximaal in te spannen om intern andere passende of geschikte werkzaamheden te aanvaarden;

Lid 3

Gedurende deze periode heeft de medewerker recht op de salarisgarantie als bedoeld in artikel 27;

Lid 4

Als gedurende de looptijd van de werk naar werkgarantie de gemeenteraden (een) besluit(en) nemen om de meerjarenbegroting zodanig aan te passen dat in de jaren van de garantie de loonsom wordt afgeraamd (= personeelskrimp), dan zal binnen het Georganiseerd Overleg nader overleg plaatsvinden. Handhaving van deze garantie kan dan onder druk komen te staan.

Artikel 33 Maatwerk

Mocht aan het eind van de periode als bedoeld in artikel 32 plaatsing in een reguliere functie niet mogelijk zijn gebleken, dan worden maatwerkafspraken gemaakt. Bij maatwerk kan gedacht worden aan:

faciliteiten bij ontslag op eigen verzoek (mobiliteitspremie);

faciliteiten opbouw eigen zaak, plaatsing bij ander -publiek/privaatrechtelijke organisatie, loonsuppletie andere baan, suppletie bij aanvaarden betrekking met minder uren;

outplacement;

collegiale doorlening/detachering;

bovenformatieve plaatsing;

aanvullende garanties met betrekking tot secundaire arbeidsvoorwaarden.

Bovenstaande lijst is niet limitatief en kan, in het kader van maatwerk, leiden tot aanvullingen of combinaties van afzonderlijke elementen.

Artikel 34 Faciliteiten externe oriëntatie

Daar waar mogelijk en wenselijk zal bijstand worden verleend om solliciteren elders te vergemakkelijken door onder meer:

Voor sollicitaties buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging te verlenen;

de reiskosten bij sollicitaties te vergoeden op basis van de rechtspositieregeling;

op verzoek van de leidinggevende bij ontslag geen opzegtermijn te hanteren;

faciliteiten in tijd en geld toe te kennen voor omscholing, indien voldoende aannemelijk kan worden gemaakt dat omscholing reële vooruitzichten biedt op een functie buiten deze organisatie.

Artikel 35 Loonsuppletie

Lid 1

De medewerker die elders een passende functie aanvaardt tegen een lager bruto maandsalaris dan waarop hij in de oorspronkelijke functie recht op zou hebben ontvangt een loonsuppletie tot 100 % van zijn netto bezoldiging gedurende de periode waarin hij aanspraak kon maken op een WW-uitkering.

Lid 2

De loonsuppletie wordt beëindigd:

indien de voor betrokkene geldende duur is overschreden;

zodra de inkomsten in de nieuwe betrekking gedurende drie maanden het oorspronkelijke netto salaris te boven gaan.

Lid 3

De medewerker dient elke maand inzage te verschaffen in de inkomsten die genoten zijn;

Lid 4

Wanneer het recht van de loonsuppletie is komen te vervallen vanwege het bereiken/ overschrijden van het oorspronkelijke nettosalaris dan kan het recht niet meer herleven.

Artikel 36 Algemene wet bestuursrecht

Tegen elk besluit dat het Dagelijks Bestuur neemt ten behoeve van de medewerker kan de medewerker bezwaar aantekenen conform de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 37 Bezwarencommissie

Lid 1

Er is een bezwarencommissie conform artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht.

Lid 2

De bezwarencommissie bestaat uit drie leden waarvan:

Een lid wordt aangewezen door het Dagelijks Bestuur;

Een lid wordt aangewezen door de vakorganisaties die zijn vertegenwoordigd in het Georganiseerd Overleg;

Een lid op voordracht op beide andere leden en deze vervult tevens het voorzitterschap van de bezwarencommissie.

Lid 3

Het Dagelijks Bestuur wijst een ambtelijk secretaris aan die geen lid is van de commissie.

Artikel 39 Onvoorziene situaties

Lid 1

Partijen spreken af dat bij verschil van opvatting over de uitvoering van dit statuut advies wordt gevraagd aan een adviescommissie met daarin:

een lid aangewezen door het Dagelijks Bestuur en

een lid, niet zijnde een plaatselijk lid, aangewezen door de vakorganisaties die zijn vertegenwoordigd in het Georganiseerd Overleg.

Lid 2

De aard van het veranderingstraject, de arbeidsvoorwaardenregeling en het model sociaal plan van de vakorganisaties Regio Zuid vormen het kader voor de advisering van de commissie.

Lid 3

Het Dagelijks Bestuur neemt in de gevallen zoals genoemd in lid 1 van dit artikel, gehoord hebbende het advies van de commissie, een besluit.

Lid 4

In de gevallen waarin het sociaal statuut niet voorziet of in redelijkheid voorziet beslist het Dagelijks Bestuur, gehoord de commissie voor Georganiseerd Overleg.

Artikel 40 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit sociaal statuut kan worden aangehaald als Sociaal Statuut VRLN organisatieontwikkeling 2012. Over het statuut is op 21 december 2012 overeenstemming bereikt met de vakorganisaties ABVAKABO FNV en CNV Publieke Zaak. Op 7 februari 2013 heeft het Dagelijks Bestuur het statuut vastgesteld. Dit statuut treedt dan ook met onmiddellijke ingang in werking.

Uitvoeringsregeling stage

Inhoudsopgave

Inleiding

Doel

Omvang stages en procedure

Stageopdracht

Maatschappelijke stage

Begeleiding

Stageovereenkomst

Geheimhouding

Verzekeringen

Vergoedingen

Reiskosten

Verlof

Ziekteverzuim

Tijdregistratie

Afwezigheid

Aanname stagiair

Administratieve zaken omtrent de stage

Beëindiging van de stage

Inleiding

De missie van de Veiligheidsregio Limburg-Noord luidt: Samen meer-waarde behalen in veiligheid en gezondheid in Limburg-Noord.

De Veiligheidsregio Limburg-Noord biedt als samenwerkende partij van en voor de gemeenten in Noord- en Midden-Limburg diensten aan op het terrein van rampenbestrijding, crisisbeheersing, brandweer, gezondheid en sociale veiligheid. Kernwaarde hierbij is het begrip “samen”. Veiligheid en gezondheid zijn bij uitstek domeinen waarop de burgers en bedrijven zelf een belangrijke invloed uitoefenen.

Zodoende is de visie van de Veiligheidsregio: De Veiligheidsregio is de partner van burgers, instellingen en bedrijven op het terrein van veiligheid en gezondheid. In afstemming met de missie en de visie van de organisatie wordt dit uitvoeringsbeleid met betrekking tot stages vastgelegd. Dit betekent duidelijkheid voor de stagiairs maar ook voor diverse organisatieonderdelen binnen de Veiligheidsregio Limburg-Noord die bij stagiairs betrokken zijn.

Deze uitvoeringsregeling is opgesteld met behulp van gegevens die relevant zijn voor een goede uitvoering van stages en is tevens gebaseerd op ervaringen met eerdere stagiairs. De werkwijze van de Veiligheidsregio Limburg-Noord rond stages kan bij de opleidingsinstituten worden bekend gemaakt zodat studenten die zoeken naar een stageplek in een vroeg stadium kunnen bekijken of de organisatie Veiligheidsregio Limburg-Noord hen aanspreekt. Deze uitvoeringsregels zijn opgesteld met de bedoeling de werkwijze, zoals die soms al binnen de organisatie wordt gehanteerd, schriftelijk vast te leggen in een samenhangend kader. Het geeft eenduidigheid en duidelijkheid voor betrokken partijen. De regels kunnen tevens als arbeidsmarktinstrument worden beschouwd met betrekking tot de werving van nieuw personeel.

Doel

Het doel van het aanbieden van stageplaatsen binnen de organisatie is:

een mogelijke toekomstige werknemer praktische werkervaring op te laten doen. Een student kan op deze manier indrukken opdoen vanuit het werkveld.

een meerwaarde voor de Veiligheidsregio Limburg-Noord door de opdracht die de student uitvoert voor de Veiligheidsregio.

het bieden van stageplaatsen kan het imago van de organisatie verbeteren. De student maakt op deze manier kennis met het werken binnen een overheidsinstelling. De Veiligheidsregio Limburg-Noord kan zichzelf positioneren en daarmee ‘marketen’.

Omvang stages en procedure

Het aantal stages binnen de Veiligheidsregio Limburg-Noord hangt nauw samen met de mogelijkheid van organisatieonderdelen en afdelingen om een stagiair op de juiste wijze te begeleiden tijdens de stageperiode. Opdracht en duur van de stage zijn van invloed op het beschikbaar stellen van stageplaatsen. Gezocht wordt naar een win-win situatie voor beide partijen. De student doet praktijkervaring op en de organisatie kan een opdracht of een onderzoek laten verrichten dat van belang is voor de organisatie. De medewerking van medewerkers en begeleiders binnen de organisatie is dus een belangrijke rol bij de vaststelling van het aantal stages, er moet genoeg tijd voor de stagiairs zijn.

Een manager of hoofd van een afdeling kan aangeven hoeveel mogelijke stageplaatsen er zijn. Vanuit maatschappelijke betrokkenheid en verantwoordelijkheid biedt de organisatie in principe elk schooljaar opnieuw stagemogelijkheden. Binnen het MT van de GGD/GHOR is hierover vastgesteld dat voor een aantal specifieke opleidingsinstituten er minimaal jaarlijks 1 student per afdeling een stagemogelijkheid zal worden geboden.

Stageopdracht

De stage kan per afdeling verschillen. Dit is afhankelijk van de werkzaamheden die op de verschillende afdelingen verricht worden. De stagiair kan als volgt worden ingezet:

In het primaire en ondersteunende proces.

Voor speciale opdrachten vanuit de Veiligheidsregio (ook door middel van actieve benadering naar scholingsinstituten).

Voor speciale opdrachten die vanuit een opleiding zijn vereist.

*Eigen initiatief vanuit de student is een optie als de opdracht een meerwaarde heeft voor de Veiligheidsregio Limburg-Noord.

Maatschappelijke stage

Maatschappelijke stage voor jongeren is op dit moment in de politiek en de samenleving een hot item. Met ingang van schooljaar 2011-2012 zijn alle scholen voor voortgezet onderwijs (VMBO, HAVO en VWO) namelijk verplicht om hun leerlingen een maatschappelijke stage te laten lopen. Leerlingen moeten onder verantwoordelijkheid van hun school vrijwilligerswerk verrichten. De maatschappelijke stage biedt organisaties een unieke gelegenheid om jongeren al in het voortgezet onderwijs kennis te laten maken met de taken en het werk binnen een organisatie. Als dit op een voor jongeren aansprekende manier wordt gedaan, kan de maatschappelijke stage het imago van werken binnen de organisatie verbeteren en zorgen voor een toekomstige instroom van jongeren.

Het gaat om een vorm van leren buiten de muren van de school, waarbij leerlingen door middel van vrijwilligersactiviteiten, kennis maken met allerlei aspecten en onderdelen van de samenleving. Het idee erachter is dat de leerling het beste leert hoe de maatschappij in elkaar zit, door er actief aan mee te doen.

De meeste scholen kiezen voor een gefaseerde opbouw, waarbij ze het aantal uren maatschappelijke stage elk jaar uitbreiden. In het schooljaar 2010-2011 hebben veel scholen een maatschappelijke stage van 60 uur opgenomen in hun onderwijsprogramma. Vwo-leerlingen die in het schooljaar 2011-2012 starten in het voortgezet onderwijs, moeten een maatschappelijke stage doen van 72 uur. Voor havisten is de norm 60 uur en voor leerlingen uit het vmbo of praktijkonderwijs 48. Binnen de veiligheidsregio zal ook deze vorm van stage aandacht krijgen.

Begeleiding

De begeleiding van de stagiair wordt per afdeling geregeld. Minimaal één persoon is verantwoordelijk voor de begeleiding van de stagiair. Deze persoon wordt aangewezen als stagebegeleider. Een stagebegeleider zal aan een aantal eisen moeten voldoen.

Er zal binnen de reguliere werktijd tijd moeten worden ingeroosterd voor de begeleiding van de student. Het is dus niet de bedoeling dat de begeleider hiervoor extra uren maakt.

De begeleider zal inhoudsdeskundig moeten zijn en affiniteit moeten hebben met het onderwerp van de opdracht van de student en tevens over coachende kwaliteiten moeten beschikken.

Stageovereenkomst

Voorafgaande aan iedere stage wordt er in ieder geval een stageovereenkomst getekend vanuit de organisatie. Daarnaast eventueel nog een stageovereenkomst vanuit het opleidingsinstituut. Aanmelding voor een stageperiode moet tijdig gemeld worden bij de personeelsadministratie. Een stagiair kan niet eerder starten dan nadat het stageovereenkomst is getekend. De bepalingen die vermeld staan in de overeenkomst zijn bindend.

Geheimhouding

De stagiair is verplicht geheim te houden datgene wat hem/haar in de stage onder geheimhouding wordt toevertrouwd, en ook de informatie die hem/haar ter beschikking komt en waarvan hij/zij het vertrouwelijk karakter behoort te begrijpen. In de stageovereenkomst is dit opgenomen.

De stageverlenende instelling heeft het recht zich op de hoogte te stellen van en - indien naar het voorstel van de stageverlenende instelling noodzakelijk - wijzigingen aan te brengen in alle schriftelijke stukken of op andere wijze opgeslagen informatie, die door de stagiaire in het kader van de stage worden opgesteld en niet uitsluitend voor eigen gebruik dienen.

Publicatie van schriftelijke stukken door de stagiaire geschiedt eerst na schriftelijk door de organisatie verleende toestemming.

Verzekeringen

De Veiligheidsregio Limburg-Noord is standaard per jaar voor extra personen verzekerd, hieronder vallen ook de stagiair(e)s. Het betreft een WA-verzekering.

Vergoedingen

Per stage geldt een vergoedingsregeling. Deze vergoeding is afhankelijk van de duur en de soortstage. Stages worden ingedeeld in de volgende categorieën.

Snuffelstages, dit betreffen kortdurende stages van één of enkele dagen of stages korte dan drie maanden. Deze stagiairs krijgen géén vergoeding vanuit de organisatie.

In het attentiebeleid dat onderdeel uitmaakt van de arbeidsvoorwaardenregeling is opgenomen:

bij stages of vrijwilligerswerk korter dan drie maanden: boeken/cadeaubon € 20, -

bij stages of vrijwilligerswerk tussen drie-zes maanden: boeken/cadeaubon € 20, -(afhankelijk van inhoud en zinvolheid kan dit bedrag oplopen tot maximaal € 50, -)

bij stages of vrijwilligerswerk langer dan zes maanden: boeken/cadeaubon € 50,

Voor stages van minimaal drie maanden aaneengesloten geldt een financiële vergoeding. Voor VMBO/MBO'ers geldt een vergoeding van €137,50, voor HBO'ers en WO’ers geldt een vergoeding van € 275, - bruto per maand. Bij een parttime stage geldt dat de vergoeding naar rato wordt berekend.

Afstudeerstages vallen onder de hierboven genoemde vergoedingsregeling voor stages wanneer aan dezelfde voorwaarden wordt voldaan. Er wordt van uitgegaan dat de afstudeerstages afgesloten worden met een concreet product (verslag/presentatie).

Wanneer een stagiair langer dan twee weken ziek is, wordt de stagevergoeding stopgezet totdat de stagiair hervat.

Reiskosten

Aan de stagiair worden geen reiskosten ten behoeve van het woon-werkverkeer vergoed. Dienstreizen die de stagiair in het kader van de stage moet maken worden geheel vergoed op grond van de binnen de Veiligheidsregio Limburg-Noord geldende reiskostenvergoeding. De stagiair die in het bezit is van een OV jaarkaart en met het openbaar vervoer dienstreizen maken, krijgen hiervoor geen extra vergoeding.

Verlof

Bij een 36-urige werkweek heeft de stagiair recht op twee verlofdagen per maand. In onderling overleg met de stagebegeleider en P&O kan hiervan afgeweken worden. Bij een parttime werkweek is de verlofopbouw naar rato. Verder wordt de officiële vakantie van het opleidingsinstituut door de stagiair aangehouden, zoals ook in het stagecontract staat vermeld.

Ziekteverzuim

Bij afwezigheid door ziekte dient de stagiair zich persoonlijk voor 9.00 uur ‘s morgens ziek te melden bij zijn of haar stagebegeleider. Indien de opleiding bij ziekmelden ook regels hanteert dient de student zich ook bij de opleiding ziek te melden.

Tijdregistratie

De stagiair doet aan tijdregistratie in het daarvoor aangewezen systeem wanneer het afdelingshoofd daarom vraagt.

Afwezigheid

De stagiair is verplicht bij afwezigheid dit te melden bij zijn stagebegeleider vanuit de organisatie. Onder afwezigheid wordt verstaan, bezoeken aan derden buiten de Veiligheidsregio Limburg-Noord, terugkomdagen op de opleiding en andere aan de opleiding gerelateerde bezoeken.

De stagiair is verder tijdens kantooruren aanwezig tenzij anders is overeengekomen.

Aanname stagiair

De aanname van de stagiair wordt door P&O gecoördineerd. De procedure zal als volgt verlopen:

De stageverzoeken komen bij P&O binnen, danwel worden doorgeleid aan P&O.

P&O screent de verzoeken en informeert bij de desbetreffende afdeling of er behoefte is aan een stagiair of bepaalt dit aan de hand van een inventarisatie uitgevoerd binnen de afdelingen aan het begin van een (school)jaar.

Studenten die om welke reden dan ook niet in aanmerking komen voor een stageplek, wordt hierover schriftelijk geïnformeerd. Het CV inclusief begeleidend schrijven wordt vernietigd. Er wordt dus geen bestand aangelegd van stagezoekende studenten.

Komt een student wel in aanmerking dan worden zijn gegevens doorgeleid naar de afdeling waar de stage zal gaan plaatsvinden.

De contactpersoon voor stages binnen de afdeling en een medewerker van P&O voeren een sollicitatie/kennismakingsgesprek met de student. Dit geldt alleen voor de langdurige stages (3 maanden en langer). Sollicitaties/kennismakingsgesprekken voor korte stages (snuffelstages) worden door de afdeling zelf gevoerd. Indien beide partijen tot een overeenstemming komen wordt er een stageovereenkomst getekend.

De overeenkomst zal door zowel door P&O, de desbetreffende afdeling en de stagiair getekend worden.

Afhankelijk van de afdeling en aard van werkzaamheden zal onder verantwoordelijkheid van het afdelingshoofd bekeken worden of het vaccinatiebeleid van toepassing is.

Administratieve zaken omtrent de stage

De administratieve en beheersmatige zaken die geregeld moeten worden omtrent de stage worden door de afdeling P&O verzorgd. Alle formulieren, contracten en overige administratieve zaken over de stage zullen door P&O beheerd en gearchiveerd worden. Eventuele medische verklaringen, verklaring omtrent het gedrag of andere verplichte documenten zullen eveneens door P&O gearchiveerd worden.

Beëindiging van de stage

De stage eindigt door verloop van de afgesproken periode. Is er tussentijds sprake van ontevredenheid van een van de partijen dan kan een stageovereenkomst in overleg eerder dan het einde van de stageduur beëindigd worden.

De afsluiting van de stage zal plaatsvinden conform de eisen die vanuit de opleiding van de stagiair gelden. De faciliteiten die hiervoor nodig zijn zullen door de Veiligheidsregio Limburg-Noord verzorgd worden, evenals de faciliteiten voor het verwerken van een scriptie of stageverslag.

In het kader van de afsluiting van een stage van minimaal 3 maanden zal een evaluatief gesprek tussen stageverlenende afdeling en de stagiair plaatsvinden. Hiervoor is een vragenlijst beschikbaar. Deze vragenlijst wordt bij ondertekening van de stageovereenkomst door stagiair uitgereikt door P&O.

Uitvoeringsregeling suppletieregeling

Inhoudsopgave

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

suppletieregeling: de suppletieregeling die is opgenomen in hoofdstuk 11a van deel I;

suppletie: de suppletie, bedoeld in artikel 11a:16 van de suppletieregeling;

betrokkene: de betrokkene, bedoeld in artikel 11a:1, onder d, van de suppletieregeling;

LISV: het landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

uitvoeringsinstelling: de instelling aan wie het bestuursorgaan, belast met de uitvoering van de suppletieregeling, de werkzaamheden, verbonden aan de uitvoering van de suppletieregeling, heeft opgedragen.

Artikel 2

Lid 1

De artikelen 1 tot en met 8 van het Model uitkeringsreglement Werkloosheidswet (zie bijlage) gelden voor zoveel mogelijk als Uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van een doelmatige controle van betrokkenen en als Uitvoeringsvoorschriften met betrekking tot het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie, met dien verstande dat voor de hierna te noemen begrippen uit het model uitkeringsreglement moet worden gelezen:

bedrijfsvereniging: het bestuursorgaan belast met de uitvoering van de suppletieregeling;

bestuur: de uitvoeringsinstelling;

werknemer: betrokkene;

werkgever: het bestuursorgaan dat bevoegd is betrokkenen ontslag te verlenen;

uitkering: suppletie;

Werkloosheidswet, wat de toepassing van artikel 7 betreft: suppletieregeling.

Lid 2

Met betrekking tot het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie gelden als uitvoeringsvoorschriften de Regels betreffende het begrip vakantie en de perioden van vakantie met behoud van recht op uitkering, vastgesteld bij besluit van de toenmalige Sociale verzekeringsraad, d.d. 23 januari 1992 (Stcrt. 1992, 19) welke ingevolge artikel XLVII van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen gelden als het besluit van het LISV op grond van artikel 19, vijfde lid, van de Werkloosheidswet met dien verstande dat voor uitkering dient te worden gelezen: suppletie.

Lid 3

Wijzigingen in het in het eerste lid genoemde modelreglement onderscheidenlijk de in het tweede lid genoemde Regels, gelden, voor zover deze als uitvoeringsvoorschriften van de suppletieregeling zijn aangeduid, als wijzigingen van deze uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 3

Betrokkene is verplicht om met inachtneming van de nadere aanwijzingen van de uitvoeringsinstelling, het ontstaan van de ziekte als gevolg waarvan hij verhinderd is arbeid te verrichten, aan de uitvoeringsinstelling te melden, alsook zijn herstel daarvan.

Artikel 4

Het recht op suppletie van de betrokkene die gaat deelnemen aan een voor hem naar oordeel van de uitvoeringsinstelling noodzakelijke opleiding of scholing, blijft bestaan totdat die opleiding of scholing is beëindigd, indien:

de opleiding of scholing arbeidsmarktgericht is, deel uitmaakt van het re-integratieplan dat door de uitvoeringsinstelling in samenspraak met betrokkene is vastgesteld en naar aard en omvang niet meer omvat dan in het re-integratieplan is vastgesteld of

de opleiding of scholing arbeidsmarktgericht is en, wanneer er geen re-integratieplan is, zoals bedoeld in onderdeel a, de uitvoeringsinstelling daarvoor toestemming geeft.

Artikel 5

In afwijking van artikel 4 blijft het recht op suppletie van de betrokkene die gaat deelnemen aan een voor hem naar het oordeel van de uitvoeringsinstelling noodzakelijke opleiding of scholing, na afloop van de ingevolge de artikelen 11a:2, 11a:6 en 11a:7, onderscheidenlijk artikel 11a:17 van de suppletieregeling vastgestelde reguliere duur van de suppletie niet bestaan totdat die opleiding of scholing is beëindigd, indien:

tijdens de opleiding of scholing ter zake van die opleiding of scholing recht bestaat op een voorziening in de derving van de inkomsten;

de opleiding of scholing de strekking heeft om na afloop daarvan werkzaamheden bij een bepaalde onderneming of een bepaald bestuursorgaan te gaan verrichten;

de opleiding of scholing langer duurt dan een jaar;

tijdens de opleiding of scholing sprake is van het verrichten van productieve werkzaamheden.

Artikel 6

De betrokkene kan de in artikel 11a:15 van de suppletieregeling bedoelde onbeloonde activiteiten verrichten met behoud van suppletie, indien naar het oordeel van de uitvoeringsinstelling:

de betreffende activiteiten van de betrokkene geen bedrijfsmatig karakter hebben;

de betreffende activiteiten van de betrokkene in de gegeven situatie doorgaans niet door een betaalde kracht zullen of kunnen worden verricht; en

de instelling die of het bestuursorgaan dat de niet betaalde werkzaamheden organiseert, geen subsidie heeft of kan verkrijgen wat de loonkosten betreft.

Artikel 7

Lid 1

Deze voorschriften kunnen worden aangehaald als “uitvoeringsvoorschriften suppletieregeling”.

Lid 2

De in het eerste lid genoemde voorschriften treden in werking met ingang van 1 januari 2002.

Raamregeling telewerken

Inhoudsopgave

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

secretaris/directeur: het hoofd van het stafbureau beheer resp. de sector;

de ambtenaar: degene die vanwege de Veiligheidsregio is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn, alsmede hij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan;

telewerken: het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de dienst in de woning van de ambtenaar waarbij gebruik wordt gemaakt van informatie- en telecommunicatietechnologie;

woning: de gelegenheid waar de ambtenaar blijkens verklaringen uit de gemeentelijke basisadministratie woont.

Artikel 2

In deze regeling wordt verstaan onder betrokkene:

de ambtenaar die uit hoofde van zijn functie verplicht is om te telewerken;

de ambtenaar die op vrijwillige basis één of meer werkdagen per week telewerkt.

Artikel 3

nvt

Artikel 4

Lid 1

De ambtenaar die op vrijwillige basis een of meer dagen per week wil telewerken kan daartoe bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen.

Lid 2

Een aanvraag kan worden toegewezen indien het belang van de dienst daarbij is gebaat.

Artikel 5

Lid 1

Met betrokkene worden de afspraken over telewerken schriftelijk vastgelegd.

Lid 2

De afspraken, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op:

de eisen die voortvloeien uit het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;

de bereikbaarheid van betrokkene;

de wijze van terugkoppeling met de organisatie;

de te verrichten werkzaamheden;

de aan betrokkene te verlenen telewerkvoorzieningen;

de wijze waarop de telewerkvoorzieningen worden verleend;

de periode waarin betrokkene telewerkt;

het aantal dagen per week en de dagen waarop betrokkene telewerkt;

de wijze van en de gronden voor beëindiging van het telewerken;

de gevolgen die beëindiging van het telewerken heeft voor de verleende telewerkvoor-zieningen;

informatiebeveiliging;

privacyaspecten.

Artikel 6

De telewerkvoorzieningen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel e, kunnen zijn:

een computer en bijbehorende noodzakelijke apparatuur;

de inrichting van de werkruimte;

een fax;

een mobiele telefoon;

de aanleg van een extra telefoonlijn;

een volledige vergoeding van alle voor de dienst gemaakte telefoonkosten;

een volledige vergoeding van alle voor de dienst gemaakte internetkosten;

een vergoeding van de kosten voor gebruik privé-ruimte.

Artikel 7

Lid 1

De telewerkvoorzieningen, bedoeld in artikel 6, onderdelen a tot en met h, worden aan de betrokkene, als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, ter beschikking gesteld, verstrekt of vergoed voor zover deze voorzieningen voor betrokkene noodzakelijk zijn om te kunnen telewerken.

Lid 2

Indien voor het telewerken gebruik wordt gemaakt van een eigen computer kan aan betrokkene een onbelaste vergoeding van € 22,69 per maand worden verleend. Het bevoegd gezag kan deze vergoeding verlagen indien betrokkene van het bevoegd gezag een bijdrage in de aanschafkosten van de computer heeft ontvangen.

Lid 3

De vergoeding, als bedoeld in artikel 6, onderdeel h, bedraagt voor betrokkene, als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, € 60,-- bruto per maand.

Lid 4

Het in het derde lid genoemde bedrag wordt aangepast overeenkomstig een algemene wijziging van het salaris van het burgerlijk rijkspersoneel met ingang van de dag waarop de salariswijziging van kracht wordt.

Lid 5

Het bestuur kan ten aanzien van de vergoeding, bedoeld in het derde lid, afwijkende regels vaststellen.

Artikel 8

Lid 1

De telewerkvoorzieningen, bedoeld in artikel 6, onderdelen a tot en met g, kunnen door het bevoegd gezag aan de betrokkene, als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, ter beschikking worden gesteld, worden verstrekt of worden vergoed voor zover deze voorzieningen voor betrokkene noodzakelijk zijn om te kunnen telewerken.

Lid 2

Indien voor het telewerken gebruik wordt gemaakt van een eigen computer en bijbehorende noodzakelijke apparatuur kan aan betrokkene een onbelaste vergoeding worden verleend van € 22,69 per maand. Het bevoegd gezag kan deze vergoeding verlagen indien betrokkene van het bevoegd gezag een bijdrage in de aanschafkosten van de computer heeft ontvangen.

Artikel 9

Het Bestuur kan voor de uitvoering van deze regeling nadere regels vaststellen.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als Raamregeling Telewerken en treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

Raamregeling Telewerken

Inhoudsopgave

Algemeen

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

In een moderne rijksdienst waarin actief wordt ingespeeld op de mogelijkheden die de informatie- en communicatietechnologie biedt, zal telewerken in de zin van plaats- en tijdonafhankelijk werken een prominentere rol kunnen krijgen.

In dat kader is in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2000-2001 met de centrales van overheidspersoneel overeengekomen om een raamregeling telewerken te ontwikkelen. In deze regeling worden de rechtspositionele aspecten van telewerken geregeld. Daarbij zal in ieder geval worden ingegaan op de volgende elementen:

De begripsafbakening;

De wijze waarop afspraken tussen telewerker en werkgever worden gemaakt en vastgelegd. Het gaat daarbij onder andere om afspraken over de inrichting van de werkplek, de computerapparatuur, de data (telefoon, modem), de wijze van terugkoppeling met de organisatie (werkoverleg, werkafspraken, functioneringsgesprek, aantal telewerkdagen);

De vergoeding van de kosten die met de voorgaande punten samenhangen (inrichtingskosten, apparatuurkosten, dataverbindingskosten, kosten gebruik privé-ruimte);

De wijze waarop telewerken rijksdienstbreed kan worden ingevoerd en de wijze waarop daarover met de vertegenwoordigers van het personeel overleg gevoerd kan worden.

Het karakter van de nieuwe raamregeling staat los van de al of niet beleidsmatige wenselijkheid van de toepassing van telewerken in de rijksdienst. De afweging of de medewerker gaat telewerken dient door leidinggevende en medewerker zelf te kunnen worden gemaakt, rekening houdend met verschillende factoren. De regeling gaat dus niet over het wanneer en waarom van telewerken en zal de ruimte voor betrokkenen om afspraken over het toepassen van telewerken te maken niet onnodig beperken.

De regeling creëert wel meer duidelijkheid over de rechtspositionele aspecten van telewerken en neemt daarmee de beletselen weg tot het toepassen van deze werkvorm daar waar betrokkenen dit wenselijk achten, voor zover die beletselen gelegen zijn in onduidelijkheid over deze aspecten.

Telewerken betreft het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de dienst in of vanuit de woning van de ambtenaar. Het toepassen van deze werkvorm kan al of niet gebonden zijn aan de functie die wordt vervuld. Vereist het vervullen van de functie op zichzelf niet het hanteren van deze werkvorm dan vindt telewerken per definitie plaats op basis van vrijwilligheid van betrokkenen. Ook in kwantitatieve zin kent telewerken vele verschijningsvormen. Deze lopen uiteen van incidenteel een paar uur tot structureel één of meer of alle dagen thuiswerken.

Onder het werkingsbereik van de raamregeling telewerken worden de volgende hoofdvormen van telewerken gebracht:

de plaats van tewerkstelling is de woning van de werknemer; er wordt dus structureel in of vanuit de woning gewerkt waarbij het contact met de werkgever plaatsvindt door gebruik te maken van informatie- en telecommunicatietechnologie;

het op vrijwillige basis minimaal één hele werkdag per week thuis werken, waarbij het contact met de werkgever plaatsvindt door gebruik te maken van informatie –en telecommunicatietechnologie.

Het betreft hier twee heel verschillende situaties.

In het eerste geval hangt telewerken onlosmakelijk met de desbetreffende functie samen. Op de werkgever rust in dat geval de logische plicht om zijn werknemer in staat te stellen de functie uit te oefenen en deze op zijn kosten te voorzien van alle daartoe benodigde voorzieningen. In de raamregeling worden deze voorzieningen benoemd en voor zover relevant van normen voorzien. In het tweede geval wordt op basis van vrijwilligheid en vanwege het gezamenlijke belang van werkgever en werknemer een afspraak tot telewerken gemaakt. In deze situatie is telewerken geen recht, maar ook geen plicht. Dit heeft betekenis voor de inhoud van de raamregeling ten aanzien van deze vorm van telewerken. Zo ligt het niet in de rede om bijvoorbeeld in de sfeer van voorzieningen of vergoedingen dwingende voorschriften op te nemen. Het past meer om in de raamregeling slechts de mogelijkheden te schetsen waarvan de werkgever gebruik kan maken . In beide situaties is de omvang van de telewerkvoorzieningen niet gekoppeld aan de mogelijkheden die de belastingwetgeving biedt om telewerkvoorzieningen onbelast te verschaffen. Wel kan daarvan gebruik worden gemaakt.

Onderhavige regeling strekt er niet toe de werkvorm telewerken rijksbreed “in te voeren”. Afspraken over de invoering van telewerken kunnen beter op decentraal niveau worden gemaakt omdat op dat niveau het beste de afweging kan worden gemaakt of telewerken wenselijk en

mogelijk is. De regeling geeft aan betrokkenen die het gebruik van deze werkvorm overwegen wel een duidelijk kader ten aanzien van de (rechtspositionele) voorwaarden die daarbij in acht moeten worden genomen. Binnen dit kader kunnen op decentraal niveau nadere regels in overeenstemming met het DGO worden overeengekomen of nadere afspraken worden gemaakt in overleg met de ondernemings-raden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

De omschrijving van betrokkene in samenhang met de omschrijving van telewerken leidt ertoe dat onder het werkingsbereik van de raamregeling telewerken alleen de in het algemeen gedeelte genoemde twee hoofdvormen van telewerken vallen.

Artikel 4

De ambtenaar die wenst te gaan telewerken kan daartoe een aanvraag indienen. Het bevoegd gezag zal vervolgens de afweging moeten maken of de dienst daarbij wel gebaat is. Daarbij dient het bevoegd gezag in ieder geval rekening te houden met:

de financiële consequenties van telewerken voor de werkgever;

de effecten van telewerken op de kwaliteit en kwantiteit van het afgeleverde werk;

de invloed van telewerken op de motivatie van het personeel;

de invloed van telewerken op de continuïteit van de organisatie;

het gegeven of de functie zich leent voor telewerken;

de persoonskenmerken van betrokkene;

de thuissituatie van betrokkene;

privacy en beveiligingsaspecten.

Artikel 5

Met de betrokkene die vanuit de aard van zijn functie verplicht is om te gaan telewerken en met de betrokkene die op zijn verzoek is toegestaan om te telewerken, worden schriftelijk afspraken gemaakt die zien op de voorwaarden waaronder telewerken plaatsvindt. De afspraken over de eisen die voortvloeien uit de Arbo-wetgeving houden het volgende in. De werkgever heeft de plicht om te zorgen dat de werkplek van de telewerker aan de Arbo-eisen voldoet en dat de betrokken medewerker ook thuis werkt in overeenstemming met de daarvoor geldende Arbo-voorschriften. De werkgever kan daartoe niet continu direct toezicht houden op de telewerkplek. Goede voorlichting aan de medewerker is derhalve vereist. Daarnaast dient betrokkene uitdrukkelijk te verklaren dat de werkplek voldoet aan de Arbo-eisen en dat hij in overeenstemming met de geldende Arbo-voorschriften zijn werkzaamheden zal verrichten. Voorts dient betrokkene zich akkoord te verklaren met het feit dat controle van de werkplek door of namens de werkgever kan plaatsvinden mits die controle tijdig is aangekondigd.

De werkgever besteedt bij het formuleren van het algemeen Arbobeleid aandacht aan telewerken alsmede aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan. Het Arbobeleid is een onderwerp voor de medezeggenschap. Specifieke bepalingen voor thuiswerk -bijvoorbeeld op het punt van verstrekking van voorzieningen, registratie van relevante gegevens en de melding van ongevallen– zijn opgenomen in het Arbeidsomstandighedenbesluit (Stb 1997, 60). Daarnaast zien de afspraken op:

de telewerkvoorzieningen en de wijze waarop deze aan betrokkene worden verleend;

de concrete werkafspraken zoals: bereikbaarheid, de wijze van terugkoppeling met collega’s/leidinggevende, het aantal telewerkdagen per week, de te verrichten werkzaamheden;

de beëindiging van telewerken en de consequenties daarvan voor de aan betrokkene verleende telewerkvoorzieningen.

In het kader van de te maken schriftelijke afspraken dient voor de ambtenaar die vanwege zijn functie verplicht wordt tot telewerken met het volgende rekening te worden gehouden. Indien deze ambtenaar door bijzondere omstandigheden buiten zijn schuld tijdelijk niet thuis kan werken, kan dit geen reden voor ontslag vormen.

Artikel 6

In dit artikel worden de voorzieningen opgesomd die door het bevoegd gezag bij telewerken aan betrokkene kunnen worden verleend. De voorzieningen bestaan uit goederen (computer, inrichting werkkamer, fax, mobiele telefoon) en het geven van vergoedingen (telefoonkosten, internetkosten, kosten gebruik privé-ruimte). Het bevoegd gezag bepaalt of de voorzieningen worden verstrekt, ter beschikking gesteld of vergoed. Verstrekking van een telewerkvoorziening houdt in dat de voorziening eigendom wordt van de werknemer. Het ter beschikking stellen van een voorziening houdt in dat de voorziening in bruikleen aan de werknemer wordt gegeven en eigendom blijft van de werkgever. De vergoeding van de voorziening houdt in dat aan de werknemer een geldbedrag wordt gegeven voor de telewerkvoorziening. De belastingwetgeving maakt het mogelijk dat indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan telewerkvoorzieningen onbelast of tot een bepaalde maximumwaarde onbelast kunnen worden verstrekt, ter beschikking gesteld of vergoed. Bij de verlening van de telewerkvoorzieningen kan daarmee derhalve rekening worden gehouden.

Artikel 7

In het geval de aard van de functie per definitie met zich brengt dat de werkzaamheden in en /of vanuit de woning worden verricht en de woning is aangewezen als plaats van tewerkstelling dient de werkgever de werknemer in staat te stellen zijn werk in de woning te verrichten. Uitgangspunt in deze situatie is dat de werkgever daartoe alle noodzakelijk geachte telewerkvoorzieningen aan de medewerker verstrekt, ter beschikking stelt of vergoedt. Voorwaarde echter is dat de betrokkene de voorziening nodig heeft om te kunnen telewerken. Afhankelijk van de concrete invulling van het telewerken kan een bepaalde voorziening al dan niet noodzakelijk zijn. Dit zal vooral betrekking hebben op voorzieningen als een fax en een mobiele telefoon. In het tweede lid wordt geregeld dat aan betrokkene die reeds over een computer met bijbehorende noodzakelijke randapparatuur beschikt een onbelaste vergoeding van €22,69 (50 gulden) per maand kan worden gegeven, indien betrokkene voor het telewerken gebruik maakt van de eigen computer. Deze mogelijkheid vloeit voort uit de in 1994 met de Belastingdienst (Grote ondernemingen Den Haag) gemaakte afspraken in het kader van telewerken bij de rijksdienst. Deze afspraken zijn neergelegd in de bijlage behorende bij de circulaire AD94/U364 van 22 maart 1994 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het gaat daarbij om afschrijvings- en onderhoudskosten, waarbij inbegrepen verzekeringskosten (brand en inbraak) alsmede elektriciteitskosten van de apparatuur (niet van de verlichting in de werkkamer) en de voorwaarden waaronder een onbelaste vergoeding kan worden verstrekt. Een verlaging van dit bedrag is mogelijk in de gevallen dat betrokkene in het kader van pc-privé project reeds een subsidie van de werkgever heeft ontvangen voor de aanschaf van een computer.

In de regel zal de werkgever de benodigde apparatuur ter beschikking stellen, zodat het verlenen van een dergelijke tegemoetkoming in de praktijk eerder uitzondering dan regel zal zijn In het derde lid wordt geregeld dat betrokkene een redelijke vergoeding ontvangt voor de verplichting om een ruimte in zijn huis ter beschikking te stellen en in te richten als werkruimte. De vergoeding daarvoor bedraagt €60 (f 132,22) bruto per maand. De vergoeding wordt geïndexeerd met de algemene salarisontwikkeling in de sector Rijk.

Het vijfde lid geeft de minister de mogelijkheid om in overeenstemming met het Departementaal Georganiseerd Overleg van de hoogte van de normvergoeding af te wijken. Zo kan in de situatie dat partijen dit redelijk achten de vergoeding naar beneden of boven worden bijgesteld. Zo kan bijvoorbeeld worden overeengekomen dat bij de vaststelling van de vergoeding rekening wordt gehouden met het gemiddeld aantal uren dat betrokkene in de telewerkruimte doorbrengt voor het verrichten van werkzaamheden. Daarnaast kan ook worden overeengekomen dat bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding rekening wordt gehouden met het feitelijk aantal vierkante meters die benodigd zijn om te kunnen telewerken. De Rijksgebouwendienst hanteert als norm voor de oppervlakte van een kantoorwerkplek 8 m2.

Artikel 8

Dit artikel heeft betrekking op de situatie dat betrokkene en bevoegd gezag op vrijwillige basis afspreken dat betrokkene een of meer dagen per week gaat telewerken. In die situatie kan het bevoegd gezag aan betrokkene telewerkvoorzieningen verlenen. Het bevoegd gezag is niet verplicht om telewerkvoorzieningen te verschaffen; betrokkene en bevoegd gezag dienen daar nadere afspraken over te maken. Zo kunnen betrokkene en het bevoegd gezag ook afspreken dat betrokkene zelf voor de telewerkvoorzieningen zorgdraagt.

Voordat tot verlening van de telewerkvoorzieningen kan worden overgegaan dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan. Betrokkene heeft de voorziening nodig om te kunnen telewerken. Afhankelijk van de concrete invulling van het telewerken kan een bepaalde voorziening al dan niet noodzakelijk zijn. Dit zal vooral betrekking hebben op voorzieningen als een fax en een mobiele telefoon, internetkosten, aanleg extra telefoonlijn. Verder zal de betrokkene die reeds beschikt over een ingerichte telewerkruimte die voldoet aan de Arbo-normen niet in aanmerking komen voor de inrichting van de werkkamer op kosten van de werkgever. In het tweede lid wordt geregeld dat aan betrokkene die reeds over een personal computer met bijbehorende randapparatuur beschikt een onbelaste vergoeding van € 22,69 (50 gulden) per maand kan worden gegeven, indien de eigen computer voor het telewerken wordt gebruikt.

Deze mogelijkheid vloeit voort uit de in 1994 met de Belastingdienst (Grote ondernemingen Den Haag) gemaakte afspraken in het kader van telewerken bij de rijksdienst. Deze afspraken zijn neergelegd in de bijlage behorende bij de circulaire AD94/U364 van 22 maart 1994 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het gaat daarbij om afschrijvings- en onderhoudskosten, waarbij inbegrepen verzekeringskosten (brand en inbraak) alsmede elektriciteitskosten van de apparatuur (niet van de verlichting in de werkkamer).

Een verlaging van dit bedrag is mogelijk in de gevallen dat betrokkene in het kader van pc-privéproject een subsidie van de werkgever heeft ontvangen voor de aanschaf van een computer. In de regel zal de werkgever de benodigde apparatuur ter beschikking stellen, zodat het verlenen van een dergelijke tegemoetkoming in de praktijk eerder uitzondering dan regel zal zijn.

Artikel 9

Dit artikel bepaalt dat voor de uitvoering van deze regeling door onze minister nadere regels kunnen worden vastgesteld. Deze regels zullen in overeenstemming met het DGO moeten worden vastgesteld. Zo kunnen regels worden vastgesteld over de situaties en de voorwaarden waaronder tot beëindiging van de telewerkovereenkomst wordt overgegaan. Daarbij kan onder andere worden gedacht aan de volgende situaties: ontslag, langdurige ziekte, verandering van functie, een werkplek die niet meer voldoet aan de voorschriften van de Arbo-wet.

Daarnaast kunnen regels worden gesteld over de consequenties die deze beëindiging heeft voor de verstrekte, ter beschikking gestelde of reeds vergoede telewerkvoorzieningen. Zo kan worden bepaald dat bij de beëindiging van de schriftelijke afspraken om te telewerken de ter beschikking gestelde telewerkvoorzieningen aan het bevoegd gezag moeten worden overgedragen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Bijlage artikelen 1 tot en met 8 van het Model uitkeringsreglement Werkloosheidswet.

Inhoudsopgave

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 1

In dit reglement wordt verstaan onder:

bedrijfsvereniging: de Bedrijfsvereniging USZO, gevestigd te Heerlen;

bestuur: het bestuur van de onder a genoemde bedrijfsvereniging;

Werkloosheidswet: Wet tot verzekering van werknemers tegen geldelijke gevolgen van werkloosheid (Stb. 1987, 93);

werknemer: de werknemer in de zin van de Werkloosheidswet;

werkgever: de werkgever in de zin van de Werkloosheidswet;

uitkering: de uitkering in de zin van hoofdstuk II van de Werkloosheidswet;

Arbeidsvoorzieningsorganisatie: de instelling, bedoeld in artikel 2 van de Arbeidsvoorzieningswet (Stb. l990, 402).

Artikel 2

Lid 1

Een werknemer die werkloos wordt is verplicht daarvan uiterlijk op de eerste werkdag volgend op de eerste dag van werkloosheid aangifte te doen op de door het bestuur daarvoor aangewezen adressen.

Lid 2

Het bestuur zorgt ervoor dat de adressen waar de aangifte moet worden gedaan aan werkgevers en werknemers bekend kunnen zijn.

Artikel 3

Lid 1

Een werknemer die werkloos wordt is verplicht binnen een week na het intreden van zijn werkloosheid een schriftelijke aanvraag om uitkering in te dienen door middel van een door het bestuur beschikbaar gesteld formulier waarop de voor het beoordelen van de aanvraag door het bestuur gewenste gegevens zijn vermeld en dat door de werknemer is ondertekend.

Lid 2

Het in het vorige lid bedoelde formulier bevat of is vergezeld van een bewijs van inschrijving van de werknemer als werkzoekende bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie voor zover de inschrijving krachtens artikel 26, eerste lid onder d, van de Werkloosheidswet voor het geldend maken van het recht op uitkering vereist is.

Artikel 4

Lid 1

Door of namens het bestuur wordt een onderzoek ingesteld naar de juistheid en volledigheid van de gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid.

Lid 2

In afwijking van het eerste lid is de werknemer verplicht desgevraagd zorg te dragen voor een door of namens de werkgever, bij wie hij in de periode van twaalf maanden onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van zijn werkloosheid werkzaam was, of, indien hij in deze periode bij meerdere werkgevers werkzaam was, door ieder van die werkgevers ondertekende verklaring, waarin deze de juistheid van de gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor zover hij deze kan beoordelen, bevestigt.

Artikel 5

Lid 1

Tijdens de duur van de uitkering is de werknemer verplicht aan het bestuur of een door het bestuur aangewezen adres onverwijld mededeling te doen van:

het tijdstip van de aanvang van al dan niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden of de uitbreiding van door hem reeds verrichte zodanige werkzaamheden, ook indien het in het laatst bedoelde geval werkzaamheden betreft die reeds werden verricht voordat de werkzaamheden bij de laatste werkgever werden beëindigd;

alle overige feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.

Lid 2

Tenminste voor elke betaling van uitkering verstrekt de werknemer tegen een door het bestuur aan te geven tijdstip op een door hem ondertekend formulier, dat door het bestuur beschikbaar wordt gesteld, een opgave betreffende:

de werkzaamheden die door hem zijn verricht gedurende de periode waarover door hem aanspraak op uitkering wordt gemaakt;

de inkomsten die door hem al dan niet uit bedoelde werkzaamheden, over die periode zijn genoten.

Lid 3

Het formulier, bedoeld in het tweede lid, bevat de verklaring, dat de opgave naar waarheid is verstrekt en dat niets is verzwegen dat van invloed kan zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.

Artikel 6

Lid 1

De werknemer, ten aanzien van wie aangifte van werkloosheid is gedaan, is verplicht:

controle door personen, die daarmee of namens het bestuur zijn belast en die zich met een daartoe strekkende machtiging kunnen legitimeren, mogelijk te maken. Daartoe dient hij hetzij op zijn woon- of verblijfplaats bereikbaar te zijn, dan wel er zorg voor te dragen, dat de met controle belaste personen kunnen vernemen waar hij wel bereikbaar is;

van een wijziging in zijn woon- of verblijfplaats of adres onverwijld aan het bestuur kennis te geven.

Lid 2

Indien daartoe naar het oordeel van het bestuur aanleiding bestaat, kan het een werknemer, ten aanzien van wie aangifte van werkloosheid is gedaan, de verplichting opleggen:

zich dagelijks een of meermalen op een bepaalde plaats aan te melden en daarbij een controlelijst te tekenen, met dien verstande, dat het tijdstip der aanmelding voor de verschillende dagen van een kalenderweek zoveel mogelijk verschillend wordt vastgesteld;

op door of het namens het bestuur aan te wijzen uren thuis te zijn en de door of namens het bestuur aangewezen personen gelegenheid te geven tot controle;

voor het geval hij zijn woning of zijn woon- of verblijfplaats verlaat, zorg te dragen, dat aan zijn huisgenoten bekend is, waar hij zich bevindt;

zich aan andere door het bestuur vast te stellen controlemaatregelen te onderwerpen en daaraan zijn medewerking te verlenen.

Artikel 7

De werknemer, ten aanzien van wie aangifte van werkloosheid is gedaan, is, ook nadat hij uitkering ontvangen heeft, verplicht te voldoen aan een verzoek van het bestuur of een daartoe schriftelijk door of vanwege het bestuur gemachtigd persoon om ten behoeve van de uitvoering der Werkloosheidswet:

op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

mondeling of schriftelijk en in het laatste geval binnen een schriftelijk gestelde termijn inlichtingen te geven ten opzicht van hemzelf of van hem, in wiens dienst hij werkt of gewerkt heeft,

inzage te verlenen in boeken, bescheiden en andere stukken, voor zover deze betekenis kunnen hebben voor het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering of het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.

Artikel 8

Lid 1

De werknemer, ten aanzien van wie aangifte van werkloosheid is gedaan en die voornemens is tijdens de duur van de uitkering met vakantie te gaan, is verplicht zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vier weken voor de aanvang van die vakantie aan het bestuur mededeling te doen van de voorgenomen duur van de vakantie en van de periode waarin deze zal plaatsvinden.

Lid 2

Het bestuur kan beslissen dat de werknemer, gelet op zijn kansen op de arbeidsmarkt in de periode van de voorgenomen vakantie, in die periode geen vakantie dan wel geen vakantie van de voorgenomen duur mag genieten. De werknemer wordt van deze beslissing uiterlijk binnen drie weken na de in het eerste lid bedoelde mededeling schriftelijk in kennis gesteld. Indien hij deze beslissing binnen de gestelde termijn heeft ontvangen, is het de werknemer niet toegestaan met vakantie te gaan dan wel een vakantie van de voorgenomen duur te genieten.

Lid 3

De werknemer is verplicht de periode van de voorgenomen vakantie dan wel de periode van vakantie waarvoor hem met toepassing van het tweede lid toestemming is verleend, niet te overschrijden.

Regeling uitwisseling arbeidsvoorwaarden vakbondscontributie

Inhoudsopgave

Artikel 1 Karakter van de regeling

Artikel 2 Vakbondscontributie

Artikel 3 Voorwaarden voor belastingvrije vergoeding van de vakbondscontributie

Artikel 4 Bronnen

Artikel 5 Procedure

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 1 Karakter van de regeling

Deze regeling maakt de inzet mogelijk van bestanddelen van het brutoloon voor de betaling van vakbondscontributie.

Artikel 2 Vakbondscontributie

De volledige contributie over het betreffende kalenderjaar komt voor deze regeling in aanmerking.

Artikel 3 Voorwaarden voor belastingvrije vergoeding van de vakbondscontributie

Lid 1

Deze regeling is van toepassing op de werkne(e)m(st)er in dienst van de Veiligheidsregio Limburg-Noord:

met een vaste ambtelijke aanstelling of diegene die binnen een jaar in vaste dienst van de Veiligheidsregio zal komen en

die is aangesloten bij een van de centrales welke zijn toegelaten tot het centraal overleg met het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Lid 2

Onder toegelaten organisaties zoals bedoeld in het vorige lid, worden verstaan de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP), de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOP), de Centrale van Middelbare en Hogere functionarissen (CMHF) bij de overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen dan wel een van de bij deze centrales aangesloten bonden en de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband (LAD).

Lid 3

Een aanvraag kan, per betaald contributiebedrag, slechts eenmaal worden ingediend.

Lid 4

De werknemer is verantwoordelijk voor de gevolgen van een foutieve opgave.

Artikel 4 Bronnen

Voor de betaling van de vakbondscontributie in het betreffende kalenderjaar kunnen de volgende bronnen zoals bedoeld in artikel 4a:3 van CAR-UWO worden ingezet:

de bezoldiging zoals bedoeld in artikel 3:1 van CAR-UWO;

de eindejaarsuitkering zoals bedoeld in artikel 3:6 van CAR-UWO

de vakantietoelage zoals bedoeld in artikel 6:3 van CAR-UWO;

de vergoeding voor vakantie-uren zoals gedefinieerd in artikel 4a:1, lid 5 van de CAR-UWO.

Artikel 5 Procedure

Lid 1

De werkne(e)m(st)er moet vóór de eerste van de maand voorafgaand aan de maand waarin de eindejaarsuitkering wordt betaald aan de werkgever kenbaar maken, dat hij/zij van deze regeling uitwisseling arbeidsvoorwaarden vakbondscontributie gebruik wil maken.

Lid 2

Daartoe levert de werkne(e)m(st)er een volledig ingevuld aanvraagformulier en betalingsbewijs in bij de werkgever.

Lid 3

De werkne(e)m(st)er geeft aan welke bron/bronnen gebruikt worden.

Artikel 6

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd in gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet een voorziening te treffen.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2006.

Regeling uitwisseling arbeidsvoorwaardentegemoetkoming woon-werkverkeer

Inhoudsopgave

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 4a Lokale uitwerking arbeidsvoorwaarden Veiligheidsregio Limburg-Noord (onderdeel uitwisseling arbeidsvoorwaarden)

Artikel 1

Lid 1

Ambtenaren in dienst van de Veiligheidsregio Limburg-Noord kunnen aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten voor het regelmatig reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling.

Lid 2

Deze aanspraak is alleen mogelijk indien de ambtenaar gebruik maakt van het uitwisselen van arbeidsvoorwaarden, op grond van artikel 4a:3 van de CAR/UWO.

Artikel 2

Er is sprake van doorgaans heen en weer reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling indien: de ambtenaar de arbeidsplaats op jaarbasis tenminste 36 weken (70% van 52 weken) bezoekt. Voor een werknemer die deeltijd werkt of een aantal dagen per week naar een vaste arbeidsplaats reist, wordt deze regeling naar evenredigheid toegepast. Als een werknemer in deeltijd bijvoorbeeld doorgaans drie dagen per week naar een vaste arbeidsplaats reist, dient de uitkomst van de berekening met de factor 0,6 (3/5) te worden vermenigvuldigd.

Artikel 3

Voor de bepaling van de enkele reisafstand geldt de kortste afstand tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling.

Artikel 4

Voor de bepaling van een vaste vrije vergoeding per maand wordt uitgegaan van de volgende factoren:

Aantal reguliere werkdagen per jaar: 260

Gemiddeld aantal dagen in verband met kortstondige afwezigheid (vakantie, verlof en ziekte): 54

De toegestane vrije vaste vergoeding voor reiskosten is dan op jaarbasis (260-54) x totale reisafstand x € 0,18.

De toegestane vaste vrije vergoeding per maand is het bedrag op jaarbasis gedeeld door 12.

Artikel 5

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd in gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet een voorziening te treffen.

Artikel 6

Lid 1

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2005 onder voorbehoud van wijziging van wet, beleid van de staatssecretaris en/of jurisprudentie.

Lid 2

Deze regeling is van toepassing tot het moment waarop de wet, beleid van de staatssecretaris, jurisprudentie en/of fiscale regels in het algemeen wijzigen. Medewerkers worden alsdan op geen enkele wijze gecompenseerd in eventuele nadelige financiële effecten in relatie tot het van kracht zijn van deze regeling.

Vakantieregeling

Inhoudsopgave

Artikel 1 Belanghebbende

Artikel 2 Vakantieduur

Artikel 3 Splitsing van vakantie

Artikel 4 Verhoging vakantie door leeftijd

Artikel 5 Vervallen

Artikel 6

Artikel 7 Overgangsbepaling

Artikel 8 Inwerkingtreding

Artikel 1 Belanghebbende

Deze regeling is van toepassing op de ambtenaar in de zin van deel I en op de werknemer in dienst op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, zoals bedoeld in artikel 2:5:6, derde lid, van deel I.

Artikel 2 Vakantieduur

Lid 1

De duur van de jaarlijkse vakantie van de belanghebbende, bedoeld in artikel 1, wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel, die is afgestemd op de indeling in de salarisschalen volgens de bezoldigingsregeling:

in de salarisschalen 1 t/m 9: 158,4 uren

in de salarisschalen 10 en hoger: 165,6 uren.

Lid 2

De duur van de vakantie van een belanghebbende bedoeld in het eerste lid, met een formele arbeidsduur van minder dan 36 uren per week, wordt naar evenredigheid verminderd.

Artikel 3 Splitsing van vakantie

Onverminderd het bepaalde in artikel 6:2:2, eerste lid, van deel I, kunnen de vakantieuren gesplitst worden opgenomen.

Artikel 4 Verhoging vakantie door leeftijd

De duur van de vakantie, als bedoeld in artikel 2, wordt voor de ambtenaar die vanaf 1 april 1997 in dienst is getreden van het Gewest Midden-Limburg of het Gewest Noord-Limburg en vanaf 1 januari 2002 in dienst treedt van de Regio Noord- en Midden Limburg verhoogd met:

7,2 uur te beginnen met het kalenderjaar waarin de belanghebbende, bedoeld in artikel 1, de leeftijd van 35 jaar bereikt;

14,4 uur te beginnen met het kalenderjaar waarin de belanghebbende, bedoeld in artikel 1, de leeftijd van 40 jaar bereikt;

21,6 uur te beginnen met het kalenderjaar waarin de belanghebbende, bedoeld in artikel 1, de leeftijd van 45 jaar bereikt;

28,8 uur te beginnen met het kalenderjaar waarin de belanghebbende, bedoeld in artikel 1, de leeftijd van 50 jaar bereikt.

Voor deeltijders geldt voornoemde verhoging van de duur van de vakantie naar rato van de betrekkingsomvang.

Artikel 5 Vervallen

(vervallen)

Artikel 6

Lid 1

Mede ter bescherming van het welzijn van de medewerker is het een groot goed om ernaar te streven om het jaarlijks toegekende verlof ook op te nemen in het jaar waarin het ontstaan is.

Lid 2

Maximaal 72 vakantie-uren (deeltijders naar rato) kunnen worden overgeschreven naar het volgende kalenderjaar. Heeft de ambtenaar aan het einde van het kalenderjaar meer dan 72 vakantie-uren niet opgenomen, dan kan hij het Dagelijks Bestuur met redenen omkleed verzoeken deze niet opgenomen vankantie-uren over te mogen schrijven naar het volgende kalenderjaar. Het Dagelijks Bestuur kan bij inwilliging van dit verzoek hier voorwaarden aan verbinden.

Lid 3

Er kunnen met individuele medewerkers c.q. groepen medewerkers afspraken gemaakt worden over extra vakantie-uren.

Artikel 7 Overgangsbepaling

Lid 1

De belanghebbende, bedoeld in artikel 1, die met ingang van inwerkingtreding van deze regeling in dienst treedt van de Veiligheidsregio én voor 1 april 1997 reeds in dienst was van het Gewest Midden- Limburg of het Gewest Noord- Limburg heeft, in afwijking van het bepaalde in artikel 4, aanspraak op de hierna vermelde verhoging van de vakantieduur;

7,2 uur te beginnen met het kalenderjaar waarin de leeftijd van 30 jaar wordt bereikt;

14,4 uur, te beginnen met het kalenderjaar waarin de leeftijd van 35 jaar wordt bereikt of 15 jaar in overheidsdienst is doorgebracht;

28,8 uur, te beginnen met het kalenderjaar waarin de leeftijd van 45 jaar wordt bereikt of 25 jaar in overheidsdienst is doorgebracht;

43,2 uur, te beginnen met het kalenderjaar waarin de leeftijd van 55 jaar wordt bereikt of 35 jaar in overheidsdienst is doorgebracht;

Lid 2

Voor de vaststelling van de overheidsdienst, bedoeld in het eerste lid, wordt in aanmerking genomen de overheidsdienst, als bedoeld in artikel 3:5:1 van deel I.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze regeling kan worden aangehaald als “vakantieregeling” en treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

Regeling vergoeding van schade bij gebruik eigen motorvoertuig

Inhoudsopgave

Artikel 1 Algemene voorwaarden

Artikel 2 Afhandeling verzoek

Artikel 3

Artikel 1 Algemene voorwaarden

Om voor een vergoeding als bedoeld in artikel 15:1:23, lid 2, van deel I, in aanmerking te komen is vereist dat de ambtenaar toestemming van het Dagelijks Bestuur nodig heeft voor het gebruik van een eigen motorvoertuig voor de dienst. Het Dagelijks Bestuur heeft aan de toestemming de volgende algemene voorwaarden gesteld tot het gebruik van eigen motorrijtuigen voor dienstreizen:

een motorrijtuig dat niet ouder is dan vijf jaar, dient WA + casco (= ”all risks” ) verzekerd te zijn;

een motorrijtuig dat op het moment van de schade een dagwaarde heeft van € 4545,- of meer, dient WA + casco (= ” all risks” ) verzekerd te zijn. Praktijkvragen:

Geeft het Dagelijks Bestuur c.q. de sectordirecteur ook toestemming voor dienstreizen met een auto die ouder is dan vijf jaar en komt dan de ambtenaar in voorkomend geval voor schadevergoeding in aanmerking??Ja, ook voor oudere auto’s wordt toestemming verleend om dienstreizen te maken, ook als die alleen WA verzekerd zijn. In voorkomend geval zal de betrokken medewerker voor schadevergoeding door de Veiligheidsregio Limburg-Noord in aanmerking komen.

Als een dienstreis gemaakt wordt met een auto die nog geen vijf jaar oud is en die alleen WA verzekerd is, komt de medewerker dan in voorkomend geval voor schadevergoeding in aanmerking??Nee, de medewerker die zijn nieuwe auto alleen WA verzekert, voldoet niet aan de gestelde voorwaarden en dient het bewust gekozen risico zelf te dragen.

LET OP: de sectordirecteur zal niet elke keer als toestemming wordt verleend voor het gebruik van de eigen auto voor de dienst bij de medewerker informeren of de auto afdoende verzekerd is! Pas als een schade wordt gemeld, zal worden nagegaan of aan de voorwaarden is voldaan.

Artikel 2 Afhandeling verzoek

Voor de afhandeling van een schademelding heeft het Dagelijks Bestuur de volgende regels vastgesteld:

De medewerker dient in eerste instantie na te gaan of een eventuele tegenpartij de veroorzaker van de schade is. Zo ja, dan dient deze aansprakelijk te worden gesteld en vergoedt de Veiligheidsregio de schade niet.

Indien het motorrijtuig WA + casco verzekerd is, vergoedt de Veiligheidsregio óf de geleden schade, óf het verlies van no claim, zulks naar keuze van de Veiligheidsregio (in het algemeen zal het laagste bedrag vergoed worden).

Een gemotiveerd verzoek om voor vergoeding in aanmerking te komen dient binnen een week na het ontstaan van de schade via het afdelingshoofd te worden ingediend bij de sectordirecteur. Deze zal beoordelen of de claim terecht is en zo ja, vervolgens zorg dragen voor doorgeleiding naar de afdeling financiën van het Stafbureau Beheer, alwaar de claim wordt afgehandeld.

Artikel 3

Deze regeling kan worden aangehaald als “richtlijnen vergoeding van schade bij gebruik eigen auto”; ze gaat in per 1 januari 2002.

Beleidsregels verlof

Inhoudsopgave

  • 1.

    Inleiding

  • 2.

    Algemene informatie

  • 3.

    Principedata

  • 4.

    Normaal verlof

  • 5.

    Voorkeursverlof

  • 6.

    Verlof op voorhand

  • 7.

    Vakantieverlof

  • 8.

    Extra verlof

  • 9.

    Ruilingen

  • 10.

    Aanvulregeling

  • 11.

    Buitengewoon verlof

  • 12.

    Studie- en examenverlof

  • 13.

    Zwangerschaps- en ouderschapsverlof

  • 14.

    Overuren

  • 15.

    Dienstruilingen bij sportactiviteiten

  • 16.

    Flexibele uren

  • 17.

    Bereikbaarheidsdienst

  • 18.

    Aanpassingen aan deze beleidsregels

Versiedatum: 1 januari 2011

Deze beleidsregels hebben als doel duidelijkheid te bieden ten aanzien van verlof voor al het repressieve beroepspersoneel in 24-uurdienst en dagdienst om interpretatieverschillen tussen ploegen en individuele functionarissen te voorkomen. Deze intern werkende beleidsregels vindt zijn basis in, en behelst een uitwerking op, het onderdeel verlof van de hoofdstukken 6 en 18a van de AGV (Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Venlo). Deze interne beleidsregels horen bij het 24-uursrooster zoals dat op 15 maart 2010 is besproken binnen het BMT van Brandweer Venlo en waar de OC van Brandweer Venlo op 30 maart 2010 mee instemt.

1. Inleiding

De verlofregelingen voor personeel in dienst bij brandweer Venlo staan vermeld in de Arbeidsvoorwaardenregeling Gemeente Venlo (hoofdstuk 6 en 18a). De werkafspraken die verwoord staan in deze specifieke beleidsregels zijn bedoeld voor het repressieve beroepspersoneel in 24-uurdienst en dagdienst. Het is aanvullend op de rechtspositieregeling en heeft als doel om op een heldere en objectieve wijze verlof toe te kunnen kennen. De rechtspositieregeling blijft echter maatgevend bij onduidelijkheden.

2. Algemene informatie

Het verlof wordt één dienst, van de betreffende ploeg, vooraf toegekend. Deze toekenning betreft aanvragen voor vaste bloktijden (zie paragraaf 4).lndien er meer aanvragen zijn dan er verlof kan worden toegewezen, vindt eerst de verdeling van voorkeur- en extraverlof plaats, en dan de loting waarbij geen onderscheid gemaakt wordt in prioriteit tussen de verschillende bloktijden. Indien de verlofaanvraag minder dan een kwart bloktijd (losse uren) betreft, wordt dit verlof pas op de dag waarop de verlofaanvraag betrekking heeft, door de ploegcommandant toegewezen. In het voorkomend geval er iemand wegens dienstbelang in opleiding is, geldt er een verlofbeperking voor de losse uren.

Het aan te vragen verlof dient uiterlijk één dienst vóór de betreffende verlofdag voor 09.00 uur via een "Verlofbriefje" aangemeld te zijn bij de leidinggevende van de eigen ploeg. Op de verlofaanvraag kan men zelf prioriteiten aangeven wat betreft de gewenste bloktijden. Indien hiervan geen gebruik gemaakt wordt, geldt alleen de aangevraagde verlofduur. Het toekennen van verlof op een verlofaanvraag die na bovengenoemde tijden wordt ingediend is alleen mogelijk indien voldoende personeel in dienst is. Verlof wordt uitsluitend toegewezen indien de dienst dit toelaat. Indien de dienst het noodzakelijk acht is het mogelijk dat al het toegekende verlof, wordt ingetrokken. Dit ter beoordeling van het hoofd afdeling repressie en nazorg. Tijdens verlof kan men nooit in dienst komen om aan te vullen op basis van overwerk. Uitzondering hierop betreft het opkomen bij korpsalarm, groeps- en/of duikalarm brandweer Venlo. Deze uren worden bijgeschreven op de verlofkaart. De toelage wordt verrekend zoals vastgesteld in hoofdstuk 3 van het AGV. Door de ploegcommandant wordt het verlofadvies opgesteld dat op de dag van toekenning voor 10.30 uur wordt bekend gemaakt. Over de tijdstippen dat het vakantieverlof en het verlof op voorhand moet worden aangevraagd wordt iedereen schriftelijk geïnformeerd (zie principedata). De verlofaanvrager moet bij voorkeursverlof de postcommandant beroeps voldoende informeren. Zie paragraaf 5.

Indien een medewerker voorhandverlof aanvraagt vanwege een meerdaagse reis, vermeldt de medewerker de periode op de verlofaanvraag. Na goedkeur van het voorhandverlof, wordt deze periode gemarkeerd in het rooster zodat de medewerker op die dagen niet ingeroosterd kan worden.

Onder kernfeestdagen voor medewerkers in 24-uursdienst worden verstaan: 1 januari en 25, 26 december. Onder "als weekeinde tellende dag" worden in deze beleidsregels verstaan: maandag en dinsdag tijdens Carnaval, 2e Paasdag, Koninginnedag, Bevrijdingsdag, Hemelvaartsdag en 2e Pinksterdag.

3. Principedata

In verband met het opstellen van het jaarrooster en het toekennen van bijzondere verlofaanvragen gelden de navolgende principedata:

Vóór 1 oktober vóór het betreffende jaar:basisrooster is bekend
Vóór 1 november vóór het betreffende jaar:indienen voorhandverlofdagen indienen verzoek vakantieverschuivingen
Vóór 1 december vóór het betreffende jaar:bekendmaken van het toegekende voorhandverlof
Vóór 1 december van het betreffende jaar:bekendmaken concept vakantierooster
Vóór 1 februari van het betreffende jaar:definitief rooster is bekend

4. Normaal verlof

Voor alle manschappen en bevelvoerders geldt dat bij meer verlofaanvragen dan dat er verlof kan worden uitgegeven, hierom geloot zal worden.

De ploegcommandant, in de ploeg zonder (onder)brandmeester, heeft de mogelijkheid van verlof door het invallen van een bevelvoerder uit de dagdienst.

De bevelvoerder op de wisselstoel coördinator repressie stemt zijn verlof af met de postcommandant beroeps.

Voor duikers, duikploegleiders en assistent duikers geldt dat ze kunnen meedingen naar verlof. Als na het uitgeven van het verlof blijkt dat er minder dan 2 parate duikers, 1 duikploegleider en 1 assistent duiker in dienst zijn, zal dit aantal door "vrije" duikers, duikploegleider(s) en assistent duikers aan de hand van de zogenaamde bellijst worden aangevuld op basis van urencompensatie. De extra bezetting die hiermee verkregen wordt, kan zo nodig aan niet-duiker(s), niet-duikploegleiders en niet-assistent duikers voor verlof worden uitgegeven.

De verloftijden zijn in vaste bloktijden ingedeeld. Het verlof in uren dat hiervoor wordt afgeschreven zijn de daadwerkelijke uren: Bloktijden:Bloktijden dagdienst:

Verlof van 08.00 tot 08.00 uur: een hele bloktijd24 uren
Verlof van 08.00 tot 17.00 uur: een halve bloktijd9 uren
Verlof van 17.00 tot 08.00 uur: een halve bloktijd15 uren
Verlof van 08.00 tot 13.00 uur: een kwart bloktijd5 uren
Verlof van 13.00 tot 17.00 uur: een kwart bloktijd4 uren
Verlof van 17.00 tot 23.00 uur: een kwart bloktijd6 uren
Verlof van 08.00 tot 17.00 uur: een hele bloktijd8 uren
Verlof van 08.00 tot 12.00 uur: een halve bloktijd4 uren
Verlof van 13.00 tot 17.00 uur: een halve bloktijd4 uren

Maximaal (72 x 1,333) = 95 uur (afgerond) van het verlof in 2011 mag worden meegenomen naar het volgende jaar. Het overige niet opgenomen verlof vervalt, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld ziekte). De teamleider repressie bepaalt of extra verlofuren mogen worden meegenomen.

Voor manschappen en/of bevelvoerder(s) die ingeroosterd zijn voor flexibele uren geldt mogelijk een verlofbeperking. In bijlage 1 is deze verlofbeperking vermeld. Verlof kan dan enkel genoten worden indien de dienst dit toelaat of door een ruiling welke voldoet aan de criteria zoals deze omschreven staan in hoofdstuk 9.

Indien het verlof in zijn totaliteit genoten is, dient er met de hoofd afdeling repressie en nazorg en P&O een regeling te worden getroffen betreffende het toekennen van vervolgverlof.

Het personeel dat volgens het repressieve basisrooster is ingedeeld voor dagdienst (inbegrepen Jack en Pierre), en van 12.00 tot 13.00 uur de continudienst waarneemt, krijgt dit uur bijgeschreven op de verlofkaart.

5. Voorkeursverlof

Voorkeursverlof moet men 2 weken vooraf aanvragen. Verlof met voorkeur gaat van het normale verlofsaldo af. In de hierna genoemde gevallen .wordt in principe verlof gegeven met voorkeur. De bloktijden die worden aangegeven zijn maximumtijden. Men mag ook minder verlof opnemen.

Bij ondertrouw en/of huwelijk en geregistreerd partnerschap van uzelf, totaal 2 hele bloktijden verlof met voorkeur. Dit verlof op te nemen aansluitend op bovengenoemde gebeurtenis.

Bij huwelijk van bloed- of aanverwanten tot en met de 2e graad 1 hele bloktijd.

Bij 25-, 35-, 40- of 50-jarig ambtsjubileum of 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksjubileum van uw ouders, pleeg- of schoonouders, 1 hele bloktijd.

Bij 25- 35- of 40-jarig ambtsjubileum van uw partner en bij uw 25- en 40-jarig huwelijksjubileum, 1 hele bloktijd.

Bij kerkelijke bevestigingen zoals doop en Eerst H. Communie en dergelijke van uzelf, uw echtgenote, kinderen en stiefkinderen, 1 hele bloktijd.

6. Verlof op voorhand

Voor de bevelvoerders en manschappen gelden de volgende regels:

Iedereen komt in aanmerking voor 6 beurten per jaar, waarvan er maximaal 3 in het weekeinde of op als "weekeinde tellende dag" worden toegewezen.

Men heeft de mogelijkheid voorhandverlof vóór 1 november voorafgaand aan het betreffende jaar, aan te vragen voor het gehele jaar. Zijn er meer aanvragen voor dezelfde datum, volgt loting. Rekening houdend met de minimale bezetting van 7 manschappen en 1 bevelvoerder waarvan 2 duikers, 1 duikploegleider en 1 assistent duiker.

Men kan de niet aangevraagde voorhandverlofdagen ook gedurende het jaar als voorhand benutten. Dit is echter alleen mogelijk als op de bewuste datum nog niet het maximum aan voorhandverlofdagen zijn toegewezen en op deze dagen geen flexibele uren met verlofbeperking staan gepland. Hierbij wordt rekening gehouden met punt a.

Toekenning van aanvragen voor een bloktijd in 24-uurdienst en/of dagdienst gelden als één beurt.

Op het moment dat de verlofdagen volgens het systeem 'verlof op voorhand' zijn toegekend, worden deze van het verlofsaldo afgeschreven.

De al afgeboekte verlofdag( en), ten behoeve van verlof op voorhand worden teruggeboekt, indien men geen gebruik maakt van verlof op voorhand wegens ziekte of indien men op de bewuste dag(en) in aanmerking komt voor buitengewoon verlof (zie paragraaf 11 ).

Verlof op voorhand wordt niet toegekend tijdens de basisschoolvakantieperiode en niet op de kernfeestdagen. De minimale bezetting per dag in het vakantieblok is 8 manschappen en 1 bevelvoerder.

7. Vakantieverlof

In het vakantieblok van 12 weken, worden 4 vakantieblokken à 3 weken in de roosterplanning opgevoerd waarvan 2 blokken in de basisschool vakantie zijn gepland, en 2 buiten de basisschoolvakantie (1 blok vroeg en 1 blok laat).

Nadat het verlof op voorhand in het rooster is ingepland, kunnen er verzoeken worden ingediend voor vakantieverschuivingen.

Vakantieverschuivingen van mensen die buiten de 6 weken basisschoolvakantie zijn geroosterd, worden eerst behandeld.

Iedereen heeft recht op vakantie gedurende 3 aaneengesloten weken waarbij 3 weekeinden zijn inbegrepen.

Men is verplicht om minimaal 2 weken aaneengesloten vakantie te nemen met daarin 3 weekeinden.

Voor het vakantieverlof worden uren van het verlofsaldo afgeschreven. De overige uren worden in principe in het vakantieblok ingehaald c.q. ingepland.

Bij het indienen en toekennen van de vakantieverschuivingen deelt de dienst de inhaaldiensten in. De betrokkene kan hierbij zijn voorkeur aangeven. De dienst bepaalt de prioriteit en heeft de eindverantwoordelijkheid in de vaststelling van de inhaaldiensten.

Bij het opstellen van het vakantierooster wordt er rekening mee gehouden dat voldoende specialisten aanwezig zijn om de specialistische taken gegarandeerd uit te kunnen voeren.

Bij ziekte op een dag of meerdere dagen waarop vakantie gepland was, wordt het vakantieverlof herberekend. Blijven dan vakantiedagen over, dan worden deze opnieuw ingepland. Het inplannen geschiedt conform punt feng binnen het betreffende jaar. Lukt dit niet dan worden de dag( en) op de snipperkaart bijgeboekt. Hierbij geldt het basisrooster als leidraad.

Bij het opnieuw inplannen van dagen wordt rekening gehouden met het aantal weekeinden.

De basisbezetting met Kerst en Nieuwjaar is vastgelegd in een vijfjaarlijkse rooster.

8. Extra verlof

De mogelijkheid om extra verlof aan te vragen vindt plaats nadat het vakantieverlof en het verlof op voorhand zijn toegekend.

De regels die hierbij gelden zijn:

Extra verlof kan toegekend worden op die dagen dat er meer dan 7 manschappen en respectievelijk 1 bevelvoerder in dienst zijn. Deze regel is ook van toepassing tijdens het gehele vakantieblok.

Indien er meer aanvragen voor een bepaalde dag zijn ingediend vindt loting plaats.

Op het moment dat de dagen vastliggen, worden deze van het verlofsaldo afgeboekt.

Alléén bij ziekte of buitengewoon verlof wordt( en) deze dag( en) teruggeboekt.

Het is niet mogelijk vastgelegde dag( en) te verschuiven of te ruilen.

9. Ruilingen

Het in dienst komen voor een collega, middels ruilen, kan pas plaatsvinden indien het verlof afgewezen wordt.

Mogelijke ruilingen en terugruilingen dienen duidelijk op een verlofbriefje te worden aangegeven.

Een terugruiling dient minimaal 1 dienst van tevoren te worden aangemeld en door de dienst goedgekeurd te zijn.

Mocht de terugruiler niet in staat zijn aan zijn verplichtingen te voldoen, staat de dienst voor de terugruiling garant indien de terugruiling genoteerd staat in de roosterplanning.

Bij ruilingen dient rekening gehouden te worden met de dagelijkse basisbezetting.

De mogelijkheid tot ruilen van diensten bestaat ook voor het volgen van cursussen en opleidingen.

De mogelijkheid bestaat een blok van maximaal 4 uur te ruilen, waarbij de te ruilen uren worden verrekend via de verlofkaart. De medewerker die tot maximaal 4 uur overneemt krijgt 4 uur bijgeschreven op de verlofkaart en bij de medewerker die de 4 uur "ruilt" worden 4 uur afgeschreven van de verlofkaart.

Indien men flexibele uren met verlofbeperking ruilt, dient de terugruiling plaats te vinden op de datum dat flexibele uren met verlofbeperking herhaald worden.

10. Aanvulregeling

Aanvulling mag geschieden indien één of meer:

collega's ouderschapsverlof of zwangerschapsverlof opnemen;

collega's die gedetacheerd zijn in de dagdienst àf bij een andere organisatie;

collega's langer dan 4 weken aaneengesloten ziek zijn;

vacatureplaatsen voor collega('s) openstaan;

en geldt niet bij een verlofaanvraag minder dan een kwart bloktijd (losse uren);

collega's een opleiding in het belang van de dienst volgen.

Aanvulling om één of meerdere bovengenoemde reden(en) mag uitsluitend geschieden op de dagen dat eerder genoemde collega('s) volgens het rooster dienst zou(den) hebben. De mogelijkheid tot verlof vervalt indien geen personen zich beschikbaar (kunnen) stellen om als aanvuller in dienst te komen. De aanvulling dient bij voorkeur als volgt ingevuld te worden:

op werkdagen, zaterdag, zon- en feestdagen wordt de aanvulling zoveel mogelijk verzorgd door maximaal 1 vrijwilliger in de rang van minimaal brandwacht 1 e klas met dien verstande dat alle specialistische taken gewaarborgd blijven. In eerste instantie zullen de vrijwilligers van de Post Vrijwilligers Venlo benaderd worden;

indien in bijzondere gevallen de bovenstaande regelgeving niet voorziet, heeft de hoofd afdeling repressie en nazorg of de postcommandant beroeps de mogelijkheid ad hoc besluiten in deze te nemen.

De aanvullingsuren komen ten laste van de flexibele uren. De coördinator repressie behoudt hierin de regie.

11. Buitengewoon verlof

Buitengewoon verlof, ook wel bijzonder verlof genoemd, is geregeld in de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Venlo, hoofdstuk 6 en de Wet Arbeid en Zorg.

Algemeen

buitengewoon verlof wordt verstrekt om noodzakelijke maatregelen te kunnen treffen of om aanwezig te kunnen zijn bij de hieronder genoemde gelegenheden of gebeurtenissen. Indien hiervan mag worden afgeweken wordt dit hierbij afzonderlijk vermeld;

indien buitengewoon verlof toegewezen en opgenomen wordt, behoudt men volledige bezoldiging, indien dit niet apart vermeld wordt in de regeling of bij de toezegging van het buitengewoon verlof;

er gelden vergelijkbare voorzieningen als sprake is van een duurzame niethuwelijkse relatievorm;

voor het te verlenen buitengewoon verlof moet altijd overleg gepleegd zijn met de directe bevelvoerder en de postcommandant beroeps; e) voor omschrijving bloktijden wordt verwezen naar paragraaf 4.

Calamiteiten-/ kortverzuimverlof Er bestaat aanspraak op calamiteiten- en ander kortverzuimverlof als de medewerker de werkzaamheden niet kan verrichten wegens: Voor dit verlof staat geen vast aantal dagen. Het is afhankelijk van de situatie en hoe lang het duurt om de noodzakelijke maatregelen te treffen. Het is een korte tijd die naar billijkheid berekend moet worden. Het verlof kan door de werkgever niet geweigerd worden, ook niet op grond van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Uitzondering: bij dagvaarding in een strafzaak als verdachte van een misdrijf of overtreding.

Zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden, onder andere bevalling van de partner, overlijden en de lijkbezorging van een huisgenoot of van bloed- of aanverwant in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn, plotselinge ziekte van kinderen, brand, gesprongen waterleidingen, andere onvoorziene gebeurtenissen die zich plotseling voordoen.

De uitoefening van een door de wet of overheid opgelegde verplichting, die niet in vrije tijd kan worden nagekomen en waarbij geen geldelijke vergoeding is geboden, onder andere het doen van aangifte van geboorte voor zover dit niet tijdens kraamverlof is gedaan, het doen van aangifte van overlijden en het uitoefenen van het actief kiesrecht.

Kraamverlof De medewerker heeft na bevalling van zijn echtgenote, geregistreerd partner of de persoon met wie hij ongehuwd samenwoont recht op kraamverlof voor twee werkdagen (1 heel blok of 2 halve blokken) naar keuze gedurende een tijdvak van vier weken nadat het kind feitelijk op hetzelfde adres woont als de moeder. De dagen (blokken) hoeven elkaar niet op te volgen. Bij de geboorte van een meerling heeft de medewerker eenmaal aanspraak op twee werkdagen kraamverlof. Kraamverlof kan niet geweigerd worden. Ook niet op grond van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen.

1 x heel blok = 1 x 24 uur

2 x half blok = bv. 9 uur overdag en 15 uur avond/nacht

25 jarig ambtsjubileum Gedurende één werkdag (een half bloktijd) indien deze samenvalt met de dag waarop de medewerker zijn 25-jarig ambtsjubileum viert.

Vakbondsverlof Voor buitengewoon verlof voor vakbondsactiviteiten e.d. wordt verwezen naar de artikelen 6:4, 6:4:2 en 6:4:5a van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Venlo.

Huwelijk of geregistreerd partnerschap Op de dag dat het huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt voltrokken.

Overige vormen van buitengewoon verlof Voor alle andere gevallen van (buitengewoon) verlof wordt verwezen naar de overige artikelen in hoofdstuk 6 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Venlo.

12. Studie en examenverlof

Bij het toekennen van verlof en andere faciliteiten voor studie of examen wordt verwezen naar hoofdstuk 17 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Venlo.

13. Zwangerschaps- en ouderschapsverlof

Voor wat betreft zwangerschap geldt dat, zodra de medewerkster hier melding van maakt, zij direct de 24-uursdienst verlaat en als dagdienstmedewerker actief blijft tot het ogenblik dat zij gebruik maakt van de mogelijkheid van zwangerschapsverlof.

Ten aanzien van ouderschapsverlof gelden de volgende afspraken:

een medewerker vraagt het ouderschapsverlof tijdig, schriftelijk, aan. Tijdig is drie maanden voor de ingangsdatum;

de verlofperiode kan maximaal een jaar duren, waarbij het verlof ten hoogste een kwart van de geldende arbeidsduur per week bedraagt;

gedurende de verlofperiode dient de geoefendheid en inzetbaarheid op het normale niveau te blijven, mede hierdoor gaat de voorkeur naar het opnemen van ouderschapsverlof in hele diensten;

voor aanvang van het ouderschapsverlof wordt een vast ritme van verlofopname afgesproken, rekening houdend met het dienstbelang;

per dag kan maximaal 1 medewerker gebruik maken van de ouderschapsverlofregeling;

de hoofd afdeling repressie en nazorg beslist over de toekenning van het verlof. Hierbij wordt tevens aangegeven hoe het verlof wordt ingeroosterd en welke aanvullende afspraken zijn gemaakt.

14. Overuren

De door de medewerker opgebouwde overuren worden maandelijks toegevoegd aan het verlofsaldo op de verlofkaart. Hierdoor worden de overuren gelijkgesteld aan de normale verlofuren zoals omschreven in hoofdstuk 3 van het AGV.

15. Dienstruilingen bij sportactiviteiten

Bij sportactiviteiten van het Volleybalteam en Zaalvoetbalteam, zijn ruilingen toegestaan. Individuele sportactiviteiten zijn ter beoordeling van de hoofd afdeling repressie en nazorg of de postcommandant beroeps.

Hier mogen ruilingen worden doorgevoerd ook al zijn de verlofmogelijkheden niet helemaal benut. Hierbij wordt rekening gehouden met paragraaf 9 (Ruilingen).

16. Flexibele uren

Flexibele uren zijn dagen of dagdelen waarop mogelijk een verlofbeperking zit. In dat geval wordt in beginsel geen verlof, anders dan buitengewoon verlof, verstrekt. De dagen of dagdelen zijn bestemd voor collectieve opleidings- en oefenactiviteiten of activiteiten die daaraan direct zijn gelieerd. Hierbij kan gedacht worden aan grote duikoefeningen, inzetoefeningen (bevelvoerders), oefeningen DSM, RRP, NS en Viecuri, multidisciplinaire inzetoefeningen, hittetrainingen (BOTC) en avondduiken (met vrijwilligers).

De flexibele uren worden ingepland in aaneengesloten blokken, waarbij wordt gestreefd naar blokken van minimaal 4 aaneengesloten uren en maximaal 8 aaneengesloten uren. Deze blokken kunnen overdag, 's avonds, tijdens werkdagen of in het weekend zijn. Indien er geen gebruik wordt gemaakt van deze geplande flexibele uren, vloeien deze terug in het restant flexibele uren.

Bij ziekte blijven geplande werkzaamheden staan en vloeien de uren niet terug in het restant flexibele uren. Bij langdurige ziekte (=langer dan 4 weken aaneengesloten ziek) wordt het restant flexibele uren afgebouwd. Per week wordt 1/52° deel in mindering gebracht, concreet is dit 128/52 = 2,5 uur per week.

Flexibele uren worden niet gepland in de basisschoolvakanties.

17. Bereikbaarheidsdienst (gele puntje)

Dagelijks is naast de ploeg die aanwezigheidsdienst heeft, 1 persoon in het rooster aangewezen om telefonisch bereikbaar en in voorkomend geval beschikbaar te zijn. De bereikbaarheid geldt van 07.30 uur tot 08.00 uur diezelfde dag. Deze persoon dient op afroep beschikbaar te zijn om 24-uursdienst te doen in geval van ziekte of andere onvoorziene omstandigheid van een collega uit de ploeg die dienst heeft. Indien de persoon wordt opgeroepen, zullen de uren bijgeschreven worden op de verlofkaart. Het zijn dus geen overuren. Wanneer deze persoon zelf ziek is zal de bellijst gehanteerd worden.

Bereikbaarheidsdiensten op 24, 25, 26, 31 december en 1 januari worden niet op voorhand ingeroosterd. Wanneer een persoon verlof neemt tijdens deze dagen heeft deze persoon automatisch voor die dag bereikbaarheidsdienst. Voorgaande is alleen van toepassing wanneer negen personen voor die dag zijn ingeroosterd.

18. Aanpassingen beleidsregels

Als gevolg van bijzondere en/of niet voorziene omstandigheden kan van deze beleidsregels worden afgeweken. Een afwijkende toepassing behoeft de goedkeuring van de postcommandant beroeps of hoofd afdeling repressie en nazorg. Een structurele aanpassing wordt ter instemming voorgelegd aan de Onderdeelcommissie Brandweer.

Regeling voorkoming en bestrijding ongewenste omgangsvormen

Inhoudsopgave

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Werkingsgebied

Artikel 3 De vertrouwenspersoon

Artikel 4 De vertrouwenspersoon, algemeen

Artikel 5 De vertrouwenspersoon, taken

Artikel 6 De vertrouwenspersoon, instructies

Artikel 7 De klachtencommissie

Artikel 8 De klachtencommissie, instelling en samenstelling

Artikel 9 De klachtencommissie, taken en bevoegdheden

Artikel 10 De uitspraak

Artikel 11 De klachtencommissie, overige taken

Artikel 12 Geheimhouding

Artikel 13 Rechtsbescherming

Artikel 14 Overige bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

bevoegde gezag: Dagelijks Bestuur van de Veiligheidsregio Limburg-Noord;

klager: de persoon die zich wendt tot de vertrouwenspersoon c.q. een klacht over ongewenste omgangsvormen indient - dan wel de vertrouwenspersoon die ambtshalve een klacht indient - bij de klachtencommissie;

beklaagde: de persoon tegen wie de klacht is gericht;

ongewenste omgangsvormen: opmerkingen en gedragingen, die de persoon tot wie ze gericht zijn, als ongewenst ervaart; voorts handtastelijkheden, op- of aanmerkingen over het uiterlijk, seksuele geaardheid, ras, geloof, landsaard en dergelijke, indien dit wordt gekenmerkt door eenzijdigheid, ongewenstheid of dwang;

klachtencommissie: de commissie die is ingesteld door het bevoegde gezag en belast is met het onderzoek naar een klacht over ongewenste omgangsvormen ingediend door een persoon als bedoeld onder b;

vertrouwenspersoon: de functionaris tot wie een persoon werkzaam bij de Veiligheidsregio Limburg-Noord zich kan wenden voor advies en ondersteuning wanneer deze meent slachtoffer te zijn van ongewenste omgangsvormen.

Artikel 2 Werkingsgebied

Deze regeling is van toepassing op een ieder die feitelijk werkzaam is bij de Veiligheidsregio Limburg-Noord, verder te noemen de Veiligheidsregio.

Artikel 3 De vertrouwenspersoon

Een ieder die werkzaam is bij de Veiligheidsregio en in of naar aanleiding van de werksituatie met ongewenste omgangsvormen wordt geconfronteerd, kan zich tot een vertrouwenspersoon wenden.

Artikel 4 De vertrouwenspersoon, algemeen

Lid 1

Het bevoegd gezag benoemt, met instemming van de ondernemingsraad, twee vertrouwenspersonen, waarvan één vrouw.

Lid 2

De vertrouwenspersoon is bevoegd om beklaagde, getuigen en andere betrokkenen te horen. Hiertoe wordt slechts overgegaan met toestemming van klager en voor zover de uitvoering van de taken daartoe noodzaakt. De vertrouwenspersoon zorgt er daarbij voor dat de persoonlijke levenssfeer van alle betrokkenen zoveel mogelijk wordt beschermd.

Lid 3

De vertrouwenspersoon is verplicht tot geheimhouding en legt verantwoording af over de in deze functie verrichte werkzaamheden aan de secretaris, anoniem over de gehele organisatie.

Lid 4

De vertrouwenspersoon is verplicht schriftelijke informatie zodanig te archiveren dat deze niet door derden is in te zien. Een jaar na sluiting van het dossier dienen de gegevens vernietigd te worden.

Artikel 5 De vertrouwenspersoon, taken

De vertrouwenspersonen hebben tot taak degenen die zich met klachten over ongewenste omgangsvormen tot hen wenden te ondersteunen en te adviseren, dit onder andere door:

het fungeren als aanspreekpunt voor personen die met ongewenste omgangsvormen worden geconfronteerd;

het op verzoek ondernemen van actie, bijvoorbeeld in de vorm van bemiddeling, ter voorkoming of bestrijding van ongewenste omgangsvormen; Uitgangspunt hierbij is niet de intentie van beklaagde, maar de beleving van dit gedrag door klager.

het eventueel doorverwijzen naar andere hulpverlenende instanties binnen of buiten de Veiligheidsregio Limburg-Noord;

het adviseren omtrent de mogelijkheid en wenselijkheid van het indienen van een klacht bij de in deze regeling bedoelde klachtencommissie;

de nazorg van personen, die met ongewenste omgangsvormen zijn geconfronteerd;

het verstrekken van inlichtingen en het geven van voorlichting over de mogelijkheden tot voorkoming en bestrijding van ongewenste omgangsvormen;

het signaleren van knelpunten in de uitvoering van het beleid ter voorkoming en bestrijding van ongewenste omgangsvormen.

Artikel 6 De vertrouwenspersoon, instructies

De vertrouwenspersonen dienen zich aan de volgende instructies te houden:

zij zullen in alle gevallen zorgvuldigheid betrachten met het oog op de belangen van de direct betrokkenen en van alle eventueel bij ongewenste omgangsvormen betrokken andere personen;

bij anonieme klachten zullen zij slechts kunnen optreden als gesprekspartner van de klager; verdergaande activiteiten van de vertrouwenspersonen zullen slechts mogelijk zijn indien de klager de anonimiteit opheft;

zij zullen alleen actie ondernemen met toestemming van degene die zich tot hen wendt in verband met ongewenste omgangsvormen;

zij zullen niet op eigen initiatief informatie bij derden inwinnen;

zij gaan niet in op geruchten over ongewenste omgangsvormen.

Artikel 7 De klachtencommissie

Er is een Klachtencommissie Ongewenste Omgangsvormen, die tot taak heeft klachten terzake te onderzoeken en daaromtrent te rapporteren aan het bevoegd gezag en deze te adviseren over eventueel te nemen (straf-) maatregelen.

Artikel 8 De klachtencommissie, instelling en samenstelling

Lid 1

Het bevoegde gezag stelt een klachtencommissie ongewenste omgangsvormen in. De ondernemingsraad heeft instemmingsrecht ter zake.

Lid 2

De klachtencommissie bestaat uit drie externe leden. De leden kiezen uit hun midden de voorzitter.

Lid 3

De klachtencommissie kent tenminste een vrouwelijk lid.

Lid 4

De leden bedoeld in lid 2 hebben ieder een plaatsvervanger.

Lid 5

De leden van de commissie mogen geen enkele relatie hebben met klager / beklaagde.

Lid 6

Het bevoegde gezag draagt zorg voor de aanwezigheid van voldoende juridische deskundigheid en deskundigheid met betrekking tot de problematiek van ongewenste omgangsvormen.

Lid 7

De leden en plaatsvervangers van de klachtencommissie worden benoemd voor een periode van 4 jaar. Zij treden na hun zittingsperiode af en zijn terstond hernoembaar.

Lid 8

Het bevoegde gezag stelt de klachtencommissie in de gelegenheid haar taken naar behoren uit te voeren.

Lid 9

De klachtencommissie wordt bijgestaan door een ambtelijk secretaris.

Lid 10

De leden, plaatsvervangers en ambtelijk secretaris zijn verplicht tot geheimhouding.

Artikel 9 De klachtencommissie, taken en bevoegdheden

Lid 1

De klachtencommissie neemt schriftelijke klachten van medewerkers bij de Veiligheidsregio Limburg-Noord over ongewenste omgangsvormen, in of naar aanleiding van de werksituatie, in behandeling.

Lid 2

De schriftelijke klacht bevat:

de naam en functie van de klager;

de omschrijving van de confrontatie(s) met ongewenste omgangsvormen;

de naam van de beklaagde(n);

de beschrijving van de door klager en/of vertrouwenspersoon ondernomen stappen.

De schriftelijke stukken die betrekking hebben op de ondernomen stappen worden aan de klachtencommissie overgelegd.

Lid 3

De klachtencommissie stelt de partijen, die bij het beweerde ongewenste gedrag zijn betrokken, in de gelegenheid afzonderlijk te worden gehoord. Bij de uitnodiging daarvoor wordt een afschrift van de klacht gevoegd. De partijen kunnen zich bij het horen laten bijstaan. De klachtencommissie kan ook derden horen en kan de situatie ter plaatse in ogenschouw nemen.

Lid 4

De zittingen van de commissie zijn niet openbaar.

Lid 5

De klachtencommissie maakt verslagen van het horen van de partijen en van derden. De partijen ontvangen een afschrift van de verslagen m.b.t. hun gesprek; zij kunnen binnen veertien dagen schriftelijk op de inhoud daarvan reageren. De betrokken derden ontvangen een afschrift van de verslagen voor zover deze betrekking hebben op hetgeen door hen aan de klachtencommissie is medegedeeld.

Lid 6

De partijen hebben recht op inzage van alle stukken die op de klacht betrekking hebben. Verslagen van het horen van partijen zijn slechts ter inzage nadat alle partijen zijn gehoord en de reactietermijn als bedoeld in het vorige lid is verstreken. Binnen een week kan een partij schriftelijk reageren op het verslag van de ander.

Lid 7

De klachtencommissie brengt over elke ingediende klacht binnen 6 weken na ontvangst van de klacht, door tussenkomst van de secretaris, schriftelijk advies uit aan het bevoegde gezag. Zowel de partijen als de vertrouwenspersoon ontvangen afschriften hiervan. De klachtencommissie stelt de respectieve hoofden van dienst in kennis van de conclusies op hoofdlijnen.

Lid 8

De termijn van 6 weken kan met ten hoogste 6 weken worden verlengd.

Lid 9

De commissie kan, indien dit nodig is, op een eerder tijdstip in de procedure het bevoegde gezag vragen op grond van een tussentijds advies, te komen tot een tijdelijke maatregel.

Artikel 10 De uitspraak

Lid 1

Binnen een maand na ontvangst van een advies van de klachtencommissie stelt het bevoegde gezag de klachtencommissie, de vertrouwenspersoon en de partijen en de desbetreffende sectordirecteur c.q. secretaris in kennis van het besluit dat naar aanleiding van het advies wordt genomen.

Lid 2

Indien het bevoegde gezag in afwijking van het advies van de klachtencommissie beslist, geeft het bij de beslissing aan waarom van het advies is afgeweken.

Artikel 11 De klachtencommissie, overige taken

Tevens heeft de klachtencommissie tot taak:

het gevraagd en ongevraagd adviseren aan het bevoegde gezag over een beleid inzake ongewenste omgangsvormen op de werkplek;

het jaarlijks schriftelijk verslag uitbrengen aan het bevoegd gezag en de commissie voor georganiseerd overleg over het aantal behandelde klachten, de aard daarvan en de ter zake door de klachtencommissie gegeven adviezen.

Artikel 12 Geheimhouding

Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze regeling, is verplicht tot geheimhouding.

Artikel 13 Rechtsbescherming

Lid 1

Het bevoegde gezag draagt zorg dat het indienen van een klacht over ongewenste omgangsvormen niet leidt tot benadeling van de indiener in zijn positie als ambtenaar.

Lid 2

Het bevoegde gezag draagt zorg dat de beklaagde zodanige bescherming geniet dat hij geen benadeling ondervindt als ambtenaar. Hierbij is niet van belang of er al dan niet tot sancties maatregelen is overgegaan.

Artikel 14 Overige bepalingen

Lid 1

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslist het bevoegde gezag.

Lid 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

Lid 2

Deze regeling kan worden aangehaald als “Regeling Voorkoming en Bestrijding Ongewenste Omgangsvormen Veiligheidsregio Limburg-Noord”.

Regeling werkoverleg

Inhoudsopgave

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Doel van het werkoverleg

Artikel 3 Deelnemers aan het werkoverleg

Artikel 4 Waarom werkoverleg

Artikel 5 Voorwaarden voor werkoverleg

Artikel 6 De inhoud van het werkoverleg

Artikel 7 Bevoegdheden van een werkoverleg

Artikel 8 De fasen van besluitvorming

Artikel 9 Tenslotte

Artikel 10 Inwerkingtreding

Artikel 1 Begripsbepalingen

werkoverleg: is een regelmatig terugkerende, geformaliseerde bespreking tussen de medewerkers en hun directe chef over het eigen werk, zoals inhoud, verantwoordelijkheden, bevoegdheden, problemenen werkomstandigheden, waarbij in principe alle personeelsleden van een afdeling/bureau bij zijn betrokken. Het is geen vrijblijvend overleg dat afhankelijk is van de willekeur van leiding of medewerkers.

directe chef: degene, onder wiens dagelijkse verantwoordelijkheid de medewerker zijn werkzaamheden verricht; bij twijfel hieromtrent beslist de directeur van de sector resp. de secretaris;

naast-hogere chef: de directe chef van de directe chef.

Artikel 2 Doel van het werkoverleg

Lid 1

Het werkoverleg beoogt het verbeteren van de communicatie, zodat leiding en medewerkers een beter inzicht krijgen in het totale afdelings- en bureaugebeuren.

Lid 2

Het werkoverleg houdt meer in dan het vanzelfsprekende contact tussen de directe chef en de medewerkers.

Lid 3

Het beoogt:

het tot stand brengen van een goede betrokkenheid van iedere medewerker bij zijn taak, zowel individueel als in groepsverband. Zo wordt de inbreng en onderlinge samenwerking gestimuleerd en kan samen gezocht worden naar oplossingen voor afdelings- of werkpro-blemen;

de medezeggenschap bij en de medeverantwoordelijkheid voor het afdelings-/ bureaugebeuren te stimuleren;

het verbeteren van de resultaten, zowel qua productiviteit als qua kwaliteit van de beroepsuitoefening;

het verbeteren van de werkomstandigheden op de afdeling, zowel ten aanzien van de werksfeer als de fysieke en psychische belasting, met als doel dat het plezier in het werk toeneemt.

Artikel 3 Deelnemers aan het werkoverleg

Lid 1

Het werkoverleg is samengesteld uit alle medewerkers van de afdeling c.q. het bureau/rayon.

Lid 2

De directe chef van de afdeling / het bureau is voorzitter.

Lid 3

Uit de groep wordt een notulist/ secretaris aangewezen.

Lid 4

Alle medewerkers worden geacht actief aan het werkoverleg deel te nemen.

Lid 5

Men kan besluiten om derden in het overleg onderwerpen nader toe te laten lichten.

Artikel 4 Waarom werkoverleg

Enkele redenen om werkoverleg in te voeren zijn:

De mogelijkheid van de medewerker om mee te praten over zijn werk(situatie).

De capaciteiten, kennis en ervaringen van de medewerkers kunnen op een dergelijke manier beter tot zijn recht komen in het belang van de afdeling en medewerker zelf.

De verwachting is dat de betrokkenheid van de medewerkers toeneemt en dat daardoor ook de motivatie verder toeneemt.

Het bevorderen van een betere teamgeest binnen de afdeling / het bureau.

Artikel 5 Voorwaarden voor werkoverleg

Lid 1

Alle deelnemers moeten de bereidheid hebben zich volledig in te zetten.

Lid 2

De bevoegdheden van het werkoverleg dienen vanaf het begin voor eenieder helder en duidelijk te zijn.

Lid 3

Men dient vertrouwen te hebben in de inbreng van bovenaf en van onderaf.

Lid 4

Alle deelnemers moeten voldoende geïnformeerd zijn om een zinvol overleg mogelijk te maken.

Lid 5

Leidinggevenden moeten bereid zijn om zich bij hun besluitvorming te laten beïnvloeden door de inzichten en wensen van de medewerkers.

Lid 6

Het werkoverleg moet leiden naar tastbare resultaten.

Artikel 6 De inhoud van het werkoverleg

De onderwerpen die zoal aan de orde kunnen komen, zijn:

De organisatie van het werk:

de (interne) taakverdeling;

de te hanteren werkmethodes;

de aanschaf en het onderhoud van materiaal;

de kwaliteitsnormen, die van toepassing zijn.

De arbeidsomstandigheden, waaronder:

de veiligheid en hygiëne:

het lawaai, de (kantoor)ruimte en de temperatuur;\

de inventaris, het meubilair;

Onderlinge verhoudingen:

hoe is de samenwerking;

hoe is overdracht van taken geregeld;

de waarneming (wie neemt wanneer wat waar);

welke stijl van leiding geven wordt gehanteerd;

hoe is de sfeer;

hoe zijn de onderlinge verhoudingen;

Personele zaken:

is opleiding / bijscholing noodzakelijk;

hoe is de bezetting / formatie;

hoe groot is de werkdruk;

is er verloop / is oorzaak bekend;

is er (veel) verzuim / is oorzaak bekend.

Onderwerpen die niet besproken dienen te worden, zijn:

kwesties, die een persoonlijk karakter dragen;

onderwerpen, die de afdeling / het bureau niet raken;

vertrouwelijke onderwerpen.

Artikel 7 Bevoegdheden van een werkoverleg

De bevoegdheden die men uit hoofde van zijn functie heeft, blijven ook in het werkoverleg gehandhaafd.

Vooraf dient duidelijk te zijn of het werkoverleg over een onderwerp een mening of advies dient te geven of dat het beslissingsbevoegdheid heeft. Opgemerkt wordt dat het werkoverleg alleen besluiten kan nemen over zaken die binnen de bevoegdheden van de voorzitter vallen.

Besluiten worden in onderling overleg genomen, waarbij de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de besluiten berust bij de voorzitter (de directe chef).

Het werkoverleg heeft dus zoveel bevoegdheden tot het nemen van besluiten als de aanwezige deelnemers door hun aanstelling hebben. Door middel van de uitgebrachte adviezen en door de vertegenwoordiging van het hoofd heeft het werkoverleg invloed op de besluitvorming op een hoger of ander echelon.

Artikel 8 De fasen van besluitvorming

Het nemen van besluiten gebeurt meestal in verschillende fasen:

Beeldvorming: het opbouwen van een juiste voorstelling van het op te lossen probleem of het te bereiken doel; het beschikken over de juiste informatie is van groot belang;

Oordeelvorming: het overwegen van de consequenties die verbonden zijn aan de oplossing c.q. het zoeken naar alternatieve oplossingen; hierbij dient ook over de grenzen van afdelingen / bureaus heem gekeken te worden.

Besluitvorming: het nemen van beslissingen door de groep, de voorzitter of het hogere echelon; vervolgens is het uitdragen van de genomen besluiten van groot belang.

Artikel 9 Tenslotte

Factoren die ertoe bijdragen om het werkoverleg tot een succes te maken:

De aard van het uit te voeren werk: er moet over het werk zinvol overleg te voeren zijn: in het algemeen geldt dat werkoverleg zinvoller wordt naarmate de werksituatie om meer overleg vraagt.

Het beschikken over relevante informatie en deskundigheid: de verschillen in informatie, kennis en deskundigheid tussen medewerkers en leiding mogen niet te groot zijn / worden, anders leidt werkoverleg tot frustraties bij de deelnemers (inspraak zonder inzicht leidt tot uitspraken zonder uitzicht).

Motivatie van de deelnemers: het invoeren van werkoverleg zal goed geïntroduceerd en begeleid moeten worden: dit is van belang voor een goede motivatie van medewerker en leiding.

Stijl van leiding geven: werkoverleg is een manier van samenwerken: de leiding zal open overleg dienen te plegen met de medewerkers, terwijl dit in een tweerichtingen -verkeer plaats dient te vinden. Als leiding zal men bevoegdheden moeten delen met de medewerkers en dit is een leerproces dat men doorgemaakt moet hebben.

Structurering: structurering in de vorm van het vastleggen van afspraken en het opstellen van een agenda e.d. is noodzakelijk: is deze niet aanwezig dan is de kans op vrijblijvendheid te groot en is de kans op mislukken dan ook levensgroot aanwezig.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze regeling kan worden aangehaald als “regeling werkoverleg” en treedt in werking op 1 januari 2002.

Beleidsregels bij werving en selectie

Inhoudsopgave

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Algemene uitgangspunten

Artikel 3 Werving

Artikel 4 Selectie

Artikel 5 Inwerkingtreding

Bijlage: Doelgroepenbeleid

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

vacature: een bestaande formatieplaats komt vrij en dient vervuld te worden, of een nieuwe functie in de formatie wordt opgenomen en vrijgegeven;

interne sollicitant: een medewerker die bij de Veiligheidsregio in dienst is en die aan het bevoegd gezag kenbaar maakt in aanmerking te willen komen voor een beschikbaar gestelde functie;

externe sollicitant: degene die niet in dienst is bij de Veiligheidsregio en die aan het bevoegd gezag kenbaar maakt in aanmerking te willen komen voor een beschikbaar gestelde functie;

bevoegd gezag: het tot aanstelling of benoeming bevoegde gezag.

Artikel 2 Algemene uitgangspunten

Lid 1

Het bepaalde in deze regeling geldt zowel voor interne als externe sollicitanten. Het beleid is er op de eerste plaats op gericht, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2:4:2, eerste lid van de arbeidsvoorwaardenregeling, de vervulling van een vacature bij voorkeur uit het personeel van de Veiligheidsregio te laten plaatsvinden, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag het dienstbelang zich hiertegen verzet. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op degene die een wachtgeld of uitkering genieten ten laste van de Veiligheidsregio. Uitgangspunt is dat de interne wervingsprocedure over het algemeen eerst moet zijn afgerond, voordat de vacature extern bekend wordt gemaakt. Indien uit de interne werving geen geschikte kandidaat naar voren is gekomen, wordt extern geworven. Daartoe wordt in eerste instantie het Mobiliteitsbureau Noord- en Midden Limburg ingeschakeld, waarbij de Veiligheidsregio Limburg-Noord is aangesloten. De uitzendkracht/gedetacheerde, die minimaal zes maanden bij de Veiligheidsregio Limburg-Noord werkzaam is en degene die bij de Veiligheidsregio Limburg-Noord tewerk is gesteld ingevolge dan wel werkzaam is op basis van een van overheidswege gesubsidieerde werkgelegenheidsproject, wordt gelijkgesteld met de mobiliteitskandidaat. Wanneer het in redelijkheid waarschijnlijk of voorzienbaar is, dat er geen geschikte interne kandidaten voor de vacature zijn, kan –ter verkorting van de procedure– gelijktijdig met de interne werving externe werving plaatsvinden (bijvoorbeeld directeuren, sociaal geneeskundigen, brandweerofficieren).

Lid 2

Elke extern in te vullen vacature wordt ook bij het UWV Werkbedrijf gemeld.

Lid 3

De Veiligheidsregio streeft ernaar haar personeelsbestand zoveel als mogelijk een afspiegeling te laten zijn van haar bevolkingssamenstelling. Ze werkt hierbij met vast te stellen streefcijfers.

Lid 4

In het kader van de “werving en selectie” voert de Veiligheidsregio een specifiek doelgroepenbeleid met betrekking tot personen die op de arbeidsmarkt een achterstand hebben. Concreet betreft het de positie van minderheidsgroepen in relatie tot gelijke kansen en posities.

Lid 5

De sector personeelsadviseur is verantwoordelijk voor de procesbegeleiding en kwaliteitsbewaking van de werving- en selectieprocedure, zowel voor interne als externe sollicitanten.

Artikel 3 Werving

Lid 1

Ten behoeve van de bekendmaking van een vacature stelt het lijnmanagement, in samenspraak met de sector personeelsadviseur, een vacaturetekst op.

Lid 2

In het geval dat in een vacature intern wordt voorzien in het kader van schriftelijk vastgelegde afspraken met betrekking tot loopbaanontwikkeling of management development, herplaatsing gedeeltelijk arbeidsongeschikten, plaatsing op basis van een sociale en/of medische indicatie, sociaal statuut, en (her)plaatsing als gevolg van overtolligheid/opheffing functie bij organisatieaanpassing, vindt geen in en externe melding of bekendmaking van de vacature plaats.

Lid 3

Bij in en/of externe bekendmaking van een vacature worden in ieder geval inlichtingen verschaft over de functiebenaming, de voornaamste taken en bevoegdheden, plaats in de organisatie, de functie-eisen, het functieniveau, aantal formatieve uren, namen en telefoonnummer van de contactpersonen, het eventueel hanteren van een inspraakprocedure en de sluitingsdatum van de sollicitatieprocedure. Wanneer een aanvullend onderzoek (medisch, psychologisch of assessment center methode) deel uitmaakt of kan uitmaken van de selectieprocedure, wordt dit eveneens vermeld.

Lid 4

Het stellen van een leeftijdsgrens in een vacature is alleen dan toegestaan wanneer daarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat. De motivering voor de gehanteerde leeftijdsgrens moet in de vacature- / meldingstekst worden vermeld, e.e.a. overeenkomstig het wetsvoorstel “Verbod tot met maken van onderscheid op grond van leeftijd bij het aanbieden en aangaan van een arbeidsverhouding” en vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.

Lid 5

De Veiligheidsregio richt zich bij het werven van nieuwe medewerkers op het verhogen van het aantal personen die op de arbeidsmarkt een achterstand hebben. In de wervingstekst wordt de standaardzin opgenomen: “leden van minderheidsgroepen worden nadrukkelijk uitgenodigd om te solliciteren”.

Lid 6

De sollicitaties dienen gericht te zijn aan de directeur van de sector.

Lid 7

Aan de sollicitant wordt onmiddellijk een bericht van ontvangst van zijn sollicitatie gezonden. Er wordt naar gestreefd dat de sollicitant uiterlijk veertien dagen na sluiting van de sollicitatietermijn op de hoogte is gebracht van de stand van zaken en verdere gang van zaken met betrekking tot zijn sollicitatie.

Artikel 4 Selectie

De selectieprocedure is functiegericht.

De personen die bij de selectie zijn betrokken treden niet verder in de persoonlijke levenssfeer van de sollicitant dan voor het selectieonderzoek noodzakelijk is.

In het geval een vacature intern is opengesteld, wordt iedere sollicitant uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek.

Indien een vacature gelijktijdig in en extern is opengesteld, dient aan de externe sollicitant medegedeeld te worden, dat interne sollicitanten de voorkeur genieten.

Aan de sollicitant die voor een gesprek wordt uitgenodigd, worden bij die uitnodiging nadere gegevens verstrekt over de selectieprocedure en over andere voor hem/haar van belang zijnde zaken. Daarbij wordt de sollicitant in ieder geval geïnformeerd over de deelnemers aan het sollicitatiegesprek en hun functie. Wanneer een delegatie van het personeel betrokken is bij de uiteindelijke selectie van de sollicitanten, wordt de sollicitant hiervan eveneens op de hoogte gesteld.

Bij de beoordeling van de mate van geschiktheid van de sollicitant, vormen de eisen en de voorwaarden die aan de vervulling van de vacature zijn verbonden, het uitgangspunt. Tijdens de selectieprocedure worden de gestelde eisen en voorwaarden niet gewijzigd.

Aan de sollicitant worden geen vragen gesteld over zijn of haar sociale milieu.

Voor zover inlichtingen over de sollicitant worden gevraagd buiten het kader van een psychologisch of assessment onderzoek, worden deze alleen ingewonnen nadat met de sollicitant is overeengekomen bij wie en in welke fase van de selectieprocedure. De inlichtingen die op grond hiervan worden ingewonnen staan in direct verband met de te vervullen functie. De sollicitant wordt – op zijn/haar verzoek – medegedeeld, welke belangen aan de verkregen inlichtingen is toegekend en wie deze inlichtingen heeft verstrekt.

Gegevens van of over een sollicitant worden zonder de toestemming van de sollicitant niet ter beschikking gesteld, noch ter inzage gegeven aan personen of instellingen, die niet zijn betrokken bij de selectie voor de functie waarnaar hij of zij solliciteert.

Een psychologisch of assessmentonderzoek wordt slechts ingesteld als daaraan voor een verantwoorde beoordeling van de geschiktheid van de sollicitant behoefte bestaat. Voor psychologisch of assessmentonderzoek worden uitsluitend kandidaten voorgedragen, die in beginsel geschikt bevonden zijn.

Indien de sollicitant na kennisneming van het advies niet instemt met het doorgeven van het advies, bericht de psycholoog aan de Veiligheidsregio uitsluitend dat op die grond geen advies zal worden uitgebracht. In geval van nabespreking met de psycholoog dient de sollicitant uiterlijk binnen een week na het onderzoek uitsluitsel te geven aan de psycholoog ter zake het vrijgeven van het advies. Het niet beschikbaar stellen van het advies betekent automatisch dat de sollicitant zijn sollicitatie intrekt.

De contacten met de psycholoog lopen in eerste instantie via de sector personeelsadviseur.

Elk psychologisch advies, waaronder assessment, over sollicitanten wordt na het nemen van de beslissing tot niet benoemen onmiddellijk vernietigd. Indien overgegaan wordt tot benoeming wordt het advies bij de sector personeelsadviseur maximaal 2 jaar vertrouwelijk opgeborgen. Op deze manier kan het o.a. gehanteerd worden bij (bij)scholing/ begeleiding, doorgroei.

Een medisch onderzoek in verband met de aanstelling of arbeidsovereenkomst is ingevolge de Wet op de medische keuringen slechts dan toegestaan als aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid worden gesteld.

De vergoeding van reis- en verblijfkosten die de sollicitant maakt wanneer hij/zij op uitnodiging deelneemt aan de selectieprocedure, geschiedt op basis van openbaar vervoer c.q. kilometervergoeding op basis van laagste klasse openbaar vervoer.

Een beslissing, die leidt tot afwijzing van een (in of externe) sollicitant, wordt binnen een week aan betrokkene ter kennis gebracht. De afwijzing wordt zo goed mogelijk schriftelijk of mondeling gemotiveerd.

Afspraken met betrekking tot werkzaamheden en arbeidsvoorwaarden worden schriftelijk vastgelegd.

Indien drie maanden na sluiting van de sollicitatietermijn nog geen beslissing is genomen, wordt de sollicitant geïnformeerd over de stand van zaken en het verdere verloop van de selectieprocedure.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze regels, welke kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels bij werving en selectie” t.b.v. de Veiligheidsregio Limburg-Noord, treden in werking op 1 januari 2002.

Bijlage: Doelgroepenbeleid

Zowel de maatschappelijke ontwikkelingen als de hiermee samenhangende wetgeving hebben er toe geleid dat de arbeidsorganisaties maatregelen hebben genomen ten behoeve van specifieke groepen op de arbeidsmarkt. Het gaat dan om groepen die moeilijk in het arbeidsproces worden opgenomen of die een grote achterstand hebben zodra de concurrentie met reguliere markt in het geding is. Concreet betreft het – overigens om verschillende redenen – de positie van de vrouw in zijn algemeenheid en de herintredende vrouw in het bijzonder in relatie tot gelijke kansen en posities, alsook de groepen gehandicapten en allochtonen c.q. minderheden.

Het mag duidelijk zijn dat de haalbaarheid van het doelgroepenbeleid op langere termijn moet worden gezien. De opvatting dat de personele bezetting in een organisatie een afspiegeling behoort te zijn van onze maatschappij is algemeen aanvaard. De vraag is echter of de individuele organisatie hier ook op een redelijke termijn aan kan voldoen. Te meer daar hier enkele factoren, zoals kwaliteit en beschikbaarheid op de markt en vacante posities, een bepalende invloed doen gelden. De eisen met betrekking tot de continuïteit en het economisch verantwoord handelen worden nadrukkelijk gesteld en vervolgens centraal geplaatst. Dit betekent natuurlijk dat er wel mogelijkheden zijn maar dat de afweging van velerlei belangen geen eenzijdige prioriteit toestaat.

De Veiligheidsregio is van oordeel dat tegen deze achtergrond ook het beleid geformuleerd en uitgevoerd moet worden, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de doelstelling duidelijk is maar het tempo en de termijn in goed overleg bepaald moeten worden. In het kader van de personeelsvoorziening moet eigenlijk gelijktijdig aan verschillende aspecten worden voldaan, omdat kennelijk in de praktijk vanuit deze invalshoek wordt getoetst. Desalniettemin zal in de praktijk een zekere fasering onvermijdelijk zijn. Items als het aanbod op de arbeidsmarkt en de eis van verantwoorde kwaliteit behoeven in dit verband geen nadere toelichting.

Een andere kwestie vormt de concrete taakstelling. Met andere woorden, welke resultaten dienen op welke termijn te worden gehaald. Mede ten behoeve van de gewenste objectiviteit en de evaluatie van het beleid, wordt dan ook uitgegaan van landelijk vastgestelde (aanbevolen) streefcijfers. Hoewel een vergaande differentiatie naar organisatieonderdeel, functiegroepen en niveaus mogelijk is, wordt vooralsnog voorgesteld een integrale taakstelling (voor de totale organisatie) te hanteren.

Er is bewust voor gekozen om dit specifieke beleid met betrekking tot doelgroepen als een integraal onderdeel van het personeelsbeleid te beschouwen en dus ook zoveel mogelijk in de reguliere structuur op te nemen. Als uitgangspunten van beleid voor de komende jaren worden geformuleerd:

Voor de organisatie als geheel wordt het streefcijfer voor vrouwen op 50% vastgesteld. Het streefcijfer voor de doelgroep minderheden1 /gehandicapten wordt vastgesteld op 4 %.

In advertenties zal worden opgenomen dat leden van minderheidsgroepen nadrukkelijk worden uitgenodigd om te solliciteren.

Er zal extra aandacht besteedt worden aan bestaande flankerende arbeidsvoorwaarden als de mogelijkheid om in deeltijd te werken, het aanbieden van kinderopvang, ouderschapsverlof etc.

Interne werving kan gepaard gaan met loopbaanbegeleidings- en ontwikkelingstrajecten, mede op basis van de functioneringsgesprekken.

Veranderingen in de organisatiecultuur stimuleren. In dat verband dienen financiële middelen beschikbaar te worden gesteld (opleidingsplan).

Primair zullen de inspanningen gericht zijn op de beleids- en leidinggevende functies in de organisatie, door hier meer aandacht voor te vragen.

Formulieren

Door op de onderstaande linken te klikken, gaat u naar het formulier.

Declaratie vergoeding piketdienst

Declaratie bereik- en beschikbaarheidsdienst

Declaratie meeruren

Declaratie openbaar vervoer en verblijfskosten

Declaratie overuren

Declaratie reiskosten eigen auto buiten de regio

Declaratie reiskosten eigen auto t.b.v. studie

Declaratie dienstreis eigen auto binnen de regio

Declaratie reiskosten medewerkers PGA

Declaratie reiskosten woon-werkverkeer standplaatswijziging en/of sociaal statuut

Overige uitgaven freelancers en andere externen

Declaratie regionale oefeningen

Declaratie dienstreis eigen auto externen

Declaratie dienstreis eigen auto freelancers, voorlichter, instructeur

Reiskosten JGZ 0-4 kantoor o.b.v. Sociaal plan

Reiskosten JGZ 0-4 niet-kantoor o.b.v. Sociaal plan

Aanvraag ouderschapsverlof

Aanvraag studiedag, symposium, bijscholing

Aanvraag uitwisseling arbeidsvoorwaarden woon-werkverkeer

Aanvraag uitwisseling arbeidsvoorwaarden vakbondscontributie

Beoordelingsformulier

PRO-gespreksformulier

Aanvraag opleiding

Aanvraag zwangerschaps- en bevallingsverlof

Aanvraag Fietsplan

Formulier melding nevenwerkzaamheden

Declaratie overige uitgaven eigen personeel

Declaratieformulier fietsplan

Aanvraagformulier zorgverlof

Bijlagen

Bijlage I Salarisverhoging

In de bijlage van de in artikel 3:1, eerste lid, bedoelde bezoldigingsregeling worden met ingang van 1 april 1993 de daarin opgenomen schaalbedragen verhoogd met 2%.

Met ingang van 1 januari 1995 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5%.

Met ingang van 1 augustus 1995 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,25%, behoudens de schaalbedragen van personeel werkzaam bij gemeentelijke zorginstellingen. Ten aanzien van personeel dat op of na 1 augustus 1995 werkzaam is bij gemeentelijke   ziekenhuizen, gemeentelijke verpleegtehuizen of gemeentelijke psychiatrische ziekenhuizen, geldt dat zij in januari 1996 een eenmalige uitkering ontvangen ter grootte van 1,25% van de grondslag. De grondslag bestaat uit de over de maanden augustus tot en met december 1995 genoten bezoldiging, vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Deze uitkering wordt niet verstrekt aan personeel dat voor 1 januari 1996 uit dienst is getreden en in de periode van 1 augustus tot en met 31 december 1995 minder dan 100 uur bij één instelling heeft gewerkt.

Met ingang van 1 januari 1996 is de gemeentelijke salarismutatie ook op personeel van zorginstellingen van toepassing.

Met ingang van 1 augustus 1996 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,25%.

Vanaf 1997 wordt een structurele eindejaarsuitkering uitgekeerd van 0,3% van het jaarsalaris.

Per 1 juni 1997 worden de schaalbedragen met 3,0% verhoogd.

Met ingang van 1 april 1998 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,25%.

Met ingang van 1 april 1999 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,0%.

Met ingang van 1 oktober 1999 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.

Degenen die op 1 december 1999 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van ƒ 350,– bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt door naar de postactieven.

Degenen die op 1 april 2000 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van ƒ 350,– bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt door naar de postactieven.

Met ingang van 1 augustus 2000 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,5%.

Met ingang van 1 oktober 2000 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,5%.

In 2000 wordt de structurele eindejaarsuitkering van 0,8% eenmalig verhoogd met 0,5% onder een gelijktijdige verhoging van het minimale bedrag met ƒ 250,-. Dit resulteert voor 2000 in een eindejaarsuitkering van 1,3% met een minimaal bedrag van ƒ 650,-.

Met ingang van 1 januari 2001 worden de schaal;bedragen gebruteerd met 1,9% met een maximum van ƒ 1.745,-.

Met ingang van 1 mei 2001 worden de schaalbedragen verhoogd met 3,3%.

Vanaf 2001 wordt de eindejaarsuitkering met 0,95% structureel verhoogd naar 1,75%. Tevens wordt vanaf 2001 het minimale bedrag verhoogd van ƒ 400,- naar ƒ 1.125,- bruto. In 2001 wordt deze minimale uitkering eenmalig opgehoogd met ƒ 50,- naar ƒ 1.175,-

Vanaf 2002 bedraagt de eindejaarsuitkering 1,75% met een minimaal bedrag van € 511,-.

Met ingang van 1 februari 2002 worden de schaalbedragen verhoogd met 3 %.

Met ingang van 1 oktober 2002 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5 %.

Vanaf 2002 wordt de eindejaarsuitkering structureel met 1 procentpunt verhoogd naar 2,75 %. Tevens wordt vanaf 2002 het minimale bedrag verhoogd van € 511,- naar € 611,- bruto. Vanaf 2002 is de grondslag van de eindejaarsuitkering het jaarsalaris.

Met ingang van 1 april 2003 worden de schaalbedragen verhoogd met 2 %.

Vanaf 2003 wordt de eindejaarsuitkering structureel met 0,25 procentpunt verhoogd naar 3 %. Tevens wordt vanaf 2003 het minimale bedrag verhoogd van € 611,- naar € 836,- bruto.

Degenen die op 1 oktober 2003 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van € 200,- bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt niet door naar de pensioenen en de uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie.

Met ingang van 1 juni 2005 worden de schaalbedragen verhoogd met 1 %.

Met ingang van 1 februari 2006 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,6 %.

Met ingang van 1 februari 2007 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,8%.

Met ingang van 1 juni 2007 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,2%. In 2007 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 3,5%. De bodem van de eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft € 836,-.

Met ingang van 1 juni 2008 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,2%. In 2008 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 1,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 5%. De bodem van de eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft € 836,-.

In 2010 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 5,5%. De bodem in de eindejaarsuitkering wordt verhoogd van € 836, - naar € 1.750, -. Degenen die (een deel van) de maand april 2010 in dienst zijn van de gemeente ontvangen een eenmalige uitkering van 1% en een eenmalige uitkering van 0,5%. Beide eenmalige uitkeringen worden berekend over het salaris dat de medewerker ontvangen heeft in de maand april 2010 vermenigvuldigd met de factor 12. Voor medewerkers met een deeltijdbetrekking worden de twee eenmalige uitkeringen vastgesteld naar rato van de betrekkingsomvang. De eenmalige uitkeringen zijn pensioengevend en hebben geen invloed op de hoogte van bovenwettelijke uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid (uitkeringen op grond van hoofdstuk 9, 9a, 9b, 9c, 10, 10a, 10d, 11 en 11a van de CAR).

Met ingang van 1 januari 2011 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5% en wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 6,0%. De bodem van de eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft € 1.750, -.

Met ingang van 1 januari 2012 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.

Met ingang van 1 april 2012 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.

Met ingang van 1 oktober 2014 worden de schaalbedragen verhoogd met 1%.

Degenen die op 15 juli 2014 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van € 350 bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt niet door naar de pensioenen en de uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie.

Met ingang van 1 april 2015 worden de schaalbedragen verhoogd met 50 euro.

Bijlage II Schaalindeling

Salaristabellen

Deze bijlage bevat de schaalindeling, als onderdeel van de bezoldigingsregeling, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid.

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 april 2015, oude structuur (bijlage II)

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 april 2015, nieuwe structuur (bijlage IIa)

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 april 2015, nieuwe structuur*

periodiekSchaal
12345678910
01448148215201563160817151924220224442636
11482153215821633168517932005229125482759
21518158216451702176118712087238126522881
31554163117081772183819492167247027563004
41591168117701841191520282249255928603127
51627173118331911199121062330264829643250
61663178018961981206821832411273830693372
71699183019582051214522622492282731733495
81735188020212121222223402573291732773617
91772192920842190229924182654300633813740
101808197921472260237524962736309534863862
111844202922092330245225752816318435903985
periodiekSchaal
10A1111A12131415161718
02906315834763794423645004839518157336355
13032328836063925436446555017538959586597
23157341937374054449248095196559761826838
33283355038674182462049645375580664077079
43409368039974310474851185554601466327321
53535381141254438487652735732622268567562
63660394242544566500454285911643070817803
73786407143824694513255836090663873058045
83912419945104822526057386269684775308286
94037432746374950538858926448705577548528
104160445547665078551660476626726379798769
114283458348945207564462016805747282049011

* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.

Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 april 2015, oude structuur*

Nr. Salaris Salaris Schaal                                    
 01-10-201401-04-2015A123456789101112131415161718
A1 139814480                                    
A2 144914991                                    
1 1502155220                                  
2 15351585    0                                
3 1569161931  0                              
4 16031653    110                            
5 1635168542    1                            
6 16661716    22  0                          
6a 1678172853                                  
7 17011751  6    2                            
8 17381788  833  1                          
9 17851835    4  3  0                        
9a 17941844  10                                  
10 18401890    74  21                        
11 19051955    954                            
12 19692019      6532                        
12a 19792029    11                                
13 20302080      964  0                      
14 20912141      117531                      
15 21492199        1064                        
15a 21592209      13                              
16 22072257        12752                      
17 22652315          86                        
17a 22802330        14                            
18 23222372          11730                    
19 23822432            84                      
19a 24022452          13                          
20 24402490            951  0                
21 24952545              6                      
21a 25252575            10                        
22 25562606              7201                
23 26172667              8                      
24 26802730              9312                
25 27522802                4                    
25a 27662816              10                      
26 28192869                523                
27 28762926                6                    
28 29392989                734                
29 30033053                8                    
30 30633113                945                
31 31173167                                      
31a 31343184                10                    
32 31733223                  56                
34 32863336                  670              
36 34103460                  781              
38 35213571                    92              
38a 35403590                  8                  
40 36323682                    103              
42 37433793                    114              
44 38683918                      5              
44a 39353985                    12                
46 39914041                      60            
48 41074157                      71            
50 42234273                      82            
52 43394389                      93            
54 44514501                      104            
55 45114561                                      
55a 45334583                      11              
56 45694619                        50          
58 46864736                        61          
60 47984848                        720        
62 49144964                        831        
64 50605110                        942        
65 51315181                                      
65a 51575207                        10            
66 52045254                          530      
68 53505400                          641      
70 54965546                          752      
71 55665616                                      
71a 55945644                          8          
72 56415691                            630    
74 57955845                            741    
76 59536003                            852    
78 61156165                              630  
78a 61516201                            9        
80 63106360                              741  
82 65126562                              852  
84 67196769                                630
84a 67556805                              9      
86 69346984                                741
88 71557205                                852
90 73837433                                  63
90a 74227472                                9    
92 76197669                                  74
94 78637913                                  85
96 81148164                                    6
96a 81548204                                  9  
98 83738423                                    7
100 86418691                                    8
102 89178967                                      
102a 89619011                                    9

* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.

Bijlage IIb en IIc Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer

Vergoedingentabellen

De actuele tabellen kunt u vinden in hoofdstuk 19 Rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer.

Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 april 2015.

Gebruteerde vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 april 2015.

Bijlage III Hoorbepaling

Deze tekst bevat een alternatieve tekst voor hoofdstuk 12, bestemd voor gemeenten waar geen commissie voor georganiseerd overleg is ingesteld.

Artikel 12:1

Lid 1

Met de organisaties waarbij de ambtenaren zijn aangesloten vindt overleg plaats aangaande aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, voor zover daarin niet wordt voorzien door het LOGA-overleg tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.

Lid 2

Als organisaties bedoeld in het vorige lid worden aangemerkt de landelijke verenigingen van overheidspersoneel aangesloten bij de centrales van overheidspersoneel, toegelaten tot het overleg in het vorige lid bedoeld.

Lid 3

Het overleg wordt gevoerd door aan een organisatie een ontwerp van het voorgenomen besluit met toelichting toe te zenden, met het verzoek binnen een daarbij te stellen termijn, welke niet korter dan veertien dagen zal zijn, vermeldt het college schriftelijk haar gevoelen kenbaar te maken. Indien de organisatie dit verlangt wordt zij tot mondelinge toelichting toegelaten.

Lid 4

Aan de bepaling van het eerste lid wordt geacht te zijn voldaan, indien de organisatie in gebreke is gebleven binnen de in het vorige lid bedoelde termijn van haar gevoelen te doen blijken.

Lid 5

Behoort het nemen van het in het derde lid bedoelde besluit tot de bevoegdheid van de raad, dan vermeldt het college bij het ontwerp van het besluit tevens het gevoelen van de organisaties terzake.

Lid 6

Het college zendt een afschrift van zijn besluiten en een eventueel besluit van de raad binnen veertien dagen nadat deze zijn genomen aan de organisaties.

Bijlage IV Salarisschalen kunsteducatie per 1 april 2015

 5678910
aanloopbedrag 1174117771814186221102467
aanloopbedrag 2  18621917198422312583
aanloopbedrag 3      211023492706
0181419842048223124672771
1186220482110229125262844
2191721102172234925832911
3198421722231240726442969
4204822312291246727063033
5211022912349252627713098
6217223492407258328443159
7223124072467264429113214
8229124672526270629693271
9234925262583277130333328
10240725832644284430983385
11  26442706291131593449
12    2771296932143512
13    2844303332713569
14    2911309833283624
15    2969315933853678
uitloopbedrag 1252627713098332835123792
uitloopbedrag 2  29113214351236243911
uitloopbedrag 3      362437374037

Bijlage IVa Sjabloon voor de verdeling van werkzaamheden voor onderwijzend personeel in de kunsteducatie

Sjabloon voor de verdeling van werkzaamheden voor onderwijzend personeel in de kunsteducatie LOGA-partijen vinden dat bij de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren binnen de aanstelling lokaal maatwerk gewenst is. Daarom is in artikel 19b:5 vastgelegd dat de werkgever, met toepassing van de Wet op de ondernemingsraden (WOR), een lokale regeling vaststelt waarin per discipline de verhouding wordt vastgesteld van de verschillende soorten werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren. Van een vaste verhouding naar een lokale regeling Tot 1 januari 2009 kende de aanvullende rechtspositieregeling voor onderwijzend personeel een vaste maximale verhouding van 26 lesgebonden uren en 10 overige niet-lesgebonden uren. Per 1 januari 2009 wordt deze vaste maximale verhouding losgelaten. Reden daarvoor is dat een centraal voorgeschreven verhouding geen recht kan doen aan verschillen per discipline, per instelling of per onderwijzend personeelslid. Met een lokale regeling kan wel ingespeeld worden op deze specifieke kenmerken. Status sjabloon In dit sjabloon worden mogelijke werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren opgesomd. Die opsomming is niet limitatief. In een instelling kan worden vastgesteld dat bepaalde in het sjabloon genoemde werkzaamheden niet binnen de instelling voorkomen en dus niet in de lokale regeling worden opgenomen. Daarentegen kan ook worden vastgesteld dat er instellingsspecifieke werkzaamheden zijn die niet in het sjabloon voorkomen, maar die wel in de lokale regeling moeten worden genoemd. Het sjabloon is dus een handvat voor de lokale regeling waarin onder andere rekening wordt gehouden met Opbouw Sjabloon Schematisch is de opbouw van het sjabloon als volgt: Categorieën van werkzaamheden Dit sjabloon onderscheidt als hoofdcategorieën: De categorie niet-lesgebonden uren kan vervolgens weer opgedeeld worden in drie subcategorieën: De (sub)categorieën zijn hierna verder uitgewerkt:

de ervaring van de ambtenaar,

het cursustype dat de ambtenaar geeft en

de discipline van de ambtenaar.

lesgebonden uren en

niet-lesgebonden uren.

2a. Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren. Deze subcategorie hangt direct samen met de lesgebonden uren.

2b. Algemene werkzaamheden Deze subcategorie staat los van het aantal lesgebonden uren.

2c. Variabele werkzaamheden Deze subcategorie staat los van het aantal lesgebonden uren.

Lesgebonden uren in uren per schooljaar/cursusjaar/seizoen Het gaat in deze categorie om het aantal te verzorgen lesgebonden uren op jaarbasis. Het betreft alle door een discipline uit te voeren les- of cursuswerkzaamheden, al of niet te onderscheiden naar bijvoorbeeld:

Type lessen/cursussen: individuele lessen, combinatielessen, groepslessen, klassikale lessen

Homogene ensembles

Heterogene ensembles

Koren

Orkesten

Regulier onderwijs

Speciaal onderwijs

Niet-lesgebonden uren in uren per schooljaar/cursusjaar/seizoen Van sjabloon naar lokale regeling Om een beeld te geven hoe aan de hand van het sjabloon een lokale regeling tot stand kan komen geeft het LOGA een voorbeeld. U dient dit voorbeeld niet op te vatten als een door het LOGA gewenste verdeling van de verhouding lesgebonden uren versus niet-lesgebonden uren. Het gaat om de wijze waarop aan de hand van het sjabloon een lokale regeling kan worden opgesteld. Binnen instelling X is onderwijzend personeel werkzaam in drie verschillende disciplines: Binnen instelling X geldt per discipline de volgende verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren: Binnen instelling X zijn de aanstellingen van het onderwijzend personeel in omvang zeer verschillend. Daarom wordt er in instelling X voor gekozen om binnen de categorie niet-lesgebonden uren per aanstellingsomvang een uitsplitsing te maken in de subcategorieën. Die uitsplitsing is als volgt: In dit voorbeeld is de verdeling van niet-lesgebonden uren over de subcategorieën voor alle disciplines gelijk. Het is ook mogelijk om elke discipline een aparte verdeling van niet-lesgebonden uren over de subcategorieën te maken. Individuele afwijkmogelijkheden op de verhouding per discipline Er zijn individuele omstandigheden voorstelbaar waarin het onredelijk is vast te houden aan de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden die per discipline is bepaald. Bijvoorbeeld door rekening te houden met: In de lokale regeling kunnen individuele afwijkingsmogelijkheden op de verhouding die per discipline is vastgelegd worden opgenomen. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden voordat individuele afwijking is toegestaan, dienen in de lokale regeling te worden opgenomen. Deze individuele afwijkmogelijkheden bepalen tezamen met de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren die voor de discipline van de ambtenaar is vastgelegd, welke verhouding voor de individuele ambtenaar geldt. Voorbeeld: Voor discipline D staat in de lokale regeling dat de verhouding 70% lesgebonden uren en 30% niet-lesgebonden uren geldt. In de lokale regeling is ook vastgelegd dat voor discipline D een individuele afwijkmogelijkheid bestaat voor ambtenaren met minder dan 3 jaar ervaring. Die ambtenaren krijgen ten koste van het aantal lesgebonden uren 5% meer niet-lesgebonden uren voor de voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren. Het college stelt bij toepassing van de lokale regeling voor een ambtenaar met discipline D en minder dan 3 jaar ervaring de verhouding vast op 65% lesgebonden en 35% niet-lesgebonden uren. Deze 5% extra voor niet-lesgebonden uren wordt binnen de subcategorieën geheel toegeschreven aan subcategorie 2a. Tot slot Te overwegen valt om een beperkt percentage van de tijd niet toe te wijzen aan specifieke activiteiten. Niet alles valt namelijk op voorhand te plannen. Aan een aantal kleinere werkzaamheden uit de eerder genoemde (sub)categorieën hoeft dan eveneens niet specifiek tijd te worden toegewezen; zij kunnen tot de vrij in te delen tijd worden gerekend.

2a. Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren Het gaat in deze subcategorie om de werkzaamheden van elke discipline in een bepaalde verhouding tot het aantal lesgebonden uren. Dit is afhankelijk van het type instelling en het type lessen/werkzaamheden. Deze uren worden ook wel “aanstellingsafhankelijke of leerling- of cursistafhankelijke uren” genoemd. Het betreft bijvoorbeeld:

Roosterwerkzaamheden

Inhoudelijke voorbereiding en nazorg van de lessen

Bijhouden van lesvorderingen en lesresultaten, leerlingvolgsysteem en dergelijke

Administratieve afwikkeling van de lessen/cursussen (bijvoorbeeld presentielijsten)

Rapporten/studieverslagen voor van de leerlingen/cursisten

(Voortgangs)gesprekken met ouders/verzorgers/leerlingen

Bijhouden van de pedagogische, methodische en didactische ontwikkelingen

Bijhouden van vakliteratuur

Onderhouden van de direct aan de lespraktijk verbonden artistieke vaardigheden

Examens/toetsen

2b. Algemene werkzaamheden Het gaat in deze subcategorie om werkzaamheden die losstaan van het aantal lesgebonden uren. Deze uren worden ook wel “organisatiegebonden uren” genoemd. Het betreft bijvoorbeeld:

Personeelsvergaderingen, afdelingsvergaderingen, sector- en sectievergaderingen

Collegiaal overleg (intern en extern)

Voorbereiding en deelname aan open dagen

Functioneringsgesprekken, ontwikkelingsgesprekken, persoonlijk ontwikkelingsplan

Overleg over het jaarlijkse cursusboekje/studiegids

Zorg voor het instrumentarium van de instelling en (indien gebruik door de werkgever verplicht is gesteld) van het eigen instrument/gereedschap

2c. Variabele werkzaamheden Het gaat in deze subcategorie om specifieke werkzaamheden die losstaan van het aantal lesgebonden uren. Deze uren worden ook wel “persoonsgebonden uren” genoemd. Het betreft bijvoorbeeld:

Werkzaamheden voor onderzoek en ontwikkeling in relatie tot de lessen en lesmaterialen

Materiële voorbereiding en nazorg van de lessen

Lidmaatschap van de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging

Stagebegeleiding

Organisatie en voorbereiding van leerlingenuitvoeringen/-concerten (intern en/of extern)

Organisatie en voorbereiding van concerten speciaal voor onderwijzend personeelsleden (intern en/of extern)

Organisatie en voorbereiding van exposities (intern en/of extern)

Organisatie en voorbereiding van instellingspresentaties (intern en/of extern)

Deelname aan activiteiten en evenementen voor zover niet genoemd onder subcategorie 2b.

Organiseren van kunstuitingen van cursisten, zoals voorspeelavonden en tentoonstellingen

Begeleiden van een collega bij een voorspeelavond

Coördinatiewerkzaamheden

Algemene organisatiewerkzaamheden, bijvoorbeeld voor nieuwsbrief/schoolkrant van de instelling

Adviseren van leerlingen ten aanzien van instrument- of materiaalkeuzes

Bijhouden van de vakgebonden bibliotheek van de instelling

Bijdragen aan het jaarlijkse cursusboekje/studiegids

Opleiding en ontwikkeling, of andere activiteiten die ertoe bijdragen de eigen vakbekwaamheid op peil te houden

Deelname aan studiedagen van bijvoorbeeld beroepsverenigingen, vakgroepen, mits de werkgever toestemming heeft verleend

Het in opdracht van de werkgever reizen tussen locaties van dezelfde instelling voor kunsteducatie.

Discipline A

Discipline B

Discipline C

Discipline1. Lesgebonden uren 2. Niet-lesgebonden uren
Discipline A 65%35%
Discipline B 60%40%
Discipline C70%30%
De verdeling van niet-lesgebonden uren over de subcategorieën
Aanstellingsomvang2a. Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren2b. Algemene werkzaamheden2c. Variabele werkzaamheden
Meer dan 27 uur per week30%30%40%
18 tot en met 27 uur per week35%35%30%
7,2 tot en met 18 uur per week40%40%20%
tot en met 7,2 uur per week 47%47% 6%

zeer veel of zeer weinig ervaring van het onderwijzend personeellid of

het cursustype dat het onderwijzend personeelslid geeft (groepslessen versus individuele lessen)

Bijlage IVa1 Functiebeschrijvingen onderwijzend personeel in de kunsteducatie

Functiebeschrijvingen1. Consulent

Beschrijving van de functie Functiebenaming: consulent Functie-eisen: HBO-niveau Taken

Het in overleg met cliënten opstellen van een steunfunctie-activiteitenplan

Het verzorgen van steunfunctieactiviteiten

Het bijdragen aan de ontwikkeling van beleid, producten en programma’s

Beschrijving van de taken 2. Docent3. Balletbegeleider

B.1 Het in overleg met cliënten opstellen van een steunfunctie-activiteitenplan Informeert en adviseert (potentiële) cliënten over de mogelijkheden van steunfunctieactiviteiten. Overlegt met (de leiding van) potentiële cliënten over wensen en verwachtingen. Stelt een activiteiten- of begeleidingsplan op of ondersteunt de cliënt daarbij. Overlegt waar nodig met externe instanties.

B.2 Het verzorgen van steunfunctieactiviteiten Geeft informatie en adviezen over methoden en leermiddelen. Verzorgt teamtrainingen en individuele begeleiding van docenten. Adviseert bij de aanschaf van leermiddelen en ontwikkelt, waar nodig, zelf leermiddelen en methodieken. Organiseert met de cliënt producties, tentoonstellingen en andere evenementen. Begeleidt bij de opstelling van werkplannen. Bewaakt de afspraken met betrekking tot begroting, planning en inzet.

B.3 Het bijdragen aan de ontwikkeling van beleid, producten en programma’s Volgt en signaleert relevante ontwikkelingen op het terrein van de kunstzinnige vorming. Levert bijdragen aan beleidsontwikkeling, marktanalyses en aan de ontwikkeling van nieuw aanbod en marktontwikkelingsplannen; overlegt met opdrachtgevers en andere instanties over organisatie en uitvoering van projecten. Werkt voorstellen uit in projectbeschrijvingen.

Beschrijving van de functie Functiebenaming: docent Functie-eisen: HBO-niveau Taken

Het verzorgen van de inhoud van onderwijsactiviteiten

Het geven van de onderwijsactiviteiten

Het bijdragen aan de ontwikkeling van KV-producten en -programma’s

Het verrichten van overige werkzaamheden

Beschrijving van de taken

B.1 Het verzorgen van de inhoud van onderwijsactiviteiten Verzorgt het (meerjaren)leerplan; stemt het leerplan af met leiding en collega’s. Bepaalt vanuit het leerplan de inhoud van de onderwijsactiviteiten. Zorgt voor les- en documentatiemateriaal.

B.2 Het geven van de onderwijsactiviteit Bereidt de activiteit voor; stemt af op het niveau van de groep. Geeft de onderwijsactiviteit; doet voor en stuurt bij. Zorgt voor variatie in presentatie en lesvorm. Houdt rekening met persoonlijkheid en doelstelling deelnemers. Bespreekt regelmatig de vorderingen met (ouders van) deelnemers en evalueert de onderwijsactiviteit; stelt eventueel leerdoelstellingen bij. Organiseert kunstuitingen van en voor deelnemers.

B.3 Het bijdragen aan de ontwikkeling van KV-producten en -programma’s Volgt en signaleert relevante ontwikkelingen op het terrein van de kunstzinnige vorming. Levert bijdragen aan marktanalyses, de ontwikkeling van nieuw aanbod en marktontwikkelingsplannen; overlegt met opdrachtgevers en andere instanties over organisatie en uitvoering van projecten. Werkt voorstellen uit in projectbeschrijvingen.

B.4 Het verrichten van overige werkzaamheden Woont diverse overlegvormen bij. Houdt ontwikkelingen op het vakgebied bij; neemt deel aan na- en bijscholing. Levert bijdragen aan evenementen/instellingsactiviteiten.

Beschrijving van de functie Functiebenaming: Balletbegeleider Functie-eisen: MBO-niveau Taken

Het instrumentaal begeleiden van lessen

Het bijhouden van ontwikkelingen op het vakgebied

Het verrichten van overige werkzaamheden

Beschrijving van de taken

B.1 Het instrumentaal begeleiden van lessen Begeleidt klassieke balletlessen en andere lesvormen op piano en andere instrumenten. Zorgt waar nodig voor improvisatie en zorgt ervoor dat het karakter van de oefening muzikaal wordt ondersteund. Past gedurende de oefening tempo en sfeer aan en legt andere accenten als de docent dit aangeeft. Verzorgt de instrumentale begeleiding van uitvoeringen.

B.2 Het bijhouden van ontwikkelingen op het vakgebied Houdt ontwikkelingen binnen het vakgebied bij.

B.3 Het verrichten van overige werkzaamheden Voert periodiek overleg met de docent over het afstemmen van het spel op de oefeningen en de samenwerking tussen docent en begeleider.

Bijlage IVb Reglement benoembaarheidseisen kunstzinnige vorming

(Vervallen)

Bijlage V Aanvullende rechtspositieregeling voor de ambtenaar behorend tot het onderwijzend personeel in de Kunstzinnige vorming

(Vervallen)

Bijlage Va Afvloeiingsreglement ten behoeve van docenten, consulenten en Balletbegeleiders werkzaam in de Kunstzinnige Vorming

(Vervallen)

Bijlage VI Vervallen

(Vervallen)

Bijlage VIIa Aanstellingskeuring brandweerpersoneel

Onderstaand schema geeft per bijzondere functie-eis aan welke signaalvragen, screeningsinstrumenten en functionele tests bij de aanstellingskeuring gebruikt dienen te worden. De uitwerking van onderstaande onderdelen en de beoordeling hiervan is vastgelegd in de aanstellingskeuring zoals die is ontwikkeld door het Coronel Instituut. Deze uitwerking is te vinden op www.vng.nl.

Bijzondere functie-eis:Aspect van de belastbaarheid opgenomen mag worden in keuring:
1.Waakzaamheid en oordeelsvermogenSignaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: bekendheid met aanpassingsprobleem bij onregelmatige diensten, ooit doorgemaakte psychose, schizofrenie, epilepsie aanwezigheid van hoogtevrees aanwezigheid van claustrofobie ooit doorgemaakte warmtestuwing gebruik medicatie tegen epilepsie afgelopen 5 jaar huidig medicijngebruik (mee laten nemen) Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid van: hoge mate van slaperigheid (checklist) depressieve klachten (checklist) angstklachten (checklist) Inzet gevalideerde fysiek functionele test ter detectie van: hoogtevrees (laddertest)
2.Emotionele piekbelastingSignaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: recent doorgemaakt trauma Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid van: posttraumatische stressklachten (checklist)
3.Energetische piekbelastingSignaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: fysieke activiteit inzetbaarheid (PAR-Q) belangrijkste risicofactoren hart- en vaatziekten (familiair voorkomen HVZ; eerder doorgemaakte- of huidige hartziekte; roken) Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid van verhoogd risico op toekomstig HVZ (ter regulering en niet ter afkeuring): te hoge BMI of buikvet hoge bloeddruk diabetes mellitus afwijkingen ECG Inzet gevalideerde fysiek functionele test die een indruk geeft van het piek-anaerobe inspanningsvermogen. (aanstellingsbrandweertraplooptest)
4.Goed gezichtsvermogenSignaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: huidige problemen met gezichtsvermogen Inzet gevalideerd test ter detectie van de huidige aanwezigheid van: onvoldoende scherp zicht (lees en afstand) onvoldoende kleurenzicht onvoldoende mobiliteit nekwervelkolom onvoldoende gezichtsveld
5.Goed gehoorsvermogenSignaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: huidige problemen met gehoorsvermogen Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige aanwezigheid van: onvoldoende vermogen om spraak-in-ruis te horen
6.Risico op expositie aan stof, rook, gas of dampenSignaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: overgevoeligheid huid / huidige huidaandoening overgevoeligheid longen / huidige klachten luchtweg/longen Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige aanwezigheid van: mogelijke huidaandoening op armen/handen (eczeem/atopie) mogelijke longaandoening (astma/atopie)
7.Risico op (verspreiding van) infectieziektenSignaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: geldige inentingen huidige aanwezigheid infectieziekten (Hepatitis, Difterie, Tetanus, Tuberculose, HIV)
8.Tillen/dragenSignaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: problemen met tillen huidige nek-, rug- en schouderklachten problemen met krachtleverantie met geheven armen Inzet gevalideerde fysieke, functionele til/draag test (tijdens aanstellingskeuring-brandbestrijdingstest)
9.Knielen/hurkenSignaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: huidige duizeligheidsklachten Inzet gevalideerde fysieke, functionele kniel/hurk test (tijdens aanstellingskeuring-brandbestrijdingstest)
10.Klimmen/klauteren/traplopenSignaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: huidige duizeligheidsklachten Inzet gevalideerde fysieke, functionele klim/klauter test (laddertest) (brandweertraplooptest)
11.Houdingen en krachtleverantie met rugSignaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: huidige rugklachten

Kort NA aanstelling worden als intredekeuring de volgende basismetingen verricht om latere effecten van mogelijke blootstelling aan factoren van het werk te kunnen aantonen:

longfunctiebepaling met behulp van spirometrie

audiogram afname

Bijlage VIIb Periodiek Preventief Medisch Onderzoek

Onderstaand schema geeft per bijzondere functie-eis aan welke signaalvragen, screeningsinstrumenten en functionele tests bij het Periodiek Preventief Medisch Onderzoek gebruikt dienen te worden. De uitwerking van onderstaande onderdelen en de beoordeling hiervan is vastgelegd in het PPMO zoals die is ontwikkeld door het Coronel Instituut. Deze uitwerking is te vinden op www.vng.nl.

Bijzondere functie-eis:Aspect van de belastbaarheid opgenomen mag worden in keuring:
1.Waakzaamheid en oordeelsvermogenSignaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: aanpassingsprobleem door onregelmatige diensten, aanwezigheid van hoogtevrees aanwezigheid van claustrofobie doorgemaakte warmtestuwing sinds vorige keuring gebruik medicatie tegen epilepsie nu of geslikt sinds vorige keuring huidig medicijngebruik (mee laten nemen) Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid van: hoge mate van slaperigheid (checklist) depressieve klachten (checklist) angstklachten (checklist) hoge werkgerelateerde vermoeidheid (checklist)
2.Emotionele piekbelastingSignaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: recent doorgemaakt trauma Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid van: posttraumatische stressklachten (checklist)
Bijzondere functie-eis:Aspect van de belastbaarheid wat opgenomen mag worden in keuring:
3.Energetische piekbelastingSignaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: fysieke activiteit inzetbaarheid (PAR-Q) belangrijkste risicofactoren hart- en vaatziekten (familiair voorkomen HVZ; eerder doorgemaakte- of huidige hartziekte; roken) Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid van verhoogd risico op toekomstig HVZ (ter regulering en niet ter afkeuring): te hoge BMI of buikvet hoge bloeddruk diabetes mellitus afwijkingen ECG Inzet gevalideerde fysiek functionele test die een indruk geeft van het piek-anaerobe inspanningsvermogen. (brandweertraplooptest)
4.Goed gezichtsvermogenSignaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: huidige problemen met gezichtsvermogen tijdens werk Inzet gevalideerd test ter detectie van de huidige aanwezigheid van: onvoldoende scherp zicht (lees en afstand) onvoldoende kleurenzicht onvoldoende mobiliteit nekwervelkolom onvoldoende gezichtsveld
5.Goed gehoorsvermogenSignaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: huidige problemen met gehoorvermogen tijdens werk Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige aanwezigheid van: onvoldoende vermogen om spraak-in-ruis te horen
Bijzondere functie-eis:Aspect van de belastbaarheid wat opgenomen mag worden in keuring:
6.Risico op expositie aan stof, rook, gas of dampenSignaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: overgevoeligheid huid / huidige huidaandoening overgevoeligheid longen / huidige klachten luchtweg/longen Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige aanwezigheid van: mogelijke huidaandoening op armen/handen (eczeem/atopie) mogelijke longaandoening (astma/atopie)
7.Risico op (verspreiding van) infectieziektenSignaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: huidige aanwezigheid infectieziekten die een gevaar voor anderen kunnen opleveren
8.Tillen/dragenSignaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: problemen met tillen huidige nek-, rug- en schouderklachten problemen met krachtleverantie met geheven armen Inzet gevalideerde fysieke, functionele til/draag test (tijdens brandbestrijdingstest)
9.Knielen/hurkenSignaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: huidige duizeligheidsklachten Inzet gevalideerde fysieke, functionele kniel/hurk test (tijdens brandbestrijdingstest)
10.Klimmen/klauteren/traplopenSignaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: huidige duizeligheidsklachten Inzet gevalideerde fysieke, functionele klim/klauter test (tijdens brandbestrijdingstest en brandweertraplooptest)
11.Houdingen en krachtleverantie met rugSignaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: huidige rugklachten
   
1-11 met als doel signalering voor begeleidingSignaalvraag (mondeling): Is sinds de vorige keuring een nieuwe ziekte of gezondheidsklachten opgelopen die van invloed (kunnen) zijn op de uitvoering van uw werk? Signaalvraag (schriftelijk) naar: Aanwezigheid chronische ziekten (stofwisseling, psychisch, bewegingsapparaat, hart- en vaataandoeningen, urinewegen/geslachtsorganen, spijsverteringsorganen, tumoren, luchtwegen, huidaandoeningen) Ingeschat eigen werkvermogen nu Ingeschat eigen huidige inzetbaarheid gegeven de fysieke en psychologische taakeisen doorgemaakte expositie aan agressie in afgelopen periode doorgemaakte expositie aan hard geluid in afgelopen periode met acute oorsuizingen of tijdelijke gehoorsvermindering als gevolg doorgemaakte expositie aan stof, rook, gas of dampen in afgelopen periode Inzet testen ter monitoring indien aanleiding bestaat om achteruitgang in longfunctie of gehoor aan te kunnen tonen: longfunctiebepaling met behulp van spirometrie audiogram afname

Salaristabellen

Actuele salaristabellen

Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 april 2015, oude structuur*

  Salaris Salaris Schaal                                    
 01-10-201401-04-2015A123456789101112131415161718
A1 139814480                                    
A2 144914991                                    
1 1502155220                                  
2 15351585    0                                
3 1569161931  0                              
4 16031653    110                            
5 1635168542    1                            
6 16661716    22  0                          
6a 1678172853                                  
7 17011751  6    2                            
8 17381788  833  1                          
9 17851835    4  3  0                        
9a 17941844  10                                  
10 18401890    74  21                        
11 19051955    954                            
12 19692019      6532                        
12a 19792029    11                                
13 20302080      964  0                      
14 20912141      117531                      
15 21492199        1064                        
15a 21592209      13                              
16 22072257        12752                      
17 22652315          86                        
17a 22802330        14                            
18 23222372          11730                    
19 23822432            84                      
19a 24022452          13                          
20 24402490            951  0                
21 24952545              6                      
21a 25252575            10                        
22 25562606              7201                
23 26172667              8                      
24 26802730              9312                
25 27522802                4                    
25a 27662816              10                      
26 28192869                523                
27 28762926                6                    
28 29392989                734                
29 30033053                8                    
30 30633113                945                
31 31173167                                      
31a 31343184                10                    
32 31733223                  56                
34 32863336                  670              
36 34103460                  781              
38 35213571                    92              
38a 35403590                  8                  
40 36323682                    103              
42 37433793                    114              
44 38683918                      5              
44a 39353985                    12                
46 39914041                      60            
48 41074157                      71            
50 42234273                      82            
52 43394389                      93            
54 44514501                      104            
55 45114561                                      
55a 45334583                      11              
56 45694619                        50          
58 46864736                        61          
60 47984848                        720        
62 49144964                        831        
64 50605110                        942        
65 51315181                                      
65a 51575207                        10            
66 52045254                          530      
68 53505400                          641      
70 54965546                          752      
71 55665616                                      
71a 55945644                          8          
72 56415691                            630    
74 57955845                            741    
76 59536003                            852    
78 61156165                              630  
78a 61516201                            9        
80 63106360                              741  
82 65126562                              852  
84 67196769                                630
84a 67556805                              9      
86 69346984                                741
88 71557205                                852
90 73837433                                  63
90a 74227472                                9    
92 76197669                                  74
94 78637913                                  85
96 81148164                                    6
96a 81548204                                  9  
98 83738423                                    7
100 86418691                                    8
102 89178967                                      
102a 89619011                                    9

* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.

Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 april 2015, nieuwe structuur*

periodiekSchaal
12345678910
01448148215201563160817151924220224442636
11482153215821633168517932005229125482759
21518158216451702176118712087238126522881
 1554163117081772183819492167247027563004
41591168117701841191520282249255928603127
51627173118331911199121062330264829643250
61663178018961981206821832411273830693372
71699183019582051214522622492282731733495
81735188020212121222223402573291732773617
91772192920842190229924182654300633813740
101808197921472260237524962736309534863862
111844202922092330245225752816318435903985
periodiekSchaal
10A1111A12131415161718
02906315834763794423645004839518157336355
13032328836063925436446555017538959586597
23157341937374054449248095196559761826838
33283355038674182462049645375580664077079
43409368039974310474851185554601466327321
53535381141254438487652735732622268567562
63660394242544566500454285911643070817803
73786407143824694513255836090663873058045
83912419945104822526057386269684775308286
94037432746374950538858926448705577548528
104160445547665078551660476626726379798769
114283458348945207564462016805747282049011

* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.

Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 april 2015

Regelnummer Garantieschalen
333279
353399
373517
393624
413737
433854
453978
474099
494215
514331
534443
574678
594789
614906
635037
675327
695473
735763
755909
776076
796239
816403
836582
856774
876967
897161
917353
937546
957742

Oktober 2014

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 oktober 2014 oude structuur*

  Salaris Salaris Schaal                                    
 01-04-201201-10-2014A123456789101112131415161718
A1 138513980                                    
A2 143514491                                    
1 1487150220                                  
2 15201535    0                                
3 1553156931  0                              
4 15871603    110                            
5 1619163542    1                            
6 16491666    22  0                          
6a 1662167853                                  
7 16841701  6    2                            
8 17211738  833  1                          
9 17681785    4  3  0                        
9a 17761794  10                                  
10 18221840    74  21                        
11 18861905    954                            
12 19491969      6532                        
12a 19591979    11                                
13 20092030      964  0                      
14 20702091      117531                      
15 21272149        1064                        
15a 21382159      13                              
16 21862207        12752                      
17 22432265          86                        
17a 22572280        14                            
18 22992322          11730                    
19 23582382            84                      
19a 23782402          13                          
20 24152440            951  0                
21 24712495              6                      
21a 25002525            10                        
22 25302556              7201                
23 25912617              8                      
24 26542680              9312                
25 27252752                4                    
25a 27392766              10                      
26 27912819                523                
27 28482876                6                    
28 29092939                734                
29 29733003                8                    
30 30323063                945                
31 30873117                                      
31a 31033134                10                    
32 31423173                  56                
34 32533286                  670              
36 33773410                  781              
38 34863521                    92              
38a 35053540                  8                  
40 35973632                    103              
42 37063743                    114              
44 38303868                      5              
44a 38963935                    12                
46 39513991                      60            
48 40664107                      71            
50 41814223                      82            
52 42964339                      93            
54 44074451                      104            
55 44674511                                      
55a 44894533                      11              
56 45244569                        50          
58 46394686                        61          
60 47504798                        720        
62 48664914                        831        
64 50105060                        942        
65 50805131                                      
65a 51055157                        10            
66 51535204                          530      
68 52975350                          641      
70 54425496                          752      
71 55115566                                      
71a 55395594                          8          
72 55865641                            630    
74 57385795                            741    
76 58945953                            852    
78 60556115                              630  
78a 60906151                            9        
80 62486310                              741  
82 64476512                              852  
84 66536719                                630
84a 66886755                              9      
86 68656934                                741
88 70847155                                852
90 73107383                                  63
90a 73487422                                9    
92 75447619                                  74
94 77857863                                  85
96 80338114                                    6
96a 80738154                                  9  
98 82908373                                    7
100 85558641                                    8
102 88298917                                      
102a 88728961                                    9

* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 oktober 2014, nieuwe structuur*

periodiekSchaal
12345678910
01398143214701513155816651874215223942586
11432148215321583163517431955224124982709
21468153215951652171118212037233126022831
 1504158116581722178818992117242027062954
41541163117201791186519782199250928103077
51577168117831861194120562280259829143200
61613173018461931201821332361268830193322
71649178019082001209522122442277731233445
81685183019712071217222902523286732273567
91722187920342140224923682604295633313690
101758192920972210232524462686304534363812
111794197921592280240225252766313435403935
periodiekSchaal
10A1111A12131415161718
02856310834263744418644504789513156836305
12982323835563875431446054967533959086547
23107336936874004444247595146554761326788
33233350038174132457049145325575663577029
43359363039474260469850685504596465827271
53485376140754388482652235682617268067512
63610389242044516495453785861638070317753
73736402143324644508255336040658872557995
83862414944604772521056886219679774808236
93987427745874900533858426398700577048478
104110440547165028546659976576721379298719
114233453348445157559461516755742281548961

* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.

Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 oktober 2014

Regelnummer Garantieschalen
333229
353349
373467
393574
413687
433804
453928
474049
494165
514281
534393
574628
594739
614856
634987
675277
695423
735713
755859
776026
796189
816353
836532
856724
876917
897111
917303
937496
957692

Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 oktober 2014

  jaarvergoeding uurbedrag oefeningen en cursussen e.d. uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening uurbedrag voor langdurige aanwezigheid
1. aspirant manschap a 325,0010,0618,8112,53
2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener, Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke stoffen 325,0011,5621,7314,48
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2 325,0012,8224,0416,03
4. bevelvoerder 488,0016,0630,1920,13
5. officier van dienst 3848,000,0038,480,00
6 hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen 5526,000,0055,260,00
7.commandant van dienst 8220,000,0061,660,00

Gebruteerde vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 oktober 2014

  jaarvergoeding uurbedrag oefeningen en cursussen e.d. uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening uurbedrag voor langdurige aanwezigheid
1. Aspirant manschap A 329,0010,2019,1312,74
2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener, Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke stoffen 329,0011,7822,1714,77
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2 329,0013,0524,4316,29
4. bevelvoerder 496,0016,3330,6520,43
5. officier van dienst 3922,000,0039,220,00
6 hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen 5625,000,0056,250,00
7.commandant van dienst 8374,000,0062,760,00

In deze bijlage is de tabel opgenomen die uitsluitend geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP-wet). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelfde dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP. Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze bijlage niet van belang, maar geldt bijlage 11.

Salarisschalen kunsteducatie per 1 oktober 2014

 5678910
aanloopbedrag 1169117271764181220602417
aanloopbedrag 2  18121867193421812533
aanloopbedrag 3      206022992656
0176419341998218124172721
1181219982060224124762794
2186720602122229925332861
3193421222181235725942919
4199821812241241726562983
5206022412299247627213048
6212222992357253327943109
7218123572417259428613164
8224124172476265629193221
9229924762533272129833278
10235725332594279430483335
11  25942656286131093399
12    2721291931643462
13    2794298332213519
14    2861304832783574
15    2919310933353628
uitloopbedrag 1247627213048327834623742
uitloopbedrag 2  28613164346235743861
uitloopbedrag 3      357436873987

April 2012

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 april 2012 oude structuur

 SalarisSalarisSchaal                                    
 1-1-20121-4-2012A123456789101112131415161718
A1137113850                                    
A2142114351                                    
11473148720                                  
215051520    0                                
31538155331  0                              
415721587    110                            
51603161942    1                            
616331649    22  0                          
6a1645166253                                  
716681684  6    2                            
817041721  833  1                          
917501768    4  3  0                        
9a17591776  10                                  
1018041822    74  21                        
1118671886    954                            
1219301949      6532                        
12a19401959    11                                
1319902009      964  0                      
1420492070      117531                      
1521062127        1064                        
15a21172138      13                              
1621642186        12752                      
1722202243          86                        
17a22352257        14                            
1822762299          11730                    
1923352358            84                      
19a23542378          13                          
2023922415            951  0                
2124462471              6                      
21a24752500            10                        
2225052530              7201                
2325652591              8                      
2426272654              9312                
2526982725                4                    
25a27122739              10                      
2627632791                523                
2728192848                6                    
2828812909                734                
2929432973                8                    
3030023032                945                
3130563087                                      
31a30733103                10                    
3231103142                  56                
3432213253                  670              
3633433377                  781              
3834523486                    92              
38a34703505                  8                  
4035613597                    103              
4236703706                    114              
4437923830                      5              
44a38583896                    12                
4639123951                      60            
4840264066                      71            
5041404181                      82            
5242544296                      93            
5443634407                      104            
5544224467                                      
55a44444489                      11              
5644794524                        50          
5845944634                        61          
6047034750                        720        
6248174866                        831        
6449605010                        942        
6550305080                                      
65a50555105                        10            
6651025153                          530      
6852455297                          641      
7053885442                          752      
7154565511                                      
71a54845539                          8          
7255305586                            630    
7456815738                            741    
7658365894                            852    
7859956055                              630  
78a60306090                            9        
8061866248                              741  
8263836447                              852  
8465876653                                630
84a66226688                              9      
8667976865                                741
8870147084                                852
9072387310                                  63
90a72757348                                9    
9274697544                                  74
9477087785                                  85
96 79548033                                    6
96a79938073                                  9  
9882088290                                    7
10084718555                                    8
10287418829                                      
102a87848872                                    9

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 april 2012, nieuwe structuur

periodiekSchaal
12345678910
01385141814551498154316481856213123702560
11418146715171567161917261936221924732682
21454151615791636169418032016230825762803
 1490156616411705177118812096239626792925
41525161517031774184719582177248427833046
51561166417651843192220362257257328863168
61597171318281912199821122338266229893289
71633176218901981207421902418275030923411
81669181219522050215022672498283831953532
91705186120142119222623452578292732983654
101740191020762188230224222659301534023775
111776195921382257237825002739310335053896
periodiekSchaal
10A1111A12131415161718
02827307733923707414444064741508056276242
12952320635213836427145594918528658496482
23076333636513964439847125095549260726721
33201346537794091452448655272569962946960
43325359439084218465150185449590565167199
53450372440354345477851715626611167397438
63574385341624471490553255803631769617677
73699398142894598503254785981652371837916
83823410844164725515956316158672974068155
93947423545424852528557846334693676288394
104069436246694979541259376511714278518633
114191448947965105553960906688734880738872

Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke salarisschalen per 1 april 2012

RegelnummerGarantieschalen
333197
353315
373433
393539
413650
433766
453889
474009
494124
514239
534349
574582
594692
614808
634938
675225
695370
735656
755801
775966
796128
816290
836467
856658
876848
897040
917231
937422
957615

Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 april 2012

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverleninguurbedrag voor langdurige aanwezigheid
1. aspirant manschap a322,009,9618,6212,41
2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener, Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke stoffen322,0011,45 21,51 14,34
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2322,0012,69 23,80 15,87
4. bevelvoerder483,0015,90 29,89 19,93
5. officier van dienst3810,000,0038,10 0,00
6 hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen5471,000,0054,71 0,00
7.commandant van dienst8139,000,0061,05 0,00

Gebruteerde vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 april 2012

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverleninguurbedrag voor langdurige aanwezigheid
1. Aspirant manschap A326,0010,1018,9412,61
2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener, Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke stoffen326,0011,6621,9514,62
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2326,0012,9224,1916,13
4. bevelvoerder491,0016,1730,3520,23
5. officier van dienst3883,000,0038,830,00
6 hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen5569,000,0055,690,00
7.commandant van dienst8291,000,0062,140,00

In deze bijlage is de tabel opgenomen die uitsluitend geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP-wet). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelfde dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP. Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze bijlage niet van belang.

Salarisschalen kunsteducatie per 1 april 2012

 5678910
aanloopbedrag 1167417101747179420402393
aanloopbedrag 2  17941849191421592508
aanloopbedrag 3      204022762630
0174719141978215923932694
1179419782040221924522766
2184920402101227625082833
3191421012159233325682890
4197821592219239326302953
5204022192276245226943018
6210122762333250827663078
7215923332393256828333133
8221923932452263028903189
9227624522508269429533245
10233325082568276630183302
11  25682630283330783365
12    2694289031333427
13    2766295331893484
14    2833301832453539
15    2890307833023592
uitloopbedrag 1245226943018324534273705
uitloopbedrag 2  28333133342735393823
uitloopbedrag 3      353936513948

Januari 2012

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 januari 2012, nieuwe structuur

periodiekSchaal
12345678910
01371140414411483152716321837211023472535
11404145315021551160317091917219724492656
21439150115641620167817851996228525512775
31475155016251688175318622076237226532896
41510159916861756182819392155246027553016
51546164817481825190320152235254728573137
61581169618091893197920912315263529603256
71617174518711962205321682394272330623377
81652179419322030212922452474281031643497
91688184219942098220423222553289832663618
101723189120552166227923982633298533683737
111759194021172235235424752712307334703858
periodiekSchaal
10A1111A12131415161718
02799304733583670410343624694503055716181
12923317534863798422945144870523457916418
23046330336143925435546665045543860116654
33169343137424050448048175220564362326891
43292355938694176460549685395584764527127
53416368739954302473151205571605166727364
63539381541214427485752725746625568927601
73663394242464552498254245921645971127838
83786406743724678510855756097666373338074
93908419344974804523357276271686775538311
104029431946234929535858786447707177738547
114150444447485055548460306622727579938784

Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 januari 2012, oude structuur

 SalarisSalarisSchaal                                    
Nr.1-1-20111-1-2012A123456789101112131415161718
A1135713710                                    
A2140714211                                    
11458147320                                  
214901505    0                                
31522153831  0                              
415561572    110                            
51587160342    1                            
616171633    22  0                          
6a1629164553                                  
716511668  6    2                            
816871704  833  1                          
917331750    4  3  0                        
9a17411759  10                                  
1017861804    74  21                        
1118491867    954                            
1219111930      6532                        
12a19211940    11                                
1319701990      964  0                      
1420292049      117531                      
1520852106        1064                        
15a20962117      13                              
1621432164        12752                      
1721982220          86                        
17a22132235        14                            
1822532276          11730                    
1923122335            84                      
19a23312354          13                          
2023682392            951  0                
2124222446              6                      
21a24502475            10                        
2224802505              7201                
2325402565              8                      
2426012627              9312                
2526722698                4                    
25a26852712              10                      
2627362763                523                
2727912819                6                    
2828522881                734                
2929142943                8                    
3029723002                945                
3130263056                                      
31a30423073                10                    
3230803110                  56                
3431893221                  670              
3633103343                  781              
3834183452                    92              
38a34363470                  8                  
4035263561                    103              
4236333670                    114              
4437543792                      5              
44a38193858                    12                
4638733912                      60            
4839864026                      71            
5040994140                      82            
5242114254                      93            
5443204363                      104            
5543794422                                      
55a44004444                      11              
5644354479                        50          
5845484594                        61          
6046574703                        720        
6247704817                        831        
6449114960                        942        
6549805030                                      
65a50055055                        10            
6650515102                          530      
6851935245                          641      
7053355388                          752      
7154025456                                      
71a54305484                          8          
7254765530                            630    
7456255681                            741    
7657785836                            852    
7859365995                              630  
78a59706030                            9        
8061256186                              741  
8263206383                              852  
8465226587                                630
84a65576622                              9      
8667306797                                741
8869447014                                852
9071667238                                  63
90a72037275                                9    
9273957469                                  74
9476317708                                  85
96 78757954                                    6
96a79147993                                  9  
9881278208                                    7
10083878471                                    8
10286558741                                      
102a86978784                                    9

Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke salarisschalen per 1 januari 2012

RegelnummerGarantieschalen
333165
353283
373399
393504
413614
433729
453851
473969
494083
514197
534306
574536
594646
614760
634889
675173
695316
735600
755744
775907
796067
816228
836403
856592
876780
896970
917159
937348
957540

Salarisschalen kunsteducatie per 1 januari 2012

 5678910
aanloopbedrag 1165816931729177620192370
aanloopbedrag 2  17761831189621382483
aanloopbedrag 3      201922542604
0172918961959213823702667
1177619592019219724282739
2183120192080225424832805
3189620802138231025432862
4195921382197237026042924
5201921972254242826672988
6208022542310248327393047
7213823102370254328053102
8219723702428260428623157
9225424282483266729243213
10231024832543273929883269
11  25432604280530473332
12    2667286231023393
13    2739292431573450
14    2805298832133504
15    2862304732693557
uitloopbedrag 1242826672988321333933668
uitloopbedrag 2  28053102339335043785
uitloopbedrag 3      350436143909

Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 januari 2012

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverleninguurbedrag voor langdurige aanwezigheid
1. aspirant manschap a319,009,86 18,4412,29
2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener, Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke stoffen319,0011,34 21,30 14,20
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2319,0012,56 23,56 15,71
4. bevelvoerder478,0015,74 29,59 19,73
5. officier van dienst3772,000,0037,72 0,00
6 hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen5417,000,0054,17 0,00
7.commandant van dienst8058,000,0060,45 0,00

Gebruteerde vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 januari 2012

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverleninguurbedrag voor langdurige aanwezigheid
1. Aspirant manschap A323,0010,0018,7512,49
2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener, Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke stoffen323,0011,5421,7314,48
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2323,0012,7923,9515,97
4. bevelvoerder486,0016,0130,0520,03
5. officier van dienst3845,000,0038,450,00
6 hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen5514,000,0055,140,00
7.commandant van dienst8209,000,0061,520,00

In deze bijlage is de tabel opgenomen die uitsluitend geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP-wet). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelfde dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP. Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze bijlage niet van belang.

Juli 2011

Salarisschalen kunsteducatie per 1 juli 2011

 5678910
aanloopbedrag 1164116761712175919992346
aanloopbedrag 2  17591813187721172458
aanloopbedrag 3      199922312578
0171218771939211723462641
1175919391999217524032712
2181319992060223124582777
3187720602117228725182833
4193921172175234625782895
5199921752231240326412958
6206022312287245827123017
7211722872346251827773071
8217523462403257828333126
9223124032458264128953181
10228724582518271229583237
11  25182578277730173299
12    2641283330713360
13    2712289531263416
14    2777295831813469
15    2833301732373521
uitloopbedrag 1240326412958318133603632
uitloopbedrag 2  27773071336034693748
uitloopbedrag 3      346935793870

Januari 2011

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 januari 2011, nieuwe structuur

periodiekSchaal
12345678910
01357139014261468151216161819208923242510
11390143814871536158716921898217624252629
21425148715481604166117681977226225262748
 1460153516091671173618442055234926272867
41495158316701739181019202134243527282986
51530163117311807188419952213252228293105
61566167917921874195920712292260929303224
71601172718521942203321472370269630313343
81636177619132010210822232449278231323463
91671182419742077218222992528286932333582
101706187220352145225623742607295633353700
111741192120962213233124502685304234363819
periodiekSchaal
10A1111A12131415161718
02772301633253634406343194648498055166119
12894314334523761418744694821518257346354
23016327035793886431146194995538459526588
33138339737054010443547695168558761706823
43260352338314135456049195342578963887057
53382365039564259468450705515599166067291
63504377840804383480852205689619368247525
73626390342044507493353705863639570427760
83748402743294632505755206036659772607994
93869415144534756518156706209679974788229
103989427645774880530558206383700176968463
114109440047015005543059706557720379148697

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 januari 2011, oude structuur

 SalarisSalarisSchaal                                    
Nr.1-6-20081-1-2011A123456789101112131415161718
A1135113570                                    
A2140014071                                    
11451145820                                  
214821490    0                                
31515152231  0                              
415481556    110                            
51579158742    1                            
616091617    22  0                          
6a1621162953                                  
716431651  6    2                            
816791687  833  1                          
917241733    4  3  0                        
9a17331741  10                                  
1017771786    74  21                        
1118401849    954                            
1219011911      6532                        
12a19111921    11                                
1319601970      964  0                      
1420192029      117531                      
1520752085        1064                        
15a20852096      13                              
1621322143        12752                      
1721872198          86                        
17a22022213        14                            
1822422253          11730                    
1923002312            84                      
19a23202331          13                          
2023562368            951  0                
2124102422              6                      
21a24382450            10                        
2224682480              7201                
2325272540              8                      
2425892601              9312                
2526582672                4                    
25a26722685              10                      
2627222736                523                
2727782791                6                    
2828382852                734                
2929002914                8                    
3029582972                945                
3130113026                                      
31a30273042                10                    
3230643080                  56                
3431733189                  670              
3632943310                  781              
3834013418                    92              
38a34183436                  8                  
4035083526                    103              
4236153633                    114              
4437363754                      5              
44a38003819                    12                
4638543873                      60            
4839663986                      71            
5040784099                      82            
5241914211                      93            
5442994320                      104            
5543574379                                      
55a43784400                      11              
5644134435                        50          
5845254548                        61          
6046334657                        720        
6247464770                        831        
6448874911                        942        
6549564980                                      
65a49805005                        10            
6650265051                          530      
6851675193                          641      
7053085335                          752      
7153765402                                      
71a54035430                          8          
7254485476                            630    
7455975625                            741    
7657495778                            852    
7859065936                              630  
78a59415970                            9        
8060946125                              741  
8262896320                              852  
8464896522                                630
84a65246557                              9      
8666966730                                741
8869106944                                852
9071317166                                  63
90a71677203                                9    
9273587395                                  74
9475937631                                  85
96 78367875                                    6
96a78757914                                  9  
9880868127                                    7
10083458387                                    8
10286128655                                      
102a86548697                                    9

Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke salarisschalen per 1 januari 2011

RegelnummerGarantieschalen
333134
353250
373365
393469
413578
433692
453813
473930
494042
514155
534264
574492
594600
614713
634840
675122
695264
735545
755687
775849
796007
816167
836340
856526
876713
896901
917088
937275
957465

Salarisschalen kunsteducatie per 1 januari 2011

 5678910
aanloopbedrag 1163316681704175019902335
aanloopbedrag 2  17501804186721062446
aanloopbedrag 3      199022202565
0170418671930210623352627
1175019301990216423922698
2180419902049222024462763
3186720492106227625052819
4193021062164233525652881
5199021642220239226272943
6204922202276244626983002
7210622762335250527633056
8216423352392256528193110
9222023922446262728813165
10227624462505269829433221
11  25052565276330023283
12    2627281930563343
13    2698288131103399
14    2763294331653452
15    2819300232213504
uitloopbedrag 1239226272943316533433614
uitloopbedrag 2  27633056334334523729
uitloopbedrag 3      345235613851

Bijlage IIb Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 januari 2011

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverleninguurbedrag voor langdurige aanwezigheid
1. aspirant manschap a316,009,76 18,26 12,17
2. manschap a, chauffeur, voertuigbediener, gaspakdrager, brandweerduiker, verkenner gevaarlijke stoffen316,0011,23 21,09 14,06
3. manschap b, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap a, manschap a en ten minste twee specialisaties uit categorie 2316,0012,44 23,33 15,55
4. bevelvoerder473,0015,58 29,30 19,53
5. officier van dienst3735,000,0037,35 0,00
6 hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen5363,000,0053,63 0,00
7.commandant van dienst7978,000,0059,85 0,00

Bijlage IIc Gebruteerde vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 januari 2011

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverleninguurbedrag voor langdurige aanwezigheid
1. aspirant manschap a320,009,9018,5612,37
2. manschap a, chauffeur, voertuigbediener, gaspakdrager, brandweerduiker, verkenner gevaarlijke stoffen320,0011,4321,5114,34
3. manschap b, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap a, manschap a en ten minste twee specialisaties uit categorie 2320,0012,6623,7115,81
4. bevelvoerder481,0015,8529,7519,83
5. officier van dienst3807,000,0038,070,00
6 hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen5459,000,0054,590,00
7.commandant van dienst8128,000,0060,910,00

Oktober 2010

Bijlage IIb Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 oktober 2010

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverleninguurbedrag voor langdurige aanwezigheid
1. aspirant manschap a314,009,7118,17 12,11
2. manschap a, chauffeur, voertuigbediener, gaspakdrager, brandweerduiker, verkenner gevaarlijke stoffen314,0011,17 20,99 13,99
3. manschap b, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap a, manschap a en ten minste twee specialisaties uit categorie 2314,0012,38 23,21 15,47
4. bevelvoerder471,0015,5029,15 19,43
5. officier van dienst3716,000,0037,16 0,00
6 hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen5336,000,0053,36 0,00
7.commandant van dienst7938,000,0059,55 0,00

Bijlage IIc Gebruteerde vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 oktober 2010

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverleninguurbedrag voor langdurige aanwezigheid
1. aspirant manschap a318,009,8518,4712,31
2. manschap a, chauffeur, voertuigbediener, gaspakdrager, brandweerduiker, verkenner gevaarlijke stoffen318,0011,3721,4014,27
3. manschap b, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap a, manschap a en ten minste twee specialisaties uit categorie 2318,0012,6023,5915,73
4. bevelvoerder479,0015,7729,6019,73
5. officier van dienst3788,000,0037,880,00
6 hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen5432,000,0054,320,00
7.commandant van dienst8088,000,0060,61 0,00

Juli 2010

Salarisschalen kunsteducatie per 1 juli 2010

 5678910
aanloopbedrag 11.6251.6591.6951.7411.9802.323
aanloopbedrag 2  1.7411.7951.8582.0962.434
aanloopbedrag 3      1.9802.2092.552
01.6951.8581.9202.0962.3232.614
11.7411.9201.9802.1532.3802.685
21.7951.9802.0392.2092.4342.750
31.8582.0392.0962.2652.4932.805
41.9202.0962.1532.3232.5522.866
51.9802.1532.2092.3802.6142.929
62.0392.2092.2652.4342.6852.987
72.0962.2652.3232.4932.7503.041
82.1532.3232.3802.5522.8053.095
92.2092.3802.4342.6142.8663.150
102.2652.4342.4932.6852.9293.205
11  2.4932.5522.7502.9873.266
12    2.6142.8053.0413.326
13    2.6852.8663.0953.382
14    2.7502.9293.1503.435
15    2.8052.9873.2053.486
uitloopbedrag 12.3802.6142.9293.1503.3263.596
uitloopbedrag 2  2.7503.0413.3263.4353.710
uitloopbedrag 3      3.4353.5433.832

Juli 2009

Salarisschalen kunsteducatie per 1 juli 2009

 5678910
aanloopbedrag 11.6251.6591.6951.7411.9802.323
aanloopbedrag 2  1.7411.7951.8582.0962.434
aanloopbedrag 3      1.9802.2092.552
01.6951.8581.9202.0962.3232.614
11.7411.9201.9802.1532.3802.685
21.7951.9802.0392.2092.4342.750
31.8582.0392.0962.2652.4932.805
41.9202.0962.1532.3232.5522.866
51.9802.1532.2092.3802.6142.929
62.0392.2092.2652.4342.6852.987
72.0962.2652.3232.4932.7503.041
82.1532.3232.3802.5522.8053.095
92.2092.3802.4342.6142.8663.150
102.2652.4342.4932.6852.9293.205
11  2.4932.5522.7502.9873.266
12    2.6142.8053.0413.326
13    2.6852.8663.0953.382
14    2.7502.9293.1503.435
15    2.8052.9873.2053.486
uitloopbedrag 12.3802.6142.9293.0953.3263.596
uitloopbedrag 2  2.7503.0413.2053.4353.710
uitloopbedrag 3      3.3263.5433.832

Januari 2009

Salarisschalen kunsteducatie per 1 januari 2009

 5678910
aanloopbedrag 11.6091.6431.6791.7241.9602.300
aanloopbedrag 2  1.7241.7771.8402.0752.410
aanloopbedrag 3      1.9602.1872.527
01.6791.8401.9012.0752.3002.589
11.7241.9011.9602.1322.3562.658
21.7771.9602.0192.1872.4102.722
31.8402.0192.0752.2422.4682.778
41.9012.0752.1322.3002.5272.838
51.9602.1322.1872.3562.5892.900
62.0192.1872.2422.4102.6582.958
72.0752.2422.3002.4682.7223.011
82.1322.3002.3562.5272.7783.064
92.1872.3562.4102.5892.8383.118
102.2422.4102.4682.6582.9003.173
11  2.4682.5272.7222.9583.234
12    2.5892.7783.0113.294
13    2.6582.8383.0643.348
14    2.7222.9003.1183.401
15    2.7782.9583.1733.452
uitloopbedrag 12.3562.5892.9003.0643.2943.560
uitloopbedrag 2  2.7223.0113.1733.4013.674
uitloopbedrag 3      3.2943.5083.794

Juni 2008

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 juni 2008, nieuwe structuur

schaal/periodiek12345678910
01.3511.3831.4191.4611.5051.6081.8102.0792.3122.497
11.3831.4311.4801.5281.5791.6831.8882.1652.4132.616
21.4181.4791.5401.5961.6531.7591.9672.2512.5132.734
31.4531.5271.6011.6631.7271.8342.0452.3372.6142.853
41.4881.5751.6611.7301.8011.9102.1232.4232.7142.971
51.5231.6231.7221.7981.8751.9862.2022.5092.8153.090
61.5581.6711.7831.8651.9492.0602.2802.5962.9163.208
71.5931.7191.8431.9322.0232.1362.3582.6823.0163.327
81.6281.7671.9042.0002.0972.2122.4372.7683.1173.445
91.6631.8151.9642.0672.1722.2872.5152.8553.2173.564
101.6981.8632.0252.1342.2452.3632.5942.9413.3183.682
111.7331.9112.0852.2022.3202.4382.6723.0273.4183.800
schaal/ periodiek10A1111A12131415161718
02.7583.0013.3093.6164.0424.2974.6254.9555.4896.089
12.8803.1273.4353.7424.1664.4474.7975.1565.7056.322
23.0013.2543.5613.8674.2904.5964.9705.3575.9226.555
33.1223.3803.6863.9904.4134.7455.1425.5596.1396.789
43.2443.5063.8124.1144.5374.8955.3155.7606.3567.022
53.3653.6323.9364.2384.6615.0445.4885.9616.5737.255
63.4873.7594.0604.3614.7855.1945.6616.1626.7907.488
73.6083.8834.1834.4854.9085.3435.8346.3637.0077.721
83.7294.0074.3074.6095.0325.4936.0066.5647.2247.954
93.8504.1314.4304.7325.1555.6426.1786.7657.4418.188
103.9694.2544.5544.8565.2795.7916.3516.9667.6588.420
114.0884.3784.6784.9805.4035.9416.5247.1677.8758.654

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 juni 2008 oude structuur

 SalarisSalarisSchaal
Nr.1-06-20071-06-2008A123456789101112131415161718
A11.3211.3510                                    
A21.3701.4001                                    
11.4201.45120                                  
21.4511.482    0                                
31.4821.51531  0                              
41.5151.548    110                            
51.5451.57942    1                            
61.5741.609    22  0                          
6a1.5861.62153                                  
71.6081.643  6    2                            
81.6421.679  833  1                          
91.6871.724    4  3  0                        
9a1.6951.733  10                                  
101.7391.777    74  21                        
111.8001.840    954                            
121.8601.901      6532                        
12a1.8701.911    11                                
131.9181.960      964  0                      
141.9752.019      117531                      
152.0302.075        1064                        
15a2.0412.085      13                              
162.0862.132        12752                      
172.1402.187          86                        
17a2.1542.202        14                            
182.1942.242          11730                    
192.2512.300            84                      
19a2.2702.320          13                          
202.3052.356            951  0                
212.3582.410              6                      
21a2.3862.438            10                        
222.4152.468              7201                
232.4732.527              8                      
242.5332.589              9312                
252.6012.658                4                    
25a2.6142.672              10                      
262.6642.722                523                
272.7182.778                6                    
282.7772.838                734                
292.8372.900                8                    
302.8942.958                945                
312.9463.011                                      
31a2.9623.027                10                    
322.9983.064                  56                
343.1053.173                  670              
363.2233.294                  781              
383.3273.401                    92              
38a3.3453.418                  8                  
403.4333.508                    103              
423.5373.615                    114              
443.6443.736                      5              
44a3.7193.800                    12                
463.7713.854                      60            
483.8813.966                      71            
503.9914.078                      82            
524.1004.191                      93            
544.2064.299                      104            
554.2634.357                                      
55a4.2844.378                      11              
564.3184.413                        50          
584.4284.525                        61          
604.5344.633                        720        
624.6444.746                        831        
644.7814.887                        942        
654.8494.956                                      
65a4.8734.980                        10            
664.9185.026                          530      
685.0565.167                          641      
705.1945.308                          752      
715.2605.376                                      
71a5.2865.403                          8          
725.3315.448                            630    
745.4765.597                            741    
765.6265.749                            852    
785.7795.906                              630  
78a5.8135.941                            9        
805.9636.094                              741  
826.1536.289                              852  
846.3496.489                                630
84a6.3846.524                              9      
866.5526.696                                741
886.7616.910                                852
906.9777.131                                  63
90a7.0137.167                                9    
927.2007.358                                  74
947.4307.593                                  85
967.6677.836                                    6
96a7.7057.875                                  9  
987.9128.086                                    7
1008.1658.345                                    8
1028.4278.612                                      
102a8.4688.654                                    9

Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 juni 2008

RegelnummerGarantieschalen
333.118
353.234
373.348
393.452
413.560
433.674
453.794
473.910
494.022
514.135
534.242
5744.69
594.577
614.690
634.816
675.097
695.238
735.517
755.658
775.820
795.977
816.136
836.308
856.494
876.680
896.867
917.053
937.239
957.428

Vergoedingentabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 juni 2008

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant-brandwacht314,009,7118,17
brandwacht314,0010,3119,30
brandwacht 1e klasse314,0011,1720,99
hoofdbrandwacht314,0012,3823,21
aspirant-onderbrandmeester314,0010,9120,45
onderbrandmeester471,0013,6625,54
brandmeester471,0015,5029,15
brandmeester (tevens ondercommandant)2.766,000,0027,66
aspirant-officier314,0013,6625,54
adjunct-hoofdbrandmeester2.963,000,0029,63
adjunct-hoofdbrandmeester(tevens commandant)3.962,000,0029,63
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse3.339,000,0033,39
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse(tevens commandant)4.457,000,0033,39
hoofdbrandmeester3.716,000,0037,16
hoofdbrandmeester (tevens commandant)4.946,000,0037,16
hoofdbrandmeester 1e klasse4.300,000,0043,00
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)5.727,000,0043,00
commandeur4.896,000,0048,96
commandeur (tevens commandant)6.534,000,0048,96
commandeur 1e klasse5.336,000,0053,36
commandeur 1e klasse(tevens commandant)7.107,000,0053,36
adjunct-hoofdcommandeur7.938,000,0059,55

Vergoedingentabel betreffende bereikbaarheidsdienst ambulancepersoneel per 1 juni 2008

Tijdstipvergoeding per uur (euro's)
maandag t/m vrijdag van 17:00 tot 08:00 uur1,54
zaterdag, zondag of feestdag2,98

Gebruteerde vergoedingsbedragen vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer, Inpassingstabel per 1 juni 2008

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant-brandwacht318,009,8518,47
brandwacht318,0010,4319,64
brandwacht 1e klasse318,0011,3721,40
hoofdbrandwacht318,0012,6023,59
aspirant-onderbrandmeester318,0011,1220,86
onderbrandmeester479,0013,9026,07
brandmeester479,0015,7729,60
brandmeester (tevens ondercommandant)2.813,000,0028,13
aspirant-officier318,0013,9026,07
adjunct-hoofdbrandmeester3.024,000,0030,24
adjunct-hoofdbrandmeester (tevens commandant)4.027,000,0030,24
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse3.393,000,0033,93
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse(tevens commandant)4.536,000,0033,93
hoofdbrandmeester3.788,000,0037,88
hoofdbrandmeester (tevens commandant)5.051,000,0037,88
hoofdbrandmeester 1e klasse4.376,000,0043,76
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)5.835,000,0043,76
commandeur4.376,000,0049,90
commandeur (tevens commandant)6.653,000,0049,90
commandeur 1e klasse5.432,000,0054,32
commandeur 1e klasse(tevens commandant)7.241,000,0054,32
adjunct-hoofdcommandeur8.088,000,0060,61

In deze bijlage is de tabel opgenomen die uitsluitend geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP-wet). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelfde dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP. Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze bijlage niet van belang, maar geldt bijlage 6.

Salarisschalen kunstzinnige vorming per 1 juni 2008

ervaringsjaar/ periodiek5678910
01.6091.6431.6791.7241.9602.300
11.6791.7241.7771.8402.0752.410
21.7241.8401.9011.9602.1872.527
31.7771.9011.9602.0752.3002.589
41.8401.9602.0192.1322.3562.658
51.9012.0192.0752.1872.4102.722
61.9602.0752.1322.2422.4682.778
72.0192.1322.1872.3002.5272.838
82.0752.1872.2422.3562.5892.900
92.1322.2422.3002.4102.6582.958
102.1872.3002.3562.4682.7223.011
112.2422.3562.4102.5272.7783.064
12(2.300)2.4102.4682.5892.8383.118
132.3562.4682.5272.6582.90030173
14  (2.527)2.5892.7222.9583.234
15  2.5892.6582.7783.0113.294
16  (2.658)2.7222.8383.0643.348
17  2.7222.7782.9003.1183.401
18    (2.838)2.9583.1733.452
19    2.900(3.011)(3.234)(3.508)
20    (2.958)3.0643.2943.560
21    3.011(3.118)(3.348)(3.615)
22      3.1733.4013.674
23      (3.234)(3.452)(3.736)
24      3.2943.5083.794

Tabel betreffende toelage onregelmatige dienst ambulancepersoneel per 1 juni 2008

Tijdstipvergoeding per uur(euro's)
maandag t/m vrijdag tussen 06:00 en 08:00 uur, mits de dienst voor 07:00 uur aanvangt3,24
maandag t/m vrijdag tussen 18:00 en 22:00 uur, mits de dienst wordt beëindigd na 19:00 uur3,24
maandag t/m vrijdag tussen 22:00 en 06:00 uur6,49
zaterdag tussen 00:00-24:00 uur6,49
zondag of feestdag tussen 00:00-24:00 uur10,54

De vergoedingsbedragen zijn inclusief vakantietoeslag.

Juni 2007

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 juni 2007, nieuwe structuur

schaal/periodiek12345678910
01.3211.3531.3891.4301.4721.5731.7712.0342.2622.444
11.3531.4001.4481.4961.5451.6471.8472.1182.3612.560
21.3871.4471.5071.5621.6171.7211.9242.2022.4592.675
31.4221.4941.5661.6271.6901.7952.0012.2872.5572.791
41.4561.5411.6261.6931.7631.8692.0782.3712.6562.907
51.4901.5881.6851.7591.8351.9432.1542.4552.7543.024
61.5241.6351.7441.8251.9072.0162.2312.5402.8533.139
71.5581.6821.8031.8911.9792.0902.3072.6252.9513.255
81.5931.7291.8631.9572.0522.1642.3842.7093.0503.371
91.6271.7761.9222.0222.1252.2382.4612.7933.1483.487
101.6611.8231.9812.0882.1972.3122.5382.8773.2473.603
111.6951.8702.0412.1542.2702.3862.6142.9623.3453.719
schaal/ periodiek10A1111A12131415161718
02.6982.9373.2373.5383.9554.2054.5254.8495.3705.958
12.8183.0603.3613.6614.0774.3514.6945.0455.5836.186
22.9633.1843.4843.7834.1984.4974.8635.2425.7956.414
33.0553.3073.6073.9054.3184.6435.0325.4396.0076.643
43.1743.4303.7304.0264.4394.7895.2015.6366.2196.870
53.2933.5543.8514.1474.5604.9365.3705.8336.4327.099
63.4113.6783.9724.2674.6825.0825.5396.0296.6447.327
73.5313.8004.0934.3884.8035.2285.7086.2266.8567.555
83.6493.9214.2144.5094.9245.3755.8776.4237.0687.783
93.7674.0424.3354.6315.0445.5206.0456.6207.2818.011
103.8844.1634.4564.7525.1655.6676.2156.8167.4938.239
114.0004.2844.5774.8735.2865.8136.3847.0137.7058.468

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 juni 2007 oude structuur

 SalarisSalarisSchaal
Nr.1-02-20071-06-2007A123456789101112131415161718
A11.2931.3210                                    
A21.3401.3701                                    
11.3891.42020                                  
21.4191.451    0                                
31.4501.48231  0                              
41.4821.515    110                            
51.5121.54542    1                            
61.5401.574    22  0                          
6a1.5521.58653                                  
71.5731.608  6    2                            
81.6071.642  833  1                          
91.6511.687    4  3  0                        
9a1.6591.695  10                                  
101.7011.739    74  21                        
111.7611.800    954                            
121.8201.860      6532                        
12a1.8301.870    11                                
131.8771.918      964  0                      
141.9331.975      117531                      
151.9872.030        1064                        
15a1.9972.041      13                              
162.0412.086        12752                      
172.0942.140          86                        
17a2.1082.154        14                            
182.1472.194          11730                    
192.2022.251            84                      
19a2.2212.270          13                          
202.2562.305            951  0                
212.3072.358              6                      
21a2.3342.386            10                        
222.3632.415              7201                
232.4192.473              8                      
242.4782.533              9312                
252.5452.601                4                    
25a2.5582.614              10                      
262.6062.664                523                
272.6592.718                6                    
282.7172.777                734                
292.7762.837                8                    
302.8322.894                945                
312.8822.946                                      
31a2.8982.962                10                    
322.9342.998                  56                
343.0383.105                  670              
363.1533.223                  781              
383.2563.327                    92              
38a3.2733.345                  8                  
403.3593.433                    103              
423.4613.537                    114              
443.5773.644                      5              
44a3.6393.719                    12                
463.6903.771                      60            
483.7973.881                      71            
503.9053.991                      82            
524.0124.100                      93            
544.1164.206                      104            
554.1714.263                                      
55a4.1924.284                      11              
564.2254.318                        50          
584.3334.428                        61          
604.4364.534                        720        
624.5444.644                        831        
644.6784.781                        942        
654.7454.849                                      
65a4.7684.873                        10            
664.8124.918                          530      
684.9475.056                          641      
705.0825.194                          752      
715.1475.260                                      
71a5.1735.286                          8          
725.2165.331                            630    
745.3585.476                            741    
765.5045.626                            852    
785.6555.779                              630  
78a5.6885.813                            9        
805.8355.963                              741  
826.0216.153                              852  
846.2136.349                                630
84a6.2466.384                              9      
866.4116.552                                741
886.6166.761                                852
906.8276.977                                  63
90a6.8627.013                                9    
927.0457.200                                  74
947.2707.430                                  85
967.5027.667                                    6
96a7.5397.705                                  9  
987.7427.912                                    7
1007.9908.165                                    8
1028.2458.427                                      
102a8.2858.468                                    9

Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 juni 2007

RegelnummerGarantieschalen
333.051
353.164
373.276
393.378
413.484
433.595
453.712
473.826
493.936
514.046
534.151
574.373
594.479
614.589
634.713
674.987
695.125
735.398
755.537
775.694
795.849
816.004
836.173
856.354
876.536
896.719
916.901
937.083
957.268

Vergoedingentabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 juni 2007

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant-brandwacht307,009,5017,78
brandwacht307,0010,0918,88
brandwacht 1e klasse307,0010,9320,54
hoofdbrandwacht307,0012,1122,71
aspirant-onderbrandmeester307,0010,6820,01
onderbrandmeester461,0013,3724,99
brandmeester461,0015,1728,52
brandmeester (tevens ondercommandant)2.706,000,0027,06
aspirant-officier307,0013,3724,99
adjunct-hoofdbrandmeester2.899,000,0028,99
adjunct-hoofdbrandmeester(tevens commandant)3.877,000,0028,99
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse3.267,000,0032,67
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse(tevens commandant)4.361,000,0032,67
hoofdbrandmeester3.636,000,0036,36
hoofdbrandmeester (tevens commandant)4.840,000,0036,36
hoofdbrandmeester 1e klasse4.207,000,0042,07
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)5.604,000,0042,07
commandeur4.791,000,0047,91
commandeur (tevens commandant)6.393,000,0047,91
commandeur 1e klasse5.221,000,0052,21
commandeur 1e klasse(tevens commandant)6.954,000,0052,21
adjunct-hoofdcommandeur7.767,000,0058,27

Vergoedingentabel betreffende bereikbaarheidsdienst ambulancepersoneel per 1 juni 2007

Tijdstipvergoeding per uur (euro's)
maandag t/m vrijdag van 17:00 tot 08:00 uur1,51
zaterdag, zondag of feestdag2,92

Gebruteerde vergoedingsbedragen vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 juni 2007

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant-brandwacht311,009,6418,70
brandwacht311,0010,2119,22
brandwacht 1e klasse311,0011,1320,94
hoofdbrandwacht311,0012,3323,08
aspirant-onderbrandmeester311,0010,8820,41
onderbrandmeester469,0013,6025,51
brandmeester469,0015,4328,96
brandmeester (tevens ondercommandant)2.752,000,0027,52
aspirant-officier311,0013,6025,51
adjunct-hoofdbrandmeester2.959,000,0029,59
adjunct-hoofdbrandmeester (tevens commandant)3.940,000,0029,59
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse3.320,000,0033,20
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse(tevens commandant)4.438,000,0033,20
hoofdbrandmeester3.706,000,0037,06
hoofdbrandmeester (tevens commandant)4.942,000,0037,06
hoofdbrandmeester 1e klasse4.282,000,0042,82
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)5.709,000,0042,82
commandeur4.883,000,0048,83
commandeur (tevens commandant)6.510,000,0048,83
commandeur 1e klasse5.315,000,0053,15
commandeur 1e klasse(tevens commandant)7.085,000,0053,15
adjunct-hoofdcommandeur7.914,000,0059,31

In deze bijlage is de tabel opgenomen die uitsluitend geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP-wet). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelfde dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP. Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze bijlage niet van belang, maar geldt bijlage 6.

Salarisschalen kunstzinnige vorming per 1 juni 2007

ervaringsjaar/ periodiek5678910
01.5471.6081.6421.6871.9182.251
11.6421.6871.7391.8002.0302.358
21.6871.8001.8601.9182.1402.473
31.7391.8601.9182.0302.2512.533
41.8001.9181.9752.0862.3052.601
51.8601.9752.0302.1402.3582.664
61.9182.0302.0862.1942.4152.718
71.9752.0862.1402.2512.4732.777
82.0302.1402.1942.3052.5332.837
92.0862.1942.2512.3582.6012.894
102.1402.2512.3052.4152.6642.946
112.1942.3052.3582.4732.7182.998
12(2.251)2.3582.4152.5332.7773.051
132.3052.4152.4732.6012.8373.105
14  (2.473)2.5332.6642.8943.164
15  2.5332.6012.7182.9463.223
16  (2.601)2.6642.7772.9983.276
17  2.6642.7182.8373.0513.327
18    (2.777)2.8943.1053.378
19    2.837(2.946)(3.164)(3.433)
20    (2.894)2.9983.2233.484
21    2.946(3.051)(3.276)(3.537)
22      3.1053.3273.595
23      (3.164)(3.378)(3.655)
24      3.2233.4333.712

Tabel betreffende toelage onregelmatige dienst ambulancepersoneel per 1 juni 2007

Tijdstipvergoeding per uur(euro's)
maandag t/m vrijdag tussen 06:00 en 08:00 uur, mits de dienst voor 07:00 uur aanvangt3,17
maandag t/m vrijdag tussen 18:00 en 22:00 uur, mits de dienst wordt beëindigd na 19:00 uur3,17
maandag t/m vrijdag tussen 22:00 en 06:00 uur6,35
zaterdag tussen 00:00-24:00 uur6,35
zondag of feestdag tussen 00:00-24:00 uur10,31

De vergoedingsbedragen zijn inclusief vakantietoeslag.

Februari 2007

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 februari 2007, nieuwe structuur

schaal/periodiek12345678910
01.2931.3241.3591.3991.4411.5391.7331.9902.2142.391
11.3241.3701.4171.4631.5121.6121.8082.0732.3102.505
21.3581.4161.4751.5281.5821.6841.8832.1552.4062.618
31.3911.4621.5331.5921.6531.7561.9582.2382.5022.731
41.4251.5081.5911.6561.7251.8292.0332.3202.5992.845
51.4581.5541.6491.7211.7951.9012.1082.4022.6952.958
61.4911.6001.7071.7861.8661.9732.1832.4862.7923.071
71.5251.6461.7651.8501.9372.0452.2582.5682.8883.185
81.5581.6921.8231.9152.0082.1172.3332.6512.9843.299
91.5921.7381.8811.9792.0792.1902.4082.7333.0803.412
101.6251.7841.9392.0432.1502.2622.4832.8163.1773.525
111.6591.8301.9972.1082.2212.3342.5582.8983.2733.639
schaal/ periodiek10A1111A12131415161718
02.6402.8743.1683.4623.8704.1144.4284.7445.2555.830
12.7572.9943.2883.5833.9894.2584.5934.9375.4626.053
22.8733.1153.4093.7024.1074.4014.7585.1295.6706.276
32.9903.2363.5293.8204.2254.5434.9235.3225.8786.500
43.1053.3573.6503.9394.3444.6865.0895.5156.0856.723
53.2223.4773.764.0574.4624.8295.2545.7076.2936.946
63.3383.5993.8874.1754.5814.9735.4205.9006.5017.169
73.4553.7184.0054.2944.6995.1165.5856.0926.7087.392
83.5713.8364.1244.4124.8185.2595.7506.2846.9167.615
93.6863.9554.2424.5314.9365.4015.9156.4777.1247.839
103.8004.0734.3604.6495.0545.5456.0816.6707.3318.062
113.9144.1924.4794.7685.1735.6886.2466.8627.5398.285

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 februari 2007 oude structuur

 SalarisSalarisSchaal
Nr.1-02-20061-02-2007A123456789101112131415161718
A11.2831.2930                                    
A21.3301.3401                                    
11.3781.38920                                  
21.4081.419    0                                
31.4391.45031  0                              
41.4711.482    110                            
51.5001.51242    1                            
61.5281.540    22  0                          
6a1.5401.55253                                  
71.5611.573  6    2                            
81.5941.607  833  1                          
91.6381.651    4  3  0                        
9a1.6461.659  10                                  
101.6881.701    74  21                        
111.7471.761    954                            
121.8061.820      6532                        
12a1.8151.830    11                                
131.8621.877      964  0                      
141.9181.933      117531                      
151.9711.987        1064                        
15a1.9811.997      13                              
162.0252.041        12752                      
172.0782.094          86                        
17a2.0912.108        14                            
182.1302.147          11730                    
192.1852.202            84                      
19a2.2032.221          13                          
202.2382.256            951  0                
212.2892.307              6                      
21a2.3162.334            10                        
222.3442.363              7201                
232.4002.419              8                      
242.4592.478              9312                
252.5252.545                4                    
25a2.5382.558              10                      
262.5862.606                523                
272.6382.659                6                    
282.6962.717                734                
292.7542.776                8                    
302.8092.832                945                
312.8602.882                                      
31a2.8752.898                10                    
322.9112.934                  56                
343.0143.038                  670              
363.1283.153                  781              
383.2303.256                    92              
38a3.2473.273                  8                  
403.3323.359                    103              
423.4343.461                    114              
443.5483.577                      5              
44a3.6103.639                    12                
463.6613.690                      60            
483.7673.797                      71            
503.8743.905                      82            
523.9804.012                      93            
544.0834.116                      104            
554.1384.171                                      
55a4.1594.192                      11              
564.1924.225                        50          
584.2984.333                        61          
604.4014.436                        720        
624.5084.544                        831        
644.6414.678                        942        
654.7074.745                                      
65a4.7304.768                        10            
664.7744.812                          530      
684.9084.947                          641      
705.0425.082                          752      
715.1065.147                                      
71a5.1325.173                          8          
725.1755.216                            630    
745.3165.358                            741    
765.4615.504                            852    
785.6105.655                              630  
78a5.6435.688                            9        
805.7885.835                              741  
825.9736.021                              852  
846.1646.213                                630
84a6.1976.246                              9      
866.3606.411                                741
886.5636.616                                852
906.7736.827                                  63
90a6.8086.862                                9    
926.9897.045                                  74
947.2127.270                                  85
967.4437.502                                    6
96a7.4797.539                                  9  
987.6817.742                                    7
1007.9267.990                                    8
1028.1808.245                                      
102a8.2208.285                                    9

Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 februari 2007

RegelnummerGarantieschalen
332.986
353.096
373.206
393.305
413.409
433.517
453.632
473.744
493.851
513.959
534.062
574.279
594.382
614.490
634.611
674.880
695.015
735.282
755.417
775.572
795.723
815.875
836.040
856.217
876.395
896.575
916.753
936.931
957.112

Vergoedingentabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 februari 2007

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant-brandwacht300,009,3017,40
brandwacht300,009,8718,47
brandwacht 1e klasse300,0010,6920,10
hoofdbrandwacht300,0011,8522,22
aspirant-onderbrandmeester300,0010,4519,58
onderbrandmeester451,0013,0824,45
brandmeester451,0014,8427,91
brandmeester (tevens ondercommandant)2.648,000,0026,48
aspirant-officier300,0013,0824,45
adjunct-hoofdbrandmeester2.837,000,0028,37
adjunct-hoofdbrandmeester(tevens commandant)3.794,000,0028,37
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse3.197,000,0031,97
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse(tevens commandant)4.267,000,0031,97
hoofdbrandmeester3.558,000,0035,58
hoofdbrandmeester (tevens commandant)4.736,000,0035,58
hoofdbrandmeester 1e klasse4.116,000,0041,16
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)5.483,000,0041,16
commandeur4.688,000,0046,88
commandeur (tevens commandant)6.255,000,0046,88
commandeur 1e klasse5.109,000,0051,09
commandeur 1e klasse(tevens commandant)6.804,000,0051,09
adjunct-hoofdcommandeur7.600,000,0057,02

Vergoedingentabel betreffende bereikbaarheidsdienst ambulancepersoneel per 1 februari 2007

Tijdstipvergoeding per uur (euro's)
maandag t/m vrijdag van 17:00 tot 08:00 uur1,48
zaterdag, zondag of feestdag2,86

Gebruteerde vergoedingsbedragen vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer, inpassingstabel per 1 februari 2007

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant-brandwacht304,009,4317,68
brandwacht304,009,9918,81
brandwacht 1e klasse304,0010,8920,49
hoofdbrandwacht304,0012,0622,58
aspirant-onderbrandmeester304,0010,6519,97
onderbrandmeester459,0013,3124,96
brandmeester459,0015,1028,34
brandmeester (tevens ondercommandant)2.693,000,0026,93
aspirant-officier304,0013,3124,96
adjunct-hoofdbrandmeester2.895,000,0028,95
adjunct-hoofdbrandmeester(tevens commandant)3.855,000,0028,95
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse3.249,000,0032,49
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse(tevens commandant)4.342,000,0032,49
hoofdbrandmeester3.626,000,0036,26
hoofdbrandmeester (tevens commandant)4.836,000,0036,26
hoofdbrandmeester 1e klasse4.190,000,0041,90
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)5.586,000,0041,90
commandeur4.778,000,0047,78
commandeur (tevens commandant)6.370,000,0047,78
commandeur 1e klasse5.201,000,0052,01
commandeur 1e klasse(tevens commandant)6.932,000,0052,01
adjunct-hoofdcommandeur7.744,000,0058,03

In deze bijlage is de tabel opgenomen die uitsluitend geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP-wet). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelfde dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP. Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze bijlage niet van belang, maar geldt de “Vergoedingentabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 februari 2007”.

Salarisschalen kunstzinnige vorming per 1 februari 2007

ervaringsjaar/ periodiek5678910
01.5401.5731.6071.6511.8772.202
11.6071.6511.7011.7611.9872.307
21.6511.7611.8201.8772.0942.419
31.7011.8201.8771.9872.2022.478
41.7611.8771.9332.0412.2562.545
51.8201.9331.9872.0942.3072.606
61.8771.9872.0412.1472.3632.659
71.9332.0412.0942.2022.4192.717
81.9872.0942.1472.2562.4782.776
92.0412.1472.2022.3072.5452.832
102.0942.2022.2562.3632.6062.882
112.1472.2562.3072.4192.6592.934
12(2.202)2.3072.3632.4782.7172.986
132.2562.3632.4192.5452.7763.038
14  (2.419)2.4782.6062.8323.096
15  2.4782.5452.6592.8823.153
16  (2.545)2.6062.7172.9343.206
17  2.6062.6592.7762.9863.256
18    (2.717)2.8323.0383.305
19    2.776(2.882)(3.096)(3.359)
20    (2.832)2.9343.1533.409
21    2.882(2.986)(3.206)(3.461)
22      3.0383.2563.517
23      (3.096)(3.305)(3.577)
24      3.1533.3593.632

Tabel betreffende toelage onregelmatige dienst ambulancepersoneel per 1 februari 2007

Tijdstipvergoeding per uur(euro's)
maandag t/m vrijdag tussen 06:00 en 08:00 uur, mits de dienst voor 07:00 uur aanvangt3,10
maandag t/m vrijdag tussen 18:00 en 22:00 uur, mits de dienst wordt beëindigd na 19:00 uur3,10
maandag t/m vrijdag tussen 22:00 en 06:00 uur6,21
zaterdag tussen 00:00-24:00 uur6,21
zondag of feestdag tussen 00:00-24:00 uur10,09

De vergoedingsbedragen zijn inclusief vakantietoeslag.

Februari 2006

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 februari 2006, nieuwe structuur.

schaal/ periodiek12345678910
01.2831.3141.3481.3881.4291.5271.7191.9742.1962.372
11.3141.3591.4061.4521.5001.5991.7932.0562.2922.485
21.3471.4051.4631.5161.5701.6711.8682.1382.3872.597
31.3801.4511.5211.5791.6401.7421.9422.2202.4822.710
41.4131.4961.5781.6431.7111.8142.0172.3022.5782.822
51.4461.5421.6361.7071.7811.8862.0912.3832.6732.935
61.4801.5871.6931.7711.8511.9572.1662.4662.7693.047
71.5131.6331.7511.8351.9212.0292.2402.5482.8653.160
81.5461.6781.8081.9001.9922.1012.3152.6302.9603.272
91.5791.7241.8661.9632.0632.1722.3892.7113.0563.385
101.6121.7701.9232.0272.1332.2442.4632.7933.1513.497
111.6461.8151.9812.0912.2032.3162.5382.8753.2473.610
schaal/periodiek10A1111A12131415161718
02.6192.8513.1433.4343.8404.0824.3924.7075.2135.783
12.7352.9713.2623.5543.9574.2244.5574.8985.4196.005
22.8503.0903.3823.6734.0754.3664.7215.0895.6256.226
32.9663.2103.5013.7904.1924.5074.8845.2805.8316.448
43.0813.3303.6213.9084.3094.6495.0485.4716.0376.669
53.1963.4503.7384.0254.4274.7915.2125.6626.2436.891
63.3123.5703.8564.1424.5444.9335.3775.8536.4497.112
73.4273.6883.9734.2604.6625.0755.5416.0446.6557.334
83.5423.8064.0914.3774.7805.2175.7056.2346.8617.555
93.6573.9234.2084.4954.8965.3595.8686.4267.0677.777
103.7704.0414.3264.6125.0145.5016.0336.6177.2737.998
113.8834.1594.4434.7305.1325.6436.1796.8087.4798.220

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 februari 2006, oude structuur.

 SalarisSalarisSchaal
Nr.1-06-20051-02-2006A123456789101112131415161718
A11.2631.2830                                    
A21.3091.3301                                    
11.3561.37820                                  
21.3861.408    0                                
31.4161.43931  0                              
41.4471.471    110                            
51.4761.50042    1                            
61.5041.528    22  0                          
6a1.5151.54053                                  
71.5361.561  6    2                            
81.5691.594  833  1                          
91.6121.638    4  3  1                        
9a1.6201.646  10                                  
101.661.688    74  21                        
111.7201.747    954                            
121.7701.806      6  32                        
12a1.7871.815    11                                
131.8321.862      964  0                      
141.8871.918      117531                      
151.9401.971        1064                        
15a1.9501.981      13                              
161.9932.025        12  5                        
172.0452.078          86                        
17a2.0582.091        14                            
182.0962.130          11730                    
192.1502.185            84                      
19a2.1682.203          1                          
202.2032.238            951  0                
212.2532.289              6                      
21a2.2792.316            10                        
222.3072.344              7201                
232.3622.400              8                      
242.4202.459              9312                
252.4852.525                4                    
25a2.4982.538              10                      
262.5452.586                523                
272.5972.638                6                    
282.6532.696                734                
292.7112.754                                      
302.7652.809                945                
312.8152.860                                      
31a2.8302.875                10                    
322.8652.911                  56                
342.9663.014                  670              
363.0793.128                  781              
383.1793.230                    92              
38a3.1963.247                  8                  
403.2803.332                    103              
423.3803.434                    114              
443.4923.548                      5              
44a3.5533.610                    12                
463.6033.661                        0            
483.7083.767                      71            
503.8133.874                      82            
523.9183.980                      93            
544.0194.083                      104            
554.0734.138                                      
55a4.0934.159                      11              
564.1264.192                        50          
584.2314.298                        61          
604.3324.401                        720        
624.4374.508                        831        
644.5684.641                        942        
654.6334.707                                      
65a4.6564.730                        10            
664.6994.774                          530      
684.8304.908                          64        
704.9625.042                          752      
715.0255.106                                      
71a5.0515.132                          8          
725.0935.175                            630    
745.2325.316                            741    
765.3755.461                            852    
785.5215.610                              630  
78a5.5545.643                            9        
805.6975.788                              741  
825.8795.973                              852  
846.0666.164                                630
84a6.0996.197                              9      
866.2606.360                                741
886.4606.563                                852
906.6666.773                                  63
90a6.7016.808                                9    
926.8796.989                                  74
947.0997.212                                  85
967.3257.443                                    6
96a7.3627.479                                  9  
987.5607.681                                    7
1007.8017.926                                    8
1028.0518.180                                      
102a8.0908.220                                    9

Inpassingstabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 februari 2006

RegelnummerGarantieschalen
332.962
353.072
373.180
393.279
413.382
433.489
453.603
473.714
493.820
513.927
534.030
574.245
594.347
614.454
634.574
674.841
694.975
735.240
755.374
775.528
795.677
815.828
835.992
856.168
876.345
896.522
916.699
936.876
957.055

Vergoedingentabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 februari 2006

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant-brandwacht298,009,2317,26
brandwacht298,009,7918,32
brandwacht 1e klasse298,0010,6119,94
hoofdbrandwacht298,0011,7622,04
aspirant-onderbrandmeester298,0010,3719,42
onderbrandmeester447,0012,9824,26
brandmeester447,0014,7227,69
brandmeester (tevens ondercommandant)2.627,000,0026,27
aspirant-officier298,0012,9824,26
adjunct-hoofdbrandmeester2.814,000,0028,14
adjunct-hoofdbrandmeester(tevens commandant)3.764,000,0028,14
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse3.172,000,0031,72
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse(tevens commandant)4.233,000,0031,72
hoofdbrandmeester3.530,000,0035,30
hoofdbrandmeester (tevens commandant)4.698,000,0035,30
hoofdbrandmeester 1e klasse4.083,000,0040,83
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)5.439,000,0040,83
commandeur4.651,000,0046,51
commandeur (tevens commandant)6.205,000,0046,51
commandeur 1e klasse5.068,000,0050,68
commandeur 1e klasse(tevens commandant)6.750,000,0050,68
adjunct-hoofdcommandeur7.540,000,0056,57

Gebruteerde vergoedingsbedragen vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer. Inpassingstabel per 1 februari 2006

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant-brandwacht302,009,3617,54
brandwacht302,009,9118,66
brandwacht 1e klasse302,0010,8020,33
hoofdbrandwacht302,0011,9622,40
aspirant-onderbrandmeester302,0010,5719,81
onderbrandmeester455,0013,2024,76
brandmeester455,0014,9828,12
brandmeester (tevens ondercommandant)2.672,000,0026,72
aspirant-officier302,0013,2024,76
adjunct-hoofdbrandmeester2.872,000,0028,72
adjunct-hoofdbrandmeester(tevens commandant)3.824,000,0028,72
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse3.223,000,0032,23
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse(tevens commandant)4.308,000,0032,23
hoofdbrandmeester3.997,000,0035,97
hoofdbrandmeester (tevens commandant)4.798,000,0035,97
hoofdbrandmeester 1e klasse4.157,000,0041,57
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)5.542,000,0041,57
commandeur4.740,000,0047,40
commandeur (tevens commandant)6.319,000,0047,40
commandeur 1e klasse5.160,000,0051,60
commandeur 1e klasse(tevens commandant)6.877,000,0051,60
adjunct-hoofdcommandeur7.683,000,0057,57

In deze bijlage is de tabel opgenomen die uitsluitend geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP-wet). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelfde dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP. Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze bijlage niet van belang, maar geldt de “Vergoedingentabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 februari 2006”.

Salarissen kunstzinnige vorming per 1 februari 2006.

ervaringsjaar/ periodiek5678910
01.5281.5611.5941.6381.8622.185
11.5941.6381.6881.7471.9712.289
21.6381.7471.8061.8622.0782.400
31.6881.8061.8621.9712.1852.459
41.7471.8621.9182.0252.2382.525
51.8061.9181.9712.0782.2892.586
61.8621.9712.0252.1302.3442.638
71.9182.0252.0782.1852.4002.696
81.9712.0782.1302.2382.4592.754
92.0252.1302.1852.2892.5252.809
102.0782.1852.2382.3442.5862.860
112.1302.2382.2892.4002.6382.911
12(2.185)2.2892.3442.4592.6962.962
132.2382.3442.4002.5252.7543.014
14  (2.400)2.4592.5862.8093.072
15  2.4592.5252.6382.8603.128
16  (2.525)2.5862.6962.9113.180
17  2.5862.6382.7542.9623.230
18    (2.696)2.8093.0143.279
19    2.754(2.860)(3.072)(3.332)
20    (2.809)2.9113.1283.382
21    2.860(2.962)(3.180)(3.434)
22      3.0143.2303.489
23      (3.072)(3.279)(3.548)
24      3.1283.3323.603

Tabel betreffende de toelage onregelmatige dienst ambulancepersoneel per 1 februari 2006

Tijdstipvergoeding per uur(euro's)
maandag t/m vrijdag tussen 06:00 en 08:00 uur, mits de dienst voor 07:00 uur aanvangt3,08
maandag t/m vrijdag tussen 18:00 en 22:00 uur, mits de dienst wordt beëindigd na 19:00 uur3,08
maandag t/m vrijdag tussen 22:00 en 06:00 uur6,16
zaterdag tussen 00:00-24:00 uur6,16
zondag of feestdag tussen 00:00-24:00 uur10,01

De vergoedingsbedragen zijn inclusief vakantietoeslag.

Vergoedingstabel betreffende bereikbaarheidsdienst ambulancepersoneel per 1 februari 2006.

Tijdstipvergoeding per uur (euro's)
maandag t/m vrijdag van 17:00 tot 08:00 uur1,47
zaterdag, zondag of feestdag2,84

Juni 2005

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 juni 2005, nieuwe structuur.

schaal/ periodiek12345678910
01.2631.2931.3271.3661.4071.5031.6921.9432.1612.335
11.2931.3381.3831.4291.4761.5741.7652.0242.2552.446
21.3261.3831.4401.4921.5451.6441.8392.1042.3492.556
31.3581.4281.4971.5541.6151.7151.9122.1852.4432.667
41.3911.4731.5531.6171.6841.7861.9852.2652.5372.778
51.4241.5181.6101.6801.7531.8562.0582.3462.6312.889
61.4561.5621.6661.7441.8221.9262.1322.4272.7262.999
71.4891.6071.7231.8071.8911.9972.2052.5082.8203.110
81.5221.6521.7801.8701.9612.0672.2782.5882.9143.221
91.5541.6971.8361.9322.0302.1382.3512.6693.0083.332
101.5871.7421.8931.9952.0992.2092.4252.7493.1023.442
111.6201.7871.9502.0582.1682.2792.4982.8303.1963.553
schaal/ periodiek10A1111A12131415161718
02.5782.8063.0933.3803.7794.0174.3234.6335.1315.692
12.6922.9243.2113.4983.8954.1574.4854.8215.3345.911
22.8053.0423.3293.6154.0114.2974.6465.0085.5376.128
32.9193.1603.4463.7304.1264.4364.8075.1975.7396.347
43.0323.2773.5643.8464.2414.5764.9695.3855.9426.564
53.1463.3953.6793.9624.3574.7165.1305.5736.1456.782
63.2593.5143.7954.0774.4734.8555.2925.7616.3487.000
73.3733.6303.9114.1934.5894.9955.4535.9486.5507.218
83.4863.7464.0274.3084.7045.1355.6156.1366.7537.436
93.5993.8624.1424.4244.8195.2745.7766.3256.9567.654
103.7103.9774.2574.5404.9355.4145.9386.5137.1597.872
113.8224.0934.3734.6565.0515.5546.0996.7017.3628.090

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 juni 2005, oude structuur.

 SalarisSalarisSchaal
Nr.1-04-20031-06-2005A123456789101112131415161718
A11.2501.2630                                    
A21.2961.3091                                    
11.3431.35620                                  
21.3721.386    0                                
31.4021.41631  0                              
41.4331.447    110                            
51.4621.47642    1                            
61.4891.504    22  0                          
6a1.5001.51553                                  
71.5211.536        2                            
81.5541.569  833  1                          
91.5961.612    4  3  0                        
9a1.6041.620  10                                  
101.6451.661    74  21                        
111.7031.720    954                            
121.7601.777      6532                        
12a1.7691.787    11                                
131.8141.832      964  0                      
141.8691.887      117531                      
151.9211.940        1064                        
15a1.9301.950      13                              
161.9731.993        12752                      
172.0252.045          86                        
17a2.0382.058        14                            
182.0752.096          11730                    
192.1292.150            84                      
19a2.1472.168          13                          
202.1812.203            951  0                
212.2312.253              6                      
21a2.2572.279            10                        
222.28423.07              7201                
232.3392.362              8                      
242.3962.420              9312                
252.4602.485                4                    
25a2.4732.498              10                      
262.5202.545                523                
272.5712.597                6                    
282.6272.653                734                
292.6842.711                8                    
302.7382.765                945                
312.7872.815                                      
31a2.8022.830                10                    
322.8362.865                  56                
342.9372.966                  670              
363.0483.079                  781              
383.1483.179                    92              
38a3.1643.196                  8                  
403.2473.280                    103              
423.3463.380                    114              
443.4583.492                      5              
44a3.5183.553                    12                
463.5673.603                      60            
483.6713.708                      71            
503.7753.813                      82            
523.8793.918                      93            
543.9794.019                      104            
554.0334.073                                      
55a4.0534.093                      11              
564.0854.126                        50          
584.1894.231                        61          
604.2894.332                        720        
624.3934.437                        831        
644.5234.568                        942        
654.5874.633                                      
65a4.6094.656                        10            
664.6524.699                          530      
684.7834.830                          641      
704.9134.962                          752      
714.9765.025                                      
71a5.0015.051                          8          
725.0435.093                            630    
745.1805.232                            741    
765.3225.375                            852    
785.4675.521                              630  
78a5.4995.554                            9        
805.6415.697                              741  
825.8215.879                              852  
846.0066.066                                630
84a6.0396.099                              9      
866.1986.260                                741
886.3966.460                                852
906.6006.666                                  63
90a6.6346.701                                9    
926.8116.879                                  74
947.0287.099                                  85
967.2537.325                                    6
96a7.2897.362                                  9  
987.4857.560                                    7
1007.7247.801                                    8
1027.9718.051                                      
102a8.0108.090                                    9

Inpassingstabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 juni 2005.

RegelnummerGarantieschalen
332.915
353.023
373.130
393.227
413.328
433.434
453.547
473.655
493.760
513.865
533.966
574.178
594.279
614.384
634.502
674.765
694.896
735.158
755.290
775.440
795.588
815.736
835.897
856.071
876.245
896.420
916.594
936.768
956.944

Vergoedingstabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 juni 2005.

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant-brandwacht293,009,0816,99
brandwacht293,009,6418,03
brandwacht 1e klasse293,0010,4419,63
hoofdbrandwacht293,0011,5721,69
aspirant-onderbrandmeester293,0010,2119,11
onderbrandmeester440,0012,7823,88
brandmeester440,0014,4927,25
brandmeester (tevens ondercommandant)2.586,000,0025,86
aspirant-officier293,0012,7823,88
adjunct-hoofdbrandmeester2.770,000,0027,70
adjunct-hoofdbrandmeester(tevens commandant)3.705,000,0027,70
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse3.122,000,0031,22
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse(tevens commandant)4.166,000,0031,22
hoofdbrandmeester3.474,000,0034,74
hoofdbrandmeester (tevens commandant)4.624,000,0034,74
hoofdbrandmeester 1e klasse4.019,000,0040,19
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)5.353,000,0040,19
commandeur4.578,000,0045,87
commandeur (tevens commandant)6.107,000,0045,87
commandeur 1e klasse4.988,000,0049,88
commandeur 1e klasse(tevens commandant)6.644,000,0049,88
adjunct-hoofdcommandeur7.421,000,0055,68

Gebruteerde vergoedingsbedragen vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer, inpassingstabel per 1 juni 2005

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant-brandwacht297,009,1217,26
brandwacht297,009,7518,37
brandwacht 1e klasse297,0010,6320,01
hoofdbrandwacht297,0011,7722,05
aspirant-onderbrandmeester297,0010,4019,50
onderbrandmeester448,0012,9924,37
brandmeester448,0014,7427,68
brandmeester (tevens ondercommandant)2.630,000,0026,30
aspirant-officier297,0012,9924,37
adjunct-hoofdbrandmeester2.827,000,0028,27
adjunct-hoofdbrandmeester(tevens commandant)3.764,000,0028,27
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse3.172,000,0031,72
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse(tevens commandant)4.240,000,0031,72
hoofdbrandmeester3.540,000,0035,40
hoofdbrandmeester (tevens commandant)4.722,000,0035,40
hoofdbrandmeester 1e klasse4.092,000,0040,92
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)5.455,000,0040,92
commandeur4.665,000,0046,65
commandeur (tevens commandant)6.219,000,0046,65
commandeur 1e klasse5.079,000,0050,79
commandeur 1e klasse(tevens commandant)6.769,000,0050,79
adjunct-hoofdcommandeur7.562,000,0056,66

In deze bijlage is de tabel opgenomen die uitsluitend geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP-wet). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelfde dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP. Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze bijlage niet van belang, maar geldt bijlage 6.

Salarisschalen kunstzinnige vorming per 1 juni 2005.

ervaringsjaar/ periodiek5678910
01.5041.5361.5691.6121.8322.150
11.5691.6121.6611.7201.9402.253
21.6121.7201.7771.8322.0452.362
31.6611.7771.8321.9402.1502.420
41.7201.8321.8871.9932.2032.485
51.7771.8871.9402.0452.2532.545
61.8321.9401.9932.0962.3072.597
71.8871.9932.0452.1502.3622.653
81.9402.0452.0962.2032.4202.711
91.9932.0962.1502.2532.4852.765
102.0452.1502.2032.3072.5452.815
112.0962.2032.2532.3622.5972.865
12(2.150)2.2532.3072.4202.6532.915
132.2032.3072.3622.4852.7112.966
14  (2.362)2.4202.5452.7653.023
15  2.4202.4852.5972.8153.079
16  (2.485)2.5452.6532.8653.130
17  2.5452.5972.7112.9153.179
18    (2.653)2.7652.9663.227
19    2.711(2.815)(3.023)(3.280)
20    (2.765)2.8653.0793.328
21    2.815(2.915)(3.130)(3.380)
22      2.9663.1793.434
23      (3.023)(3.227)(3.492)
24      3.0793.2803.547

Tabel betreffende toelage onregelmatige dienst ambulancepersoneel per 1 juni 2005.

Tijdstipvergoeding per uur(euro's)
maandag t/m vrijdag tussen 06:00 en 08:00 uur, mits de dienst voor 07:00 uur aanvangt3,03
maandag t/m vrijdag tussen 18:00 en 22:00 uur, mits de dienst wordt beëindigd na 19:00 uur3,03
maandag t/m vrijdag tussen 22:00 en 06:00 uur6,06
zaterdag tussen 00:00-24:00 uur6,06
zondag of feestdag tussen 00:00-24:00 uur9,85

De vergoedingsbedragen zijn inclusief vakantietoeslag.

Vergoedingentabel betreffende bereikbaarheidsdienst ambulancepersoneel per 1 juni 2005

Tijdstipvergoeding per uur (euro's)
maandag t/m vrijdag van 17:00 tot 08:00 uur1,45
zaterdag, zondag of feestdag2,80

April 2003

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 april 2003,nieuwe structuur.

schaal/ periodiek12345678910
01.2501.2801.3141.3521.3931.4881.6751.9242.1402.312
11.2801.321.3701.4151.4621.5581.7482.0042.2332.421
21.3121.3691.4261.4771.5301.6281.8202.0882.3262.531
31.3451.4141.4821.5391.5991.6981.8932.1632.4192.641
41.3771.4581.5381.6011.6671.7681.9662.2432.5122.750
51.4101.5031.5941.6641.7351.8382.0382.3232.6052.860
61.4421.5471.6501.7261.8041.9072.1112.4032.6992.969
71.4741.5911.7091.7891.8721.9772.1832.4832.7923.079
81.5071.6361.7621.8511.9412.0472.2562.5622.8853.189
91.5391.6801.8181.9132.0102.1172.3282.6422.9783.299
101.5711.7251.8741.9752.0782.1872.4012.7223.0713.408
111.6041.7691.9302.0382.1472.2572.4732.8023.1643.518
schaal/ periodiek10A1111A12131415161718
02.5532.7783.0623.3473.7423.9784.2814.5875.0805.636
12.6652.8953.1793.4633.8564.1164.4404.7735.2815.852
22.7773.0123.2963.5793.9714.2544.6004.9595.4826.068
32.8903.1283.4123.6944.0854.3924.7605.1455.6826.284
43.0023.2453.5283.8084.1994.5314.9205.3315.8836.499
53.1153.3623.6873.9234.3144.6695.0805.5176.0846.715
63.2273.4793.7584.0374.4294.8075.2405.7036.2856.931
73.3403.5943.8724.1514.5434.9465.3995.8896.4867.147
83.4523.7093.9874.2664.6585.0845.5596.0766.6867.362
93.5643.8234.1014.3804.7725.2225.7196.2626.8877.578
103.6743.9384.2154.4954.8865.3605.8796.4487.0887.794
113.7844.0534.3304.6095.0015.4996.0396.6347.2898.010

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 april 2003, oude structuur.

 SalarisSalarisSchaal
Nr.1-10-20021-04-2003A123456789101112131415161718
A11.2261.2500                                    
A21.2701.2961                                    
11.3171.34320                                  
21.3451.372    0                                
31.3751.40231  0                              
41.4051.433    110                            
51.4331.46242    1                            
61.4601.489    22  0                          
6a1.4711.50053                                  
71.4911.521  6    2                            
81.5231.554  833  1                          
91.5651.596    4  3  0                        
9a1.5721.604  10                                  
101.6121.645    74  21                        
111.6691.703    954                            
121.7251.760      6532                        
12a1.7341.769    11                                
131.7791.814      964  0                      
141.8321.869      117531                      
151.8831.921        1064                        
15a1.8921.930      13                              
161.9351.973        12752                      
171.9852.025          86                        
17a1.9982.038        14                            
182.0352.075          11730                    
192.0872.129            84                      
19a2.1052.147          13                          
202.1382.181            951  0                
212.1872.231              6                      
21a2.2132.257            10                        
222.2402.284              7201                
232.2932.339              8                      
242.3492.396              9312                
252.4122.460                4                    
25a2.4242.473              10                      
262.4702.520                523                
272.5202.571                6                    
282.5752.627                734                
292.6312.684                8                    
302.6842.738                945                
312.7322.787                                      
31a2.7472.802                10                    
322.7812.836                  56                
342.8792.937                  670              
362.9893.048                  781              
383.0863.148                    92              
38a3.1023.164                  8                  
403.1833.247                    103              
423.2813.346                    114              
443.3903.458                      5              
44a3.4493.518                    12                
463.4973.567                      60            
483.5993.671                      71            
503.7013.775                      82            
523.8033.879                      93            
543.9013.979                      104            
553.9544.033                                      
55a3.9734.053                      11              
564.0054.085                        50          
584.1074.189                        61          
604.2054.289                        720        
624.3074.393                        831        
644.4344.523                        942        
654.4974.587                                      
65a4.5194.609                        10            
664.5614.652                          530      
684.6894.783                          641      
704.8174.913                          752      
714.8784.976                                      
71a4.9035.001                          8          
724.9445.043                            630    
745.0795.180                            741    
765.2175.322                            852    
785.3595.467                              630  
78a5.3915.499                            9        
805.5305.641                              741  
825.7075.821                              852  
845.8896.006                                630
84a5.9206.039                              9      
866.0766.198                                741
886.2706.396                                852
906.4716.600                                  63
90a6.5046.634                                9    
926.6776.811                                  74
946.8917.028                                  85
967.1117.253                                    6
96a7.1467.289                                  9  
987.3387.485                                    7
1007.5737.724                                    8
1027.8157.971                                      
102a7.8538.010                                    9

Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 april 2003.

RegelnummerGarantieschalen
332.886
352.993
373.099
393.195
413.296
433.400
453.511
473.619
493.723
513.827
533.927
574.137
594.237
614.341
634.458
674.717
694.848
735.106
755.237
775.387
795.533
815.679
835.839
856.011
876.183
896.356
916.528
936.701
956.876

Vergoedingentabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 april 2003.

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant-brandwacht290,008,9916,82
brandwacht290,009,5417,85
brandwacht 1e klasse290,0010,3419,44
hoofdbrandwacht290,0011,4621,48
aspirant-onderbrandmeester290,0010,1118,92
onderbrandmeester436,0012,6523,64
brandmeester436,0014,3526,98
brandmeester (tevens ondercommandant)2.560,000,0025,60
aspirant-officier290,0012,6523,64
adjunct-hoofdbrandmeester2.743,000,0027,43
adjunct-hoofdbrandmeester(tevens commandant)3.668,000,0027,43
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse3.091,000,0030,91
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse(tevens commandant)4.125,000,0030,91
hoofdbrandmeester3.440,000,0034,40
hoofdbrandmeester (tevens commandant)4.578,000,0034,40
hoofdbrandmeester 1e klasse3.979,000,0039,79
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)5.300,000,0039,79
commandeur4.533,000,0045,33
commandeur (tevens commandant)6.047,000,0045,33
commandeur 1e klasse4.939,000,0049,39
commandeur 1e klasse(tevens commandant)6.578,000,0049,39
adjunct-hoofdcommandeur7.348,000,0055,13

Gebruteerde vergoedingsbedragen vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer, inpassingstabel per 1 april 2003.

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant-brandwacht294,009,1217,09
brandwacht294,009,6518,19
brandwacht 1e klasse294,0010,5219,81
hoofdbrandwacht294,0011,6521,83
aspirant-onderbrandmeester294,0010,3019,31
onderbrandmeester444,0012,8624,13
brandmeester444,0014,5927,41
brandmeester (tevens ondercommandant)2.604,000,0026,04
aspirant-officier294,0012,8624,13
adjunct-hoofdbrandmeester2.799,000,0027,99
adjunct-hoofdbrandmeester(tevens commandant)3.727,000,0027,99
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse3.141,000,0031,41
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse(tevens commandant)4.198,000,0031,41
hoofdbrandmeester3.505,000,0035,05
hoofdbrandmeester (tevens commandant)4.675,000,0035,05
hoofdbrandmeester 1e klasse4.051,000,0040,51
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)5.401,000,0040,51
commandeur4.619,000,0046,19
commandeur (tevens commandant)6.157,000,0046,19
commandeur 1e klasse5.029,000,0050,29
commandeur 1e klasse(tevens commandant)6.702,000,0050,29
adjunct-hoofdcommandeur7.487,000,0056,10

Salarisschalen kunstzinnige vorming per 1 april 2003.

ervaringsjaar/ periodiek5678910
01.4891.5211.5541.5961.8142.129
11.5541.5961.6451.7031.9212.231
21.5961.7031.7601.8142.0252.339
31.6451.7601.8141.9212.1292.396
41.7031.8141.8691.9732.1812.460
51.7601.8691.9212.0252.2312.520
61.8141.9211.9732.0752.2842.571
71.8691.9732.0252.1292.3392.627
81.9212.0252.0752.1812.3962.684
91.9732.0752.1292.2312.4602.738
102.0252.1292.1812.2842.5202.787
112.0752.1812.2312.3392.5712.836
12(2.129)2.2312.2842.3962.6272.886
132.1812.2842.3392.4602.6842.937
14  (2.339)2.3962.5202.7382.993
15  2.3962.4602.5712.7873.048
16  (2.460)2.5202.6272.8363.099
17  2.5202.5712.6842.8863.148
18    (2.627)2.7382.9373.195
19    2.684(2.787)(2.993)(3.247)
20    (2.738)2.8363.0483.296
21    2.787(2.886)(3.099)(3.346)
22      2.9373.1483.400
23      (2.993)(3.195)(3.458)
24      3.0483.2473.511

Tabel betreffende toelage onregelmatige dienst ambulancepersoneel per 1 april 2003

Tijdstipvergoeding per uur(euro's)
maandag t/m vrijdag tussen 06:00 en 0800 uur, mits de dienst voor 07:00 uur aanvangt3,00
maandag t/m vrijdag tussen 18:00 en 22:00 uur, mits de dienst wordt beëindigd na 19:00 uur3,00
maandag t/m vrijdag tussen 22:00 en 06:00 uur6,00
zaterdag tussen 00:00-24:00 uur6,00
zondag of feestdag tussen 00:00-24:00 uur9,75

De vergoedingsbedragen zijn inclusief vakantietoeslag.

Vergoedingentabel betreffende bereikbaarheidsdienst ambulancepersoneel per 1 april 2003

Tijdstipvergoeding per uur (euro's)
maandag t/m vrijdag van 17:00 tot 08:00 uur1,44
zaterdag, zondag of feestdag2,77

Oktober 2002

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 oktober 2002, nieuwe structuur.

schaal/periodiek12345678910
01.2261.2551.2881.3261.3651.4591.6431.8862.0982.266
11.2551.2991.3431.3871.4331.5281.7131.9642.1892.374
21.2871.3421.3981.4481.5001.5961.7852.0432.2812.481
31.3181.3861.4531.5091.5671.6651.8562.1212.3722.589
41.3501.4301.5081.5701.6351.7331.9272.1992.4632.696
51.3821.4731.5631.6311.7011.8021.9982.2772.5542.804
61.4141.5161.6181.6921.7691.8702.0692.3562.6462.911
71.4451.5601.6731.7541.8361.9382.1402.4342.7373.019
81.4771.6031.7281.8151.9032.0072.2112.5122.8283.126
91.5091.6471.7821.8751.9712.0752.2822.5902.9203.234
101.5411.6911.8371.9372.0372.1442.3542.6693.0113.341
111.5721.7341.8921.9982.1052.2132.4242.7473.1023.449
schaal/ periodiek10A1111A12131415161718
02.5032.7243.0023.2813.6683.9004.1974.4974.9815.525
12.6132.8383.1173.3963.7814.0354.3534.6795.1775.737
22.7232.9523.2313.5093.8934.1714.5104.8625.3745.949
32.8343.0673.3453.6214.0054.3064.6665.0455.5716.160
42.9433.1813.4593.7334.1174.4424.8235.2275.7686.372
53.0543.2963.5723.8464.2294.5774.9805.4095.9656.584
63.1643.4113.6843.9574.3424.7135.1375.5926.1626.795
73.2743.5243.7964.0704.4544.8495.2945.7746.3587.007
83.3843.6363.9094.1824.5664.9845.4505.9566.5557.218
93.4943.7484.0204.2944.6785.1205.6076.1396.7527.430
103.6023.8614.1334.4074.7905.2555.7636.3226.9497.641
113.7103.9734.2454.5194.9035.3915.9206.5047.1467.853

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 oktober 2002, oude structuur

 SalarisSalarisSchaal                                    
Nr.1-2-20021-10-2002A123456789101112131415161718
A11.2191.2260                                    
A21.2641.2701                                    
11.3101.31720                                  
21.3391.345    0                                
31.3681.37531  0                              
41.3981.405    110                            
51.4261.43342    1                            
61.4531.460    22  0                          
6a1.4641.47153                                  
71.4841.491  6    2                            
81.5161.523  833  1                          
91.5571.565    4  3  0                        
9a1.5641.572  10                                  
101.6041.612    74  21                        
111.6611.669    954                            
121.7171.725      6532                        
12a1.7261.734    11                                
131.7701.779      964  0                      
141.8231.832      117531                      
151.8741.883        1064                        
15a1.8831.892      13                              
161.9251.935        12752                      
171.9751.985          86                        
17a1.9881.998        14                            
182.0252.035          11730                    
192.0772.087            84                      
19a2.0942.105          13                          
202.1272.138            951  0                
212.1762.187              6                      
21a2.2022.213            10                        
222.2292.240              7201                
232.2822.293              8                      
242.3372.349              9312                
252.4002.412                4                    
25a2.4122.424              10                      
262.4582.470                523                
272.5082.520                6                    
282.5622.575                734                
292.6182.631                8                    
302.6712.684                945                
312.7182.732                                      
31a2.7332.747                10                    
322.7672.781                  56                
342.8652.879                  670              
362.9742.989                  781              
383.0713.086                    92              
38a3.0873.102                  8                  
403.1683.183                    103              
423.2643.281                    114              
443.3733.390                      5              
44a3.4323.449                    12                
463.4803.497                      60            
483.5813.599                      71            
503.6823.701                      82            
523.7843.803                      93            
543.8813.901                      104            
553.9343.954                                      
55a3.9533.973                      11              
563.9854.005                        50          
584.0864.107                        61          
604.1844.205                        720        
624.2854.307                        831        
644.4124.434                        942        
654.4754.497                                      
65a4.4974.519                        10            
664.5384.561                          530      
684.6664.689                          641      
704.7934.817                          752      
714.8544.878                                      
71a4.8784.903                          8          
724.9194.944                            630    
745.0545.079                            741    
765.1915.217                            852    
785.3335.359                              630  
78a5.3645.391                            9        
805.5035.530                              741  
825.6785.707                              852  
845.8595.889                                630
84a5.8915.920                              9      
866.0466.076                                741
886.2396.270                                852
906.4386.471                                  63
90a6.4726.504                                9    
926.6446.677                                  74
946.8566.891                                  85
967.0757.111                                    6
96a7.1107.146                                  9  
987.3027.338                                    7
1007.5357.573                                    8
1027.7767.815                                      
102a7.8147.853                                    9

Inpassingstabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 oktober 2002.

RegelnummerGarantieschalen
332.830
352.935
373.038
393.132
413.231
433.334
453.443
473.548
493.650
513.752
533.850
574.056
594.154
614.256
634.370
674.625
694.743
735.006
755.135
775.281
795.424
815.568
835.724
855.893
876.062
896.232
916.400
936.569
956.741

Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 oktober 2002 in EURO's.

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant-brandwacht284,008,8116,49
brandwacht284,009,3517,50
brandwacht 1e klasse284,0010,1419,06
hoofdbrandwacht284,0011,2421,06
aspirant-onderbrandmeester284,009,9118,55
onderbrandmeester427,0012,4023,18
brandmeester427,0014,0726,45
brandmeester (tevens ondercommandant)2.510,000,0025,10
aspirant-officier284,0012,4023,18
adjunct-hoofdbrandmeester2.689,000,0026,89
adjunct-hoofdbrandmeester(tevens commandant)3.596,000,0026,89
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse3.030,000,0030,30
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse(tevens commandant)4.044,000,0030,30
hoofdbrandmeester3.373,000,0033,73
hoofdbrandmeester (tevens commandant)4.488,000,0033,73
hoofdbrandmeester 1e klasse3.901,000,0039,01
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)5.196,000,0039,01
commandeur4.444,000,0044,44
commandeur (tevens commandant)5.928,000,0044,44
commandeur 1e klasse4.842,000,0048,42
commandeur 1e klasse(tevens commandant)6.449,000,0048,42
adjunct-hoofdcommandeur7.204,000,0054,05

Salarisschalen kunstzinnige vorming per 1 oktober 2002.

ervaringsjaar/ periodiek5678910
01.4601.4911.5231.5651.7792.087
11.5231.5651.6121.6691.8832.187
21.5651.6691.7251.7791.9852.293
31.6121.7251.7791.8832.0872.349
41.6691.7791.8321.9352.1382.412
51.7251.8321.8831.9852.1872.470
61.7791.8831.9352.0352.2402.520
71.8321.9351.9852.0872.2932.575
81.8831.9852.0352.1382.3492.631
91.9352.0352.0872.1872.4122.684
101.9852.0872.1382.2402.4702.732
112.0352.1382.1872.2932.5202.781
122.0872.1872.2402.3492.5752.830
132.1382.2402.2932.4122.6312.879
14  2.2932.3492.4702.6842.935
15  2.3492.4122.5202.7322.989
16  2.4122.4702.5752.7813.038
17  2.4702.5202.6312.8303.086
18    2.5752.6842.8793.132
19    2.6312.7322.9353.183
20    2.6842.7812.9893.231
21    2.7322.8303.0383.281
22      2.8793.0863.334
23      2.9353.1323.390
24      2.9893.1833.443

Tabel betreffende toelage onregelmatige dienst ambulancepersoneel per 1 oktober 2002.

Tijdstipvergoeding per uur(euro's
maandag t/m vrijdag tussen 06:00 en 08:00 uur, mits de dienst voor 07:00 uur aanvangt2,94
maandag t/m vrijdag tussen 18:00 en 22:00 uur, mits de dienst wordt beëindigd na 19:00 uur2,94
maandag t/m vrijdag tussen 22:00 en 06:00 uur5,88
zaterdag tussen 00:00-24:00 uur5,88
zondag of feestdag tussen 00:00-24:00 uur9,56

De vergoedingsbedragen zijn inclusief vakantietoeslag.

Vergoedingentabel betreffende bereikbaarheidsdienst ambulancepersoneel per 1 oktober 2002.

Tijdstipvergoeding per uur (euro's)
maandag t/m vrijdag van 17:00 tot 08:00 uur1,41
zaterdag, zondag of feestdag2,72

Februari 2002

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 februari 2002, nieuwe structuur.

schaal/ periodiek12345678910
01.2191.2491.2811.3191.3591.4521.6341.8772.0882.255
11.2491.2921.3361.3801.4261.5201.7051.9552.1782.362
21.2801.3361.3911.4411.4921.5881.7762.0322.2692.469
31.3121.3791.4461.5011.5591.6561.8462.1102.3602.576
41.3431.4221.5001.5621.6261.7251.9172.1882.4512.683
51.3751.4661.5551.6231.6931.7931.9882.2662.5412.790
61.4071.5091.6101.6841.7601.8602.0592.3442.6332.897
71.4381.5521.6641.7451.8271.9292.1292.4222.7243.004
81.4701.5951.7191.8061.8941.9972.2002.5002.8143.111
91.5011.6391.7741.8661.9612.0652.2712.5782.9053.218
101.5331.6821.8281.9272.0272.1332.3422.6552.9963.325
111.5641.7261.8831.9882.0942.2022.4122.7333.0873.432
schaal/ periodiek10A1111A12131415161718
02.4902.7102.9873.2653.6503.8804.1764.4744.9565.498
12.6002.8243.1013.3793.7624.0154.3324.6565.1525.709
22.7092.9383.2153.4913.8744.1504.4884.8375.3485.919
32.8193.0523.3283.6033.9854.2854.6435.0195.5436.130
42.9293.1663.4423.7154.0974.4204.7995.2015.7396.340
53.0393.2793.5543.8274.2084.5554.9555.3825.9356.551
63.1483.3943.6663.9384.3204.6905.1115.5646.1316.761
73.2583.5063.7774.0504.4324.8255.2675.7456.3276.972
83.3673.6183.8894.1614.5444.9605.4235.9276.5237.182
93.4763.7304.0004.2734.6555.0945.5796.1096.7187.393
103.5843.8424.1124.3854.7675.2295.7356.2906.9147.603
113.6923.9534.2244.4974.8785.3645.8916.4727.1107.814

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 februari 2002, oude structuur

 SalarisSalarisSchaal                                    
Nr.1-1-20021-2-2002A123456789101112131415161718
A11.1841.2190                                    
A21.2271.2641                                    
11.2721.31020                                  
21.3001.339    0                                
31.3281.36831  0                              
41.3571.398    110                            
51.3841.42642    1                            
61.4101.453    22  0                          
6a1.4211.46453                                  
71.4401.484  6    2                            
81.4711.516  833  1                          
91.5111.557    4  3  0                        
9a1.5191.564  10                                  
101.5581.604    74  21                        
111.6131.661    954                            
121.6671.717      6532                        
12a1.6751.726    11                                
131.7181.770      964  0                      
141.7701.823      117531                      
151.8191.874        1064                        
15a1.8281.883      13                              
161.8691.925        12752                      
171.9181.975          86                        
17a1.9301.988        14                            
181.9662.025          11730                    
192.0162.077            84                      
19a2.0332.094          13                          
202.0652.127            951  0                
212.1132.176              6                      
21a2.1372.202            10                        
222.1642.229              7201                
232.2152.282              8                      
242.2692.337              9312                
252.3302.400                4                    
25a2.3422.412              10                      
262.3862.458                523                
272.4352.508                6                    
282.4882.562                734                
292.5422.618                8                    
302.5932.671                945                
312.6392.718                                      
31a2.6542.733                10                    
322.6862.767                  56                
342.7822.865                  670              
362.8872.974                  781              
382.9813.071                    92              
38a2.9973.087                  8                  
403.0753.168                    103              
423.1693.264                    114              
443.2753.373                      5              
44a3.3323.432                    12                
463.3793.480                      60            
483.4773.581                      71            
503.5753.682                      82            
523.6743.784                      93            
543.7683.881                      104            
553.8193.934                                      
55a3.8383.953                      11              
563.8693.985                        50          
583.9674.086                        61          
604.0624.184                        720        
624.1614.285                        831        
644.2844.412                        942        
654.3444.475                                      
65a4.3664.497                        10            
664.4064.538                          530      
684.5304.666                          641      
704.6534.793                          752      
714.7124.854                                      
71a4.7364.878                          8          
724.7764.919                            630    
744.9065.054                            741    
765.0405.191                            852    
785.1775.333                              630  
78a5.2085.364                            9        
805.3435.503                              741  
825.5135.678                              852  
845.6895.859                                630
84a5.7195.891                              9      
865.8706.046                                741
886.0576.239                                852
906.2516.438                                  63
90a6.2836.472                                9    
926.4516.644                                  74
946.6576.856                                  85
966.8697.075                                    6
96a6.9037.110                                  9  
987.0897.302                                    7
1007.3167.535                                    8
1027.5497.776                                      
102a7.5867.814                                    9

Inpassingstabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 februari 2002.

RegelnummerGarantieschalen
332.816
352.920
373.023
393.117
413.215
433.317
453.425
473.531
493.632
513.733
533.831
574.035
594.133
614.235
634.349
674.602
694.729
734.981
755.109
775.255
795.397
815.540
835.696
855.864
876.031
896.201
916.368
936.536
956.707

Vergoedingstabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 februari 2002 in EURO's.

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant-brandwacht283,008,7716,41
brandwacht283,009,3017,41
brandwacht 1e klasse283,0010,0918,97
hoofdbrandwacht283,0011,1820,96
aspirant-onderbrandmeester283,009,8618,46
onderbrandmeester425,0012,3423,06
Brandmeester425,0014,0026,32
Brandmeester (tevens ondercommandant)2.498,000,0024,98
aspirant-officier283,0012,3423,06
adjunct-hoofdbrandmeester2.676,000,0026,76
adjunct-hoofdbrandmeester (tevens commandant)3.578,000,0026,76
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse3.015,000,0030,15
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)4.024,000,0030,15
hoofdbrandmeester3.356,000,0033,56
hoofdbrandmeester (tevens commandant)4.466,000,0033,56
hoofdbrandmeester 1e klasse3.882,000,0038,82
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)5.170,000,0038,82
commandeur4.422,000,0044,22
commandeur (tevens commandant)5.899,000,0044,22
commandeur 1e klasse4.818,000,0048,18
commandeur 1e klasse (tevens commandant)6.417,000,0048,18
adjunct-hoofdcommandeur7.168,000,0053,78

Salarisschalen kunstzinnige vorming per 1 februari 2002.

ervaringsjaar/ periodiek5678910
01.4531.4841.5161.5571.7702.077
11.5161.5571.6041.6611.8742.176
21.5571.6611.7171.7701.9752.282
31.6041.7171.7701.8742.0772.337
41.6611.7701.8231.9252.1272.400
51.7171.8231.8741.9752.1762.458
61.7701.8741.9252.0252.2292.508
71.8231.9251.9752.0772.2822.562
81.8741.9752.0252.1272.3372.618
91.9252.0252.0772.1762.4002.671
101.9752.0772.1272.2292.4582.718
112.0252.1272.1762.2822.5082.767
122.0772.1762.2292.3372.5622.816
132.1272.2292.2822.4002.6182.865
14  2.2822.3372.4582.6712.920
15  2.3372.4002.5082.7182.974
16  2.4002.4582.5622.7673.023
17  2.4582.5082.6182.8163.071
18    2.5622.6712.8653.117
19    2.6182.7182.9203.168
20    2.6712.7672.9743.215
21    2.7182.8163.0233.264
22      2.8653.0713.317
23      2.9203.1173.373
24      2.9743.1683.425

Tabel betreffende toelage onregelmatige dienst ambulancepersoneel per 1 februari 2002.

Tijdstipvergoeding per uur(euro's)
maandag t/m vrijdag tussen 06:00 en 08:00 uur, mits de dienst voor 07:00 uur aanvangt2,93
maandag t/m vrijdag tussen 18:00 en 22:00 uur, mits de dienst wordt beëindigd na 19:00 uur2,93
maandag t/m vrijdag tussen 22:00 en 06:00 uur5,85
zaterdag tussen 00:00-24:00 uur5,85
zondag of feestdag tussen 00:00-24:00 uur9,51

De vergoedingsbedragen zijn inclusief vakantietoeslag.

Vergoedingentabel betreffende bereikbaarheidsdienst ambulancepersoneel per 1 februari 2002.

Tijdstipvergoeding per uur (euro's)
maandag t/m vrijdag van 17:00 tot 08:00 uur1,40
zaterdag, zondag of feestdag2,71

Januari 2002

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 februari 2002, nieuwe structuur.

schaal/ periodiek1  345678910
01.1841.2121.2441.2811.3191.4091.5871.8222.0272.189
11.2121.2551.2971.3401.3841.4761.6551.8982.1152.293
21.2431.2971.3501.3991.4491.5421.7241.9732.2032.397
31.2741.3391.4031.4581.5141.6081.7932.0492.2912.501
41.3041.3811.4561.5171.5791.6741.8622.1242.3792.605
51.3351.4231.5101.5761.6441.7411.9302.2002.4672.709
61.3661.4651.5631.6351.7091.8061.9992.2762.5562.812
71.3961.5071.6161.6941.7731.8722.0672.3512.6442.916
81.4271.5491.6691.7531.8391.9392.1362.4272.7323.020
91.4581.5911.7221.8121.9042.0052.2052.5022.8203.124
101.4881.6331.7751.8711.9682.0712.2742.5782.9093.228
111.5641.7261.8831.9882.0942.2022.4122.7333.0873.432
schaal/ periodiek 10A1111A12131415161718
02.4182.6312.9003.1703.5443.7674.0544.3444.8115.338
12.5242.7423.0113.2803.6523.8984.2064.5205.0025.543
22.6312.8523.1223.3903.7614.0294.3574.6975.1925.747
32.7372.9633.2323.4983.8694.1604.5084.8735.3825.951
42.8433.0733.3423.6073.9774.2914.6595.0495.5726.155
52.9503.1843.4503.7154.0864.4224.8115.2265.7626.360
63.0563.2953.5593.8234.1944.5534.9625.4025.9526.564
73.1633.4043.6673.9324.3034.6845.1145.5786.1426.769
83.2693.5133.7764.0404.4114.8155.2655.7546.3336.973
93.3753.6213.8844.1494.5194.9465.4165.9316.5237.178
103.4793.7303.9924.2574.6285.0775.5686.1076.7137.382
113.5843.8384.1014.3664.7365.2085.7196.2836.9037.586

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 januari 2002, oude structuur

 Salaris(fl.)Salaris(€)Schaal                                    
Nr.1-5-20011-1-2002A123456789101112131415161718
A12.6091.1840                                    
A22.7041.2271                                    
12.8031.27220                                  
22.8641.300    0                                
32.9261.32831  0                              
42.9911.357    110                            
53.0511.38442    1                            
63.1081.410    22  0                          
6a3.1311.42153                                  
73.1741.440  6    2                            
83.2431.471  833  1                          
93.3311.511    4  3  0                        
9a3.3471.519  10                                  
103.4321.558    74  21                        
113.5541.613    954                            
123.6731.667      6532                        
12a3.6921.675    11                                
133.7871.718      964  0                      
143.9001.770      117531                      
154.0091.819        1064                        
15a4.0291.828      13                              
164.1191.869        12752                      
174.2261.918          86                        
17a4.2531.930        14                            
184.3321.966          11730                    
194.4432.016            84                      
19a4.4812.033          13                          
204.5522.065            951  0                
214.6552.113              6                      
21a4.7102.137            10                        
224.7682.164              7201                
234.8822.215              8                      
245.0012.269              9312                
255.1352.330                4                    
25a5.1612.342              10                      
265.2592.386                523                
275.3662.435                6                    
285.4822.488                734                
295.6022.542                8                    
305.7142.593                945                
315.8162.639                                      
31a5.8482.654                10                    
325.9202.686                  56                
346.1302.782                  670              
366.3632.887                  781              
386.5692.981                    92              
38a6.6042.997                  8                  
406.7773.075                    103              
426.9843.169                    114              
447.2173.275                      5              
44a7.3423.332                    12                
467.4463.379                      60            
487.6623.477                      71            
507.8793.575                      82            
528.0953.674                      93            
548.3053.768                      104            
558.4173.819                                      
55a8.4583.838                      11              
568.5253.869                        50          
588.7423.967                        61          
608.9514.062                        720        
629.1694.161                        831        
649.4404.284                        942        
659.5734.344                                      
65a9.6214.366                        10            
669.7104.406                          530      
689.9824.530                          641      
7010.2554.653                          752      
7110.3854.712                                      
71a10.4374.736                          8          
7210.5254.776                            630    
7410.8124.906                            741    
7611.1075.040                            852    
7811.4105.177                              630  
78a11.4775.208                            9        
8011.7735.343                              741  
8212.1495.513                              852  
8412.5365.689                                630
84a12.6045.719                              9      
8612.9365.870                                741
8813.3496.057                                852
9013.7756.251                                  63
90a13.8466.283                                9    
9214.2156.451                                  74
9414.6696.657                                  85
9615.1386.869                                    6
96a15.2126.903                                  9  
9815.6227.089                                    7
10016.1217.316                                    8
10216.6377.549                                      
102a16.7187.586                                    9

Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 januari 2002 in EURO's.

RegelnummerGarantieschalen
332.734
352.835
372.935
393.026
413.121
433.220
453.326
473.428
493.526
513.625
533.719
573.918
594.012
614.111
634.222
674.468
694.591
734.836
754.960
775.102
795.240
815.379
835.530
855.693
875.856
896.020
916.183
936.346
956.512

Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 januari 2002 in EURO's.

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant brandwacht275,008,5115,93
brandwacht275,009,0316,90
brandwacht 1e klasse275,009,8018,42
hoofdbrandwacht275,0010,8520,35
aspirant-onderbrandmeester275,009,5717,92
onderbrandmeester413,0011,9822,39
brandmeester413,0013,5925,55
brandmeester (tevens ondercommandant)2.425,000,0024,25
aspirant-officier275,0011,9822,39
adjunct-hoofdbrandmeester2.598,000,0025,98
adjunct hoofdbrandmeester (tevens commandant)3.474,000,0025,98
adjunct hoofdbrandmeester 1e klasse2.927,000,0029,27
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)3.907,000,0029,27
hoofdbrandmeester3.258,000,0032,58
hoofdbrandmeester (tevens commandant)4.336,000,0032,58
hoofdbrandmeester 1e klasse3.769,000,0037,69
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)5.019,000,0037,69
commandeur4.293,000,0042,93
commandeur (tevens commandant)5.727,000,0042,93
commandeur 1e klasse4.678,000,0046,78
commandeur 1e klasse (tevens commandant)6.230,000,0046,78
adjunct hoofdcommandeur6.959,000,0052,21

Salarisschalen kunstzinnige vorming per 1 januari 2002 in EURO's.

ervaringsjaar/ periodiek5678910
01.4101.4401.4711.5111.7182.016
11.4711.5111.5581.6131.8192.113
21.5111.6131.6671.7181.9182.215
31.5581.6671.7181.8192.0162.269
41.6131.7181.7701.8692.0652.330
51.6671.7701.8191.9182.1132.386
61.7181.8191.8691.9662.1642.435
71.7701.8691.9182.0162.2152.488
81.8191.9181.9662.0652.2692.542
91.8691.9662.0162.1132.3302.593
101.9182.0162.0652.1642.3862.639
111.9662.0652.1132.2152.4352.686
122.0162.1132.1642.2692.4882.734
132.0652.1642.2152.3302.5422.782
14  2.2152.2692.3862.5932.835
15  2.2692.3302.4352.6392.887
16  2.3302.3862.4882.6862.935
17  2.3862.4352.5422.7342.981
18    2.4882.5932.7823.026
19    2.5422.6392.8353.075
20    2.5932.6862.8873.121
21    2.6392.7342.9353.169
22      2.7822.9813.220
23      2.8353.0263.275
24      2.8873.0753.326

Mei 2001

Salarisbedragen gemeente ambtenaren per 1 mei 2001 volgens de nieuwe structuur (sal. 1 januari 2001 + 3,3%).

schaal/ periodiek12345678910
02.6092.6722.7422.8232.9073.1063.4974.0154.4674.825
12.6722.7652.8592.9533.0503.2523.6484.1824.6615.054
22.7392.8572.9763.0833.1933.3983.8004.3484.8555.282
32.8072.9503.0933.2123.3363.5443.9504.5155.0495.511
42.8743.0433.2103.3423.4803.6904.1024.6815.2435.740
52.9423.1363.3273.4733.6223.8364.2534.8485.4385.969
63.0093.2283.4443.6033.7663.9804.4055.0155.6336.197
73.0773.3213.5613.7333.9084.1264.5565.1825.8276.427
83.1453.4143.6783.8634.0524.2724.7085.3486.0216.656
93.2123.5063.7953.9934.1954.4184.8595.5156.2166.885
103.2803.5993.9124.1234.3374.5645.0115.6816.4107.113
113.3473.6924.0294.2534.4814.7105.1615.8486.6047.342
schaal/ periodiek10A1111A12131415161718
05.3285.7986.3926.9857.8098.3028.9349.57310.60311.763
15.5636.0426.6357.2298.0498.5919.2689.96111.02212.214
25.7976.2866.8797.4708.2888.8809.60210.35011.44112.664
36.0326.5297.1217.7098.5269.1679.93410.73911.86013.115
46.2666.7737.3647.9488.7659.45610.26811.12712.27913.565
56.5017.0167.6048.1879.0049.74510.60211.51612.69814.016
66.7357.2617.8438.4259.24310.03410.93611.90413.11714.465
76.9717.5028.0828.6649.48210.32311.26912.29213.53614.916
87.2057.7418.3218.9039.72110.61111.60312.68013.95515.366
97.4387.9808.5599.1429.95910.89911.93613.07014.37415.817
107.6678.2198.7989.38110.19811.18812.27013.45814.79316.267
117.8988.4589.0379.62110.43711.47712.60413.84615.21216.718

Salarisbedragen gemeente ambtenaren per 1 mei 2001 volgens de oude structuur (sal. 1 januari 2001 + 3,3%)

PDrnr.1rnr.2rnr.3rnr.4rnr.5rnr.6rnr.7rnr.8rnr.9rnr.10
012.80322.86432.92642.99163.10893.331133.787184.332224.768204.552
132.92642.99142.99153.05183.243103.432143.900204.552245.001224.768
253.05163.10863.10873.174103.432123.673164.119224.768265.259245.001
363.13183.24383.24393.331123.673143.900184.332245.001285.482265.259
4    93.331103.432113.554133.787154.009194.443255.135305.714285.482
5        113.554123.673143.900164.119204.552265.259325.920305.714
673.174    123.673133.787154.009174.226214.655275.366346.130325.920
7    103.432    143.900164.119184.332224.768285.482366.363346.130
883.243            174.226194.443234.882295.60238a6.604366.363
9    113.554133.787        204.552245.001305.714    386.569
109a3.347        154.009    21a4.71025a5.16131a5.848    406.777
11    12a3.692143.900    184.332                426.984
12            164.119                    447.342
13        15a4.029    19a4.481                    
14            17a4.253                        
PDrnr.11rnr.12rnr.13rnr.14rnr.15rnr.16rnr.17rnr.18
0346.130467.446568.525608.951669.7107210.5257811.4108412.536
1366.363487.662588.742629.169689.9827410.8128011.7738612.936
2386.569507.879608.951649.4417010.2557611.1078212.1498813.350
3406.777528.095629.169669.7107210.5257811.4108412.5369013.775
4426.984548.305649.441689.9827410.8128011.7738612.9369214.215
5447.217568.525669.7107010.2557611.1078212.1498813.3509414.670
6467.446588.742689.9827210.5257811.4108412.5369013.7759615.138
7487.662608.9517010.2557410.8128011.7738612.9369214.2159815.622
8507.879629.16971a10.4377611.1078212.1498813.3509414.67010016.121
9528.095649.441    78a11.47784a12.60490a13.84696a15.212102a16.718
10548.30565a9.621                        
1155a8.458                            

pd = periodieken

rnr = reeksnummer

Salarissen kunstzinnige vorming per 1 mei 2001

ervaringsjaar/periodiek5678910
03.1083.1743.2433.3113.7874.443
13.2433.3313.4323.5544.0094.655
23.3313.5543.6733.7874.2264.882
33.4323.6733.7874.0094.4435.001
43.5543.7873.9004.1194.5525.135
53.6733.9004.0094.2264.6555.259
63.7874.0094.1194.3324.7685.366
73.9004.1194.2264.4434.8825.482
84.0094.2264.3324.5525.0015.602
94.1194.3324.4434.6555.1355.714
104.2264.4434.5524.7685.2595.816
114.3324.5524.6554.8825.3665.920
124.4434.6554.7685.0015.4826.024
134.5524.7684.8825.1355.6026.130
14  4.8825.0015.2595.7146.247
15  5.0015.1355.3665.8166.363
16  5.1355.2595.4825.9206.469
17  5.2595.3665.6026.0246.569
18    5.4825.7146.1306.669
19    5.6025.8166.2476.777
20    5.7145.9206.3636.878
21    5.8166.0246.4696.984
22      6.1306.5697.097
23      6.2476.6697.217
24      6.3636.7777.329

Vergoedingentabel vrijwillige brandweer per 1 mei 2001.

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant-brandwacht57017,6032,95
brandwacht57018,7035,00
brandwacht 1e klasse57020,3038,15
hoofdbrandwacht57022,4542,15
aspirant-onderbrandmeester57019,8037,10
onderbrandmeester85524,8046,35
brandmeester85528,1552,90
brandmeester   (tevens ondercommandant)5.0200,0050,20
aspirant-officier57024,8046,35
adjunct-hoofdbrandmeester5.3800,0053,80
adjunct-hoofdbrandmeester (tevens commandant)7.1900,0053,80
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse6.0600,0060,60
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse8.0900,0060,60
(tevens commandant)      
hoofdbrandmeester6.7450,0067,45
hoofdbrandmeester (tevens commandant)8.9750,0067,45
hoofdbrandmeester 1e klasse7.8000,0078,00
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)10.3900,0078,00
commandeur8.8850,0088,85
commandeur (tevens commandant)11.8550,0088,85
commandeur 1e klasse9.6850,0096,85
commandeur 1e klasse (tevens commandant)12.9000,0096,85
adjunct-hoofdcommandeur14.4050,00108,10

Vergoedingentabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 juli 2001

 jaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen e.d.uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
aspirant brandwacht60518,7535,10
brandwacht60519,9037,25
brandwacht 1e klasse60521,6040,60
hoofdbrandwacht60523,9044,85
aspirant-onderbrandmeester60521,1039,50
onderbrandmeester91026,4049,35
brandmeester91029,9556,30
brandmeester (tevens ondercommandant)5.3450,0053,45
aspirant-officier60526,4049,35
adjunct-hoofdbrandmeester5.7250,0057,25
adjunct-hoofdbrandmeester (tevens commandant)7.6550,0057,25
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse6.4500,0064,50
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)8.6100,0064,50
hoofdbrandmeester7.1800,0071,80
hoofdbrandmeester (tevens commandant)9.5550,0071,80
hoofdbrandmeester 1e klasse8.3050,0083,05
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)11.0600,0083,05
commandeur9.4600,0094,60
commandeur (tevens commandant)12.6200,0094,60
commandeur 1e klasse10.3100,00103,10
commandeur 1e klasse (tevens commandant)13.7300,00103,10
adjunct hoofdcommandeur15.3350,00115,05

Januari 2001

Salarisbedragen gemeente ambtenaren per 1 januari 2001 volgens de nieuwe structuur (sal. 1 november 2000 bruteren met 1,9% met max. 1745,00 per jaar)

PD12345678910
02.522.5862.6542.7322.8143.0073.3853.8874.3244.671
12.5862.6762.7672.8582.9533.1483.5314.0484.5124.893
22.6522.7662.8812.9853.0913.2893.6784.2094.7005.113
32.7172.8562.9943.1093.2303.4313.8244.3714.8885.335
42.7832.9463.1073.2363.3693.5723.9714.5325.0765.557
52.8483.0363.2203.3623.5063.7134.1174.6935.2645.779
62.9133.1253.3343.4883.6453.8534.2644.8555.4535.999
72.9793.2153.4473.6143.7833.9954.4105.0165.6416.221
83.0443.3043.5603.7403.9224.1364.5575.1775.8296.443
93.1093.3943.6733.8654.0614.2774.7035.3396.0176.665
103.1753.4843.7873.9914.1994.4184.8505.5006.2056.886
113.2403.5743.9004.1174.3384.5604.9965.6616.3937.107
PD10a1111a12131415161718
05.1585.6136.1876.7627.5608.0378.6499.26710.26411.387
15.3855.8496.4236.9987.7918.3168.9729.64310.67011.824
25.6126.0856.6597.2318.0238.5969.29510.01911.07612.259
35.8396.3216.8947.4638.2538.8749.61710.39611.48112.696
46.0666.5567.1297.6948.4859.1549.94010.77211.88713.13
56.2946.7927.3617.9268.7169.43410.26311.14812.29313.568
66.5207.0297.5928.1568.9489.7110.58611.52412.69814.003
76.7487.2627.8248.3879.1799.99310.90911.90013.10414.440
86.9747.4948.0558.6199.41110.27211.23312.27513.50914.875
97.27.7258.2858.8509.64110.55111.55512.65213.91515.312
107.4237.958.5179.0829.87210.83011.87813.02814.32115.747
117.6468.1888.4789.31310.10411.11012.20113.40414.72616.184

Salarisbedragen gemeente ambtenaren per 1 januari 2001 volgens de oude structuur (sal. 1 november 2000 bruteren met 1,9% met max. 1745,00 per jaar)

PDrnr.1rnr.2rnr.3rnr.4rnr5rnr.6rnr.7rnr.8rnr.9rnr.10
012.71322.77232.83342.89563.00993.224133.666184.193224.616204.406
132.83342.89542.89552.95383.139103.323143.776204.406244.841224.616
252.95363.00963.00973.073103.323123.555163.987224.616265.091244.841
36a3.03183.13983.13993.224123.555143.776184.193244.841285.307265.091
4    93.224103.323113.441133.666153.881194.301254.971305.531285.307
5        113.441123.555143.776163.987204.406265.091325.731305.531
673.073    123.555133.666153.881174.091214.50725.194345.934325.731
7    103.323    143.776163.987184.193224.616285.307366.159345.934
883.139            174.091194.301234.726295.42338a6.393366.159
9    113.441133.666        204.406244.841305.531    386.360
109a3.240        153.881    21a4.56025a4.99631a5.661    406.561
11    12a3.574143.776    184.193                426.761
12            163.987                    44a7.107
13        15a3.900    19a4.338                    
14            17a4.117                        
PDrnr.11rnr.12rnr.13rnr.14rnr.15rnr.16rnr.17rnr.18
0345.934467.208568.253608.665669.3997210.1897811.0458412.136
1366.159487.417588.463628.876689.6637410.4678011.3978612.523
2386.360507.627608.665649.139709.9277610.7528211.7618812.923
3406.561527.837628.876669.3997210.1897811.0458412.1369013.335
4426.761548.039649.139689.6637410.4678011.3978612.5239213.761
5446.986568.253669.399709.9277610.7528211.7618812.9239414.201
6467.208588.463689.6637210.1897811.0458412.1369013.3359614.654
7487.417608.665709.9277410.4678011.3978612.5239213.7619815.123
8507.627628.87671a10.1047610.7528211.7618812.9239414.20110015.606
9527.837649.139    78a11.11084a12.20190a13.40496a14.726102a16.184
10548.03965a9.313                        
1155a8.188                            

pd = periodieken

rnr = reeksnummer

Salarisschalen kunstzinnige vorming per 1 januari 2001

ervaringsjaar/ periodiek5678910
03.0093.0733.1393.2243.6664.301
13.1393.2243.3233.4413.8814.507
23.2243.4413.5553.6664.0914.726
33.3233.5553.6663.8814.3014.841
43.4413.6663.7763.9874.4064.971
53.5553.7763.8814.0914.5075.091
63.6663.8813.9874.1934.6165.194
73.7763.9874.0914.3014.7265.307
83.8814.0914.1934.4064.8415.423
93.9874.1934.3014.5074.9715.531
104.0914.3014.4064.6165.0915.630
114.1934.4064.5074.7265.1945.731
124.3014.5074.6164.8415.3075.832
134.4064.6164.7264.9715.4235.934
14  4.7264.8415.0915.5316.048
15  4.8414.9715.1945.6306.159
16  4.9715.0915.3075.7316.262
17  5.0915.1945.4235.8326.360
18    5.3075.5315.9346.456
19    5.4235.6306.0486.561
20    5.5315.7316.1596.658
21    5.6305.8326.2626.761
22      5.9346.3606.870
23      6.0486.4566.986
24      6.1596.5617.095

Vergoedingentabel vrijwillige brandweer per 1 januari 2001

functiejaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen, etc.uurbedrag brandbestrijding en hulpverlening
aspirant-brandwacht55017,0531,90
brandwacht55018,1033,90
brandwacht 1e klasse55019,6536,95
hoofdbrandwacht55021,7540,80
aspirant-onderbrandmeester55019,1535,90
onderbrandmeester83024,0044,85
brandmeester83027,2551,20
brandmeester (tevens ondercommandant)4.8600,0048,60
aspirant-officier55024,0044,85
adjunct-hoofdbrandmeester5.2100,0052,10
adjunct-hoofdbrandmeester (tevens commandant)6.9600,0052,10
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse5.8650,0058,65
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse7.8300,0058,65
(tevens commandant)      
hoofdbrandmeester6.5300,0065,30
hoofdbrandmeester (tevens commandant)8.6900,0065,30
hoofdbrandmeester 1e klasse7.5500,0075,50
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)10.0600,0075,50
commandeur8.6000,0086,00
commandeur (tevens commandant)11.4750,0086,00
commandeur 1e klasse9.3750,0093,75
commandeur 1e klasse (tevens commandant)12.4900,0093,75
adjunct-hoofdcommandeur13.9450,00104,65
       

Oktober 2000

Salarisbedragen gemeente ambtenaren per 1 oktober 2000 volgens de nieuwe structuur (sal. 1 augustus 2000 + 1,5%)

PD12345678910
02.4792.5382.6052.6812.7622.9513.3223.8154.2434.584
12.5382.6262.7162.8052.8983.0893.4653.9734.4284.801
22.6022.7152.8272.923.0333.2283.6104.1314.6125.018
32.6662.8032.9383.0523.1703.3673.7534.2894.7975.236
42.732.8913.0493.1753.3063.5053.8974.4474.9815.453
52.7952.9793.1603.2993.4413.6444.0404.6055.1665.671
62.8593.0663.2723.4233.5773.7814.1854.7655.3515.888
72.9233.1553.3833.5473.7133.9204.3284.9235.5366.105
82.9873.2433.4943.6703.8494.0594.4725.0815.7206.323
93.0523.3313.6053.7933.9854.1974.6165.2395.9056.541
103.1163.4193.7163.9174.1214.3364.7605.3976.0896.757
113.1803.5083.8274.0404.2574.4754.9035.5556.2746.975
PD10a1111a12131415161718
05.0615.5086.0726.6367.4287.9048.5169.13510.13211.255
15.2855.7406.3046.8677.6598.1848.8399.51110.53811.6
25.5075.9716.5357.0997.8918.4649.1639.88710.94312.127
35.7316.2036.7657.3308.1218.7429.48510.26411.34912.564
45.9536.4346.9977.5628.3529.0229.80810.64011.75512.99
56.1766.6667.2287.7938.5849.30110.13111.01512.16013.436
66.3996.8987.4608.0248.8159.58110.45411.39112.56613.871
76.6227.1307.6918.2559.0479.86010.77711.76712.97214.308
86.8447.3617.9238.4869.27810.14011.10012.14313.37714.743
97.0687.5938.1538.7189.50910.41811.42212.52013.78315.180
107.2907.8248.3858.9499.74010.69811.74512.89614.18815.615
117.5148.0568.6169.1819.97210.97812.06913.27214.59416.052

Salarisbedragen gemeente ambtenaren per 1 oktober 2000 volgens de oude structuur (sal. 1 augustus 2000 + 1,5%)

PDrnr.1rnr.2rnr.3rnr.4rnr.5rnr.6rnr.7rnr.8rnr.9rnr.10
012.66322.72132.78042.84162.95393.164133.597184.115224.530204.324
132.78042.84142.84152.89883.081103.261143.705204.324244.751224.530
252.89862.95362.95373.015103.261123.489163.913224.530264.996244.751
36a2.97583.08183.08193.164123.489143.705184.115244.751285.208264.996
4    93.164103.261113.376133.597153.808194.221254.879305.428285.208
5        113.376123.489143.705163.913204.324264.996325.624305.428
673.015    123.489133.597153.808174.015214.423275.098345.824325.624
7    103.261    143.705163.913184.115224.530285.208366.045345.824
883.081            174.015194.221234.638295.32238a6.274366.045
9    113.376133.597        204.324244.751305.428    386.241
109a3.180        153.808    21a4.47525a4.90331a5.555    406.438
11    12a3.508143.705    184.115                426.635
12            163.913                    44a6.975
13        15a3.827    19a4.257                    
14            17a4.040                        
PDrnr.11rnr12rnr.13rnr14rnr.15rnr.16rnr.17rnr.18
0345.824467.075568.121608.533669.2677210.0577810.9138412.003
1366.045487.285588.331628.743689.5317410.3348011.2658612.391
2386.241507.495608.533649.006709.7957610.6208211.6288812.790
3406.438527.705628.743669.2677210.0577810.9138412.0039013.20
4426.635547.907649.006689.5317410.3348011.2658612.3919213.629
5446.856568.121669.267709.7957610.6208211.6288812.7909414.068
6467.075588.331689.5317210.0577810.9138412.0039013.2039614.522
7487.285608.533709.7957410.3348011.2658612.3919213.6299814.990
8507.495628.74371a9.9727610.6208211.6288812.7909414.06810015.474
9527.705649.006    78a10.97884a12.06990a13.27296a14.594102a16.052
10547.90765a9.18                        
1155a8.056                            

pd = periodieken

rnr = reeksnummer

Salarisschalen kunstzinnige vorming per 1 oktober 2000.

ervaringsjaar/ periodie5678910
03.0093.0733.1393.2243.6664.301
13.1393.2243.3233.4413.8814.507
23.2243.4413.5553.6664.0914.726
33.3233.5553.6663.8814.3014.841
43.4413.6663.7763.9874.4064.971
53.5553.7763.8814.0914.5075.091
63.6663.8813.9874.1934.6165.194
73.7763.9874.0914.3014.7265.307
83.8814.0914.1934.4064.8415.423
93.9874.1934.3014.5074.9715.531
104.0914.3014.4064.6165.0915.630
114.1934.4064.5074.7265.1945.731
124.3014.5074.6164.8415.3075.832
134.4064.6164.7264.9715.4235.934
14  4.7264.8415.0915.5316.048
15  4.8414.9715.1945.6306.159
16  4.9715.0915.3075.7316.262
17  5.0915.1945.4235.8326.360
18    5.3075.5315.9346.456
19    5.4235.6306.0486.561
20    5.5315.7316.1596.658
21    5.6305.8326.2626.761
22      5.9346.3606.870
23      6.0486.4566.986
24      6.1596.5617.095

Vergoedingentabel vrijwillige brandweer per 1 oktober 2000

functiejaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen, etc.uurbedrag brandbestrijding en hulpverlening
aspirant brandwacht540,00 16,75 31,30
brandwacht540,00 17,75 33,25
brandwacht 1e klasse540,00 19,30 36,25
hoofdbrandwacht540,00 21,35 40,05
aspirant -onderbrandmeester540,00 18,80 35,25
onderbrandmeester815,00 23,55 44,00
brandmeester815,00 26,75 50,25
brandmeester (tevens ondercommandant)4.770,00- 47,70
aspirant-officier540,00 23,55 44,00
adjunct-hoofdbrandmeester5.115,00- 51,15
adjunct-hoofdbrandmeester (tevens commandant)6.830,00- 51,15
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse5.755,00- 57,55
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)7.685,00- 57,55
hoofdbrandmeester6.410,00- 64,10
hoofdbrandmeester (tevens commandant)8.530,00- 64,10
hoofdbrandmeester 1e klasse7.410,00- 74,10
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)9.870,00- 74,10
commandeur8.440,00- 84,40
commandeur (tevens commandant)11.260,00- 84,40
commandeur 1e klasse9.200,00- 92,00
commandeur 1e klasse (tevens commandant)12.255,00- 92,00
adjunct-hoofdcommandeur13.685,00- 102,70

Augustus 2000

Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 augustus 2000, nieuwe structuur (sal. 1 oktober 1999 + 1,5%)

PD12345678910
02.4422.5012.5662.6422.7212.9073.2733.7584.1814.516
12.5012.5872.6762.7642.8553.0443.4143.9144.3624.730
22.6542.6752.7852.8862.9883.1803.5564.0704.5444.943
32.6282.7612.8963.0063.1233.3183.6974.2264.7265.158
42.6902.8483.0043.1283.2573.4533.8404.3814.9085.373
52.7542.9353.1133.2513.3903.5903.9814.5375.0895.587
62.8173.0213.2233.3713.5253.7264.1234.6945.2725.801
72.8803.1093.3333.4933.6583.8614.2634.8505.4546.016
82.9433.1973.4423.6163.79140004.4065.0065.6366.230
93.0063.2813.5523.7373.9274.1354.5475.1625.8186.444
103.0693.3693.6613.8594.0604.2724.6905.3175.9996.657
113.1333.4563.7713.9814.1944.4094.8315.4376.1816.872
PD10a1111a12131415161718
04.9875.4275.9826.5387.3187.7888.3909.0009.98211.089
15.2075.6556.2106.7667.5468.0638.7099.37010.38211.519
25.4265.8836.4386.9947.7748.3389.0279.74110.78211.948
35.6466.1116.6657.2228.0018.6139.34410.11211.18112.378
45.8656.3396.8937.4508.2298.8889.66310.48211.58112.807
56.0856.5677.1217.6788.4579.1649.98110.85311.98113.237
66.3046.7967.3507.9058.6859.43910.29911.22312.38013.666
76.5247.0247.5788.1338.9139.71510.61811.59312.78014.096
86.7437.2527.8068.3619.1419.99010.93611.96413.17914.525
96.9637.4808.0338.5899.36810.26411.25312.33513.57914.955
107.1827.7098.2618.8179.59610.54011.57212.70513.97915.384
117.4037.9378.4899.0459.82410.81511.89013.07614.37815.814

Salarisbedragen gemeente ambtenaren per 1 augustus 2000 volgens de oude structuur (sal. 1 oktober 1999 + 1,5%)

PDrnr.1rnr.2rnr.3rnr.    5rnr.6rnr.7rnr.8rnr.9rnr.10
012.62322.68132.73942.79962.90993.117133.544184.054224.463204.260
132.73942.79942.79952.85583.035103.213143.651204.260244.680224.463
252.85562.90962.90972.971103.213123.438163.855224.463264.922244.680
36a2.93183.03583.03593.117123.438143.651184.054244.680285.131264.922
4    93.117103.213113.327133.544153.752194.159254.806305.348285.131
5        113.327123.438143.651163.855204.260264.922325.541305.348
672.971    123.438133.544153.752173.955214.357275.022345.737325.541
7      3.213    143.651163.855184.054224.463285.131365.955345.737
883.035            173.955194.159234.569295.24338a6.18365.955
9    113.327133.544        204.260244.680305.348    386.149
109a3.133        153.752    21a4.40925a4.83131a5.473    406.343
11    12a3.456143.651    184.054                426.537
12            163.855                    44a6.872
13        15a3.771    19a4.194                    
14            17a3.981                        
PDrnr.11rnr.12rnr.13rnr.14rnr.15rnr.16rnr.17rnr.18
0345.737466.971568.001608.407669.130729.9087810.7528411.826
1365.955487.177588.208628.614689.3907410.1828011.0988612.207
2386.149507.384608.407648.873709.6507610.4638211.4568812.601
3406.343527.591628.614669.130729.9087810.7528411.8269013.008
4426.537547.790648.873689.3907410.1828011.0988612.2079213.427
5446.755568.001669.130709.6507610.4638211.4568812.6019413.860
6466.971588.208689.390729.9087810.7528411.8269013.0089614.307
7487.177608.407709.6507410.1828011.0988612.2079213.4279814.769
8507.384628.61471a9.8247610.4638211.4568812.6019413.86010015.245
9527.591648.873    78a10.81584a11.89090a13.07696a14.378102a15.184
10547.79065a9.045                        
1155a7.937                            

pd = periodieken

rnr = reeksnummer

Salarisschalen kunstzinnige vorming per 1 augustus 2000.

ervaringsjaar/ periodiek5678910
02.9092.9713.0353.1173.5444.159
13.0353.1173.2133.3273.7524.357
23.1173.3273.4383.5443.9554.569
33.2133.4383.5443.7524.1594.680
43.3273.5443.6513.8554.2604.806
53.4383.6513.7523.9554.3574.922
63.5443.7523.8554.0544.4635.022
73.6513.8553.9554.1594.5695.131
83.7523.9554.0544.2604.6805.243
93.8554.0544.1594.3574.8065.348
103.9554.1594.2604.4634.9225.444
114.0544.2604.3574.5695.0225.541
124.1594.3574.4634.6805.1315.639
134.2604.4634.5694.8065.2435.737
14  4.5694.6804.9225.3485.847
15  4.6804.8065.0225.4445.955
16  4.8064.9225.1315.5416.054
17  4.9225.0225.2435.6396.149
18    5.1315.3485.7376.242
19    5.2435.4445.8476.343
20    5.3485.5415.9556.438
21    5.4445.6396.0546.537
22      5.7376.1496.643
23      5.8476.2426.755
24      5.9556.3436.860

Vergoedingentabel vrijwillige brandweer per 1 augustus 2000

functiejaarvergoedinguurbedrag oefeningen en cursussen, etc.uurbedrag brandbestrijding en hulpverlening
aspirant brandwacht530,00 16,50 30,85
brandwacht530,00 17,50 32,75
brandwacht 1e klasse530,00 19,00 35,70
hoofdbrandwacht530,00 21,05 39,45
aspirant -onderbrandmeester530,00 18,50 34,75
onderbrandmeester805,00 23,50 43,25
brandmeester805,00 26,35 49,50
brandmeester (tevens ondercommandant)4.700,00- 47,00
aspirant-officier530,00 23,20 43,25
adjunct-hoofdbrandmeester5.040,00- 50,40
adjunct-hoofdbrandmeester (tevens commandant)6.730,00- 50,40
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse5.670,00- 56,70
adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)7.570,00- 56,70
hoofdbrandmeester6.315,00- 63,15
hoofdbrandmeester (tevens commandant)8.405,00- 63,15
hoofdbrandmeester 1e klasse7.300,00- 73,00
hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)9.725,00- 73,00
commandeur8.315,00- 83,15
commandeur (tevens commandant)11.095,00- 83,15
commandeur 1e klasse9.065,00- 90,65
commandeur 1e klasse (tevens commandant)12.075,00- 90,65
adjunct-hoofdcommandeur13.485,00- 101,20
       

Toelichting CAR/UWO

1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen (T)

Onderdeel a Het eerste lid geeft onder a een begripsomschrijving van de term ‘ambtenaar’, zoals deze voor de toepassing van de CAR/UWO geldt. Uit de gekozen terminologie blijkt dat er aansluiting is gezocht bij artikel 1, lid 1, van de Ambtenarenwet. Toegevoegd aan het begrip ambtenaar volgens de Ambtenarenwet zijn de woorden ‘door of vanwege de gemeente’.

Hoewel de burgemeester ambtenaar is in de zin van de Ambtenarenwet is de CAR/ UWO niet op hem van toepassing. Een burgemeester wordt immers benoemd door de Kroon en dus niet door of vanwege de gemeente. De rechtspositie van de burgemeester is geregeld in het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994 (KB. van 15 juni 1994, Stb. 462).

De wethouder is geen ambtenaar in de zin van de CAR/UWO of de Ambtenarenwet. Behalve in de Gemeentewet is zijn rechtspositie geregeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en in het Rechtspositiebesluit wethouders (KB van 22 maart 1994, Stb. 243). Omdat er tussen de wethouder en de gemeente geen gezagsverhouding werkgever/werknemer bestaat, is er geen sprake van een dienstbetrekking.

Onderdeel d Hoewel de pensioenwet per 1 januari 1996 is vervallen en vervangen door een privaat pensioenreglement, blijft niettemin de vermelding van de pensioenwet noodzakelijk. Dit met het oog op bijvoorbeeld de vaststelling van voor pensioengeldige tijd in het kader van de wachtgeldregeling (hoofdstuk 10 van de CAR).

Onderdeel g en h De feitelijke arbeidsduur per week kan afwijken van de formele arbeidsduur per week.

Onderdeel j en k Een volledige betrekking heeft een arbeidsduur van ten hoogste 1836 uur per jaar. In deze berekening zijn meegenomen het aantal werkdagen verminderd met het aantal, niet jaarlijks op zaterdag of zondag vallende, feestdagen per jaar, gecorrigeerd met de kans dat zij periodiek op een zaterdag of zondag vallen. Het gaat hier gemiddeld om 5 6/7 dag per jaar. De in aanmerking genomen feestdagen zijn Nieuwjaarsdag (gemiddeld per jaar 5/7 dag), 2e paasdag (7/7), Koningsdag (5/7), Hemelvaartsdag (7/7), 2e pinksterdag (7/7) en de beide kerstdagen (10/7) De berekening is dan als volgt: 365,25 dagen x 5/7 - 5 6/7 = 255 dagen. 255 x 7,2 uren (= 36 uren : 5) = 1836 uren.

Indien lokaal nog andere feestdagen zijn aangewezen (zoals bijv. bevrijdingsdag, Goede Vrijdag, 1 mei, maar ook andere dagen zoals de biddag voor het gewas, carnavalsmaandag en/of -dinsdag, vrije dagen voor de plaatselijke kermis etc.) moeten deze, op overeenkomstige wijze, in mindering worden gebracht op de in dit lid genoemde maximale arbeidsduur. De vermindering bedraagt 5/7 vermenigvuldigd met 7,2 uur bij een feestdag die elk jaar op een andere dag van de week valt en 7,2 uur bij een feestdag die elk jaar op dezelfde dag van de week valt, niet zijnde een zaterdag of zondag.

Een volledige betrekking heeft een formele arbeidsduur van 36 uur per week. De feitelijke arbeidsduur per week kan daarvan afwijken.

Onderdeel n De arbeidsduur kan in de vorm van werktijden zowel geheel worden vastgelegd als ook gedeeltelijk. Indien de werktijden gedeeltelijk zijn vastgelegd, spreekt men bijvoorbeeld van bloktijden.

Onderdeel o Als gevolg van de invoering van de 36-urige werkweek wordt het uurloon gewijzigd van 1/165 gedeelte van het salaris naar 1/156 gedeelte van het salaris. De berekening hiervoor luidt als volgt: 36 x 52 weken : 12 maanden = 156 uur per maand.

Artikel 1:2 Geen ambtenaar (T)

Lid 1

Onderdeel a De rechtspositie van het onderwijzend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs is onder andere geregeld in het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel. Grondslag voor dit besluit ligt in de diverse onderwijswetten. Onderwijzend personeel bij het bijzonder onderwijs is op arbeidsovereenkomst werkzaam bij die instellingen en dus daarom al is de CAR/UWO niet op hen van toepassing. De gemeente treedt hier immers niet als werkgever op.

Onderdeel b Het onderwijsondersteunend personeel is belanghebbende in de zin van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel als het rechtstreeks bij de school is aangesteld. Wanneer bijvoorbeeld een schoolschoonmaker bij de gemeente is aangesteld, is de CAR/UWO onverkort van toepassing.

Onderdeel c Ook de (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand, die als zodanig optreedt, is geen ambtenaar in de zin van het CAR. Wanneer het gaat om een ambtenaar die in hoofdfunctie bij de gemeente werkzaam is, geldt de uitzondering dus uitsluitend indien de ambtenaar - in nevenfunctie - functioneert in de hoedanigheid van (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand.

Onderdeel d Alle onbezoldigde gemeenteambtenaren die conform artikel 231 van de Gemeentewet zijn belast met de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen worden voor de toepassing van de CAR/UWO niet als ambtenaar beschouwd.

onderdeel f en g Gemeenten kunnen voor de uitoefening van bepaalde taken toezichthouders aanstellen. Een toezichthouder is volgens artikel 5:11 van de Awb: 'Een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift'. Er zijn toezichthouders zonder opsporingsbevoegdheid en toezichthouders met opsporingsbevoegdheid. Aan deze laatste groep wordt door het Ministerie van Justitie een BOA-akte verleend.

Gemeenten krijgen door het toevoegen van onderdeel f aan artikel 1:2 CAR/UWO de mogelijkheid om toezichthouders zonder opsporingsbevoegdheid, maar die volgens wet- en regelgeving aangesteld dienen te zijn als ambtenaar om hun toezichthoudende werkzaamheden te mogen uitoefenen, onbezoldigd aan te stellen zonder dat de CAR/UWO op hen van toepassing wordt. Op basis van dit artikel kunnen gemeenten dus toezichthouders zonder opsporingsbevoegdheid inhuren via particuliere bureaus en aanstellen als onbezoldigd ambtenaar.

Met het toevoegen van onderdeel g aan artikel 1:2 CAR/UWO krijgen gemeenten de mogelijkheid om toezichthouders met opsporingsbevoegdheid aan te stellen als onbezoldigd ambtenaar zonder dat de CAR/UWO op hen van toepassing wordt. Belangrijk hierbij is dat dit alleen toegepast kan worden op ambtenaren in functies die door het ministerie van Justitie zijn uitgezonderd van de hoofdregel dat BOA-aktes alleen worden toegekend als de ambtenaar in bezoldigde dienst is van de overheid. De gemeentelijke functies van parkeercontroleur en APV-controleur zijn de twee uitzonderingen. Dit is geregeld in een functielijst in de circulaire van het ministerie van Justitie, Directoraat-Generaal Rechtshandhaving, Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden, 2 december 2004, onderwerp: functielijst buitengewoon opsporingsambtenaar, kenmerk 5324449/504 en de aanvulling daarop van 7 februari 2006, kenmerk 5402271/506/CBK.

Onderdeel h Veelal laten gemeenten de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) uitvoeren door een gemeenschappelijke regeling. Gemeenten kunnen er echter ook voor kiezen om de Wet sociale werkvoorziening zelf uit te voeren en geïndiceerden voor de sociale werkvoorziening zelf in dienst te nemen. In het kader van de wet dienen geïndiceerden op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst te worden genomen. Deze mensen vallen onder de CAO sociale werkvoorziening. Op grond van onderdeel h, eerste zinsdeel, worden deze personen uitgezonderd van de toepassing van de CAR/UWO. Hiermee wordt voorkomen dat deze personen zowel aanspraken kunnen ontlenen aan de CAO sociale werkvoorziening als aan de CAR/UWO.

Uitzondering op de regel zijn degenen die werkzaam zijn bij de gemeenten in het kader van begeleid werken. Zij vallen wel onder de CAR/UWO. Deze uitzondering is geregeld in het tweede (en laatste zinsdeel) van onderdeel h.

onderdeel i Per 1 januari 2011 is voor de gehele ambulancesector één arbeidsvoorwaardenregeling van toepassing: de sector-cao Ambulancezorg. De directe aanleiding voor de totstandkoming van de cao vormt de inwerkingtreding van de Wet ambulancezorg. De sector-Cao Ambulancezorg heeft geen rechtstreekse doorwerking naar de publieke ambulancediensten. Dat wordt ook niet gerealiseerd door de voorgenomen algemeenverbindendverklaring van de sector-Cao. Tussen alle bij de Cao betrokken partijen is afgesproken dat de publieke diensten de sector-Cao Ambulancezorg als rechtspositionele regeling zullen vaststellen en daarin boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing zullen verklaren. Deze afspraak wordt neergelegd in een apart en bindend convenant dat alle betrokken ambulancediensten ondertekenen.

Lid 2

Voordat ambtenaren zoals genoemd in onderdeel f of g van het eerste lid kunnen worden uitgesloten van de toepasselijkheid van de CAR/UWO dient er overeenstemming over te zijn bereikt in het GO of met de OR. Of dit in het GO of met de OR besproken moet worden is afhankelijk van de lokale bevoegdheidsverdeling tussen het GO en de OR.

Lid 3

Niet als ambtenaar in de zin van de CAR/UWO wordt beschouwd de vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. De rechtspositie voor deze categorie is geregeld in hoofdstuk 19 en hoofdstuk 19a van de UWO. Het personeel van de beroepsbrandweer is wel ambtenaar in de zin van de CAR/UWO.

Artikel 1:2a en 1:2b Stage-werkervaringsplaats (T)

De werkervaringsplaats is bedoeld voor personen die op eigen initiatief werkervaring willen opdoen. De stageplaats is bedoeld voor personen die in het kader van een opleiding/onderwijs praktijkervaring op willen doen. Er is in dat geval sprake van een driehoeksrelatie tussen stage verlener, stagiaire en opleidingsinstituut.

Bij een werkervaringsplaats (wep) staan het leerproces en het opdoen van ervaring centraal en niet het verdienen van geld . Dit neemt niet weg dat er wel een redelijke onkostenvergoeding kan worden betaald . Wat een redelijke onkostenvergoeding is voor stagiaires en wep-ers wordt lokaal in overleg met het bevoegde medezeggenschapsorgaan vastgesteld.

Een sterke gezagsverhouding kan bij een eventuele gerechtelijke procedure wijzen op het bestaan op een arbeidsovereenkomst. Het is echter onmogelijk om als wep-er niet in een zekere gezagsverhouding tot je leidinggevende te staan. In de praktijk komt het erop neer dat de wep-er een zekere keuze moet hebben in de werkzaamheden die hij/zij verricht, om zodoende invloed te hebben op het eigen leerproces. Ook bij het opnemen van vrije dagen e.d. moet de wep-er een zekere mate van vrijheid hebben.

In de artikelen 1:2a en 1:2b worden een aantal artikelen en hoofdstukken van de CAR-UWO van toepassing uitgesloten. Voor zover het de bedoeling is om ook (onderdelen) van lokale regelingen uit te sluiten van toepassing op stagiaires en wep-ers, moet dat in die lokale regeling worden geregeld. Zowel de stagiaire als de wep-er zijn geen ambtenaar in de zin van artikel 1:1

Artikel 1:3 Toepassing (T)

Lid 2

Dit artikel biedt de mogelijkheid de CAR/UWO of delen van deze regeling, om bijzondere redenen, uit te zonderen voor ambtenaren of groepen ambtenaren. Voor het uitzonderen van de CAR/UWO, of van gedeelten daarvan, is een collegebesluit nodig. Omdat het hier een aangelegenheid betreft die de rechtspositie van ambtenaren aangaat, dient het voornemen een categorie ambtenaren van de werking van CAR/UWO uit te sluiten, eerst in het lokale georganiseerd overleg aan de orde te zijn geweest. Vervolgens kan een collegebesluit niet genomen worden dan nadat partijen in het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden (LOGA) van dit voornemen in kennis zijn gesteld. Immers, het is niet de bedoeling dat op grote schaal groepen werknemers van de werking van de CAR/UWO worden uitgesloten. Op deze wijze kan namelijk afbreuk worden gedaan aan de bindende werking van de CAR/UWO. Indien LOGA-partijen van mening zijn dat het niet wenselijk is (een groep) ambtenaren van de werking van de CAR/UWO – of gedeelten daarvan – uit te zonderen, wordt besloten tot een verdere procedure. Het is de bedoeling dat een afvaardiging van het LOGA in contact treedt met het lokale bestuur om de motieven voor het voorgenomen besluit door te spreken. Vervolgens kunnen LOGA-partijen oordelen dat tegen de uitzondering geen bezwaren bestaan. Ingeval het LOGA zijn bezwaren handhaaft, kan het LOGA een procedure in gang zetten, die ertoe leidt dat het betreffend besluit onverbindend wordt verklaard.

Artikel 1:3a Toepassing (T)

Dit artikel heeft de volgende functies:

het maakt zichtbaar dat de raad bevoegd gezag is ten aanzien van de griffier en diens ambtenaren;

het maakt duidelijk dat de CAR/UWO van toepassing is op de griffier en diens ambtenaren;

het biedt een kapstok voor besluiten van de raad ten aanzien van de rechtspositie van de griffier.

Ten aanzien van de toepassing van de CAR/UWO op de griffier en de griffiemedewerkers wordt het volgende opgemerkt. De griffier valt onder de begripsomschrijving in artikel 1:1, eerste lid onder a van de CAR. In de memorie van antwoord op de Wet dualisering gemeentebestuur is gesteld dat de rechtspositie van het griffiepersoneel gelijk zal zijn aan die van het overige gemeentepersoneel, omdat ook deze ambtenaren vallen onder de algemene afspraken die de VNG met de bonden voor de sector gemeenten heeft gemaakt. Dit geldt zowel voor de CAR als voor de UWO. Het LOGA heeft in de ledenbrief van 30 mei 2002 geadviseerd om de lokale gemeentelijke rechtspositie en de toekomstige wijzigingen daarin van toepassing te laten verklaren op de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren. Dit dient door de raad te gebeuren omdat de raad bevoegd gezag is ten aanzien van de griffie.

Delegatie uitvoering rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de griffie. Omdat de raad bevoegd gezag is, is ook de uitvoering van rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de griffie een zaak van de raad. In de CAR/UWO wordt in nagenoeg alle bepalingen uitgegaan van of gesproken over het college als bevoegd gezag. Voor de uitvoering van deze bepalingen op de griffie dient dus voor ‘het college’ te worden gelezen: de raad.

De raad zal moeten bepalen hoe het werkgeverschap in de dagelijkse praktijk wordt uitgeoefend. Het zal niet wenselijk geacht worden om de raad zelf met de gehele uitvoering van de rechtspositie te belasten. Het uitvoeren van de CAR/UWO en de lokale rechtspositieregeling ten aanzien van de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren, kan door de raad gedelegeerd worden aan het college. Zoals gebruikelijk binnen de ambtelijke organisatie, zal het college op zijn beurt een groot aantal bevoegdheden hebben gemandateerd aan zijn ambtenaren, volgens het in de gemeente geldende delegatie- en mandaatbesluit. De bevoegdheid tot het vaststellen van een instructie, aanstelling, schorsing en ontslag leent zich in het kader van het dualisme minder goed voor delegatie.

Daarnaast is er een categorie personele bevoegdheden die in het algemeen aan diensthoofden is gemandateerd. Voor wat betreft het griffiepersoneel is het wenselijk dat deze door of namens de raad uitgevoerd worden, omdat deze in verband staan met de aansturing van de griffie. Gedacht kan worden aan beloningsbeslissingen, opdracht tot overwerk, verlofverlening, het verplichten tot aanvaarding van een andere betrekking, het beoordelen, het verplichten tot het volgen van een opleiding, het opleggen van een disciplinaire maatregel en het vaststellen van een persoonlijk ontwikkelingsplan. In het delegatiebesluit dient bepaald te worden welke bevoegdheden door of namens de raad uitgevoerd worden, en dus niet gedelegeerd worden aan het college. Tevens dient bepaald te worden wie namens de raad de van delegatie uitgezonderde personele bevoegdheden uitoefent. Ten aanzien van de griffiemedewerkers zal de griffier gemandateerd worden. Ten aanzien van de griffier zelf kan dat het seniorenconvent, het raadspresidium, een raadscommissie of de burgemeester zijn.

Artikel 1:4:1 Voorschriften en instructies (T)

Bij de in dit artikel bedoelde voorschriften en instructies kan gedacht worden aan uitvoeringsregelingen van de UWO of daarmee vergelijkbare lokale regelingen. Voorbeelden daarvan zijn een uitvoeringsregeling onbetaald verlof, de bijzonderverlofregeling of de verplaatsingskostenregeling.

Artikel 1:4:2 Uitreiking van CAR en UWO (T)

De verstrekking kan ook plaatsvinden door een elektronische tekstdrager, bijvoorbeeld een diskette, of door terbeschikkingstelling via een intern netwerk.

Bij het tweede lid, onder d, kan onder meer gedacht worden aan de ondernemingsraad. Op grond van artikel 28 van de Wet op de ondernemingsraden heeft deze immers tot taak toe te zien op de naleving van de rechtspositieregeling.

Noot van Driessen: Het softwarepakket RAP van Driessen HRM is bij uitstek een geschikt medium om uw personeel te informeren over wijzigingen in uw arbeidsvoorwaarden.

Artikel 1:4:3 Uitreiking van CAR en UWO (T)

Hetgeen in artikel 1:4:3 is bepaald ten aanzien van de UWO, geldt ook voor de lokale (uitvoerings)regels.

Artikel 1:4:4 Voordragen van belangen (T)

Voor de volledigheid: voor iedere ambtenaar, ook de gemeentesecretaris, is het bevoegd bestuursorgaan het college. Dit geldt niet voor de griffier en de griffiemedewerkers. Zij dienen hun belangen bij de gemeenteraad voor te dragen.

Artikel 1:5 Omvang van de betrekking (T)

Bij het berekenen van de nieuwe deeltijdbetrekking als gevolg van de invoering van de adv maar ook bij het berekenen van verlof zullen uren uitgerekend worden tot meerdere decimalen achter de komma. Op grond van het bepaalde in artikel 1:5 moeten uren aan het einde van de berekening worden afgerond tot op twee decimalen achter de komma. Hiermee wordt voorkomen dat afrondingsverschillen ontstaan die ongewenste salarisverschillen met zich kunnen brengen. Op jaarbasis kan het hierbij gaan om tientallen euro's.

Onder de gangbare afbreekregel wordt verstaan dat tot en met vier wordt afgerond naar beneden en vanaf vijf wordt afgerond naar boven.

Artikel 1:6 Vrijstelling (T)

Lid 1

Dit artikel biedt de mogelijkheid voor hogere functies van artikel 2:4 af te wijken. Dit betekent dat noch de termijn van 36 maanden geldt, noch de restrictie dat de termijn van 36 maanden alleen maar mag worden overschreden wanneer een aanstelling is aangegaan voor een project met een eenmalig en uniek karakter. Ook geldt voor de hier bedoelde hogere functies niet het principe dat de vierde aanstelling een vaste aanstelling is. Daarbij kan ook worden bepaald dat voor de nader aan te wijzen hogere functies wordt afgeweken van de salaristabel. Tevens kunnen in de nadere regeling bepalingen worden opgenomen die inhouden dat degene die een functie bekleedt waarbij afwijkende afspraken worden gemaakt, niet behoort tot de kring van rechthebbenden op de bovenwettelijke werkloosheidsvoorzieningen krachtens hoofdstuk 10d. Voordat een dergelijke regeling kan worden opgesteld, dient overeenstemming te zijn bereikt in het georganiseerd overleg over de criteria aan de hand waarvan de functies worden aangewezen en over de functies zelf.

Lid 2

Behalve voor hogere functies kan ook voor projectmedewerkers en andere tijdelijke functionarissen de algemene vrijstelling worden toegepast, uiteraard onder de procedurele voorwaarden die in het eerste lid zijn aangewezen. Deze mogelijkheid maakt het aantrekken van interim-personeel in gemeentelijke dienst gemakkelijker. Behalve van de salaristabel kan ook van de beperkte ontslaggronden uit hoofdstuk 8 en van de bovenwettelijke werkloosheidsvoorzieningen krachtens hoofdstuk 10d worden afgeweken. Uiteraard dient elke afwijking van de CAR in ieder individueel geval bij   de aanstelling te worden vastgelegd, evenals de criteria op grond waarvan de te verrichten prestatie wordt beoordeeld en de voorwaarden waaronder deze dient te worden verricht.

2 Aanstelling en arbeidsovereenkomst

Artikel 2:1 Aanstelling; het bevoegd gezag (T)

De gemeentesecretaris en de overige ambtenaren die werkzaam zijn voor het college, worden benoemd door het college. De griffier en de griffiemedewerkers worden benoemd door de gemeenteraad.

Artikel 2:1A Aanstelling in algemene dienst (T)

Lid 1

Er bestaat een verplichting om de functie waarin de ambtenaar wordt geplaatst in het bericht van aanstelling op te nemen (Wet van 2 december 1993, Stb. 1993, 635). Dit is geregeld in artikel 2:4:1 UWO.

Lid 3

In de CAO gemeenten 2011-2012 hebben LOGA-partijen de afspraak opgenomen dat alle ambtenaren uiterlijk op 1 januari 2013 een aanstelling in algemene dienst hebben. De functie van de medewerker verandert niet als gevolg van deze omzetting.

Artikel 2:1B Aanstelling in algemene dienst (T)

Lid 1

In elk concreet geval zal nauwkeurig moeten worden overwogen of een nieuwe functie passend is.

Het ‘horen’ van de ambtenaar moet niet als formaliteit worden beschouwd. Uit de besluitvorming moet duidelijk blijken dat met de argumenten van de ambtenaar rekening is gehouden.

Het belang van de dienst moet de reden zijn voor de aanwijzing van een andere betrekking. Het dienstbelang is hier geen subjectief gegeven. Het gaat er dus niet om of naar het oordeel van het bevoegd gezag een dienstbelang aanwezig is, maar of er gemeten met objectieve maatstaven van een dienstbelang sprake is.

Lid 2

Het tijdelijk verrichten van niet tot de betrekking behorende werkzaamheden is een minder ingrijpende zaak dan het aanvaarden van een andere betrekking. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan om de opdracht daartoe te kunnen geven zijn dan ook minder stringent. Het dienstbelang moet – in tegenstelling tot het bepaalde in het eerste lid – al aanwezig worden geacht als dat naar het oordeel van het bestuursorgaan het geval is. De rechter zal slechts kunnen toetsen of het bestuursorgaan in redelijkheid tot dat oordeel is gekomen.

Lid 3

De ambtenaar moet met de werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid direct beginnen, ook als hij daartegen bezwaren heeft in verband met zijn persoonlijkheid of omstandigheden. Het bezwaar schort de werking van het besluit niet op.

Artikel 2:2 Aanstelling; onderzoek naar bekwaamheid en geschiktheid (T)

Lid 1

Slechts diegenen kunnen als ambtenaar worden aangesteld van wie mag worden aangenomen dat zij voldoen aan de voor de functie te stellen bekwaamheids- en geschiktheidseisen. Deze bepaling vormt als het ware de keerzijde van artikel 8:6 en artikel 8:7, onderdeel a. Hoe duidelijker de bekwaamheids- en geschiktheidseisen zijn geformuleerd, des te beter zal men de artikelen 8:6 en 8:7, onderdeel a, kunnen omgaan.

Wanneer personeel van gemeenten of rechtspositievolgers van gemeenten werkzaamheden verrichten die een risico geven op besmetting met hepatitis B, dan moet aan de werknemers, die dit risico lopen een inenting tegen hepatitis B aangeboden worden. Het gaat om bij operaties betrokken personeel. In het geval dat vaccinatie om principiële redenen wordt geweigerd of vaccinatie niet leidt tot de gewenste bescherming, moet de medewerker wel toestaan dat hij enkele malen per jaar gecontroleerd wordt. Medewerkers mogen niet gedwongen worden zich te laten inenten.

Meer informatie is op te vragen bij de Commissie Preventie Iatrogene Hepatitis B, Postbus 16119, 2500 BC Den Haag.

Artikel 2:3 Aanstelling; geneeskundig onderzoek (T)

Dit artikel bepaalt dat de aanstellingskeuring geen regel is, maar uitzondering. Slechts in een beperkt aantal gevallen is het mogelijk een aanstellingskeuring op te leggen. Deze gevallen doen zich voor als er aan de vervulling van de betrekking bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld. Deze bepaling vloeit voort uit de Wet op de medische keuringen, die sinds 1 januari 1998 van kracht is en ook voor de overheid van toepassing is.

De functies waarvoor een aanstellingskeuring wenselijk is, dienen in overleg met de Arbo-dienst geïnventariseerd te worden. In de regel zullen deze functies in een lijst worden opgenomen. Wanneer een regeling wordt opgesteld, waarin criteria zijn opgenomen aan de hand waarvan bepaald wordt of voor een functie en aanstellingskeuring wenselijk is, heeft de ondernemingsraad (OR) op grond van artikel 27, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de ondernemingsraden instemmingsrecht omtrent deze regeling.

De lijst van functies die uit deze lijst voortvloeit hoeft in dat geval niet aan de OR te worden voorgelegd. Wanneer er voor gekozen wordt om niet eerst een regeling te ontwerpen, maar direct een lijst op te stellen, heeft de OR instemmingsrecht wat betreft deze lijst.

Het verdient aanbeveling de lijst met functies waarvoor een aanstellingskeuring geldt openbaar te maken en in sollicitatieprocedures met betrekking tot dergelijke functies al in het beginstadium aan te geven dat de keuring deel uitmaakt van de sollicitatieprocedure. Het ligt voor de hand dat de aanstellingskeuring wordt uitgevoerd door de geneeskundigen van de Arbo-dienst waarbij de gemeente is aangesloten.

Artikel 2:4 Duur van de aanstelling (T)

In het eerste lid van dit artikel wordt de basis gelegd voor een vaste of tijdelijke aanstelling. De tijdelijke aanstelling kan voor bepaalde of onbepaalde tijd plaatsvinden.

In tegenstelling tot de situatie van voor 1 juli 2001 is er geen limitatieve opsomming van aanstellingsgronden meer. Iedere grond mag gebruikt worden. Alleen bij een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd móet een aanstellingsgrond genoemd worden (zie artikel 2:4:1). Het niet langer aanwezig zijn van de aanstellingsgrond is de reden dat uit die aanstelling voor onbepaalde tijd ontslag verleend kan worden (zie ook artikel 8:12). Bij een tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd is het niet nodig om een aanstellingsgrond te noemen. Het verstrijken van de termijn van aanstelling is de reden van beëindiging van die aanstelling (zie artikel 8:12).

In dit artikel worden voorts de maximale termijnen voor tijdelijke aanstellingen bepaald, alsmede het maximum aantal tijdelijke aanstellingen dat mag worden gegeven alvorens een tijdelijke aanstelling van rechtswege wordt omgezet in een vaste aanstelling. Hierbij is aangesloten bij de wijzigingen in het BW als gevolg van het van kracht worden van de betreffende bepalingen in de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 (stb.2014,216)

Met de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 2:4 per 1 juli 2015, waarin de materiele normen van de Wet Werk en Zekerheid zijn verwerkt, is het oude lid 4 komen te vervallen waarin de ‘aanstelling bij wijze van proef’ was geregeld. De reden daarvan is dat met de wijziging van artikel 2:4 de maximale aanstellingsduur voor (opeenvolgende) aanstellingen voor bepaalde tijd is vastgesteld op 24 maanden. Dit maximum gold tot 1 juli 2015 voor de ‘aanstelling bij wijze van proef’, maar heeft sindsdien zijn betekenis Een aanstelling voor bepaalde tijd kan de 24 maanden overschrijden voor een eenmalig project waarvoor unieke werkzaamheden moeten worden verricht en waarvoor van de gemeente redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat deze de kennis in huis heeft.verloren. Onder het huidige artikel 2:4 kunnen nieuwe medewerkers nog steeds ‘op proef’ worden aangesteld.

Een aanstelling voor bepaalde tijd kan de 24 maanden overschrijden voor een eenmalig project waarvoor unieke werkzaamheden moeten worden verricht en waarvoor van de gemeente redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat deze de kennis in huis heeft.

Zoals ook in het Burgerlijk Wetboek is geregeld, zijn de ketenbepalingen in artikel 2:4 niet van toepassing op aanstellingen in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (BBL).

Het met ingang van 1 juli 2015 geldende vierde lid regelt de arbeidsrechtelijke gevolgen van opeenvolgende dienstverbanden die een medewerker heeft met verschillende werkgevers (zoals uitzendbureaus, payroll bedrijven of detacheringsbureaus), waarbij deze medewerker binnen dezelfde organisatie feitelijk of in hoofdzaak dezelfde werkzaamheden blijft verrichten, voor rekening komen van de (opvolgende) werkgever bij overschrijding van de grenzen genoemd in het tweede of derde lid. E.e.a. heeft – behoudens voorafgaande detachering in dezelfde functie - geen betrekking op de situatie waarin een ambtenaar bij gemeente A uit dienst gaat om vervolgens bij gemeente B in dienst te treden.

Artikel 2:4:1 Bericht van aanstelling (T)

Dit artikel bevat welke gegevens een aanstellingsbesluit moet bevatten. De Wet van 2 december 1993 tot uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenteschappen betreffende informatie van de werknemer over zijn arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding (Stb. 1993, 635) stelt regels terzake. In deze wet wordt bepaald dat de overheidswerkgever verplicht is de werknemer een schriftelijke opgave te doen van:

de identiteit van de werkgever;

de naam en woonplaats van de werknemer;

de functie van de werknemer;

de datum van indiensttreding;

de duur van de aanstelling of de arbeidsovereenkomst, indien deze voor bepaalde duur wordt aangegaan;

de aanspraak op vakantie of de wijze van berekening van deze aanspraak;

de duur van de door de werkgever en de werknemer in acht te nemen ontslag- respectievelijk opzegtermijnen;

het salaris en de termijn van uitbetaling;

de gemiddelde wekelijkse of dagelijkse arbeidsduur;

het toepasselijk algemeen verbindend verklaarde voorschrift, houdende regelen inzake de algemene arbeidsvoorwaarden en het salaris.

De LOGA-brief van 17 februari 1994 (kenmerk ARZ/401235) informeert hierover. Het derde lid verwijst naar een artikel uit genoemde wet, waarin is bepaald dat wijziging van salaris of gemiddelde arbeidsduur kosteloos aan de werknemer wordt medegedeeld.

De elementen die een aanstellingsbesluit moet bevatten staan in het algemeen een aanstelling in algemene dienst niet in de weg. Gedetailleerde functiebeschrijvingen vormen hiertoe overigens wel een belemmering.

In het bericht van de aanstelling moet worden opgenomen wat de grond van aanstelling is indien de tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd is aangegaan. Het vervallen van deze grond (dit is de reden van aanstelling) is namelijk de reden om tot beëindiging van die aanstelling over te gaan (zie ook artikel 8:12). De reden dat de overige gronden in artikel 2:4:1, eerste lid, onder c, in het aanstellingsbesluit genoemd moeten worden is dat voor deze categorie medewerkers bepaalde artikelen en hoofdstukken van de CAR niet van toepassing zijn. Het aanstellen op deze gronden heeft dus gevolgen voor de rechtspositie van deze medewerkers. Zie ook artikel 1:2:1.

Artikel 2:5 Arbeidsovereenkomst (T)

De CAR heeft als uitgangspunt dat de aanstelling als ambtenaar (in vaste of tijdelijke dienst) regel is en het aangaan van een arbeidsovereenkomst uitzondering. Daarom is het slechts mogelijk om een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aan te gaan in het geval van oproepkrachten.

Op grond van Europese regelgeving (richtlijn 1999/70/EG) mag een werkgever geen onderscheid maken in arbeidsvoorwaarden tussen de medewerker in tijdelijke dienst en de medewerker in vaste dienst, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is (legitimiteit, doelmatigheid en proportionaliteit). Voor de beoordeling bij de vraag of er sprake is van gelijke behandeling is een vergelijkbare medewerker in vaste dienst het ijkpunt. Met een vergelijkbare medewerker in vaste dienst wordt de medewerker bedoeld die in dezelfde organisatie, hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties en bekwaamheden.

Voor medewerkers bij de overheid met een aanstelling is dit geregeld in artikel 125h van de Ambtenarenwet. De Ambtenarenwet is echter niet van toepassing op arbeidscontractanten. Daarom is in de CAR artikel 125h van de Ambtenarenwet van overeenkomstige toepassing verklaard op medewerkers met wie de gemeente een tijdelijke arbeidsovereenkomst heeft gesloten.

Artikel 2:5:1 Arbeidsovereenkomst (T)

De belangrijkste consequentie van de bepaling dat artikel 2:1 tot en met 2:4:2 van overeenkomstige toepassing zijn, is dat hierdoor de termijnen uit artikel 2:4 ook voor arbeidsovereenkomsten gelden. Dit betekent onder meer dat het bij de termijnen van artikel 2:4 niet uitmaakt of sprake is geweest van een opeenvolging van slechts arbeidsovereenkomsten of aanstellingen dan wel van een combinatie daarvan.

Artikel 2:5:2 Minimum-urengarantie bij oproepkrachten (T)

In dit artikel wordt de minimumomvang van de oproep gegarandeerd, alsmede de minimum salarisgarantie per maand. Het aantal te werken uren wordt per kwartaal bepaald, zodat eventueel te veel gewerkte uren in één maand ertoe kunnen leiden dat in de volgende maand (binnen datzelfde kwartaal) minder dan 15 uur hoeft te worden gewerkt. Zowel over de maand dat meer dan 15 uur is gewerkt als over de dan minder dan 15 uur is gewerkt hoeft slechts 15 uur te worden uitbetaald. Slechts wanneer over een kwartaal meer dan 15 uur per maand gemiddeld is gewerkt, moet een nabetaling plaatsvinden. Zie ook de LOGA-brief van 6 mei 1994, kenmerk ARZ/403483.

Artikel 2:5:3 Inhoud oproepovereenkomst (T)

Dit artikel bevat enkele afspraken die de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de oproepkracht moet bevatten. In de overeenkomst kan naar dit artikel worden verwezen. Het gaat hier - naast de tweezijdigheid - om de andere essenties die de arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer maken tot een arbeidsovereenkomst. Beide partijen nemen verplichtingen op zich en verkrijgen rechten ten opzichte van elkaar. In onderdeel f is aangegeven dat ingeval de oproepkracht herhaalde malen weigert aan een oproep door de werkgever gehoor te geven, terwijl er geen sprake is van ziekte, dit kan leiden tot ontslag op grond van artikel 8:13 (disciplinair ontslag). Daarbij is het wel noodzakelijk dat het aantal malen dat de oproepkracht gedurende een bepaald tijdvak een oproep kan weigeren in de overeenkomst is vastgelegd. Wederzijds is dus geen sprake van vrijblijvendheid.

Artikel 2:5:4 Bezoldiging en betaling bij ziekte van de oproepkracht (T)

Met de oproepcontractant wordt een contract aangegaan voor minimaal 15 uur per maand. Voor die uren bestaat er dan ook een loonbetalingsverplichting, ook als de oproepcontractant ziek is. Aangezien hoofdstuk 7 per definitie van toepassing is (de CAR/UWO is namelijk van toepassing), hoeft deze loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte niet meer expliciet te worden opgenomen. De berekeningsbasis van de ziekte-uitkering wordt gevormd door het inkomen dat de oproepkracht gedurende het laatste kwartaal genoot.

Artikel 2:6 Overgangsrecht (T)

Indien op of na 1 juli 2015 een nieuwe aanstelling van kracht wordt met een tussenpoos ten opzichte van de voorgaande aanstelling van 6 maanden of korter, telt de voorgaande aanstelling mee in de keten volgens het nieuwe artikel 2:4. Het oude artikel 2:4 (inclusief de tussenpoos van 3 maanden) blijft van toepassing op aanstellingen die zijn ingegaan voor 1 juli 2015.

Artikel 2:7 Aanpassing arbeidsduur (T)

Algemeen Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet aanpassing arbeidsduur van 1 juli 2000 (Stb. 2000, 114) wordt het voor werknemers mogelijk om een verzoek in te dienen voor meer of minder uren werken binnen de huidige functie. De werkgever kan een verzoek van de werknemer afwijzen op basis van zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang. 

Lid 1 en 2

In het eerste lid worden hiermee in ieder geval problemen bedoeld die ontstaan ten aanzien van de bedrijfsvoering bij de herbezetting van de vrijgekomen uren, op het gebied van de veiligheid, of van roostertechnische aard. In het tweede lid worden in ieder geval bedoeld problemen van financiële of organisatorische aard, het niet voorhanden zijn van voldoende werk, of omdat de vastgestelde formatieruimte of personeelsbegroting ontoereikend is. In de wet zijn enkele nadere voorwaarden opgenomen, waaronder:

de werknemer moet minimaal één jaar in dienst zijn voorafgaand aan het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing van de arbeidsduur;

het verzoek om aanpassing moet ten minste vier maanden voor het beoogde tijdstip van ingang schriftelijk worden ingediend met daarin vermeld de gewenste omvang en spreiding over de week;

de werkgever is verplicht overleg te plegen met de werknemer;

de werkgever dient een beslissing te hebben genomen ten minste één maand voor het beoogde tijdstip van inwerkingtreding en dit schriftelijk aan de werknemer mee te delen. Wanneer de werkgever dit nalaat, kan het verzoek door de werknemer als ingewilligd worden beschouwd;

de werknemer kan maximaal eenmaal per twee jaar een verzoek indienen.

Lid 3

De Wet aanpassing arbeidsduur geeft aan op welke gronden een verzoek om meer of minder te gaan werken kan worden afgewezen. Bij in- en doorstroombanen is sprake van een ernstig financieel probleem indien het verzoek meer uren te gaan werken leidt tot het verlies van subsidie ervoor. Een tekortschietende subsidie wordt gelijk gesteld met een ernstig financieel probleem en vormt een grond voor afwijzing. Er zijn echter gevallen denkbaar waarin een verzoek om meer te gaan werken niet zou leiden tot het verlies van subsidie. Dat hangt namelijk af van de wijze waarop een gemeente het totale aantal in het kader van het Besluit in- en doorstroombanen (Stb. 1999, 591) beschikbare uren over de betreffende medewerkers heeft verdeeld. Daarnaast biedt het Besluit (artikel 13, zesde en zevende lid) nog mogelijkheden voor compensatie.  

Een verzoek kan pas gemotiveerd afgewezen worden indien over het verlies van de subsidie zekerheid bestaat.

Artikel 2:7a Aanpassing arbeidsduur (T)

Algemeen Het college kan tijdelijk, voor een vooraf vast te stellen periode de formele arbeidsduur per week van een ambtenaar van 36 naar maximaal 40 uur uitbreiden. Instemming van de ambtenaar is hierbij vereist. De periode waarin de arbeidsduur wordt uitgebreid kan na afloop eventueel worden verlengd.

Uitgangspunt is dat de formele arbeidsduur ook voor de betreffende functies structureel op 1836 uur per jaar en gemiddeld 36 uur per week blijft liggen. Hierop wordt voor de betreffende medewerker in het jaar waarin de uitbreiding zich voordoet, een uitzondering gemaakt. Het gaat dus om een tijdelijke uitbreiding van gemiddeld maximaal 4 uur, die na afloop van de vastgestelde periode weer van rechtswege ophoudt (zie artikel 8:12, tweede lid). De regeling betekent niet dat de aanstelling zelf verandert. Als de betrekkingsomvang  na de bepaalde periode teruggaat naar 36 uur behoudt de betrokkene derhalve een volledige betrekking en wordt hij geen deeltijder.

Deze systematiek brengt met zich dat salaris, toeslagen, premies, inkomensafhankelijke bijdragen en vergoedingen op grond van de Zvw, afdracht loonbelasting, pensioenopbouw, minimum vakantietoelage, bodembedrag van de eindejaarsuitkering en vakantie-aanspraken evenredig worden aangepast gedurende de uitbreiding van de arbeidsduur.

Lid 2

Naast de afspraak van een tijdelijke uitbreiding van de arbeidsduur kunnen niet gelijktijdig via het cafetariamodel vakantie-uren worden gekocht.

Lid 3

Artikel 2:7a is bindend en komt als zodanig niet ter discussie in de OR. Wel moet een plan dat ten grondslag ligt aan de uitvoering van uitbreidingsmogelijkheid naar 40 uur in de OR worden besproken. Hierop is wettelijk gezien noch het adviesrecht, noch het instemmingsrecht van de OR van toepassing. De bespreking van het uitvoeringsplan met de OR is echter van méér dan procedurele aard.

3 Salaris en vergoedingsregelingen

Artikel 3:1 Bezoldiging

Algemeen

In artikel 3:1 wordt melding gemaakt van een bezoldigingsregeling. Tevens wordt in verschillende artikelen de formulering gehanteerd waarbij vermeld wordt dat zaken in een nader vast te stellen regeling worden uitgewerkt. In aansluiting op het regime van de Gemeentewet is ervoor gekozen uitsluitend de term regeling te gebruiken in die gevallen waarbij het om een algemene regeling gaat, zoals een bezoldigings- of een werktijdenregeling. In dit verband wordt nog opgemerkt dat de term regeling uitsluitend een modernisering inhoudt ten opzichte van de term verordening en dat hiermee geen inhoudelijke wijziging wordt beoogd. In dit verband is het van belang te wijzen op het onderscheid tussen de verplichting danwel de mogelijkheid nadere regels te stellen. In dit hoofdstuk wordt in de artikelen 3:2 tot en met 3:4 bepaald wat ten minste de inhoud dient te zijn van de nader vast te stellen regeling waarin voorschriften staan omtrent het aanspraak maken op bijvoorbeeld een overwerkvergoeding of een toelage onregelmatige dienst. In deze gevallen dient een nadere regeling te worden vastgesteld.

Lid 2

Het tweede lid beoogt de lokale bezoldigingsregeling in zoverre te uniformeren dat de kernbegrippen van de bezoldigingsregeling eensluidend zijn.

Lid 3

In het derde lid wordt bepaald dat bijlage II (de "oude" salarisstructuur) en bijlage IIa (de salarisstructuur per 1 april 1996) van de CAR met de schaalindeling - de salaristabellen - onderdeel uitmaakt van de bezoldigingsregeling. Per 1 april 1996 is bijlage II van toepassing op de ambtenaar die reeds op 31 maart 1996 een salaris genoot op grond van bijlage II (de lopende gevallen). Bijlage IIa is van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 april 1996 een betrekking gaat vervullen in de zin van de CAR, zonder dat betrokkene daaraan voorafgaand een betrekking in de zin van de CAR heeft vervuld. Bijlage IIa is ook van toepassing op degene die aansluitend aan een betrekking waaraan een salaris was verbonden, een nieuwe betrekking gaat vervullen waaraan een beter salarisperspectief is verbonden (de nieuwe gevallen).

Lid 4

Het vierde lid bepaalt dat in de bezoldigingsregeling nadere regels worden gesteld inzake de wijze waarop de inschaling in de nieuwe salaristabel (tabel IIa) plaatsvindt van degenen die op 31 maart 1996 op basis van de oude salaristabel (tabel II) zijn ingeschaald. Bij deze regels moet het gestelde in artikel 3:1, derde en vijfde lid, in acht worden genomen.

Lid 5

Het vijfde lid bepaalt dat:

degene die voor 1 april 1997 het maximum van de geldende salarisschaal heeft bereikt en geen perspectief heeft op een hogere salarisschaal, pas per 1 april 1997 een salaris ontvangt op basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa;

degene met een salaris op grond van bijlage II die op of na 1 april 1997 het maximum van zijn schaal ontvangt en geen perspectief heeft op een hogere schaal binnen zijn functie, op het moment dat het maximum is bereikt, een salaris ontvangt op basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa.

Lid 7

Dit artikel biedt de mogelijkheid dat een ambtenaar in het kader van seniorenbeleid de laatste jaren van de loopbaan een rustiger functie kan aanvaarden en op die wijze de loopbaan kan afbouwen. De werkgever wordt de mogelijkheid geboden het salaris op het niveau van de nieuwe functie uit te betalen. Deze teruggang in salaris als gevolg van ‘een stapje terug’ heeft geen gevolgen voor de pensioenopbouw. Dit is geregeld in artikel 5a:9.

Lid 8

In artikel 7:16, tweede lid, is de grondslag opgenomen voor definitieve herplaatsing na 24 maanden van ziekte in de eigen of een passende functie. Bij herplaatsing zal het salaris aangepast moeten worden aan de gewijzigde functie.

Artikel 3:1:1 Bezoldiging (T)

Lid 1

In dit artikel wordt geregeld dat het salaris wordt bepaald op grond van functiewaardering (de aard van de betrekking) en beoordeling (de wijze van functievervulling). Tevens kan uit dit artikellid worden afgeleid, maar dit dient in de bezoldigingsverordening nader te worden uitgewerkt, dat de ambtenaar niet vanzelfsprekend in het minimum van de desbetreffende schaal dient te worden ingepast. Het college (respectievelijk de gemeenteraad in het geval dat het de griffier en de griffiemedewerkers betreft) kan hiervan afwijken, bijvoorbeeld als de aan te stellen ambtenaar in zijn vorige betrekking reeds een hogere bezoldiging genoot of als de situatie op de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft (andere bekwaamheid en geschiktheid, leeftijd, dienstjaren).

In de regel wordt bij aanstelling ingepast op het minimum van de voor de functie geldende schaal.

Lid 3

De in dit artikellid genoemde nadere regels kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de datum waarop de uitbetaling plaatsvindt en de wijze hoe hiermee wordt omgegaan ingeval deze datum in het weekeinde of op een feestdag valt.

Lid 4

Op grond van dit artikellid wordt de bezoldiging ingehouden als een ambtenaar zijn betrekking niet vervult. Bijvoorbeeld: als een ambtenaar zijn functie niet vervult vanwege het deelnemen aan een collectieve actie, kan worden overwogen om zijn bezoldiging over de vrijwillig nietgewerkte tijd in te houden. (Zie hierover onze ledenbrief van 27 mei 1997, kenmerk ARZ/703071.) Dit is evenwel géén disciplinaire straf! (Zie hiervoor hoofdstuk 16.) De opzet om het werk niet te verrichten moet worden vastgesteld. Dit zal in veel gevallen niet moeilijk zijn, maar er kunnen zich situaties voordoen waarin twijfel kan rijzen of de ambtenaar wel verantwoordelijk kan worden gesteld voor zijn nalatigheid, gelet op zijn fysieke en/of psychische gesteldheid. Dit zal dan nader moeten worden uitgezocht.

Voor de volledigheid verwijzen wij hier naar artikelen 7:13:1 en 7:13:2. Hierin staan de situaties waarin geen aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging bestaat dan wel de doorbetaling van de bezoldiging wordt gestaakt.

Artikel 3:1:2 Waarnemingstoelage (T)

Lid 1

Ingevolge dit lid ontvangt de ambtenaar die een andere betrekking 'volledig' waarneemt een vergoeding indien voor die betrekking een hogere schaal geldt. Het is vaak moeilijk vast te stellen of een waarneming 'volledig' is. In de praktijk verdient het aanbeveling om met een globale benadering te volstaan. Echter: zie ook het vijfde lid van dit artikel.

Lid 2

De waarnemingstoelage bedraagt 8% van het eigen salaris gedurende de periode van waarneming. Niet alle ambtenaren die krachtens een daartoe door het college verstrekte opdracht een betrekking waarnemen waarvoor een hogere schaal geldt, kunnen aanspraak maken op een waarnemingstoelage. Vanaf een bepaalde salarisschaal moet de waarneming ten minste 20 volle werkdagen, in zes aaneengesloten weken, hebben geduurd. Het college dient een besluit te nemen voor wèlke salarisschaal dit geldt. In de praktijk is dit vaak vanaf schaal 9.

Lid 4

Een bijzondere regeling kan bijvoorbeeld gelden voor de functie van waarnemend hoofd. Uit de aard van de functie volgt dat de persoon die deze functie vervult, het hoofd vervangt bij afwezigheid. In voorkomend geval ontvangt het waarnemend hoofd uit dit voorbeeld geen waarnemingstoelage.

Lid 5

Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin de ambtenaar de functie niet volledig waarneemt. Het college kan voor een dergelijke situatie een vergoeding toekennen.

Artikel 3:2 Overwerkvergoeding

De artikelen 3:2 tot en met 3:5 kennen eenzelfde terminologie, in die zin dat wordt bepaald dat in een nader vast te stellen regeling zaken omtrent het recht op bijvoorbeeld een overwerkvergoeding worden uitgewerkt. Om bij hetzelfde voorbeeld te blijven, het recht op een overwerkvergoeding (artikel 3:2) vormt het uitgangspunt, in een nadere regeling - in veel gevallen is dit de Uitwerkingsovereenkomst (UWO) - wordt bepaald hoe hoog de vergoeding is en/of in welke gevallen een uitzondering geldt.

Artikel 3:2:1 Overwerkvergoeding

Lid 3

Het omzetten van de verlofuren die het gevolg zijn van de overwerkvergoeding in vakantie als bedoeld in artikel 6:2, eerste lid, dient op hetzelfde moment plaats te vinden als de keuze voor de opbouw van extra vakantie-uren als bedoeld in artikel 6:2, tweede lid. Afhankelijk van de vraag of gebruik wordt gemaakt van de opbouw van extravakantie-uren ls bedoeld in artikel 6:2 en zo ja voor hoeveel uren, kan een inschatting worden gemaakt hoeveel uren overwerkvergoeding kunnen worden omgezet in vakantie-uren.

Lid 5

onderdeel a

Voorbeeld 1 Een ambtenaar werkt in één week in totaal 10 uur over.

De verdeling is:

maandagvan 19.00 tot 21.00 uur (twee uur);
dinsdagvan 17.00 tot 20.00 uur (drie uur);
zaterdagvan 9.00 tot 12.00 uur (drie uur);
zondagvan 9.00 tot 11.00 uur (twee uur).

De ambtenaar heeft aanspraak op een vergoeding bestaande uit verlof en een bedrag. De vergoeding in verlof is gelijk aan het aantal uren overwerk en bedraagt dus 10 uur.

Het bedrag van de vergoeding wordt als volgt bepaald:

maandag1 uur à 25% 1 uur à 50%
dinsdag3 uur à 25%
zaterdag3 uur à 75%
zondag2 uur à 100%

Voorbeeld 2 Een ambtenaar die vanwege deeltijdwerk nooit op woensdag werkt, maar op een woensdag van 11:00 tot 16:00 moet overwerken, krijgt voor de op die woensdag gewerkte overuren een overwerkvergoeding van 25%.

Lid 5

onderdeel c

Indien een ambtenaar volgens rooster moet werken op een zondag of een daarmee gelijkgestelde vrije dag (nadrukkelijk wordt géén lokale feestdag bedoeld), en vervolgens ook nog overwerkt op die dag, dan is in principe de normale overwerkvergoeding van toepassing.

Het college heeft de bevoegdheid om in plaats van bedoelde vergoedingsregeling een vergoedingspercentage van 80 toe te kennen, ongeacht de uren waarop overwerk werd verricht.

Lid 6

Dit artikellid ziet op de mogelijkheid dat het college een regeling treft waardoor ambtenaren vanaf een bepaalde salarisschaal niet meer in aanmerking komen voor overwerkvergoeding. In de praktijk is dit vaak salarisschaal 11.

Lid 8

De overwerkregeling is niet van toepassing bij indienstroeping vanwege oorlog, oorlogsgevaar of andere bijzondere omstandigheden, of bij toepassing van de Rampenwet. Het college kan op een andere wijze de vergoeding voor dergelijke werkzaamheden regelen.

Artikel 3:3 Toelage onregelmatige dienst

Algemeen

De artikelen 3:2 tot en met 3:5 kennen eenzelfde terminologie, in die zin dat wordt bepaald dat in een nader vast te stellen regeling zaken omtrent het recht op bijvoorbeeld een overwerkvergoeding worden uitgewerkt. Om bij hetzelfde voorbeeld te blijven, het recht op een overwerkvergoeding (artikel 3:2) vormt het uitgangspunt, in een nadere regeling - in veel gevallen is dit de Uitwerkingsovereenkomst (UWO) - wordt bepaald hoe hoog de vergoeding is en/of in welke gevallen een uitzondering geldt.

Lid 1

De regeling toelage onregelmatige dienst (TOD), die herzien is met ingang van 1 januari 1997, kent als hoofdregel dat aanspraak op TOD gemaakt kan worden over vastgestelde werktijden die als onregelmatig kunnen worden beschouwd. Onregelmatig zijn werktijden die vallen op tijdstippen buiten de periode van 8.00 uur tot en met 18.00 uur op maandag tot en met vrijdag. De hoogte van de vergoeding is een lokale aangelegenheid.

Lid 2

In afwijking van de hoofdregel wordt, indien slechts eenmaal per week werktijd wordt aangewezen in één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur die tussen 18.00 uur en 08.00 uur op maandag tot en met vrijdag of op zaterdag valt, deze niet als onregelmatig beschouwd. Er bestaat in dat geval dan ook geen recht op een toelage. Indien meer werktijd wordt aangewezen (al dan niet aansluitend aan de genoemde periode van ten hoogste 3 uur), die valt buiten de regelmatige uren is er recht op een vergoeding (dus ook over de periode van ten hoogste 3 uur).

Lid 3

Het derde lid geeft een garantie voor degenen voor wie al voor 1 januari 1997 in de regel werktijd op zaterdag werd vastgesteld. Ook na 1 januari 1997 behouden zij recht op een toelage, ook indien het slechts een periode van 3 uur (of minder) betreft. Gewezen wordt nog op het bepaalde in artikel 4:2, tweede lid onder d, dat beoogt ontwijken van de hier neergelegde garantie te voorkomen.

Lid 4

Geeft de mogelijkheid om nader te regelen in welke gevallen geen aanspraak op vergoeding bestaat. Hiervan is bijvoorbeeld in artikel 3:3:1 gebruikgemaakt.

Artikel 3:4:1 Verschuivingsvergoeding

Er ontstaat recht op een verschuivingsvergoeding indien de vooraf feitelijk vastgestelde arbeidsduur en/of de vastgestelde werktijden, anders dan op verzoek van de ambtenaar, worden verschoven binnen een aangegeven tijdsbestek. Indien de verschuiving plaatsvindt binnen 72 uur voor aanvang, ontstaat er altijd recht op de verschuivingsvergoeding.

Als de verschuiving tussen een maand en 72 uur voor aanvang plaatsvindt, ontstaat er alleen recht op de verschuivingsvergoeding als de verschuiving plaatsvindt zonder dat het dienstbelang dit vereist. Bijvoorbeeld: de ambtenaar is in week 14 voor 36 uur en in week 15 voor 38 uur ingeroosterd. Binnen 72 uur voor aanvang, dus bijvoorbeeld op zaterdag, wordt de arbeidsduur voor deze weken verschoven week 14 wordt 40 uur en week 15 wordt 34 uur. De ambtenaar heeft dan recht op een verschuivingsvergoeding over de 4 uur die in week 14 zijn verschoven (in feite verschoven van week 15 naar week 14). In deze situatie is er geen sprake van overwerk.

Artikel 3:5:1 Ambtsjubileumgratificatie (T)

Lid 1

Voor het bepalen van de datum van een ambtsjubileum komt in aanmerking de al of niet aansluitende tijd, doorgebracht in een betrekking bij de overheid (voltijd en/of deeltijd). Het maakt daarbij niet uit of het een aanstelling of een arbeidsovereenkomst is. De nadere vaststelling van het begrip 'overheid' kan geschieden in de vorm van een regeling. In de praktijk zoeken veel gemeenten aansluiting bij de terzake geldende rijksregeling, zoals opgenomen in de ministeriële regeling van 9 november 1989, Stcrt. 223. De tijd doorgebracht als vrijwilliger bij de brandweer telt dan bijvoorbeeld niet mee, evenmin onbezoldigde baantjes of stages. Militaire diensttijd telt wèl mee.

Overigens is een ambtsjubileumgratificatie niet in alle gevallen onbelast; het is derhalve raadzaam dit bij de Belastingdienst te controleren.

NB: er zijn lokale regelingen waarin een ambtsjubileumgratificatie bij een 12 1/2-jarig overheidsdienstverband wordt toegekend. Een dergelijke uitkering is altijd belast.

Lid 2

Een proportionele ambtsjubileumgratificatie wordt alleen verstrekt bij reorganisatieontslag, bij ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer en bij ontslag wegens FPU, voor zover dit volledig ontslag betreft. Van deze ontslaggronden is alleen ontslag op grond van artikel 8:3 gedeeltelijk mogelijk. Alleen in deze situatie kan het dus voorkomen dat een proportionele ambtsjubileumgratificatie verstrekt moet worden naar rato van het aantal uren waarvoor ontslag is verleend.

Artikel 3:6 Eindejaarsuitkering (T)

Lid 1

De hoogte van de structurele eindejaarsuitkering bedraagt: 0,05 x het salaris op jaarbasis. Voor degenen met een deeltijdaanstelling of arbeidsovereenkomst wordt de eindejaarsuitkering conform het salaris vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.

Noot Driessen: De rekenfactor voor de eindejaarsuitkering moet 0,06 zijn in plaats van de 0,05 die hier weergegeven is. In de officiële LOGA-circulaire die wij hanteren is dit nog niet opgenomen.

Lid 3

De eindejaarsuitkering van enig jaar wordt gebaseerd op de vanaf januari van dat jaar opgebouwde aanspraken per maand. Aan ambtenaren die niet een geheel kalenderjaar in dienst zijn, wordt een eindejaarsuitkering betaald over dat gedeelte van het kalenderjaar dat zij in dienstverband werkzaam zijn geweest.

Artikel 3:7:1 t/m 3:7:7 Vervallen (T)

(Vervallen)

Artikel 3:7:8 Persoonlijke toelage (T)

Dit artikel regelt de functioneringstoelage op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver, wanneer de ambtenaar het maximum van zijn functieschaal/uitloopschaal heeft bereikt. Deze toelage draagt een structureel karakter. Er is sprake van een koppeling tussen het maximumsalaris en de uitoefening van de functie. Wanneer deze koppeling wegvalt (bijvoorbeeld: er vindt een fuwa-ronde plaats als gevolg waarvan de functie hoger wordt gewaardeerd), dan vervalt ook de functioneringstoelage.

Deze toelage wordt door het college toegekend, óók in het geval dat de toelage voor de gemeentesecretaris is bestemd.

4 Arbeidsduur en werktijden

Artikel 4:1 Arbeidsduur en werktijden (T)

Dit artikel biedt de werkgever de mogelijkheid om de feitelijke arbeidsduur per week van de ambtenaar in overleg met hem op een andere omvang vast te stellen dan de formele arbeidsduur per week. Hierdoor kunnen medewerkers in drukke tijden meer ingezet worden en in rustiger tijden minder. Ook biedt deze regeling de mogelijkheid om de werktijden van de ambtenaar beter aan te laten sluiten op zijn privésituatie. Steeds meer werknemers moeten arbeid immers combineren met zorgtaken. LOGA partijen vinden het belangrijk dat medewerkers in staat gesteld worden om mantelzorg te verrichten. Daarom is afgesproken dat wanneer een medewerker mantelzorg gaat verlenen, deze medewerker in overleg met de werkgever afspraken maakt over de te verlenen mantelzorg zelf en de indeling van de werktijden. Zo kan een medewerker bijvoorbeeld tijdelijk minder werken ten behoeve van het verlenen van mantelzorg; deze uren worden op een af te spreken moment weer ingehaald.

Tot aan de invoering van de CAO 2009-2011 kon afwijking van de formele arbeidsduur per week slechts plaatsvinden binnen vastgestelde marges, de zogeheten bandbreedtesystematiek. Deze bandbreedtesystematiek is verlaten, hierdoor zijn de mogelijkheden om te differentiëren in de feitelijke arbeidsduur verruimd. De grenzen staan genoemd in het eerste en tweede lid. De voor de ambtenaar geldende arbeidsduur per jaar mag niet overschreden worden en er gelden maxima voor de arbeidsduur per dag (11) en per week (50). Deze grenzen hebben alleen betrekking op de toepassing van dit artikel. Gebruikmaking van bijvoorbeeld de artikelen 2:7a en 6:2, tweede lid, leidt wel tot overschrijding van de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur per jaar en dat is toegestaan. Het opdragen van overwerk kan ertoe leiden dat de maximale arbeidsduur per dag/week overschreden wordt; ook dat is toegestaan. De werkgever dient er wel altijd strikt op toe te zien dat de Arbeidstijdenwet/het Arbeidstijdenbesluit nageleefd wordt.

De bezoldiging van de ambtenaar ondergaat geen wijziging als gevolg van toepassing van dit artikel. Wordt een ambtenaar ontslag verleend gedurende het kalenderjaar dan zal zo spoedig mogelijk een berekening gemaakt worden van de te veel/ te weinig gewerkte uren in relatie tot de formele arbeidsduur per week. Het positieve/negatieve saldo wordt gecompenseerd door in de resterende periode dat de ambtenaar in dienst is bij de gemeente minder/meer te werken. Is dit niet – volledig - mogelijk dan vindt bij de eindafrekening financiële verrekening plaats.

Artikel 4:2 Arbeidsduur en werktijden (T)

Algemeen

Op grond van de bepalingen in artikel 4:1 moet de arbeidsduur, indien deze afwijkt van de formele arbeidsduur per week, ruim van te voren (ten minste één maand voor aanvang) aan de ambtenaar worden bekend gemaakt. Op grond van de bepalingen in artikel 4:2 kunnen de werktijden worden vastgesteld. Indien aan de ambtenaar wisselende werktijden worden opgedragen, moeten de werktijden in een rooster worden vastgesteld. De werktijden moeten dan ruim van te voren (eveneens tenminste één maand) aan de ambtenaar bekend gemaakt worden. Beide bepalingen noodzaken een goede planning. Bij het vaststellen van de werktijden hoort rekening te worden gehouden met de bepalingen van de Arbeidstijdenwet (ATW) .

Lid 2

onder d Het hier bepaalde moet in nadrukkelijke samenhang gezien worden met het bepaalde in artikel 3:3, derde lid. Dit onderdeel beoogt slechts te voorkomen dat personen die al vóór 1 januari 1997 in de regel op zaterdag werkten - en die dus krachtens artikel 3:3, derde lid recht zouden hebben op een toelage - tegen hun zin vervangen worden door personen die vóór 1 januari 1997 niet in de regel op zaterdag werkten - en dus volgens de regels van artikel 3:3, tweede lid geen recht op een toelage hebben.

Artikel 4:2:1 Arbeidsduur en werktijden (T)

Lid 1

Als in het belang van de dienst op een zondag/feestdag arbeid moet worden verricht, moet de ambtenaar zo veel mogelijk in de gelegenheid worden gesteld de kerk te bezoeken en dient de arbeid zo beperkt mogelijk te worden gehouden. Hoe moet worden omgegaan met degene die tot een kerkgenootschap behoort dat de wekelijkse rustdag op de sabbat of de zevende dag viert, is geregeld in het vijfde lid van dit artikel.

Lid 3

Het verrichten van arbeid op de genoemde feestdagen wordt voor dit artikel gelijkgesteld aan het verrichten van arbeid op zondag.

In de berekening voor het vaststellen van de arbeidsduur per jaar wordt rekening gehouden met de feestdagen.

Indien bijvoorbeeld op tweede paasdag toch gewerkt moet worden en de werktijd wordt ingeroosterd, ontstaat er geen overwerk. Derhalve komt deze tijd ook niet voor een overwerkvergoeding in aanmerking. De gewerkte tijd telt wel mee voor de berekening van de arbeidsduur op jaarbasis.

Moet de ambtenaar buiten de voor hem vastgestelde werktijd arbeid verrichten, dan is er wel sprake van overwerk. Voor de bepaling van de hoogte van de overwerkvergoeding voor gewerkte tijd op tweede paasdag geldt dat - op grond van artikel 3:2:1, vijfde lid, onder b, van de UWO - deze feestdag gelijk wordt gesteld aan een zondag. Voor een berekeningsvoorbeeld van de overwerkvergoeding wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3:2:1, vijfde lid, onder a, van de UWO.

Lid 4

Dit artikellid bepaalt dat lokale feestdagen voor de regeling van de werktijd beschouwd worden als een zondag. Dat betekent dat in principe op een lokale feestdag niet gewerkt wordt. Gelijkstelling met een zondag betekent echter niet dat overwerk op een lokale feestdag als overwerk op zondag moet worden gezien. Dat is immers niet in dit artikel geregeld, maar in artikel 3:2:1.

Dergelijke aangewezen dagen moeten in de berekening van de arbeidsduur op jaarbasis worden meegenomen.

Voorbeelden van bovengenoemde door het college aangewezen feestdagen zijn de carnavalsmaandag, maar ook de 5-meiviering. Met betrekking tot 5 mei wordt het volgende opgemerkt. 5 mei is een algemeen erkende feestdag in het kader van de Algemene Termijnenwet en in 1990 is de dag erkend als een jaarlijkse nationale feestdag (Koninklijk Besluit 24 september 1990).

Vaak wordt er gedacht dat 5 mei eens in de vijf jaar een nationaal erkende dag en dus een doorbetaalde vrije dag is. Dit berust op een misverstand. Vóór 1990 was 5 mei eens in de vijf jaar een erkende nationale feestdag. In 1990 meende het kabinet dat de dag inmiddels voldoende verankerd was in de samenleving, dat het gerechtvaardigd was om het als nationale feestdag aan te wijzen. Ook in lustrumjaren is 5 mei echter geen vrije dag voor gemeenteambtenaren; sociale partners in de gemeentelijke sector hebben hierover immers geen afspraken gemaakt.

Bevrijdingsdag, 5 mei, is dus niet een feestdag als bedoeld in het derde lid. Voor gemeenteambtenaren is 5 mei dan ook een gewone werkdag, tenzij lokaal anders is geregeld. In dat geval is artikel 4:2:1, lid 4, van toepassing.

Artikel 4:3 Spaarmogelijkheid (T)

Algemeen

Vanaf 1 april 2006 is niet meer mogelijk om extra uren te werken en deze uren te sparen. De medewerker die deelnam aan de verlofspaarregeling behoudt zijn reeds opgebouwde verloftegoed. Werkgever en werknemer bepalen in onderling overleg hoe het opgebouwde spaartegoed wordt aangewend. Er zijn hierbij twee scenario’s denkbaar. In het eerste scenario behoudt de medewerker zijn reeds opgebouwde verloftegoed en werkgever en medewerker bepalen in onderling overleg wanneer dat verlof wordt genoten. In het tweede scenario wordt het verloftegoed van de medewerker gekapitaliseerd en gestort in de levensloopregeling.

Lid 1

Tot 1 april 2006 had de ambtenaar de mogelijkheid om gedurende een afgesproken spaarperiode ten hoogste gemiddeld 1/9 deel van de voor die spaarperiode geldende formele arbeidsduur per

Lid 2

Wanneer het opgebouwde verloftegoed wordt behouden, dienen ambtenaar en college overeen te komen wanneer dit verlof wordt genoten. Dit verlof kan op elk willekeurig moment worden genoten, ook voorafgaand aan pensionering en een periode van levensloopverlof. Voor het toekennen van het reeds opgebouwde spaarverlof gelden de normale regels zoals die gelden bij het toekennen van vakantieverlof. De medewerker geeft aan op welk moment hij het verlof wil genieten en tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten, wordt het verlof verleend.

Lid 3

Werkgever en medewerker kunnen in onderling overleg besluiten het opgebouwde verloftegoed om te zetten in een geldbedrag (kapitaliseren van verlof) en dit bedrag te storten op de levenslooprekening van de medewerker. De werkgever is niet verplicht om in te stemmen met een verzoek tot kapitalisatie van het verlof. Ook wanneer een medewerker zijn verlofspaartegoed niet wenst te kapitaliseren kan hij hiertoe niet worden verplicht.

Wanneer zowel werkgever als medewerker besluiten tot het kapitaliseren van verlof kan dit enkel binnen de randvoorwaarden zoals die worden gesteld in hoofdstuk 6a De gemeentelijke levensloopregeling en in de wettelijke bepalingen omtrent de levensloopregeling. Dit houdt in dat enkel tot kapitalisatie van het verloftegoed kan worden overgegaan wanneer het levensloopsaldo van een medewerker aan het begin van het kalenderjaar minder bedraagt dan 210% van het loon over het voorgaande kalenderjaar. De wettelijke levensloopregeling bepaalt dat een medewerker niet meer mag sparen wanneer het saldo op de levenslooprekening meer bedraagt dan 210% van het loon over het voorgaande kalenderjaar. Ook geldt de voorwaarde dat jaarlijks maximaal 12% van het loon in het kalenderjaar mag worden ingelegd. Met het loon in een kalenderjaar wordt het belastbare loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 bedoeld, m.a.w. het loon voor de loonheffing, kolom 6 (veelal zal dit het brutoloon zijn dat vermeld staat op de loonstrook van de medewerker).

Voor medewerkers geboren na 1949 en voor 1955 geldt dit laatste maximum van 12% van het loon in het kalenderjaar niet. Zie artikel 61 e lid 1 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001.

Per verlofuur wordt een bedrag uitgekeerd ten hoogte van het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar. Omdat dit bedrag wordt gestort op de levenslooprekening van de medewerker worden op dit bedrag geen loonbelasting en premies volksverzekeringen ingehouden, wel premies werknemersverzekering en pensioenpremie. De inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage wordt niet over dit bedrag ingehouden.

Voorbeeld 1

Een medewerker die is geboren in 1970 heeft een verlofspaartegoed van 352 uur. Zijn salaris (schaalbedrag) bedraagt € 2000. Zijn jaarinkomen is € 28.000. Hij heeft nog geen tegoed op zijn levenslooprekening.

De waarde van een verlofuur moet worden berekend. Dit is het schaalbedrag * 1/156 (artikel 1:1, eerste lid onder o) = 2000/156 = € 12,82.

De totale waarde van zijn verloftegoed bedraagt € 12,82 * 352 = € 4512,64.

Op basis van zijn jaarinkomen mag hij maximaal 12 % van € 28.000 = € 3360 sparen op zijn levenslooprekening.

Er kan dit jaar dus maximaal 262 uur (= 3360/12,82 afgerond) worden gekapitaliseerd. Dit komt overeen met een bedrag van € 3359. De overige uren (352-262 = 90) blijven staan als verlof en kunnen eventueel in een volgend jaar worden gekapitaliseerd.

Voorbeeld 2

Een medewerker die is geboren in 1951 heeft een verlofspaartegoed van 300 uur. Zijn salaris (schaalbedrag) is € 3250. Zijn jaarinkomen bedraagt € 45.000. Hij heeft een saldo van € 90.000 op zijn levenslooprekening.

Omdat deze persoon al een tegoed heeft op zijn levenslooprekening wordt eerst bekeken of hij nog verder mag sparen. Het saldo mag niet meer bedragen dan 210% van zijn jaarinkomen. In dit voorbeeld mag het saldo dus niet meer bedragen dan 210% * € 45.000 = € 94.500. Dit jaar mag er nog € 4.500 (94.500 – 90.000) worden gespaard. De bepaling dat jaarlijks maximaal 12% van zijn jaarinkomen mag worden ingelegd is niet van toepassing op deze ambtenaar omdat hij is geboren na 1949 en voor 1955.

De waarde van een verlofuur bedraagt € 3250/156 = € 20,83.

De totale waarde van zijn verloftegoed bedraagt € 20,83 * 300 = € 6249. Dit is meer dan het maximale dat nog kan worden gespaard.

Er kan dit jaar dus maximaal 216 uur (= 4500/20,83) worden gekapitaliseerd. Dit komt overeen met een bedrag van € 4499. De overige uren (300-216 = 84) blijven staan als verlof en kunnen eventueel in een volgend jaar worden gekapitaliseerd indien dit binnen de gestelde voorwaarden mogelijk is.

De medewerker en werkgever kunnen indien zij besluiten over te gaan tot kapitalisatie van het verlofspaartegoed dit op elk gewenst moment doen. Wanneer dit jaar niet wordt overgegaan tot kapitalisatie van het verlof kan in een volgend jaar alsnog worden besloten dit wel te doen. Wanneer dit jaar wordt overgegaan tot de kapitalisatie van een deel van het opgebouwde verloftegoed kan eventueel in een volgend jaar het resterende verloftegoed worden gekapitaliseerd. De ambtenaar dient hiertoe een verzoek in en het college beslist of aan dit verzoek kan worden voldaan.

Lid 4 t/m 9

In het vierde tot en met negende lid is vastgelegd hoe er moet worden omgegaan met het opgebouwde verloftegoed in geval van ontslag of in geval van overlijden van de ambtenaar.

Wanneer een ambtenaar ontslag wordt verleend, gelden de volgende regels met betrekking tot het verloftegoed. Bij ontslag op verzoek (artikel 8:1 CAR) worden de verlofuren zoveel mogelijk voor de ontslagdatum opgenomen. In overeenstemming met de medewerker kan hiervoor de maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd. Wanneer dit niet mogelijk is in verband met het aanvaarden van een andere betrekking worden de verlofuren die nog resteren aan de ambtenaar uitbetaald.

Als een ambtenaar wordt ontslagen wegens reorganisatie (artikel 8:3 CAR), onbekwaamheid of ongeschiktheid (artikel 8:6 CAR), FPU (artikel 8:11 CAR) of op overige ontslaggronden (artikel 8:7, 8:8 CAR) wordt de medewerker in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het ontslag de verlofuren die nog resteren op te nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opgenomen verloftegoed uitbetaald.

Wanneer een medewerker wordt ontslagen in verband met het niet nakomen van bepaalde verplichtingen bij ziekte (artikel 8:5a CAR) of als disciplinaire straf (artikel 8:13 CAR) is de ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de medewerker is meegedeeld. Het ontslag gaat in na de eerste dag na afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.

In geval van ontslag wegens arbeidsongeschiktheid (artikel 8:4 en 8:5 CAR) of ontslag aansluitend op politiek verlof (artikel 8:9 CAR) wordt het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald. Wanneer de ambtenaar overlijdt, wordt aan de nabestaanden het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald.

Als het ontslag zoals hierboven beschreven gedeeltelijk ontslag betreft, worden tussen de ambtenaar en werkgever nadere afspraken gemaakt over de opname van het resterende opgebouwde verloftegoed.

Lid 10

De ambtenaar ontvangt voor ieder verlofuur een bedrag dat gelijk staat aan het geldende uurloon van de ambtenaar op het moment van uitbetalen. Op het uitgekeerde moet niet alleen loonbelasting en sociale premies worden ingehouden maar ook de inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage (6,5%) en de pensioenpremie. Wanneer dit bedrag wordt gestort op de levenslooprekening van de medewerker worden over dit bedrag geen loonbelasting en premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage ingehouden, wel premies werknemersverzekering en pensioenpremie.

4a Uitwisselen van arbeidsvoorwaarden

Artikel 4a:1 Vakantie-uren uitwisselen tegen geld (T)

Het uitwisselen van vrije tijd tegen geld en omgekeerd is een van de elementen van een cafetariamodel of CAO à la carte. Artikel 4a:1 maakt het mogelijk om vakantie-uren te verkopen en artikel 4a:2 maakt het mogelijk om extra vakantie-uren te kopen. Artikel 4a:3 maakt het mogelijk om een lokale regeling te treffen met fiscaal gunstige personeelsvoorzieningen.

In dit artikel is geregeld dat de ambtenaar vóór 1 november (of vóór een andere datum als dit op lokaal niveau is vastgesteld) een verzoek kan indienen bij het college tot het verkopen van vakantie-uren in het daarop volgende kalenderjaar (eerste lid). Dit betekent dat de ambtenaar in 1999 een verzoek moet indienen om in het kalenderjaar 2000 feitelijk uren te kunnen verkopen.

Het maximum aantal uren dat per jaar mag worden verkocht, is geregeld in de leden twee en drie. Als het college het verzoek toewijzen (vierde lid), dan krijgt de ambtenaar een vergoeding voor de verminderde vakantie-uren ter hoogte van zijn salaris per uur, tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen (eerste en vijfde lid).

Lid 2 en 3

Het maximum aantal uren dat per jaar mag worden verkocht is 72 uur.

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft op 6 april 2006 (HvJ EG 6 april 2006, C-124/05) een uitspraak gedaan over de verkoop van de wettelijke vakantie-uren. In de Europese richtlijn over arbeidstijden (93/104/EG) is geregeld dat werknemers recht hebben op een jaarlijkse vakantie van tenminste vier weken. Deze minimumperiode van de jaarlijkse vakantie mag niet worden vervangen door een financiële vergoeding, ook niet in volgende jaren. Bij een volledige formele arbeidsduur gaat het dus om 4 x 36 uur = 144 uur minimale wettelijke vakantie-uren. Een ambtenaar heeft bij een volledige formele arbeidsduur recht op ten minste 158,4 vakantie-uren per jaar op grond van artikel 6:2, eerste lid CAR/UWO. De minimum periode van de jaarlijkse vakantie op grond van de CAR/UWO ligt daarmee hoger dan het aantal wettelijke vakantie-uren op grond van de richtlijn want dit zijn er 144. De wettelijke vakantie-uren kunnen niet afgekocht worden, ook niet in een volgend jaar.

Voorbeeld 1: Een ambtenaar treedt op 1 januari 2004 in dienst en heeft een volledig dienstverband. Hij heeft in dat jaar recht op 158,4 vakantie-uren maar neemt 110 uur op in 2004. In 2005 wil hij de resterende 48,4 vakantie-uren verkopen. Dit is niet toegestaan. Het wettelijk aantal vakantie-uren van de ambtenaar bedraagt 144. Het verschil tussen 158,4 en 144 mag hij verkopen (inzetten in het cafetariamodel) maar de overige uren moet hij opnemen in 2004 of daarna.

Echter op basis van het tweede lid van artikel 6:2 CAR/UWO kan het aantal vakantie-uren worden verhoogd met maximaal 50,4 uren (voor voltijders) door in een kalenderjaar 50,4 uur meer te werken dan de arbeidsduur per jaar. Op deze wijze wordt het aantal vakantie-uren verhoogd tot 208,8 uur en kan maximaal 64,8 uur worden verkocht. Verder is het mogelijk om op grond van artikel 3:2:1 lid 3 verlofuren die het gevolg zijn van de vergoeding van overwerk om te zetten in vakantie-uren. Overigens is dit omzetten niet onbeperkt. De som van het aantal uren op grond van artikel 3:2:1 lid 3 en het aantal uren op grond van artikel 6:2, tweede lid is maximaal 50,4 uren. Voor deeltijders geldt steeds een aantal uren naar rato van de deeltijdfactor.

Voorbeeld 2: Een ambtenaar treedt op 1 januari 2004 in dienst en heeft een volledig dienstverband. Hij heeft in dat jaar recht op 158,4 vakantie-uren. Daarnaast heeft hij een verzoek ingediend om 50,4 uur extra te werken en deze uren om te zetten in vakantie-uren. In totaal heeft deze ambtenaar 208, 8 (158,4+ 50,4) vakantie-uren in 2004. Hij neemt daarvan 130 uur op en houdt 78,8 (208,8-130) vakantie-uren over. De ambtenaar heeft in 2004 niet het wettelijk aantal vakantie-uren (144) opgenomen. Deze 14 (144-130) uren kan hij niet verkopen en neemt hij mee naar 2005. De ambtenaar kan van zijn vakantieaanspraak over 2004, 64,8 (50,4+14,4) uren verkopen.

Lid 4

De werkgever wijst een verzoek toe tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. Van zo’n belang is in ieder geval sprake indien toekenning van de aanvraag leidt tot ernstige problemen:

van financiële en organisatorische aard;

wegens het niet voorhanden zijn van voldoende werk, of

omdat de vastgestelde formatieruimte of personeelsbegroting daartoe geen ruimte biedt.

De werkgever rapporteert de toegewezen verzoeken met betrekking tot vakantie voor geld en omgekeerd aan de OR, zodat deze zicht heeft op het totale gebruik van de mogelijkheden. Dit is een uitvloeisel van artikel 28 van de Wet op de ondernemingsraden, waarin is geregeld dat de OR de naleving bevordert van de voor de onderneming geldende voorschriften op het gebied van arbeidsvoorwaarden.

Lid 5

Indien een medewerker vakantie-uren verkoopt, ontvangt hij per vakantie-uur een vergoeding van een (bruto) uursalaris bovenop zijn normale (bruto) salaris. Dit is zijn eigen uursalaris, tenzij lokaal anders is overeengekomen. Door het verkopen van vakantie-uren worden de grondslagen voor WAO/WIA-premie, pseudo-premie WW, UFO-premie, Zorgverzekeringswet, loonheffing en inkomstenbelasting verhoogd. De uitkeringen (op basis van de WAO, WIA, WW en ZW) en suppletie worden tevens verhoogd. Het verkopen van vakantie-uren heeft geen gevolgen voor de hoogte van de eindejaarsuitkering, vakantie-uitkering en levensloopbijdrage. Het verkopen van vakantie-uren is op basis van het Pensioenreglement pensioengevend. Het ABP hanteert echter de peildatumsystematiek waardoor de pensioengrondslag gedurende een jaar niet kan worden gewijzigd. De verhoging van het pensioengevend inkomen vanwege het verkopen van vakantie-uren kan in het pensioengevend inkomen van het volgende jaar worden verwerkt. De opbrengst van de verkoop van uren kan worden ingezet voor de gemeentelijke levensloopregeling zoals vastgelegd in hoofdstuk 6a. De tegenwaarde van de uren wordt dan gestort op de levenslooprekening van de medewerker.

Artikel 4a:2 Geld uitwisselen tegen vakantie-uren (T)

Dit artikel is de tegenhanger van artikel 4a:1. Door middel van dit artikel kan de ambtenaar geld uitwisselen voor vrije uren. Een werknemer met een formele arbeidsduur van 36 uur kan maximaal 72 vakantie-uren in een kalenderjaar kopen. Voor de deeltijder geldt dit naar rato. Verrekening geschiedt door middel van inhouding van een geldbedrag. Door het kopen van vakantie-uren worden de grondslagen voor WAO/WIA-premie, pseudo-premie WW, UFO-premie, Zorgverzekeringswet, loonheffing en inkomstenbelasting lager. In tegenstelling tot bij het verkopen van uren blijven de uitkeringen (op basis van de WAO, WIA, WW en ZW) en suppletie onveranderd. De eindejaarsuitkering, vakantie-uitkering en levensloopbijdrage blijven ook onveranderd. Het pensioengevend inkomen als genoemd in artikel 3.1 van het Pensioenreglement wijzigt bij de aankoop van vakantie-uren niet mits wordt voldaan aan de voorwaarden van het besluit van 8 september 2008, CPP2008/1727M.

Lid 3

Van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zoals vermeld in lid 3 is in ieder geval sprake indien toewijzing van het verzoek leidt tot ernstige problemen:

voor de bedrijfsvoering bij de herbezetting van de vrijgekomen uren;

op het gebied van veiligheid, of

van roostertechnische aard.

Artikel 4a:3 Inhouding op bezoldiging, eindejaarsuitkering, vakantietoelage of urenvergoeding (T)

Lid 1

Dit lid biedt de mogelijkheid om de bezoldiging, eindejaarsuitkering, vakantie-uitkering of de vergoeding voor extra te werken uren te verlagen in ruil voor andere bestedingsmogelijkheden. In 2006 zijn de bestedingsmogelijkheden o.a. een fietsregeling, de vakbondscontributie of een vergoeding voor de kosten van woonwerkverkeer. Dit kan een fiscaal voordeel opleveren voor de ambtenaar, als aan de fiscale voorwaarden wordt voldaan. In ieder geval wordt door deze bepaling aan één van de voorwaarden van de belastingdienst voldaan. Voorwaarde is namelijk dat er een basis in de arbeidsvoorwaardenregeling is gelegd voor het inleveren van bezoldiging, eindejaarsuitkering, vakantie-uitkering en vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren.

Lid 2

In een lokaal te treffen regeling (bijvoorbeeld een fietsregeling, de vakbondscontributie of een vergoeding voor de kosten van woonwerkverkeer) kunnen de voorschriften en de voorwaarden worden vastgelegd, rekening houdend met de fiscale randvoorwaarden. De lokale bezoldigingsverordening mag een dergelijke tijdelijke verlaging van de bezoldiging niet in de weg staan.

5 Seniorenmaatregel

Hoofdstuk 5 Geen Toelichting (T)

Dit hoofdstuk heeft geen toelichting.

5a FPU Gemeenten en nieuwe seniorenmaatregelen

Artikel 5a:1 Recht op uitkering (T)

In dit artikel wordt gesproken over de Aanvulling werkgever. Dit is een aanvullende uitkering op de FPU-uitkering. Deze Aanvulling werkgever vormt samen met de FPU-uitkering de gemeentelijke FPU-uitkering.

De Aanvulling werkgever komt volledig voor rekening van de werkgever.

In dit artikel staan de voorwaarden voor een Aanvulling werkgever.

Ten eerste moet ontslag zijn verleend op grond van artikel 8:11 (FPU-ontslag).Dit is het geval zodra het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel en het bestuur van de Stichting pensioenfonds ABP hebben vastgesteld dat er recht bestaat op een uitkering op grond van de desbetreffende regeling (basis- en aanvullende uitkering, respectievelijk de FPU-uitkering). Om voor een dergelijke uitkering in aanmerking te komen moet er een ononderbroken diensttijd zijn van ten minste 10 jaar, direct voorafgaande aan het tijdstip van vervroegde uittreding,bij een of meer werkgevers die zijn aangesloten bij het ABP.Voltijd of deeltijd maakt daarbij geen verschil. Een onderbreking van twee maanden is toegestaan. Wel geldt dat in de zes maanden direct voorafgaande aan de FPU, de ambtenaar werknemer moet zijn geweest bij een werkgever die aangesloten is bij het ABP.

De tweede voorwaarde is dat de ambtenaar niet reeds gebruikmaakt of heeft gemaakt van de op 1 januari 2000 bestaande seniorenregelingen (de 56-jarigenregeling, de pré-VUT en de 60-jarigen-regeling). Een ambtenaar die op 1 januari 2000 deelneemt aan een van de genoemde regelingen,kan deze deelname gewoon voortzetten. Een ambtenaar die op de genoemde datum tussen 55 en 65 jaar oud is,kan kiezen tussen de oude regelingen en de nieuwe gemeentelijke FPU. Een keuze voor het een betekent dat geen recht meer bestaat op het ander. De ambtenaar die op de genoemde datum jonger is dan 55 jaar, heeft geen keuze en kan uitsluitend gebruikmaken van de FPU Gemeenten (dit is niet in dit artikel opgenomen,maar in artikel 5:6)

De derde voorwaarde is dat een ambtenaar die een 'FLO-functie ' vervult,geen gebruik kan maken van de FPU Gemeenten.

Bij deelname aan de FPU Gemeenten vervallen de leeftijdsverlofdagen. Dit is geregeld in artikel 6:2:1, zevende lid.

Artikel 5a:2 Berekeningsgrondslag (T)

Lid 1

De aanpassing van de berekeningsgrondslag aan de salarisontwikkeling (=indexatie) vindt plaats op een overeenkomstige wijze en op hetzelfde moment als de indexatie van de FPU uitkering. Concreet betekent dit dat de salarisontwikkeling in de sector gemeenten niet rechtstreeks doorwerkt in de berekeningsgrondslag, maar via het gewogen gemiddelde van de salarisontwikkeling van alle overheidssectoren. Op grond van de uitkomst van dit gewogen gemiddelde indexeert het ABP jaarlijks - in beginsel per 1 januari - de FPU-uitkering.

Lid 2

Uit de definitie van berekeningsgrondslag volgt dat de berekeningsgrondslag voor een voltijder even hoog is als voor een deeltijder. Om te bereiken dat de toeslag voor een deeltijder een naar rato percentage bedraagt van de toeslag van een voltijder is in het tweede lid geregeld dat de toeslag bij een deeltijdbetrekking wordt vermenigvuldigd met de desbetreffende deeltijdfactor.

Artikel 5a:3 Hoogte van de Aanvulling werkgever (T)

Lid 1

Anders dan bij de FPU-uitkering is de Aanvulling werkgever niet afhankelijk van de mate van uittreden. Dit betekent dat wanneer een ambtenaar in stapjes uittreedt de Aanvulling werkgever op het moment van het eerste deeltijdontslag wordt vastgesteld en nadien niet meer wijzigt (er vindt wel een indexatie plaats: zie artikel 5a:2). Per 1 juli 2006 zijn dit de percentages ‘Aanvulling werkgever’. Partijen hebben hierover overeenstemming bereikt in de CAO 2005-2007. Voor de hoogte van de Aanvulling is de leeftijd van de ambtenaar op 31 december 2005 én het moment van uittreden belangrijk. Het in de tabel genoemde aanvullingspercentage is de Aanvulling bij uittreden op spilleeftijd. Later of eerder uittreden leidt tot een hogere respectievelijk lagere uitkering.

Lid 2

Dit artikel regelt de in de wetgeving inzake VUT, prepensioen en levensloop voorgeschreven actuariële herrekening van een uitkering bij later uittreden (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling). Ook bij eerdere uittreding is afgesproken de uitkering actuarieel te herrekenen. Uitgangspunt is de uitkering op de spilleeftijd (deze uitkering is afhankelijk van de leeftijd van betrokkene op 31 december 2005).

Lid 3

De spilleeftijd van de ambtenaar is de spilleeftijd zoals bedoeld in het ‘hoofdlijnenakkoord inzake aanpassing ABP-regelingen aan VPL-wetgeving’ (zie ledenbrief ) 18 juli 2005, MARZ/CvA/U200515077).

Artikel 5a:4 Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten (T)

Per 1 januari 2006 is de fiscale wetgeving voor vroegpensioenregelingen (waaronder de FPU Gemeenten) gewijzigd. Onderdeel van deze wijziging is dat bij uittreding na de spilleeftijd de uitkering geheel ten goede moet komen aan de ambtenaar. Aftopping op 100% is mogelijk, maar het meerdere wordt doorgeschoven naar het ouderdomspensioen van de ambtenaar. Wanneer men uittreedt vóór het bereiken van de spilleeftijd dan kan er nog wel sprake zijn van aftopping op 90%. Op ieder moment dat er sprake is van uittreding (bij deeltijduittreden dus op meerdere momenten) wordt bepaald of het uittreden vóór of ná de spilleeftijd is. Voorbeeld: een ambtenaar gaat vóór zijn spilleeftijd 10% met FPU. Dan kan er sprake zijn van een aftopping op 90%. Gaat hij vervolgens ná zijn spilleeftijd voor nog 50% met FPU, dan is er geen sprake meer van een aftopping op 90%, maar wordt er afgetopt op 100% en wordt het meerdere doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar. Het feit dat er bij de eerste deeltijduitdiensttreding wel aftopping plaatsvond tot 90% is niet meer van belang. De spilleeftijd van de ambtenaar is de spilleeftijd zoals bedoeld in het ‘hoofdlijnenakkoord inzake aanpassing ABP-regelingen aan VPL-wetgeving’ (zie ledenbrief ) 18 juli 2005, MARZ/CvA/U200515077). Tot vóór 1 juli 2006 kende de FPU Gemeenten een afwijkende spilleeftijd ten opzichte van de spilleeftijd in het hoofdlijnenakkoord. In de CAO 2005-2007 is invulling gegeven aan het overgangsrecht FPU Gemeenten. Hierbij is onder andere aangesloten bij de spilleeftijd in het hoofdlijnenakkoord.

Artikel 5a:4a Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten (T)

Per 1 januari 2006 is de fiscale wetgeving voor vroegpensioenregelingen (waaronder de FPU Gemeenten) gewijzigd. Onderdeel van deze wijziging is dat bij uittreding na de spilleeftijd de uitkering geheel ten goede moet komen aan de ambtenaar. Aftopping op 100% is mogelijk, maar het meerdere wordt doorgeschoven naar het ouderdomspensioen van de ambtenaar. Wanneer men uittreedt vóór het bereiken van de spilleeftijd dan kan er nog wel sprake zijn van aftopping op 90%.

Op ieder moment dat er sprake is van uittreding (bij deeltijduittreden dus op meerdere momenten) wordt bepaald of het uittreden vóór of ná de spilleeftijd is. Voorbeeld: een ambtenaar gaat vóór zijn spilleeftijd 10% met FPU. Dan kan er sprake zijn van een aftopping op 90%. Gaat hij vervolgens ná zijn spilleeftijd voor nog 50% met FPU, dan is er geen sprake meer van een aftopping op 90%, maar wordt er afgetopt op 100% en wordt het meerdere doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar. Het feit dat er bij de eerste deeltijduitdiensttreding wel aftopping plaatsvond tot 90% is niet meer van belang.

De spilleeftijd van de ambtenaar is de spilleeftijd zoals bedoeld in het ‘hoofdlijnenakkoord inzake aanpassing ABP-regelingen aan VPL-wetgeving’ (zie ledenbrief ) 18 juli 2005, MARZ/CvA/U200515077). Tot vóór 1 juli 2006 kende de FPU Gemeenten een afwijkende spilleeftijd ten opzichte van de spilleeftijd in het hoofdlijnenakkoord. In de CAO 2005-2007 is invulling gegeven aan het overgangsrecht FPU Gemeenten. Hierbij is onder andere aangesloten bij de spilleeftijd in het hoofdlijnenakkoord.

Artikel 5a:4b Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vóór 1 januari 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten (T)

Dit artikel regelt de aftopping. Het af te toppen bedrag wordt voor het eerst vastgesteld bij het eerste FPU-ontslag en vervolgens telkens bij een nieuw FPU-ontslag. Als het totaalinkomen boven 90% van de berekeningsgrondslag uitkomt, wordt het meerdere in mindering gebracht op de Aanvulling werkgever. Een voorbeeld kan dit verduidelijken:

Een ambtenaar gaat op 56-jarige leeftijd met deeltijd-FPU-ontslag voor 20%. Hij ontvangt dan 80% bezoldiging, een FPU-uitkering van 4,6% (willekeurig percentage; dit moet bij het Abp worden opgevraagd) en een Aanvulling werkgever van 8,9% (uit de tabel). Totaal: 93,5%. Er vindt dan een aftopping plaats tot 90%. De aftopping van 3,5% wordt in mindering gebracht op de Aanvulling werkgever van 8,9% zodat een Aanvulling werkgever resteert van 5,4%. In totaal bedraagt dan het inkomen: 80% (bezoldiging) en 4,6% (FPU-uitkering) en 5,4% (Aanvulling werkgever). Totaal: 90%. Bij een volgend ontslag op grond van artikel 8:11 wordt opnieuw beoordeeld of en welke aftopping aan de orde is. In het vierde lid is geregeld dat een individueel bijverzekerde FPU-uitkering niet wordt betrokken bij de aftopping.

In het vijfde lid is geregeld dat inkomsten die op of na het FPU-ontslag worden verkregen uit verhoogde werkzaamheid (bijvoorbeeld een nieuwe baan) of nog voortvloeien uit ziekte, in de betrekking voor het FPU-ontslag niet van invloed zijn op de hoogte van de Aanvulling werkgever. Dergelijke inkomsten kunnen krachtens het FPU-reglement leiden tot een vermindering van de FPU-uitkering. Zonder lid 5 zou de situatie kunnen optreden dat deze vermindering van de FPU-uitkering wordt gecompenseerd door een hogere Aanvulling werkgever.

Artikel 5a:5 Einde van het recht op een Aanvulling werkgever (T)

Bij een ontslag om een andere reden dan FPU vervallen de (resterende)aanspraken op de Aanvulling werkgever. Dit betekent dat als een ambtenaar enige tijd gebruik heeft gemaakt van de FPU Gemeenten en vervolgens ontslag neemt of krijgt (bijvoorbeeld vanwege een andere baan of arbeidsongeschiktheid), er geen beroep kan worden gedaan op uitbetaling van de resterende FPU-toeslagen.

De Aanvulling werkgever is gekoppeld aan het recht op FPU.Dit betekent dat op het moment dat er geen recht meer bestaat op de FPU (bij ouderdomspensioen of overlijden), de Aanvulling werkgever stopt.

Artikel 5a:6 Pensioenopbouw (T)

Bij de invoering van de FPU Gemeenten is overeengekomen dat deelnemers aan de regeling over de periode dat gebruik wordt gemaakt van de regeling, pensioenopbouw moeten kunnen hebben. Deze pensioenopbouw moet uiteindelijk tegen doorsneepremie en met de gebruikelijke premieverdeling tussen werkgever en werknemer worden gerealiseerd. Op dit moment laat het ABP-pensioenreglement dit niet toe. Tot het moment waarop dit wél mogelijk is, heeft de werkgever aan de ambtenaar die gebruikmaakt van de regeling recht op een Vergoeding pensioenpremie, ten laste van de werkgever, die overeenkomt met de werkgeversbijdrage in de ABP-doorsneepremie die vereist is voor 20%pensioenopbouw over de FPU gedurende de periode dat van de regeling gebruik wordt gemaakt. De Vergoeding pensioenpremie kan door de werknemer worden gebruikt om zélf,op basis van artikel 16.3 van het pensioenreglement,pensioenopbouw te verzekeren. Op grond van artikel 16.3 van het pensioenreglement kan de ambtenaar vier jaar lang 50% pensioenopbouw vrijwillig verzekeren. De premie hiervoor komt volledig voor rekening van de werknemer (waarbij de eerdergenoemde werkgeversbijdrage op de volledige premie in mindering kan worden gebracht). De werknemer is niet verplicht om de werkgeversbijdrage te besteden aan een pensioenvoorziening op grond van artikel 16.3 van het pensioenreglement. Hij kan ook kiezen voor een andere verzekeringsmaatschappij of een ander bestedingsdoel.

Een voorbeeld. Een ambtenaar treedt op 60-jarige leeftijd volledig uit op grond van de FPU. Dit betekent dat er dan gedurende vijf jaar een volledige FPU-uitkering is, samen met een Aanvulling werkgever. Op grond van dit artikel is er een werkgeverbijdrage in de pensioenopbouw gedurende die vijf jaar die overeenkomt met de werkgeversbijdrage in de doorsneepremie bij 20% pensioenopbouw over die periode. Omdat de verdeling werkgever – werknemer in de doorsneepremie 70% -30% is, komt dus 70% van de benodigde premie voor rekening van de werkgever. Bij een doorsneepremie van bijvoorbeeld 12% zou de werkgeversbijdrage in dit geval dus 12% x 20% x 70% bedragen, derhalve 1,68%. In de situatie dat er sprake is van deeltijd-FPU-ontslag, is de werkgeversbijdrage voor pensioenopbouw over het FPU-deel, uiteraard naar rato van het percentage FPU-ontslag. Bij een FPU-ontslag van 30% en een doorsneepremie van bijvoorbeeld 12% bedraagt de werkgeversbijdrage in het kader van deze regeling dan 0,504% (12% x 20% x 70% x 30%).

Artikel 5a:7 Lokaal beleid (T)

Gebruik maken van de FPU Gemeenten is een recht voor de ambtenaar. Op lokaal niveau kan de werkgever het gebruik beïnvloeden door op maat gesneden faciliteiten aan te bieden die een werknemer kan stimuleren dan wel weerhouden om een beroep op de regeling te doen.Te denken valt aan enerzijds scholingsfaciliteiten, taakverlichting en extra verlof of anderzijds een extra financiële prikkel tot FPU-ontslag. Hiervoor is op lokaal niveau 0,1% van de loonsom beschikbaar. Op lokaal niveau wordt een regeling opgesteld op welke wijze de werkgever dit budget kan inzetten. Hierover dient overeenstemming te bestaan in het georganiseerd overleg dan wel de ondernemingsraad.

Artikel 5a:9 Pensioenopbouw bij afloop loopbaan (T)

Dit artikel is de basis voor artikel 3.5 van het pensioenreglement. Het artikel regelt dat bij teruggang in salaris na de leeftijd van 55 jaar de pensioenopbouw gebaseerd blijft op de oude inschaling. Op de oude salarisschaal, die voor de pensioenopbouw van de ambtenaar blijft gelden, wordt de in de CAO afgesproken salarisverhoging toegepast.  

Teruggang in functieschaal en mogelijk ook teruggang in salaris bij afbouw van de loopbaan vanaf 55 jaar wordt, slechts in overleg met de ambtenaar, mogelijk gemaakt door artikel 3:1, lid 7.

Wanneer een ambtenaar van 55 jaar of ouder in een andere gemeente een functie met een lagere functieschaal betrekt en hierdoor teruggaat in salaris, blijft de grondslag voor de pensioenopbouw slechts dan ongewijzigd als de wisseling van functie voortkomt uit het seniorenbeleid van de oude werkgever.

Wanneer een ambtenaar in het kader van seniorenbeleid naast het accepteren van een lagere functie ook een (kleinere) deeltijdfactor accepteert, dan wordt de pensioenopbouw naar rato gecontinueerd op basis van de oude salarisschaal.

Is sprake van afbouw van de loopbaan door vermindering van de formele arbeidsduur, zonder dat sprake is van een nieuwe functie, dan blijft de pensioengrondslag ongewijzigd, omdat voor de ambtenaar geen lagere functieschaal gaat gelden. Artikel 5a:9 is in dat geval niet van toepassing. De gevolgen voor de reeds opgebouwde pensioenrechten zijn in deze situatie niet aanwezig. De pensioengrondslag wijzigt namelijk niet; op de pensioenberekening wordt slechts – voor de laatste jaren – een deeltijdfactor losgelaten.

6 Vakantie, vakantietoelage en (zwangerschaps- en bevallings)verlof

Artikel 6:1:1 Vakantieverlening (T)

Lid 1

Dit artikellid heeft als uitgangspunt dat vakantie op verzoek van de ambtenaar wordt verleend. Anders dan hetgeen in het BW is bepaald, vervallen de aanspraken op niet opgenomen vakantiedagen niet.

Mede ter voorkoming van verlofstuwmeren kan het college in de algemene regels met betrekking tot de duur van de vakantie (artikel 6:2:1, eerste lid) ook aangeven welke gedragslijnen worden gehanteerd wanneer het vakantieverlof van enig jaar niet in zijn geheel is genoten. De mogelijkheid om niet-genoten verlofuren door te schuiven naar een volgend jaar zijn beperkt tot die gevallen zoals genoemd in de artikelen 6:2:4, eerste lid, en 6:2:6 UWO. In het geval dat het dienstbelang zich tegen het verlenen van vakantie verzet en hierdoor de vakantie in dat kalenderjaar geheel of gedeeltelijk niet is toegekend, wordt de niet-genoten vakantie zo veel mogelijk in het eerstvolgend kalenderjaar verleend (artikel 6:2:4, eerste lid). Wanneer vakantie niet is verleend op gronden genoemd in artikel 6:2:6 (op verzoek, wegens ziekte of herhalingsoefening militaire dienst), wordt de niet-genoten vakantie in principe toegekend in het volgend kalenderjaar. Op verzoek van de ambtenaar kunnen over het tijdstip van opname ook andere afspraken worden gemaakt.

Artikel 6:2 Duur vakantie (T)

Lid 1

Het aantal vakantiedagen is vermenigvuldigd met de factor 7,2.

Indien de ambtenaar is ingeroosterd voor meer of minder dan 7,2 uur per dag, zal het verlof met het aantal ingeroosterde uren waarop de ambtenaar verlof wil genieten, worden verminderd.

De situatie kan zich voordoen dat een ambtenaar gedurende de weken dat hij voor 42 uren is ingeroosterd, verlof wil. Dit kost de ambtenaar relatief veel verlofuren. Daar tegenover staat dat, als de ambtenaar verlof wil in weken waarbij zijn feitelijke arbeidsduur slechts 30 uur bedraagt, het verlof slechts met relatief minder uren wordt verminderd.

Indien, als gevolg van verlof in weken met een feitelijke arbeidsduur van 42 uur, de ambtenaar bijvoorbeeld slechts weinig verlofuren resteert, kan het de ambtenaar worden toegestaan om gedurende de weken dat hem een feitelijke arbeidsduur van minder dan 36 uur is opgedragen, deze arbeidsduur te realiseren over minder dan vijf dagen waardoor de ambtenaar aaneengesloten vrije tijd kan creëren.

Op grond van artikel 7 van de Europese Richtlijn 2003/88/EG ‘betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeid’, hebben werknemers jaarlijks recht op ten minste 4 weken vakantie met behoud van salaris, dat wil zeggen viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week. Dat betekent dat bij een 36-urige werkweek het wettelijk verlof 144 uur bedraagt.

Lid 2

Een ambtenaar kan verzoeken in enig jaar maximaal 50,4 uur op jaarbasis (bij een volledige betrekking) meer te werken dan de maximale arbeidsduur van 1836 uur. Voor een deeltijder geldt een naar evenredigheid aantal uren als maximum. Toekenning van dit verzoek geeft de ambtenaar recht op een gelijk aantal extra vakantie-uren. Dit verzoek dient betrokkene in vóór 1 november (tenzij anders geregeld) in het jaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor het verzoek geldt. Niet voor niets is hiervoor de zelfde formulering gekozen als in de artikelen 4a:1, eerste lid, en artikel 4a:2, eerste lid (het verzoek tot verkoop dan wel koop van vakantie-uren). Gelet op de samenhang met het cafetariamodel ligt het voor de hand dat het college bij de toewijzing van de verzoeken rekening houdt met alle mutaties van het verlof, te weten:

extra vakantie-uren op basis van dit artikel;

verkoop van vakantie-uren op basis van artikel 4a:1;

koop van vakantie-uren op basis van artikel 4a:2.

Op basis van het totaalbeeld van de effecten van alle verzoeken kan worden bezien in hoeverre sprake is van ernstige problemen van organisatorische dan wel roostertechnische aard.

Verder is het ook mogelijk om verlofuren die op grond van artikel 3:2:1 het gevolg zijn van de vergoeding van overwerk om te zetten in vakantie-uren. Overigens is dit omzetten niet onbeperkt. De som van het aantal uren op grond van artikel 3:2:1, tweede lid, en het aantal uren op grond van artikel 6:2, tweede lid is maximaal 50,4 uren.

Voor deeltijders geldt steeds een aantal uren naar rato van de deeltijdfactor.

Lid 3

Van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zoals vermeld in het derde lid is in ieder geval sprake indien toekenning van het verzoek leidt tot ernstige problemen:

van organisatorische aard;

van roostertechnische aard.

Artikel 6:2:1 Nadere regels (T)

Lid 2

In dit artikellid is aangegeven dat de basisverlofduur voor deeltijders naar rato moet worden vastgesteld. Uitgangspunt hierbij vormt de formele arbeidsduur op jaarbasis. Dit is de arbeidsduur overeenkomstig de aanstelling. De minimale duur van de vakantie voor ambtenaren met een volledige betrekking is vastgelegd in artikel 6:2 CAR. Dit betekent dat voor een deeltijder met een formele arbeidsduur van 24 uur per week het aantal verlofuren ten minste 24/36 x 158,4 = 105,6 uur per kalenderjaar bedraagt.

Lid 3

Door middel van een lokale regeling voorziet het college ten aanzien van (een groep) ambtenaren in een vermeerdering van de vakantie op grond van volbrachte diensttijd, bereikte leeftijd dan wel beide. Per extra verlofdag dient het basisverlof voor een voltijder met 7,2 uur te worden vermeerderd. Een werknemer met bijvoorbeeld drie leeftijdverlofdagen heeft derhalve 21,6 uur verlof bovenop het basisverlof van ten minste 158,4 uur per kalenderjaar. Bij een deeltijder wordt het extra aantal verlofdagen naar rato vastgesteld.

In het arbeidsvoorwaardenakkoord 1995-1997 (kenmerk ARZ/507630) is het lokale overleg geadviseerd om twee leeftijdverlofdagen voor nieuw indiensttredend personeel te laten vervallen. Ook in het geval dat iemand de ene gemeentelijke werkgever verruilt voor een andere gemeentelijke werkgever vervallen deze leeftijdverlofdagen.

Lid 4

Dit artikellid bepaalt dat ambtenaren die op onregelmatige tijdstippen werken en ambtenaren die zich buiten de voor hun betrekking vastgestelde werktijden ter beschikking houden, aanspraak hebben op extra verlof. Voorwaarde hierbij is wel dat het onregelmatige arbeidspatroon van de ambtenaar dan wel de evengenoemde plicht zich beschikbaar te houden, regelmatig en in belangrijke mate geldt.

Artikel 6:2:2 Aaneengesloten periode

Lid 2

Ten aanzien van de mogelijkheid die de tweede volzin van dit aan de ambtenaar geeft om voor bepaalde gelegenheden verlof op te nemen, mag van de ambtenaar redelijkerwijs worden verwacht dat de werkgever zo vroeg mogelijk op de hoogte wordt gesteld van het voornemen om verlof op deze gronden op te nemen.

Artikel 6:2:3 Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van afwezigheid (T)

Lid 1

Dit lid geeft in algemene zin aan dat de opbouw wordt verminderd naar rato van afwezigheid.

Lid 3

Afwezigheid leidt niet in alle gevallen tot vermindering van vakantie-opbouw. Dat geldt voor afwezigheid wegens bevallings- en zwangerschapsverlof en afwezigheid wegens ziekte. Dat vloeit voort de uit Europese richtlijn 2003/88/EG. De richtlijn beperkt zich tot het wettelijk verlof. In de CAR wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen wettelijk en bovenwettelijk verlof.

Lid 4

De ambtenaar kan ook tijdens ziekte vakantieverlof opnemen. De vakantie mag zijn herstel niet belemmeren; bij twijfel kan de bedrijfsarts hierover een advies geven, een en ander zoals veelal zal zijn geregeld in het Protocol als bedoeld in artikel 7:9 lid 4 CAR.

De opgenomen vakantie wordt in mindering gebracht van het verlofsaldo. Op grond van artikel 6:1 wordt gedurende de vakantie de bezoldiging doorbetaald zonder de korting die eventueel al geldt gezien de duur van de ziekte.

In het geval waarin de ambtenaar in het kader van een medische behandeling of therapie elders moet verblijven wordt geen vakantieverlof afgeschreven.

Lid 5

Voor vakantie-uren die niet zijn opgenomen bij ontslag krijgt de ambtenaar een vergoeding. Het uurloon bedraagt 1/156 van het – voor deeltijders naar een volledige dienstbetrekking herrekend – salaris van de ambtenaar per maand (artikel 1:1, eerste lid, sub o van de CAR). Het salaris is het bedrag van de schaal dat op de ambtenaar van toepassing is op het moment dat het ontslag wordt verleend of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag (zie artikel 3:1, tweede lid onder b CAR).

Artikel 6:2:4 Niet genoten vakantie wegens dienstbelang (T)

Lid 1

Dit artikellid regelt dat de toekenning van de niet-verleende vakantie om redenen van dienstbelang niet op de lange baan wordt geschoven. De vakantie dient uiterlijk voor het einde van het tweede volgend kalenderjaar te worden verleend. Dit betekent echter niet dat de vakantie na twee jaar is verjaard.

Artikel 6:2:5 Intrekking (T)

Lid 1

Dit artikellid bepaalt dat indien op een bepaalde werkdag slechts gedeeltelijk vakantie wordt genoten omdat de verleende vakantie wordt ingetrokken, de genoten vakantie-uren als niet verleend worden beschouwd.

Lid 2

Alleen de geldelijke schade ten gevolge van het intrekken van vakantie wordt vergoed, er vindt derhalve geen vergoeding plaats van immateriële schade.

Bij geldelijke schade kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de huur van een vakantiehuisje dat niet betrokken kan worden of de kosten van vliegtickets waar geen gebruik van gemaakt kan worden.

Artikel 6:2:6 Niet verleende vakantie (T)

Lid 1

Het op een van de in dit lid genoemde gronden niet genoten verlof wordt in een volgend kalenderjaar verleend, tenzij het belang van de dienst of de belangen van de andere ambtenaren zich daartegen verzetten. Doet zich de situatie niet of niet langer voor, dan kan het nog niet genoten verlof worden geëffectueerd met inachtneming van de beperking zoals verwoord in lid 3.

Deze bepaling geeft overigens niet de bevoegdheid niet opgenomen verlof-uren te schrappen (met uitzondering van het bepaalde in artikel 6:2:3, tweede lid).

Het is mogelijk dat een ambtenaar gedurende zijn ziekte een bepaalde tijd doorbrengt buiten zijn woonplaats, zonder dat daartegen uit medisch oogpunt bezwaren bestaan of omdat men daarvan verwacht dat dit een heilzame uitwerking zal hebben.

Als voorwaarde kan worden gesteld dat de ambtenaar moet kunnen aantonen, bijvoorbeeld door middel van een verklaring van de behandelend of controlerend arts, dat hij gedurende die periode nog niet genezen was en dat er uit medisch oogpunt geen bezwaren bestonden tegen zijn afwezigheid dan wel dat er een heilzame uitwerking werd verwacht.

Er wordt tijdens deze periode geen verlof opgenomen. Gedurende ziekte geniet de ambtenaar namelijk ziekteverlof gedurende welke niet nog eens verlof uit andere hoofde kan worden opgenomen.

Indien de ambtenaar wegens ziekte slechts een gedeelte van zijn arbeid kan verrichten en vakantie opneemt, geldt artikel 6:2:3, vierde lid.

Indien het aantal naar een volgend kalenderjaar over te boeken verlofuren slechts een gering aantal betreft - het college dient dan in een besluit te bepalen hoeveel - kan een verzoek tot overboeking achterwege blijven. Het overboeken geschiedt dan automatisch. Daarbij kan het college tevens stipuleren dat dit aantal verlofdagen vóór een bepaalde datum moet worden opgenomen. Het spreekt vanzelf dat over een dergelijke nadere regelgeving plaatselijk overleg dient te worden gevoerd.

Lid 2

Dit artikellid heeft betrekking op situaties dat de ambtenaar ziek wordt tijdens zijn vakantie. Het aannemelijk maken kan bestaan uit het overleggen van een verklaring van een arts of van een op verleende geneeskundige hulp betrekking hebbende rekening. De ambtenaar moet zich zo spoedig mogelijk ziek melden. Indien het onmogelijk is dit bij aanvang van de ziekte te doen, is het voldoende dat hij achteraf aantoont dat hij ziek was.

Lid 3

Dit artikellid vormt een beperking op de mogelijkheid van het opnemen van het op grond van lid 1 naar een volgend kalenderjaar overgeboekt vakantieverlof. Een ambtenaar met bijvoorbeeld recht op 187,2 uren vakantieverlof kan, wanneer op zijn verzoek dit verlof in zijn geheel wordt overgeboekt naar een volgend kalenderjaar, nooit meer dan 1,5 x 187,2 = 280,8 uur verlof opnemen (tenzij op verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist). De dan nog resterende verlofuren worden vervolgens naar het volgende kalenderjaar doorgeschoven.

Artikel 6:2a Vervaltermijn wettelijk verlof (T)

Lid 1

Het wettelijk verlof is primair bedoeld ter recuperatie in het jaar waarin het wordt opgebouwd. Niettemin zullen er situaties zijn waarin het wettelijk verlof in enig jaar niet geheel kan worden opgenomen. Daarom geldt een vervaltermijn van 12 maanden. Als een ambtenaar te ziek is om verlof op te nemen, bijvoorbeeld omdat hij in een ziekenhuis moet verblijven, geldt deze termijn niet. Vanzelfsprekend zal in onderling overleg tussen college en ambtenaar na herstel een plan worden gemaakt hoe om te gaan met het resterende wettelijk verlof.

Lid 2

Als een ambtenaar een langere verlofperiode wil opnemen, bijvoorbeeld voor een loopbaanverlof (sabbatical) en daarvoor ook wettelijk verlof wil inzetten, kan hij het college vragen om af te zien van de vervaltermijn. Het college en de ambtenaar maken in onderling overleg hierover afspraken op basis van een onderbouwd schriftelijk verzoek van de ambtenaar.

Artikel 6:2b Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof (T)

Het totale saldo verlofuren waarover de ambtenaar op 31 december 2014 beschikt, wordt beschouwd als bovenwettelijk verlof.

Vanwege de gewijzigde regels rond opbouw en opname van verlof - analoog aan hoe dit in het Burgerlijk Wetboek is geregeld - is het van belang om een duidelijk onderscheid te maken tussen de civielrechtelijke begrippen “vervallen” en “verjaren” die hierop van toepassing zijn. Bij verval komt het recht op verlof onherroepelijk te vervallen door het verstrijken van een termijn. De uitzonderingen daarop zijn geregeld in artikel 6:2a eerste lid. Bij verjaring komt het verlof in beginsel ook te vervallen na het verstrijken van de termijn, maar kan dit door middel van een schriftelijke verklaring van de rechthebbende medewerker worden ‘gestuit’. De strekking van deze verklaring moet zijn dat betrokkene de beschikking wil houden over het verlof dat dreigt te verjaren. Het gevolg van stuiten is dat een nieuwe verjaringstermijn gaat lopen en de medewerker zijn aanspraak op het verlof behoudt. Dit laatste wil overigens niet zeggen dat hij er ook altijd over kan ‘beschikken’ zoals geregeld in artikel 6:2:6, derde lid, UWO.

Artikel 6:3 Aanspraak vakantietoelage (T)

Lid 1

Het eerste lid bepaalt dat de ambtenaar geen aanspraak heeft op vakantietoelage gedurende de periode dat betrokkene geen aanspraak heeft op bezoldiging (bijvoorbeeld tijdens een periode van non-activiteit). Voor de berekening van een evenredig deel van de vakantietoelage wordt de maand gesteld op 30 dagen.

Lid 2

In het tweede lid wordt bepaald dat de vakantietoelage per kalendermaand wordt berekend over de in die maand geldende bezoldiging. De omschrijving van het begrip bezoldiging in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c, leidt ertoe dat ook over de in de bezoldigingsregeling genoemde toelagen vakantietoelage berekend dient worden. Een onkostenvergoeding wordt niet gerekend tot de toelagen. De minimum vakantietoelage bedraagt € 146,65 per maand.

Artikel 6:3:1 Uitbetaling vakantietoelage (T)

Lid 3

Dit artikellid bepaalt onder andere dat indien een deel van de bezoldiging wordt ingehouden in geval van een disciplinaire maatregel of een schorsing, over deze periode geen vakantietoeslag wordt uitbetaald. Voorwaarde is wel dat dit expliciet bij de strafoplegging of schorsing is bepaald. Is dat niet dat geval, dan ontvangt betrokkene een vakantietoeslag over dat deel van de bezoldiging dat niet is ingehouden.

Artikel 6:4 Buitengewoon verlof (T)

Lid 1

Het kraamverlof, calamiteiten en ander kortverzuimverlof is geregeld in de Wet arbeid en zorg (Wazo). De Wazo is per 1 december 2001 in werking getreden (Stb. 2001, 567) en is van toepassing op werknemers en ambtenaren. Het doel van de Wazo is werknemers en ambtenaren in de gelegenheid te stellen om betaald werk te combineren met zorgtaken. In de Wazo zijn daarom regels gesteld omtrent diverse vormen van verlof, zoals calamiteiten- en kort verzuimverlof, zwangerschaps- en bevallingsverlof, verlof bij adoptie en pleegzorg, kraamverlof, ouderschapsverlof en kortdurend zorgverlof. De bepalingen van de Wazo zijn niet opgenomen in de CAR en de UWO; dit is niet nodig omdat de wet rechtstreeks van toepassing is op gemeenteambtenaren. In de CAR en de UWO zijn alleen die aangelegenheden geregeld die afwijken van de wet of aanvullende aanspraken bieden. Incidenteel is omwille van de leesbaarheid van de regeling een bepaling uit de Wazo overgenomen.

De bepalingen in de Wazo m.b.t. het calamiteiten- en ander kort verzuimverlof zijn voor het laatst gewijzigd op 1 januari 2015 (Stb. 2014, 565), Bij die gelegenheid is de in de wet opgenomen opsomming van situaties op grond waarvan calamiteiten- of kort verzuim verlof kan worden toegekend, verruimd. Daarbij gaat het om de introductie van het criterium ‘onvoorzienbaarheid’ en de toevoeging van spoedeisend, onvoorzien of redelijkerwijze niet buiten werktijd te plannen arts- of ziekenhuisbezoek – of de noodzakelijke begeleiding daarbij – als reden voor het toekennen van verlof. Het calamiteiten-, kort verzuim- en kraamverlof is geregeld in de artikelen 4:1 t/m 4:7 Wazo.

Kraamverlof Met ingang van 1 januari 2015 is ook in de Wazo geregeld dat het kraamverlof kan worden uitgebreid met drie dagen, door een ‘voorschot’ te nemen op het (onbetaald of betaald) ouderschapsverlof. Eén en ander is geregeld in artikel 6:5 lid 4 Wazo.

Overzicht graden van bloed- en aanverwantschap

Artikel 6:4:1 Buitengewoon verlof (T)

Onder huwelijksdag wordt verstaan de dag dat het burgerlijk huwelijk wordt voltrokken.

Artikel 6:4:1a Langdurend zorgverlof (T)

Algemeen

Het langdurend zorgverlof is geregeld in de Wet arbeid en zorg (Wazo).Voor een inleidende toelichting bij de Wazo, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6:4 lid 1. De bepalingen in de Wazo met betrekking tot het langdurend zorgverlof zijn voor het laatst gewijzigd op 1 juli 2015 (Stb. 2014, 565). Daarbij is de kring van personen ten behoeve waarvan kort – en langdurend zorgverlof kan worden opgenomen verruimd met bloedverwanten in de eerste en tweede graad, huisgenoten en andere personen uit de sociale omgeving. Behalve in het geval van een levensbedreigende ziekte kan er ook langdurend zorgverlof worden toegekend t.b.v. de noodzakelijke verzorging bij ziekte of hulpbehoevendheid. Het langdurend zorgverlof is geregeld in de artikelen 5:9 tot en met 5:16 Wazo.

Lid 1

Het wettelijk recht op langdurend zorgverlof is onbetaald. In dit lid is geregeld dat de ambtenaar recht heeft op doorbetaling van 50% van zijn bezoldiging over de uren dat hij langdurend zorgverlof geniet.

Lid 2 tot en met 7

Ten aanzien van de opbouw van vakantie-uren en vakantietoelage geldt een vergelijkbare regeling als bij het ouderschapsverlof. Ziekte schort het langdurend zorgverlof niet op. Ingeval van samenloop tussen langdurend zorgverlof en ziekte heeft de ambtenaar na 7 kalenderdagen ziekte aanspraak op zijn volledige bezoldiging, wordt de vermindering van de duur van de vakantie beëindigd en vindt de opbouw van de vakantietoelage weer plaats op basis van de volledige bezoldiging.

Artikel 6:4:2 Vakbondsverlof (T)

Lid 2

Zie lid 5 ten aanzien van het maximum van het verlof.

Lid 3

Vakbondsconsulenten zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging en die binnen de gemeente medewerkers bijstaan in individuele aangelegenheden.

Arbeidsvoorwaardenadviseurs zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging en onder andere GO-leden adviseren binnen de eigen of een andere organisatie in de regio, conform artikel 12:2:7 lid 3.

Lid 7

Er wordt alleen verlof verleend voor de voorvergadering en de vergadering zelf. Voor de voorbereiding van de vergadering en werkzaamheden ten gevolge van de vergadering wordt geen verlof verleend.

Lid 8

Aangezien het hier een regeling betreft met maximumaanspraken, zal het nodig zijn dat in goed overleg met de vakorganisaties plaatselijk in de uitvoeringsregeling inhoud wordt gegeven aan het verlenen van het bijzonder verlof. Hierbij ligt het in de rede dat rekening wordt gehouden met de lokale omstandigheden, zoals de gemeentegrootte, de personeelsbezetting, het aantal in de vakorganisaties actieve leden etc. Een nadere regeling kan bijvoorbeeld voorkomen dat steeds (terecht of onterecht) bijzonder verlof wordt geweigerd op grond van het dienstbelang.

Artikel 6:4:3 Kortdurend zorgverlof (T)

Algemeen

Het kortdurend zorgverlof is geregeld in de Wet arbeid en zorg. Voor een inleidende toelichting bij de Wazo, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6:4 lid 1. De bepalingen in de Wazo m.b.t. het kortdurend zorgverlof zijn voor het laatst gewijzigd op 1 juli 2015 (Stb. 2014, 565), waarbij de kring van personen t.b.v. waarvan kortdurend zorgverlof kan worden opgenomen is verruimd met bloedverwanten in de eerste en tweede graad, huisgenoten en andere personen uit de sociale omgeving. Het kortdurend zorgverlof is geregeld in de artikelen 5:1 tot en met 5:8, 5:15 en 5:16 Wazo.

Samenloop met andere verlofvormen De wetgever heeft het noodzakelijk geacht om een regeling te treffen over samenloop tussen de diverse verlofvormen. Het is immers mogelijk dat een situatie zowel voldoet aan de voorwaarden voor calamiteitenverlof, als aan de voorwaarden voor kortdurend zorgverlof. In dat geval zou het voor de ambtenaar aantrekkelijk kunnen zijn om voor calamiteitenverlof te kiezen omdat dit verlof verleend wordt met behoud van de volledige bezoldiging. In artikel 5:8 Wazo is daarom bepaald dat indien zowel is voldaan aan de voorwaarden voor het calamiteitenverlof, als aan de voorwaarden voor het kortdurend zorgverlof, het calamiteitenverlof na één dag eindigt.

Lid 1

In het eerste lid is bepaald dat een ambtenaar met een volledige betrekking ten hoogste 72 uur zorgverlof per jaar kan opnemen. Dit betekent dat ook de ambtenaar wiens aanstelling op grond van artikel 2:7a verruimd is naar maximaal 40 uur per week maximaal 72 uur per kalenderjaar zorgverlof kan opnemen.

Lid 2

In het tweede lid is bepaald dat het recht op kortdurend zorgverlof van de ambtenaar met een betrekkingsomvang van minder dan 36 uur per week, naar evenredigheid wordt verminderd.

Lid 3 en 4

In de leden 3 en 4 is geregeld dat het kortdurend zorgverlof voor de helft voor rekening van de ambtenaar en voor de andere helft voor rekening van de werkgever komt. Voor de verrekening van het verlof kan worden gedacht aan de inlevering van regulier verlof. Ook kan de mogelijkheid worden geboden om het verlof op een later moment in te halen. Het college bepaalt in overleg met de ambtenaar hoe de verrekening van het verlof zal plaatsvinden.

Artikel 6:4:4 Non-activiteit (T)

Ten aanzien van afdracht van pensioen-, vut- en AAOP-premies zijn afspraken gemaakt in artikel 3, lid 7, onderdeel a, van de Pensioenovereenkomst van 15 maart 1995 tussen de minister van Binnenlandse Zaken en de centrales van overheidspersoneel. Wanneer volledig politiek verlof wordt genoten, vindt geen pensioenopbouw plaats vanuit het ambtenaarschap. Wethouders, gedeputeerden of hoogheemraden bouwen bij het overheidsorgaan waar zij zijn benoemd een pensioen op op basis van de Algemene pensioenwet politiek ambtsdragers (Appa). De vut- en AAOP-premies blijven verschuldigd. Echter, op grond van de Pensioenovereenkomst blijft de verdeling van het verhaal ongewijzigd: de werkgever draagt de lasten van het werkgeversdeel, maar hij kan het werknemersdeel wel verhalen op de ambtenaar.

Artikel 6:4:5 Overige redenen buitengewoon verlof (T)

Het is aan de gemeente om invulling te geven aan dit artikel. Het kan bijvoorbeeld gaan om verlof  wanneer het langdurend zorgverlof niet toereikend blijkt te zijn (zie daarvoor ook artikel 6:4:1a) of om verlof om het overlijden van een verwant te verwerken (rouwverlof).

Het verlof kan met behoud van gehele of gedeeltelijke bezoldiging worden verleend. Wanneer er sprake is van een gedeeltelijke doorbetaling van de bezoldiging kan het inkomen worden aangevuld met het opgebouwde spaartegoed uit de levensloopregeling. De voorwaarden hiervoor zijn opgenomen in hoofdstuk 6a.

Artikel 6:4:5a Overige redenen buitengewoon verlof (T)

Lid 2

Ten aanzien van de afdracht van pensioen- en vutpremies tijdens het verlof zoals bedoeld in het eerste lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6:10, vierde lid.

Artikel 6:5 Ouderschapsverlof (T)

Algemeen

Het ouderschapsverlof is geregeld in de Wet arbeid en zorg (Wazo). Voor een inleidende toelichting op de Wazo, wordt verwezen naar de toelichting op artikel 6:4 lid 1. De bepalingen in de Wazo met betrekking tot het ouderschapsverlof zijn voor het laatst gewijzigd op 1 januari 2015 (Stb. 2014, 565). Daarbij zijn zowel de eis dat men een jaar in dienst van de werkgever moet zijn, als de regels met betrekking tot de wijze waarop het verlof kan worden opgenomen, komen te vervallen. Een andere belangrijke wijziging betreft het recht om – behoudens een zwaarwegend dienstbelang aan de kant van de werkgever – een eenmaal toegekend recht op ouderschapsverlof te onderbreken of op te schorten (artikel 6:6 lid 2 Wazo).

Het ouderschapsverlof is geregeld in de artikelen 6:1 tot en met 6:10 Wazo.

In dit artikel is opgenomen dat een ambtenaar die ouderschapsverlof geniet op grond van de Wazo, recht heeft op een gedeeltelijke doorbetaling van zijn bezoldiging over ten hoogste 13 maal de formele arbeidsduur per week. Deze regeling geldt voor die gemeenten waarin lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof vastgesteld is of wordt.

Lid 1 en 2

De ambtenaar die werkzaam is bij een gemeente met een regeling betaald ouderschapsverlof en die op grond van de Wazo ouderschapsverlof opneemt, heeft recht op doorbetaling van een percentage van zijn bezoldiging over dit verlof, gedurende ten hoogste 13 maal de formele arbeidsduur per week. De doorbetaling bedraagt het in het tweede lid aangegeven percentage van de bezoldiging.

Lid 5

Een ambtenaar kan op grond van onvoorziene omstandigheden verzoeken het aangevraagde ouderschapsverlof niet op te nemen dan wel niet voort te zetten (artikel 6:6 Wazo). Het college kan een dergelijk verzoek afwijzen als een zwaarwegend dienstbelang zich hiertegen verzet. Als een dergelijk verzoek wordt gehonoreerd heeft dit tot gevolg dat het niet genoten ouderschapsverlof op een later moment kan worden opgenomen, zolang aan de voorwaarden daarvan wordt voldaan. Aan een dergelijk verzoek hoeft het college niet eerder gevolg te worden gegeven dan vier weken na het verzoek.

Artikel 6:5:1 Vervallen (T)

(Vervallen)

Artikel 6:5:2 Meerlingen (T)

Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor één kind aanspraak op betaald ouderschapsverlof. Voor de overige kinderen van de twee- of meerling geldt wel het recht op ouderschapsverlof volgens de Waz, doch zonder doorbetaling van de bezoldiging. Voor het ouderschapsverlof van de overige kinderen zijn de bepalingen uit artikel 6:5:1, 6:5:3, 6:5:4 en 6:5:7 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6:5:3 Vervallen (T)

(Vervallen)

Artikel 6:5:4 Opbouw vakantie en vakantie-toelage (T)

Lid 1 en 2

De korting van vakantieverlof vindt gedurende het ouderschapsverlof plaats overeenkomstig de omvang en de duur van dit verlof. Geniet de ambtenaar bijvoorbeeld ouderschapsverlof gedurende zes maanden voor de helft van zijn arbeidsduur en loopt het verlof van 1 mei tot 1 november, dan heeft betrokkene tot en met april recht op volledig verlof (4/12 x verlofaanspraak op jaarbasis), van mei tot november een halve verlofopbouw (6/12 x verlofaanspraak op jaarbasis x 0,5) en in november en december weer een gehele verlofopbouw (2/12 x verlofaanspraak op jaarbasis). Een uitzondering wordt gemaakt voor die gevallen dat het ouderschapsverlof wordt genoten en de ambtenaar ziek wordt. Indien deze ziekteperiode langer duurt dan 14 kalenderdagen, wordt de korting van het vakantieverlof beëindigd en vindt derhalve vanaf de vijftiende kalenderdag weer volledige opbouw van het vakantieverlof plaats (artikel 6:5:4, tweede lid).

Lid 3 en 4

Lid 3 bepaalt dat de opbouw van de vakantietoelage tijdens ouderschapsverlof plaatsvindt op basis van de bezoldiging, die tijdens het ouderschapsverlof wordt doorbetaald. Bij betaald ouderschapsverlof wordt dus gedeeltelijk vakantietoelage opgebouwd. Bij onbetaald ouderschapsverlof wordt geen vakantietoelage opgebouwd.

Wanneer sprake is van ziekte gedurende het ouderschapsverlof en deze ziekte duurt langer dan 14 kalenderdagen, wordt de korting van de bezoldiging beëindigd en vindt derhalve vanaf de vijftiende kalenderdag weer opbouw van de vakantietoelage plaats over de gehele bezoldiging (artikel 6:5:4, vierde lid). Dit geldt, ongeacht of er sprake is van betaald of onbetaald ouderschapsverlof.

Artikel 6:5:5 Terugbetaling (T)

Lid 1

De terugbetaling van de bezoldiging betreft de bezoldiging die is betaald over de uren dat de ambtenaar het betaald ouderschapsverlof heeft genoten. Dit geldt alleen bij ontslag op grond van artikel 8:1 (ontslag op verzoek) en artikel 8:13 (ontslag als disciplinaire straf).

Als een ambtenaar het ouderschapsverlof opdeelt in meerdere perioden moet voor de toepassing van artikel 6:5:5 eerste lid, elke periode worden beschouwd als een afzonderlijk deel.

Voorbeeld De ambtenaar heeft het ouderschapsverlof opgedeeld. Van 1-01-2001 tot 1-04-2001 heeft hij ouderschapsverlof opgenomen voor de helft van zijn betrekking. Van 1-01-2002 tot 1-04-2002 heeft hij nogmaals ouderschapsverlof opgenomen voor de helft van zijn betrekking. Op 1-05-2002 wordt hij op eigen verzoek ontslagen. De terugbetalingsverplichting geldt dan niet voor de eerste periode van ouderschapsverlof maar wel voor de tweede periode van ouderschapsverlof.

Lid 2

Een uitzondering op de regel van terugbetaling bij ontslag op verzoek, geldt indien de ambtenaar bij een andere gemeente gaat werken of indien er recht bestaat op een uitkering wegens het volgen van de echtgenoot die door geheel buiten hem of haar liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet veranderen.

Onder het regime van de Werkloosheidswet is het mogelijk dat een uitkering wordt verstrekt bij werkloosheid die ontstaan is doordat de ambtenaar ontslag heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet wijzigen. Als dit het geval is en een WW-uitkering wordt verstrekt, wordt geen terugbetaling van het ouderschapsverlof gevorderd.

Lid 3

Onder het aanvaarden van een betrekking voor minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof vervulde, wordt mede begrepen een verzoek om vermindering van arbeidsduur. Sinds 1 januari 2001 moet dit worden vormgegeven door middel van een besluit tot gedeeltelijk ontslag. Een en ander is geregeld in artikel 8:1, tweede lid, en in artikel 8:17.

Voorbeeld Een ambtenaar heeft ouderschapsverlof opgenomen voor de helft van zijn betrekking. Zijn aanstelling bedraagt 36 uur en zijn feitelijke arbeidsduur bedraagt gedurende het ouderschapsverlof 18 uur. Deze ambtenaar wordt bezoldigd volgens schaal 8. De ambtenaar verzoekt binnen drie maanden na afloop van het ouderschapsverlof om zes uur per week minder te mogen werken. Zijn aanstelling wordt daarop teruggebracht tot 30 uur per week. Betrokkene zal, voor die uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, de bezoldiging die hij genoot over de arbeidsduur waarvoor het ouderschapsverlof gold, dienen terug te betalen. In dit voorbeeld betekent dit dat betrokkene over zes uur bezoldiging dient terug te betalen; dus 6 uur x 26 weken x 50% bezoldiging. Indien er ouderschapsverlof wordt opgenomen voor vier uur per week en de aanstelling wordt binnen drie maanden na afloop van het ouderschapsverlof op verzoek van betrokkene met zes uur verminderd, geldt dat de bezoldiging die hij genoot over de vier uur ouderschapsverlof terugbetaald dient te worden; dus 4 uur x 26 weken x 50% bezoldiging.

Lid 4

Ingevolge het bepaalde in dit lid dient de ambtenaar die ouderschapsverlof gaat genieten, zich schriftelijk akkoord te verklaren met de terugbetalingsverplichting in de gevallen zoals deze in de vorige leden zijn genoemd.

Artikel 6:5a Overgangsrecht ouderschapsverlof (T)

Deze overgangsregeling is bedoeld voor ambtenaren die op 31 december 2005 ten minste één jaar in dienst zijn van de gemeente en die op die datum één of meer kinderen hebben die jonger zijn dan acht jaar en waarvoor nog geen ouderschapsverlof genoten is. De overgangsregeling is inhoudelijk een voortzetting van de regeling zoals die gold op 31 december 2005. De ambtenaar die gebruikmaakt van de overgangsregeling betaald ouderschapsverlof komt in principe ook in aanmerking voor de fiscale tegemoetkoming van de Belastingdienst. De ambtenaar ontvangt dan over de uren dat hij betaald ouderschapsverlof geniet het percentage van de bezoldiging zoals bepaald in het tweede en derde lid minus de daaraan gekoppelde ouderschapsverlofkorting waarop de ambtenaar aanspraak kan maken bij de Belastingdienst. Of hij dit maximale bedrag daadwerkelijk krijgt, doet niet ter zake.

Artikel 6:6 Vervallen (T)

(Vervallen)

Artikel 6:7 Zwangerschaps- en bevallingsverlof (T)

Algemeen

Het zwangerschaps- en bevallingsverlof is geregeld in de Wet arbeid en zorg (Wazo).Voor een inleidende toelichting bij de Wazo, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6:4 lid 1. De bepalingen in de Wazo m.b.t. het zwangerschaps- en bevallingsverlof zijn voor het laatst gewijzigd op 1 januari 2015 (Stb. 2014, 565), Daarbij is geregeld dat bij ziekenhuisopname van de baby het bevallingsverlof wordt verlengd, en dat bij overlijden van de moeder het resterende bevallingsverlof overgaat naar de partner. Verder kan het bevallingsverlof vanaf de 6e week na de bevalling gespreid worden opgenomen. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof is geregeld in de artikelen 3:1 t/m 3:1a, 3:3, 3:4, 3:5, 3:7, 3:10, 3:11, 3:13, 3:14 en 3:29 Wazo. Uit het gelijke behandelingsrecht vloeit voort dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet mag worden aangemerkt als ziekte. In dit artikel is geregeld dat de vrouwelijke ambtenaar tijdens haar zwangerschaps- en bevallingsverlof recht heeft op doorbetaling van haar volledige bezoldiging.

Lid 1 en 2

De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op volledige doorbetaling van de volledige bezoldiging. Vrouwelijke ambtenaren hebben gedurende de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof aanspraak op een uitkering (artikel 3:7 lid 1 Wazo). De hoogte van de uitkering in geval van zwangerschap en bevalling bedraagt 100% van het voor de ambtenaar geldende dagloon met een vastgesteld maximum (artikel 3:13 Wazo). Het bedrag van deze uitkering wordt in mindering gebracht op de bezoldiging, waarop de betrokken ambtenaar recht heeft.

Lid 3 en 4

De werkgever dient ten tijde van het zwangerschaps- en bevallingsverlof de bezoldiging door te betalen. De vrouwelijke ambtenaar moet tijdig aan de werkgever de informatie overleggen die de werkgever nodig heeft voor het ontvangen van de uitkering op grond van de Wazo (artikel 3:11 Wazo). Als vanwege schuld of toedoen van de ambtenaar geen uitkering wordt verstrekt kan dit geheel of gedeeltelijk in mindering worden gebracht op de bezoldiging. Er wordt dan een fictieve uitkering ter hoogte van 100% van het dagloon in mindering gebracht. Om verrekening van de bezoldiging met de uitkering wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof praktisch mogelijk te maken, is de ambtenaar verplicht mee te werken aan de uitbetaling van de Wazo-uitkering door het UWV aan de gemeentelijke werkgever.

Ziekte voor zwangerschapsverlof Er kan sprake zijn van een situatie dat de vrouwelijke ambtenaar een bepaalde periode voor ingang van haar zwangerschapsverlof haar werkzaamheden niet kan verrichten wegens gehele of gedeeltelijke ziekte. Voor zover deze ziekte plaatsvindt vanaf zes weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum, wordt deze ziekte aangemerkt als zwangerschapsverlof, ongeacht de keuze van de vrouwelijke ambtenaar ten aanzien van de duur van het zwangerschapsverlof (artikel 3:1 lid 4 Wazo). Dit kan betekenen dat het zwangerschapsverlof langer duurt dan van tevoren was gekozen. De periode van het bevallingsverlof wordt in dat geval evenredig verkort.

Bij deze samenloop van zwangerschapsverlof en ziekte doet het niet ter zake of een medewerker geheel of gedeeltelijk ziek is. Ook bij gedeeltelijke ziekte wordt het zwangerschapsverlof geacht in te gaan. Duidelijk is dan wel dat de vrouwelijke ambtenaar, die gedeeltelijk ziek is, vanaf zes weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum niet meer hoeft te werken.

Artikel 6:8 Adoptie- en pleegzorgverlof (T)

Algemeen

Het adoptie- en pleegzorgverlof is geregeld in de Wet arbeid en zorg (Wazo). Voor een inleidende toelichting bij de Wazo, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6:4 lid 1. De bepalingen in de Wazo m.b.t. het adoptie- en pleegzorgverlof zijn voor het laatst gewijzigd op 1 januari 2015 (Stb. 2014, 565), Daarbij is geregeld dat het verlof flexibeler kan worden opgenomen binnen een ruimere periode van 26 weken. Het adoptie- en pleegzorgverlof is geregeld in de artikelen 3:2 t/m 3:7, 3:9, 3:12, 3:13, 3:14 en 3:29 Wazo.

Lid 2, 3 en 4

Er bestaat aanspraak op volledige loondoorbetaling, daarom wordt de uitkering aangevraagd via de werkgever. De werkgever vraagt uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het verlof een uitkering bij het UWV aan (artikel 3:11 lid 2). De uitkering wordt gestort op rekening van de werkgever en de werkgever betaalt de volledige bezoldiging door. De ambtenaar verleent op verzoek van de werkgever alle medewerking aan het via de werkgever tot uitbetaling laten komen van de uitkering ter zake het adoptie- en pleegzorgverlof. Wanneer een ambtenaar geen volledige medewerking verleent ten aanzien van de aanvraag van de uitkering kan dit leiden tot een korting op de bezoldiging.

Lid 5

Het tijdvak waarover adoptie- en pleegzorgverlof wordt genoten, schort de termijn van 6 maanden van artikel 7:3 gedurende welke termijn het recht bestaat op doorbetaling van de volledige bezoldiging niet op. Dit betekent dat indien een ambtenaar ziek is en tijdens de ziekte adoptie- en pleegzorgverlof geniet, het verlof onderdeel uitmaakt van de termijn van 6 maanden.

Samenloop adoptie- en pleegzorgverlof met zwangerschaps- en bevallingsverlof Wanneer een vrouw over dezelfde periode zowel recht heeft op een uitkering in verband met zwangerschap en bevallingsverlof als op een uitkering in verband met adoptie of pleegzorg, vervalt de uitkering voor adoptie of pleegzorg. Wanneer een werknemer in een zelfde periode zowel recht heeft op een uitkering in verband met adoptie als op een uitkering in verband met pleegzorg krijgt de werknemer de uitkering in verband met pleegzorg evenmin uitbetaald. Er is dus in de wet een hiërarchie aangebracht tussen de verschillende uitkeringsrechten in het geval zij samenlopen (artikel 3:29 Wazo).

Artikel 6:9 Onbetaald verlof onder meer t.b.v. de gemeentelijke levensloopregeling (T)

Lid 1

De periode van verlof voor een ambtenaar bedraagt minimaal 1 maand en maximaal 18 maanden. Voor de maximale duur van het verlof is aansluiting gezocht bij de sociale zekerheidswetgeving. In deze wetgeving is bepaald dat het normale voor ingang van het verlof geldende arbeidspatroon uitgangspunt blijft voor de vaststelling van het recht op een uitkering, mits het verlof niet langer duurt dan 18 maanden.

Indien de ambtenaar heeft deelgenomen aan de levensloopregeling van hoofdstuk 6a CAR kan hij gedurende deze periode van onbetaald verlof beschikken over zijn levenslooptegoed. Voor meer informatie over de opname van het levenslooptegoed wordt verwezen naar artikel 6a:9 CAR en de toelichting op dit artikel.

Na afloop van het verlof keert de ambtenaar terug in de functie die hij voor aanvang van dat verlof vervulde tenzij er zwaarwegende omstandigheden zijn aan te voeren die terugkeer naar deze functie belemmeren.

Lid 3

Als college en ambtenaar beiden wensen af te wijken van de voorwaarden zoals die worden genoemd in het eerste en tweede lid, is dat op basis van dit artikellid mogelijk. Er kan hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan het toekennen van verlof dat korter dan een maand duurt.

Lid 5

De termijn van drie maanden sluit aan bij de termijn die geldt voor het beschikken over het levenslooptegoed (artikel 6a:9, tweede lid CAR). De aanvraag voor het gebruik maken van het levenslooptegoed en het verzoek om onbetaald verlof kan tegelijkertijd plaatsvinden. Er kan uiteindelijk slechts tot uitkering van het levenslooptegoed worden overgegaan wanneer het verlof wordt toegekend.  

Het verzoek van de ambtenaar wordt ingewilligd tenzij dienstbelang zich daartegen verzet. Hiervan is onder meer sprake indien honorering van het verzoek zou leiden tot een dusdanige kleine aanstelling dat dit leidt tot bijvoorbeeld roostertechnische problemen.

Indien het verzoek van de ambtenaar niet ingewilligd kan worden, komen partijen in  onderling overleg tot een oplossing die zoveel mogelijk recht doet aan de belangen van de ambtenaar.

Lid 7

Dit artikellid houdt niet in dat het college het verlof automatisch intrekt wanneer een ambtenaar betaalde arbeid verricht over de uren dat hij onbetaald verlof geniet. Het biedt het college enkel de mogelijkheid. In sommige gevallen is het denkbaar dat ook de werkgever een belang heeft bij of geen nadeel ondervindt van betaalde activiteiten van de ambtenaar.

Lid 9

Onbetaald verlof ten behoeve van vervroegde uittreding van een periode van drie jaar direct voorafgaand aan pensionering kan slechts worden geweigerd als een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich daartegen verzet. Het college mag dit argument niet lichtvaardig gebruiken. Het dienstbelang van de werkgever dient zodanig zwaarwegend te zijn dat het belang van de ambtenaar daarvoor naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid dient te wijken.

Van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang is in ieder geval sprake indien toewijzing van het verzoek leidt tot ernstige problemen:

voor de bedrijfsvoering bij de herbezetting van de vrijgekomen uren;

op het gebied van veiligheid, of

van roostertechnische aard.

Artikel 6:10 Aanspraken tijdens het verlof (T)

Lid 1

In het eerste lid is geregeld dat over de opgenomen uren van onbetaald verlof geen opbouw van vakantie-uren plaatsvindt.

Omdat een eventuele maandelijkse uitkering van het levenslooptegoed van artikel 6a:9 CAR niet kan worden aangemerkt als salaris noch als bezoldiging vindt over de opgenomen uren van onbetaald verlof ook geen opbouw van de vakantietoelage, levensloopbijdrage en eindejaarsuitkering plaats.

Lid 2

De ambtenaar heeft gedurende de periode van verlof geen recht op uitkeringen, tegemoetkomingen, toeslagen, toelagen en (kosten)vergoedingen. Hierbij moet ook gedacht worden aan een kinderopvangvergoeding, kostenvergoeding en een verstrekking in natura zoals bijvoorbeeld een telefoon. Het college draagt zorg voor de aanpassing van de lokale regelingen op dit punt.

Opname van het onbetaalde verlof heeft geen gevolgen voor de uitkeringsrechten van de ambtenaar na de periode van verlof. In de sociale zekerheidswetgeving is immers bepaald dat het normale voor ingang van het verlof geldende arbeidspatroon uitgangspunt blijft voor de vaststelling van het recht op een uitkering, mits het verlof niet langer duurt dan 18 maanden.

Dit artikellid bepaalt dat de ambtenaar geen recht heeft op uitkeringen, tegemoetkomingen, toeslagen, toelagen en (kosten)vergoedingen. Echter wanneer het college gedurende de periode van onbetaald verlof van de ambtenaar een vergoeding voor bijvoorbeeld het volgen van een studie of een opleiding wil verstrekken dan sluit dit artikellid dat niet uit.

Lid 4

Het vierde lid regelt dat de ambtenaar de pensioen- en FPU-premies in de situatie van onbetaald verlof voor zijn eigen rekening neemt. De ambtenaar betaalt zowel het werkgeversdeel als het werknemersdeel. Het college draagt zorg voor de afdracht van de premies maar verhaalt deze afdracht gedurende de gehele periode van verlof op de ambtenaar. Enkel wanneer het verlof slechts een periode van maximaal drie maanden behelst, geldt dit niet. Dan betaalt de ambtenaar enkel het werknemersdeel, het werkgeversdeel wordt bij verlof van maximaal drie maanden door het college betaald. Bij deeltijdverlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. De mate van opbouw van pensioen tijdens onbetaald verlof is geregeld in het pensioenreglement. Artikel 6:10, vierde lid, regelt de premieverdeling tussen het college en de ambtenaar. Hieronder wordt aangegeven in welke mate pensioen wordt opgebouwd, hoe de premieverdeling is geregeld en hoe het college de premie moet verhalen op de ambtenaar.

Pensioen opbouwen Onbetaald verlof zonder levensloopuitkering Bij onbetaald verlof zonder levensloopuitkering vindt gedurende de gehele verlofperiode de pensioenopbouw plaats alsof er geen sprake van verlof is (artikel 3:4, eerste lid, van het pensioenreglement). De ambtenaar blijft dus ongewijzigd pensioen opbouwen. Onbetaald verlof met levensloopuitkering

Als de levensloopuitkering hoger of gelijk is aan 70% van het inkomen dat zou zijn genoten als de ambtenaar niet met verlof was gegaan, wordt de pensioenopbouw gebaseerd op het inkomen dat zou zijn genoten als de ambtenaar niet met verlof was gegaan. Dit is alleen in het eerste jaar. Daarna stopt de opbouw. De ambtenaar heeft dan wel de keuze om nog pensioen op te bouwen op basis van een individueel vastgestelde premie.

Bij een levensloopuitkering van minder dan 70% van het inkomen dat zou zijn genoten als de ambtenaar niet met verlof was gegaan, wordt de pensioenopbouw gebaseerd op de levensloopuitkering die de medewerker geniet. Ook in deze situatie geldt dat na één jaar de ambtenaar kan kiezen voor voortzetting van pensioenopbouw op basis van een individuele premie. Dit is bepaald in artikel 16.6 van het pensioenreglement.

Premieafdracht pensioen Als een ambtenaar onbetaald verlof opneemt (ongeacht of het wordt gefinancierd door levenloop) voor een periode korter dan drie maanden dan blijft de premieafdracht ongewijzigd. Het college betaalt dus 70% van de premie en de ambtenaar 30% (voor de FPU-premie geldt 50%-50%). Als de ambtenaar onbetaald verlof wil opnemen voor langer dan drie maanden betaalt hij vanaf de eerste verlofdag de volledige pensioenpremies zelf. Als de ambtenaar het verlof financiert met levenloop dan stopt de pensioenopbouw op basis van de doorsneepremie van het ABP na één jaar. De ambtenaar kan ervoor kiezen om de opbouw voort te zetten. Hij betaalt dan zelf de volledige individuele premie. Financiert de ambtenaar het onbetaalde verlof niet met levensloop dan loopt de pensioenopbouw ook na één jaar door op basis van de doorsneepremie van het ABP. De ambtenaar betaalt de volledige premie zelf. Voor de pensioenvormen ANW, AAOP (arbeidsongeschiktheidspensioen) en FPU (VUTfondsbijdrage) vindt geen opbouw plaats. Er moet wel premie worden afgedragen. Met die premie worden de uitkeringen gefinancierd van (ex)-deelnemers van het ABP die recht hebben op die uitkering. Hieraan kunnen de premiebetalers geen rechten ontlenen.

Verhalen premie Het verhaal van de premie op de ambtenaar moet op een van de volgende manieren:

Als de ambtenaar een levensloopuitkering geniet tijdens het onbezoldigd verlof houdt het college daar de door de ambtenaar verschuldigde pensioenpremie direct op in.

Als de ambtenaar geen levensloopuitkering geniet tijdens het onbezoldigd verlof kan het bedrag dat het college moet verhalen op de ambtenaar niet verrekend worden met een betaling vanuit de gemeente aan de ambtenaar. Er ontstaat een vordering van de gemeente op de ambtenaar. De gemeente dient afspraken te maken met de ambtenaar hoe deze vordering ingelost wordt.

Artikel 6:11 Samenloop met ziekte (T)

Tijdens de opnameperiode van volledig verlof is men in beginsel niet verzekerd voor de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering aangezien er in die periode geen loon en daardoor ook geen sociale zekerheidspremies worden betaald. De werknemer ondervindt na afloop van de verlofperiode geen nadeel voor de toepassing van de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, mits dit verlof maximaal 18 maanden duurt.

Lid 1

Bij gedeeltelijk verlof stopt de periode van verlof bij ziekte na twee weken. Op grond van de wet geldt als eerste ziektedag de dag dat de ambtenaar zijn dienstbetrekking niet meer kan vervullen wegen ziekte.

Lid 2

Indien er sprake is van volledig verlof kan het college bij ziekte van de ambtenaar die langer dan 14 kalenderdagen duurt, besluiten om in schrijnende gevallen de periode van verlof te beëindigen. Hiervan kan enkel sprake zijn wanneer een ambtenaar tussentijds verlof geniet, d.w.z. verlof dat niet voorafgaand aan pensionering wordt genoten.

Uitgangspunt echter bij volledig verlof is dat de periode van verlof niet stopt bij ziekte.

Op grond van de wet geldt als eerste ziektedag bij volledig verlof de dag dat de ambtenaar zijn arbeid weer zou kunnen gaan vervullen na de periode van verlof als hij niet ziek zou zijn geweest.

Artikel 6:12 Samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof (T)

Op grond van hoofdstuk 3 van de Wet arbeid en zorg bestaat een onaantastbaar recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof. In verband met het bijzondere karakter van dat verlof is bepaald dat het onbetaalde verlof eindigt bij samenloop van dat verlof. Indien de ambtenaar gedurende de periode van het verlof een uitkering geniet uit zijn levenslooptegoed zoals bedoeld in artikel 6a:9 CAR wordt deze uitkering bij aanvang van het zwangerschaps- of bevallingsverlof stopgezet. De reden hiervoor is dat het levenslooptegoed op grond van artikel 61h Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 niet mag worden opgenomen voor zover de uitkering uit dit tegoed samen met het daarnaast van de werkgever genoten loon uitgaat boven het laatstgenoten loon. Aan de ambtenaar die met zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt op grond van artikel 6:6 CAR de volledige bezoldiging doorbetaald zodat deze grens wordt overschreden.

6a De gemeentelijke levensloopregeling

Hoofdstuk 6a De gemeentelijke levensloopregeling (T)

Algemene toelichting voor hoofdstuk 6a De gemeentelijke levensloopregeling.

Inleiding De levensloopregeling zoals die is opgenomen in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964 en hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg is per 1 januari 2006 in werking getreden. In de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is een nieuw hoofdstuk 5A opgenomen waarin nadere uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de levensloopregeling zijn gegeven. Daarin is onder meer verplicht gesteld dat de werkgever een schriftelijk vastgelegde levensloopregeling heeft. Aan deze wettelijke verplichting is door het LOGA uitvoering gegeven met de invoering van hoofdstuk 6a CAR. Tevens is in artikel 6a:7 CAR de zogenaamde levensloopbijdrage opgenomen, een werkgeversbijdrage die de ambtenaar kan sparen in het kader van de gemeentelijke levensloopregeling.

De wettelijke bepalingen over de levensloopregeling zijn niet opgenomen in de CAR. Dit is niet nodig omdat de wettelijke bepalingen over de levensloopregeling rechtstreeks van toepassing zijn op gemeenteambtenaren. In de CAR zijn alleen die aangelegenheden geregeld die wettelijk verplicht zijn of aanvullende afspraken bieden. Van dit principe wordt enkel afgeweken wanneer dat ten goede komt van de leesbaarheid en begrijpelijkheid van de regeling. Hieronder een globaal overzicht van de levensloopregeling zoals die is vastgelegd in de bovenstaande wettelijke regelingen.

Hoofdlijnen levensloopregeling Het doel van de wettelijke levensloopregeling is werknemers de mogelijkheid te bieden om op individuele basis een voorziening op te bouwen - het levenslooptegoed - om eerder met pensioen te gaan of (meerdere) periodes van onbetaald verlof te financieren. Elke vorm van onbetaald verlof is toegestaan. De voorziening kan bestaan uit een saldo op een bankrekening of een afgesloten levensloopverzekering.

Het wettelijke recht om deel te nemen aan de levensloopregeling is opgenomen in de Wet arbeid en zorg. Het recht op deelname aan de regeling houdt overigens niet automatisch in dat er recht op verlof bestaat. De werkgever zal toestemming voor het verlof moeten geven in overeenstemming met de bestaande rechtspositieregeling en met inachtneming van de bestaande wettelijke regelingen inzake verlof zoals de Wet arbeid en zorg. In hoofdstuk 6 van de CAR/UWO is opgenomen wanneer en onder welke voorwaarden de ambtenaar recht heeft op onbetaald verlof. In artikel 6:9 CAR is het recht op niet doelgebonden onbetaald verlof opgenomen.

Maximum levenslooptegoed De hoogte van het levenslooptegoed is gebonden aan een wettelijk maximum. De ambtenaar mag maximaal 210% van zijn bruto jaarloon sparen. Zolang dit maximum nog niet is bereikt mag de werknemer jaarlijks maximaal 12% sparen van het bruto jaarloon dat in dat jaar door hem wordt verdiend. Zelfs als het tegoed daardoor in de loop van het jaar uitstijgt boven 210% van het bruto jaarloon. Bepalend is de hoogte van het levenslooptegoed per 1 januari.

Rekenvoorbeeld 1 Ambtenaar A heeft een volledige aanstelling en een bruto jaarloon van € 25.000. Op 1 januari van jaar x bedraagt zijn levenslooptegoed, inclusief de daarop gekweekte inkomsten en behaalde vermogenswinsten, € 52.000. Dit is minder dan 210% van het bruto jaarloon in jaar x-/-1. Daarom mag A in jaar x nog 12% van zijn jaarloon in jaar x sparen binnen de levensloopregeling. In jaar x spaart A € 3.000 (12% * € 25.000).

Rekenvoorbeeld 2 Per 31 december van jaar x bedraagt het levenslooptegoed van ambtenaar A € 52.000 + (stel 4% rente) € 2.080 + € 3.000 (spaarbedrag jaar x)= € 57.080. Dit tegoed is hoger dan 210% van het jaarloon zoals A dat in jaar x genoot. A mag in jaar x+1 daarom geen additionele bedragen meer sparen. Ook niet als hij een salarisverhoging ontvangt in jaar x+1.

Nadat het maximum is bereikt mogen – totdat het levenslooptegoed weer lager is dan het maximum – geen stortingen meer plaatsvinden. Het maximum mag in die periode wel verder worden overschreden door oprenting of toename van de waarde van de levensloopverzekering.

Let op: uitzondering in het geval van demotie Als in het voorafgaande kalenderjaar een salarisvermindering heeft plaatsgevonden mag op grond van de wet bij de beoordeling of nog kan worden doorgespaard van het niet verminderde salaris worden uitgegaan, mits die salarisvermindering het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie in de periode die aanvangt 10 jaar direct voor de ingangsdatum van het pensioen. Daarbij geldt als extra eis dat het dienstverband na het aanvaarden van een deeltijdfunctie niet minder mag zijn dan 50% van de omvang van het dienstverband op de laatste dag voor de dag die 10 jaar voor de pensioendatum ligt.

Loonbelasting en premie aspecten gedurende spaarperiode De werkgever houdt bij deelname van de werknemer aan de levensloopregeling maximaal 12% in op het brutoloon van de werknemer. Dit bedrag wordt door de werkgever gestort op een geblokkeerde levenslooprekening of levensloopverzekering naar keuze en op naam van de ambtenaar. Over deze stortingen is geen loonheffing (loonbelasting en premies volksverzekeringen) verschuldigd. Bij de levensloopregeling is namelijk de omkeerregel van toepassing. Deze houdt in dat over de bedragen die worden gespaard geen loonheffing verschuldigd is en dat heffing pas plaatsvindt op het moment dat deze bijdragen tot uitkering komen. Ook is over deze bedragen geen inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage verschuldigd zoals bedoeld in artikel 41 Zorgverzekeringswet. Over de stortingen zijn wel de gebruikelijke premies werknemersverzekeringen verschuldigd.

Loonbelasting en premie aspecten gedurende verlofperiode Zoals gezegd kan het levenslooptegoed worden gebruikt om eerder met pensioen te gaan of om periodes van onbetaald verlof te financieren. Op dat moment maakt de instelling waar het levenslooptegoed is ondergebracht het tegoed (periodiek) over naar de werkgever. De werkgever houdt de verschuldigde loonheffing en de inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage in en maakt het resterende tegoed (periodiek) aan de werknemer over. De werkgever is op grond van de wet verplicht de inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage te vergoeden aan de werknemer.

Bij opname van het levenslooptegoed voor verlof bestaat recht op een heffingskorting van € 183 (2006) per gespaard jaar. Een werknemer die bijvoorbeeld 10 jaar heeft gespaard, heeft bij opname van het tegoed recht op een bedrag van € 1.830 aan levensloopverlofkorting. De levensloopverlofkorting moet door de werkgever in mindering worden gebracht op de verschuldigde loonheffing. De korting is nooit hoger dan het bedrag dat wordt opgenomen van het levenslooptegoed. De werknemer heeft alleen recht op de korting bij opname van verlof.

Artikel 6a:1 Begripsomschrijvingen (T)

Verzekeraars, banken, dochters van pensioenfondsen of pensioenuitvoeringsbedrijven en beleggingsinstellingen mogen de levensloopregeling uitvoeren. De ambtenaar bepaalt zelf bij welke instelling hij de levenslooprekening (of –verzekering) wil onderbrengen.

Onder levenslooptegoed valt niet alleen het levenslooptegoed dat de ambtenaar in zijn ambtelijke dienstbetrekking opbouwt maar ook elk ander levenslooptegoed opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige.

Artikel 6a:3 Verzoek tot deelname levensloopregeling (T)

Lid 2

Dit artikel regelt dat wanneer de ambtenaar deel wil nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling hij dit bij het college meldt. Het college kan de deelname enkel weigeren als niet wordt voldaan aan de eisen zoals die zijn gesteld in artikel 6a:4 CAR.

Indien het college gevolg geeft aan de melding blijft de ambtenaar deelnemen aan de gemeentelijke levensloopregeling tot dat de deelname wordt beëindigd op grond van artikel 6a:8 CAR. Het college heeft wel de wettelijke mogelijkheid om inhoudingen op het loon ten behoeve van de levensloopregeling te corrigeren als blijkt dat de grenzen van artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964 worden overschreden.

De termijn genoemd in dit lid is wettelijk voorgeschreven op grond van artikel 7:2 van de Wet arbeid en zorg.

Op grond van de Wet arbeid en zorg kan de werknemer slechts een keer per jaar melden aan de werkgever dat hij wil deelnemen aan de levensloopregeling.

Artikel 6a:4 Voorwaarden deelname levensloopregeling (T)

Lid 2

Dit artikel regelt dat de ambtenaar schriftelijk moet verklaren aan het college of hij bij een of meer gewezen werkgevers/inhoudingsplichtigen een levenslooptegoed heeft opgebouwd.

Indien de ambtenaar meerdere dienstbetrekkingen tegelijkertijd vervult, hoeft hij het levenslooptegoed dat wordt opgebouwd bij andere inhoudingsplichtigen niet door te geven aan het college.

Algemeen De werkgever bij wie het levenslooptegoed is opgebouwd, is ook inhoudingsplichtig met betrekking tot de over het levenslooptegoed verschuldigde loonheffing en inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage op grond van artikel 41 Zorgverzekeringswet. Dit geldt in beginsel ook indien de werknemer niet meer in dienst is bij deze inhoudingsplichtige. Echter, indien de werknemer een nieuwe dienstbetrekking aanvaardt, wordt het levenslooptegoed geacht te zijn opgebouwd bij de nieuwe werkgever. Met andere woorden, de nieuwe werkgever wordt ook inhoudingsplichtig ten aanzien van het bij de oude werkgever opgebouwde levenslooptegoed. Dit is slechts anders indien:

de werknemer niet gaat deelnemen aan de levensloopregeling van de nieuwe werkgever; of,

het levenslooptegoed al wordt geacht te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de werknemer op dat moment in dienstbetrekking staat. Dit kan het geval zijn als de werknemer al in dienst is bij een andere werkgever.

De inhoudingsplichtige moet toetsen of het levenslooptegoed van de werknemer binnen de 210% grens blijft. Hierbij telt ook het levenslooptegoed mee waarvoor hij geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn. Indien de werknemer aan de levensloopregeling van meerdere werkgevers tegelijk deelneemt, geldt de 210% grens per dienstbetrekking.

Voorbeeld 1 Ambtenaar X heeft bij werkgever A een levenslooptegoed opgebouwd van € 30.000. Hij neemt ontslag bij werkgever A en aanvaardt een nieuwe dienstbetrekking bij werkgever B. Ambtenaar X neemt geen deel aan de levensloopregeling bij werkgever B. Werkgever A blijft inhoudingsplichtig ten aanzien van het levenslooptegoed van € 30.000. In dit geval is overigens uitsluitend een uitkering ineens toegestaan zoals bij afkoop het geval is (zie artikel 6a:9 derde lid CAR). Immers, werkgever A kan de ambtenaar geen verlof meer verlenen.

Voorbeeld 2 Ambtenaar X neemt ontslag bij werkgever A en aanvaardt een nieuwe dienstbetrekking bij werkgever B. Ambtenaar X gaat ook bij de nieuwe werkgever deelnemen aan de levensloopregeling. Het levenslooptegoed van € 30.000 wordt nu geacht te zijn opgebouwd bij werkgever B. Werkgever B is inhoudingsplichtig ten aanzien van dit levenslooptegoed en moet toetsen of het totale levenslooptegoed van de ambtenaar binnen de 210% grens blijft. Het levenslooptegoed kan blijven staan bij de eerder gekozen levensloopinstelling waar het is opgebouwd.

Voorbeeld 3 Ambtenaar X gaat naast zijn dienstbetrekking met werkgever B een tweede dienstbetrekking aan met werkgever C. Ook bij deze werkgever gaat de ambtenaar deelnemen aan de levensloopregeling. Omdat werkgever B al inhoudingsplichtig is ten aanzien van het levenslooptegoed van € 30.000 hoeft werkgever C geen rekening te houden met dit levenslooptegoed. De ambtenaar hoeft werkgever C ook niet te informeren over dit levenslooptegoed.

Voorbeeld 4 Ambtenaar X neemt deel aan zowel de levensloopregeling van werkgever B als werkgever C. Zijn inkomen van werkgever B bedraagt € 15.000, zijn inkomen bij werkgever C bedraagt € 20.000. Beide werkgevers moeten ieder kalenderjaar toetsen of het maximum is bereikt om te bepalen of de werknemer nog mag sparen in het betreffende kalenderjaar. Bij werkgever B bedraagt het levenslooptegoed op 1 januari € 30.000. Dit is minder dan 210% van het bruto jaarloon zijnde € 15.000. Daarom mag X in het aankomende kalenderjaar nog 12% van € 15.000 sparen binnen de levensloopregeling bij werkgever B. Bij werkgever C heeft de ambtenaar nog geen levenslooptegoed opgebouwd. Bij werkgever C mag de ambtenaar daarom in het aankomende kalenderjaar 12% van € 20.000 sparen binnen de levensloopregeling.

Lid 3

Om een relatie met de levensloopinstelling te waarborgen dient de instelling na afloop van elk kalenderjaar een overzicht van het levenslooptegoed van de ambtenaar te verstrekken aan het college. De reden hiervoor is dat het college moet toetsen of het levenslooptegoed van de ambtenaar binnen de 210% grens blijft. De verklaring geldt niet voor levenslooptegoed waarvoor het college niet inhoudingsplichtig is. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de ambtenaar bij meerdere werkgevers tegelijk deelneemt aan een levensloopregeling.

Artikel 6a:5 Inleg (T)

Ambtenaren mogen op grond van de wet maximaal 12% per jaar van hun brutoloon sparen. Hierbij mag worden uitgegaan van het fiscale loon zoals vermeld op de jaaropgave. Als de werknemer meerdere dienstbetrekkingen naast elkaar heeft, geldt het maximum per dienstbetrekking. Het wettelijke maximum van 12% geldt niet voor de ambtenaar die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 jaar maar niet de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt.

De inleg wordt door het college gestort op de levenslooprekening dan wel overgemaakt als premie voor de levensloopverzekering, zoveel mogelijk in de maand waarin de door de ambtenaar aangewezen bronnen zouden zijn uitbetaald.

Artikel 6a:6 Bronnen (T)

Dit artikel somt de bronnen op die de ambtenaar kan inzetten. Ter beperking van de uitvoeringslast zijn niet alle bestanddelen die onder het fiscale loon vallen als bron aangewezen.

Het opgebouwde verloftegoed van artikel 4.3 zoals dat luidde voor 1 april 2006 kan alleen worden ingezet indien het college in samenspraak met de ambtenaar tot het besluit is gekomen dat het verloftegoed wordt omgezet in een geldbedrag.

Artikel 6a:7 Vervallen (T)

(Vervallen)

Artikel 6a:8 Beëindiging deelname levensloopregeling (T)

Lid 1

Dit artikel regelt op welke wijze de ambtenaar zijn deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling kan beëindigen. Wil de ambtenaar na verloop van tijd weer verder sparen dan moet hij dit opnieuw melden (zie artikel 6a:3 CAR). De ambtenaar kan op grond van de wet slechts eenmaal per jaar een melden dat hij wil deelnemen aan de levensloopregeling.

Lid 2

Dit artikel geeft aan wanneer deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling in ieder geval beëindigd wordt.

Op grond van artikel 8:2 CAR eindigt het dienstverband van de werknemer met ingang van de dag dat hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt op de dag voordat zijn dienstverband eindigt. Als de medewerker het levenslooptegoed nog niet heeft opgenomen voor die datum, heeft hij twee keuzes. In de eerste plaats kan het levenslooptegoed contant worden opgenomen door de medewerker onder inhouding van de verschuldigde loonheffing en inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage (als loon uit vroegere dienstbetrekking). Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het tegoed te besteden aan het verbeteren van het ouderdomspensioen, mits hiervoor nog fiscale ruimte is.

De hoogte van de uitkering bij overlijden, hangt af van de voorwaarden die de instelling hanteert waarbij het levenslooptegoed is ondergebracht.

Artikel 6a:9 Opname levenslooptegoed (T)

Als het levenslooptegoed wordt opgenomen voor andere reden dan voor een periode van verlof dan is melding 3 maanden vooraf niet nodig. De gemeente wordt in die situatie namelijk niet geconfronteerd met onverwachte kosten of onverwachte afwezigheid. Bij opname van levenslooptegoed zijn de bepaling in de Wet op de Loonbelasting 1964 en de Wet Inkomstenbelasting van toepassing.

Indien de ambtenaar het levenslooptegoed wil inzetten voor verlof moet het college op verzoek van de ambtenaar het levenslooptegoed (periodiek) uitkeren aan de ambtenaar gedurende een periode van verlof. Op de uitkering bij verlof wordt de eventueel verschuldigde loonheffing, inkomensafhankelijke bijdrage, pensioenpremies en eventuele andere inhoudingen ingehouden. De ambtenaar meldt het college drie maanden voor de gewenste ingangsdatum dat hij over (een deel van) zijn levenslooptegoed wil beschikken. Deze termijn sluit aan bij de termijn die geldt voor de aanvraag van onbetaald verlof (artikel 6:9, vijfde lid CAR). De aanvraag voor het gebruik maken van het levenslooptegoed en het verzoek om onbetaald verlof kan tegelijkertijd plaatsvinden. Er kan uiteindelijk slechts tot uitkering van het levenslooptegoed worden overgegaan wanneer het verlof wordt toegekend. De instelling waar het levenslooptegoed is ondergebracht maakt het tegoed alleen over naar het college voor zover het college en de ambtenaar samen daarvoor toestemming hebben verleend. Aan de hoeveelheid levenslooptegoed die een werknemer per maand kan opnemen is een limiet gesteld. Het opgenomen bedrag mag niet meer zijn dan het loon dat de werknemer direct voorafgaand aan de verlofperiode per maand ontving. Dus: een werknemer die in juli € 1.000 verdiende, mag in augustus niet meer dan € 1.000 aan levenslooptegoed opnemen voor de financiering van 1 maand onbetaald verlof. Er moet daarbij ook rekening worden gehouden met een eventuele loondoorbetaling door de werkgever. Krijgt deze werknemer tijdens het verlof al € 500 van zijn werkgever, dan mag hij nog maar € 500 van zijn levenslooptegoed opnemen. Het laatstgenoten loon is het reguliere loon dat voorafgaand aan de verlofperiode van de werkgever werd ontvangen. Hierbij mag rekening gehouden worden met inmiddels opgetreden algemene salarisstijgingen. Bij de toetsing of niet meer wordt opgenomen dat het laatstgenoten loon hoeft op grond van de wet geen rekening te worden gehouden met genoten loon van een andere inhoudingsplichtige. De opname van het levenslooptegoed kan niet worden aangemerkt als bezoldiging. Daarom behoort de opname van het levenslooptegoed niet tot de grondslag voor de berekening van de vakantietoelage en de ziektekostenvergoeding zoals bedoeld in artikel 7:24a CAR. Ook behoort de opname niet tot de grondslag voor de eindejaarsuitkering omdat de uitkering niet kan worden aangemerkt als salaris zoals bedoeld in artikel 3:1, lid 2, sub b CAR.

Voor de opname van het levenslooptegoed voor andere bestedingsdoelen zijn geen verdere bepalingen nodig. Het is dus bijvoorbeeld mogelijk om het levenslooptegoed binnen de fiscale mogelijkheden in te zetten voor de opbouw van extra pensioen.

Artikel 6a:10 Slotbepaling (T)

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaren die vallen onder hoofdstuk 9 en 9b.

Voor zover hier van belang, wordt hoofdstuk 9 (Uitkering functioneel leeftijdsontslag) tot 1 juli 2006 nog toegepast op de ambtenaar die op grond van artikel 9:11 buitengewoon verlof wordt verleend, dan wel FLO-ontslag wordt verleend. Omdat voor deze ambtenaren in het kader van het overgangsrecht personeel in bezwarende functies afwijkende afspraken zijn gemaakt, hebben zij geen recht op de levensloopbijdrage van 1,5%.

Hoofdstuk 9b (overgangsrecht) is van toepassing op de ambtenaar die:

op 31 december 2005 werkzaam was bij een beroepsbrandweerkorps of bij een ambulancedienst; en

op 31 december 2005 een betrekking vervulde, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald; en

sinds 31 december 2005 onafgebroken een betrekking heeft vervuld, op grond waarvan krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de leeftijd van 55 jaar of ouder.

Voor deze ambtenaren is een afwijkende levensloopbijdrage afgesproken. Zij hebben dus geen recht op de levensloopbijdrage van 1,5%.

De ambtenaar die onder paragraaf 5 van hoofdstuk 9b valt (dat is de ambtenaar die op 31 december 2005 een functie vervulde, waarvoor een leeftijdsgrens was bepaald, maar die feitelijk niet bezwarend was), valt wel onder hoofdstuk 6a.

Artikel 6a:11 Vervallen (T)

(Vervallen)

7 Aanspraken bij ongeschiktheid wegens ziekte en zwangerschap en bevalling

Artikel 7:1 Definities (T)

Sub a De definitie van passende arbeid komt overeen met de definitie die sinds de invoering van de Wet Verbetering Poortwachter in artikel 658a van boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen.

In zijn algemeenheid dient de vraag wat passende arbeid is in elk concreet geval aan de hand van de omstandigheden te worden beantwoord. Als leidraad geldt dat het bij passende arbeid moet gaan om arbeid die in redelijkheid aan de ambtenaar kan worden opgedragen, gelet op onder meer het arbeidsverleden, de opleiding, de gezondheidstoestand, de afstand tot het werk, de bezoldiging en hetgeen waartoe de ambtenaar nog in staat is. Hierbij geldt dat naarmate de arbeidsongeschiktheid langer duurt, een bredere oriëntatie ten aanzien van de te verrichten arbeid mag worden verwacht. Naarmate de duur van de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid langer is, kan van de ambtenaar worden verlangd dat hij concessies doet met betrekking tot de door hem te verrichten werkzaamheden, als reïntegratie in de eigen functie niet tot de mogelijkheden behoort. Dit leidt ertoe dat arbeid die in eerste instantie niet als passend moet worden aangemerkt, op een later moment -door wijziging van de omstandigheden- wel als passend kan worden aangemerkt.

Eerst dient te worden nagegaan of de eigen arbeid, al dan niet met aanpassingen, of een andere organisatie van het werk, naar verwachting nog zal kunnen worden verricht. Als dat het geval is, dan ligt het in de rede dat werkgever en ambtenaar hun inspanningen daarop richten. Dit sluit niet uit dat de ambtenaar tijdelijk ander werk kan verrichten, mits hij daartoe in staat is en dit niet belemmerend is voor het herstelproces en voor zover dit werk ook overigens in redelijkheid aan de ambtenaar kan worden opgedragen, gelet op onder meer diens arbeidsverleden en werkervaring. Behoort terugkeer naar de eigen werkplek niet meer tot de reële mogelijkheden, is een bredere oriëntatie nodig. Hierbij moet in eerste instantie zo dicht mogelijk worden aangesloten bij de laatst overeengekomen functie. Als (binnen een redelijke termijn) dergelijke arbeid noch bij de eigen werkgever, noch bij een derde voorhanden is, mag van de ambtenaar worden verlangd, dat hij zich wat betreft door hem te aanvaarden arbeid ruimer opstelt. In de jurisprudentie is dit betreffende het begrip passende arbeid een algemeen aanvaard uitgangspunt.

De vraag welke arbeid als passend kan worden beschouwd, is in eerste instantie ter beoordeling van de werkgever, die de eigen bedrijfsarts kan raadplegen om te kunnen beoordelen wat (gegeven de gezondheidssituatie) van een ambtenaar mag worden gevraagd. Als de werkgever twijfelt over de vraag of de arbeid die hij voornemens is aan te bieden wel als passend kan worden aangemerkt, kan hij daarover ingevolge artikel 30, eerste lid, onderdeel f, van de SUWI, een oordeel vragen aan het UWV, als onafhankelijke deskundige. Ook de ambtenaar heeft deze mogelijkheid. Voor de rechtsbescherming van de werknemer is relevant dat wanneer de werkgever besluit op grond van artikel 7:14, tweede lid, onder b, de bezoldiging niet uit te betalen, de bezoldiging alsnog aan de ambtenaar moet worden uitbetaald als de ambtenaar op grond van de second opinion ingevolge artikel 30, eerste lid, onderdeel f, van de SUWI in het gelijk wordt gesteld.

Het begrip passende arbeid speelt een rol in de verplichting van de werkgever – als de ambtenaar ziek is – te zoeken naar passende arbeid (artikel 7:9). Daarnaast is de ambtenaar verplicht passende arbeid te aanvaarden, wanneer deze wordt aangeboden (artikel 7:11). Artikel 7:14 en 8:5a maken het mogelijk de weigering van een ambtenaar passende arbeid te aanvaarden te sanctioneren.

Sub b De ambtenaar die tijdens zijn ziekte werkzaamheden verricht met oog op terugkeer in zijn eigen of passende arbeid, heeft over die uren ingevolge artikel 7:3, zesde lid, onder c, recht op 100% doorbetaling van zijn bezoldiging. Deze werkzaamheden kunnen lager bezoldigd zijn dan de eigen arbeid. Over de invulling van deze werkzaamheden maakt de werkgever heldere afspraken met de ambtenaar. De werkgever laat zich bijstaan door een ter zake deskundige, bijvoorbeeld de bedrijfsarts of door de arbo-dienst. Bij het maken van de afspraken tussen de werkgever en ambtenaar kan worden gedacht aan het aantal uren dat een ambtenaar op bepaalde dagen moet gaan werken, wat de aanvangs- en vertrektijden zijn, welke taken de ambtenaar moet gaan uitvoeren en wie zijn werkzaamheden aanstuurt. De afspraken worden vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9.

De ambtenaar is verplicht deze werkzaamheden te aanvaarden, wanneer deze worden aangeboden (artikel 7:11). Artikel 7:14 en 8:5a maken het mogelijk de weigering van een ambtenaar werkzaamheden in het kader van de reïntegratie te aanvaarden te sanctioneren.

Sub c De ambtenaar die tijdens zijn ziekte scholing volgt met het oog op terugkeer in zijn eigen of passende arbeid, heeft ingevolge artikel 7:3, zesde lid, onder d, over deze uren recht op de doorbetaling van zijn volledige bezoldiging. Gedacht kan worden aan scholing die het mogelijk maakt dat de ambtenaar op een andere wijze zijn eigen functie weer volledig kan verrichten. Ook kan scholing worden gezocht die de ambtenaar in staat stelt een passende functie uit te kunnen oefenen. Over de specifieke scholing moeten de ambtenaar en de werkgever afspraken maken. De werkgever laat zich bijstaan door een ter zake deskundige, bijvoorbeeld de bedrijfsarts of door de arbo-dienst. De afspraken worden vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9.

De ambtenaar verplicht de scholing te aanvaarden, wanneer deze wordt aangeboden (artikel 7:11). Artikel 7:14 en 8:5a maken het mogelijk de weigering van een ambtenaar scholing in het kader van de reïntegratie te aanvaarden te sanctioneren.

Lid 2

Door de verwijzing naar artikel 1:2:1 wordt eraan herinnerd dat artikel 7:24a, 7:25, 7:25a en 7:25b niet van toepassing zijn op de ambtenaar met een arbeidsovereenkomst en dat hoofdstuk 7 niet van toepassing is op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming.

Artikel 7:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek (T)

Artikel 7:2 geeft de basis aan voor UWO-artikelen die het onderwerp bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek nader regelen. Dat betekent dat voor UWO-gemeenten de bedrijfsgeneeskundige begeleiding in de artikelen 7:2:1 tot en met 7:2:7 inhoudelijk volledig is uitgewerkt. UWO-gemeenten kunnen derhalve weliswaar geen nadere regels aan deze UWO-artikelen toevoegen, wel kunnen UWO-gemeenten nadere uitvoeringsregels vaststellen ter uitvoering van de UWO-artikelen voor zover noodzakelijk.

Voor alle gemeenten is in artikel 7:12 het geneeskundig onderzoek nader uitgewerkt.

Artikel 7:2:1 Arbo-dienst (T)

Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de gemeente verplicht om zich bij de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten te laten bijstaan door een deskundige die gecertificeerd is op het terrein van de arbeids- en bedrijfsgeneeskunde of een arbo-dienst. Dit houdt onder andere in dat de gemeente bij de uitvoering van de reintegratieverplichtingen ingevolge de WIA de bovengenoemde deskundige of de arbo-dienst na 6 weken van ziekte moet vragen om een probleemanalyse en een advies, die de basis vormen van het plan van aanpak, dat na 8 weken ziekte opgesteld moet zijn.

Artikel 7:2:5 Geneeskundig onderzoek (T)

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid de ambtenaar te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek. Deze bevoegdheid kan van belang zijn wanneer bijvoorbeeld het gedrag van een ambtenaar op de werkplek aanleiding vormt voor de werkgever zich af te vragen of betrokkene een goede gezondheid geniet. Het kan voor de werkgever ook van belang zijn te weten of de ongeschiktheid voor een functie een medische oorzaak heeft.

Ingevolge het bepaalde in artikel 7:12 is de ambtenaar verplicht zich aan een dergelijk onderzoek te onderwerpen, in artikel 7:13:2 is de sanctie neergelegd indien de ambtenaar weigert zich te onderwerpen aan een dergelijk onderzoek.

Artikel 7:2:7 Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar (T)

Artikel 7:2:7 heeft betrekking op subsidies die de gemeente kan aanvragen, bijvoorbeeld in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten. De brochure ‘Slim omgaan met subsidies voor arbeidsgehandicapten’ van het A+Ofonds geeft hierover uitgebreide informatie.

Artikel 7:3 Recht op bezoldiging (T)

Inleiding Voor een omschrijving van het begrip ziekte wordt aangesloten bij de jurisprudentie zoals die door de Centrale Raad van Beroep is gevormd op basis van artikel 19 van de Ziektewet. Voor een recht op ziekengeld moet een verzekerde ongeschikt zijn voor het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Onder het begrip ‘ongeschiktheid tot werken’ verstaat de Centrale Raad het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid. Vervolgens hanteert de Centrale Raad een medisch ziektebegrip. Er moet, naar het oordeel van de Centrale Raad, sprake zijn van een ‘de gezondheidstoestand ongunstig beïnvloedend procesmatig gebeuren’.

Lid 1, 2, 3 en 4

In het eerste tot en met het vierde lid wordt de hoofdlijn van het regime van de hoogte van de loondoorbetaling tijdens ziekte weergegeven. Met ingang van de eerste ziektedag wordt de bezoldiging gedurende zes maanden volledig doorbetaald. Hierna heeft de ambtenaar gedurende de zevende maand tot en met de twaalfde maand recht op 90% van zijn bezoldiging. Na twaalf maanden van ziekte heeft de ambtenaar recht op 75% van zijn bezoldiging. Na 24 maanden van ziekte heeft de ambtenaar recht op 70% van zijn bezoldiging tot het einde van zijn dienstverband.

Uit het gelijke behandelingsrecht vloeit voort dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet mag worden aangemerkt als ziekte. De leden 1, 2, 3 en 4, die de hoogte van de doorbetaling van de bezoldiging bepalen tijdens ziekte zijn hier niet van toepassing. In artikel 6:7 is geregeld dat de vrouwelijke ambtenaar tijdens haar zwangerschaps- en bevallingsverlof recht heeft op de doorbetaling van haar volledige bezoldiging. Dit geldt ook als de ambtenaar ziek is tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft met andere woorden voorrang boven de financiële aanspraken die gelden tijdens ziekte.

Op grond van artikel 29a van de Ziektewet heeft de medewerkster recht op ziekengeld ter hoogte van 100% van haar dagloon over de perioden van zwangerschapsgerelateerde ziekte voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en daarna.

Lid 6

De definities met betrekking tot passende arbeid, werkzaamheden en scholing in het kader van de reïntegratie zijn opgenomen in artikel 7:1, eerste lid, onderdelen a, b en c.

Lid 7

Wanneer de ziekte is veroorzaakt door een dienstongeval blijft aanspraak bestaan op de gehele bezoldiging.

Lid 8

De ambtenaar die gedurende het tweede ziektejaar en daarna voor ten minste 50% van zijn arbeidsduur zijn arbeid, passende arbeid of werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht of scholing volgt als genoemd in het zesde lid, heeft recht op een bonus van 5%, berekend over de bezoldiging waarop hij recht heeft ingevolge dit artikel. Deze bonus geeft naast de betaling van 100% over de gewerkte uren en uren van scholing in het kader van de reïntegratie een extra reïntegratiestimulans voor de ambtenaar. Een ambtenaar heeft in het eerste ziektejaar geen recht op de bonus.

Lid 10

Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep volgt (CRvB 25 februari 2005, vindplaats: LJN AS9294, 02/3044 AW) dat uit het recht op gelijke behandeling tussen mannen en vrouwen voortvloeit dat de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof waarin de zwangerschap gepaard gaat met stoornissen en complicaties niet meegeteld mag worden voor de berekening van de termijn als bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid. Indien dat wel het geval zou zijn, zou de medewerkster die zwangerschapsgerelateerd ziek is, eerder geconfronteerd worden met een verlaging van haar bezoldiging. Deze verlaging kan alleen vrouwen treffen en is daarom strijdig met het gelijke behandelingsrecht. In het tiende lid is daarom geregeld dat de periode van de zwangerschapsgerelateerde ziekte de termijnen als bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid opschort. Dit houdt in dat het langer duurt voordat de bezoldiging van betrokkene op een lager niveau gesteld wordt.

Hieronder is een voorbeeld opgenomen ter verduidelijking.

Voorbeeld Een medewerkster is met ingang van 1 februari 2006 ziek vanwege een hernia. Zij wordt hersteld verklaard op 1 mei 2006 (zij is dan 3 maanden ziek). Op 15 mei 2006 valt zij uit wegens zwangerschapsklachten (minder dan 4 weken van herstel) en herstelt hiervan met ingang van 15 juni 2006 (1 maand ziek). Met ingang van 1 juli 2006 valt zij voor 4 maanden uit wegens een hernia (minder dan 4 weken van herstel). Als gevolg van de samentelregeling uit het elfde lid, worden ziekteperioden samengeteld als er minder dan 4 weken van herstel tussenligt. Ingevolge lid 2 zou de medewerkster dan met ingang van 1 september 2006 (dan zijn in totaal – de korte periodes van herstel niet meegerekend – 6 maanden van ziekte verstreken), recht hebben op 90% van haar bezoldiging. De periode van zwangerschapsgerelateerde ziekte schort de periode van de hoogte van de loondoorbetaling echter op. De medewerkster is 1 maand zwangerschapsgerelateerd ziek geweest. Als gevolg hiervan wordt haar bezoldiging met ingang van 1 oktober 2006 naar 90% bijgesteld.

Let wel, het tiende lid ziet alleen op een opschorting van de periode bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid. Als een medewerker 7 maanden ziek is en na 3 weken herstel zwangerschapsgerelateerd ziek wordt, dan heeft zij op grond van het tweede lid van dit artikel recht op 90% doorbetaling van haar bezoldiging tijdens de zwangerschapsgerelateerde ziekte. De periode van de zwangerschapsgerelateerde ziekte schort de berekening van de periode waarover de hoogte van de loondoorbetaling wordt bepaald, op. Ingevolge artikel 29a van de Ziektewet heeft de vrouwelijke ambtenaar over de periode van zwangerschapsgerelateerde ziekte recht op ziekengeld ter hoogte van 100% van haar dagloon. In artikel 7:19 is de samenloop van bezoldiging bij ziekte met het ziekengeld geregeld.

Lid 11

Volgens het elfde lid worden ziekteperioden samengeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Uit het gelijke behandelingsrecht vloeit voort dat de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof niet aangemerkt mag worden als ziekte. Dit heeft tot gevolg dat ziekteperioden die onderbroken worden door het zwangerschaps- en bevallingsverlof in principe niet mogen worden samengeteld aangezien er door het verlof een onderbreking van vier weken of meer plaatsvindt tussen de ziekteperioden. Indien de ziekte echter direct voorafgaat aan en direct aansluit op het zwangerschaps- en bevallingsverlof én de ziekte moet redelijkerwijs worden geacht voort te vloeien uit dezelfde oorzaak, worden deze perioden samengeteld.

Hieronder zijn een aantal voorbeelden opgenomen.

Voorbeeld I Een medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 15 maart 2006 herstelt zij, waarna zij op 29 maart 2006 (na 2 weken) weer ziek wordt. De periode van herstel heeft korter geduurd dan 4 weken. Daardoor geldt 1 januari 2006 als eerste ziektedag. Dit betekent dat de bezoldiging op 15 juli 2006 (dit is zes maanden + 2 weken na 1 januari 2006) wordt teruggebracht naar 90%. Op 15 januari 2007 wordt de bezoldiging vervolgens teruggebracht naar 75 % en per 15 januari 2008 naar 70%.

Voorbeeld II Een medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 15 maart 2006 herstelt zij, waarna zij op 26 april 2006 (na 6 weken) weer ziek wordt. De periode van herstel heeft langer geduurd dan 4 weken. Daardoor geldt 26 april 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor terugbrengen van de bezoldiging begint te lopen. Dit betekent dat de bezoldiging op 26 oktober 2006 (dit is 6 maanden na 26 april 2006) wordt teruggebracht naar 90%. Op 26 april 2007 wordt de bezoldiging vervolgens teruggebracht naar 75% en per 26 april 2008 naar 70%.

Voorbeeld III Een medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 15 maart 2006 herstelt zij. Op 29 maart 2006 gaat zij met zwangerschaps- en bevallingsverlof. Zij zou op 19 juli 2006 weer moeten gaan werken. Op dat moment is zij echter ziek. Omdat de medewerkster voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet ziek was, geldt het zwangerschaps- en bevallingsverlof als onderbreking van 4 weken of meer. Daardoor geldt 19 juli 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor het terugbrengen van de bezoldiging begint te lopen. Dit betekent dat op 19 januari 2007 (dit is 6 maanden na 20 juli 2006) de bezoldiging wordt teruggebracht tot 90%. Op 19 juli 2007 wordt de bezoldiging vervolgens teruggebracht naar 75% en per 19 juli 2008 naar 70%.

Voorbeeld IV Een medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 1 mei 2006 gaat zij met zwangerschaps- en bevallingsverlof tot en met 20 augustus 2006. Op 21 augustus 2006 zou zij weer moeten gaan werken. Echter, zij is op dat moment nog ziek. Er zijn twee mogelijkheden.

Mogelijkheid A De ziekte na het zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft dezelfde oorzaak als de ziekte voor dat verlof. In dit geval geldt 1 januari 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor terugbrengen van de bezoldiging begint te lopen. Dit betekent dat de bezoldiging op 21 oktober 2006 (dit is 6 maanden + 16 weken na 1 januari 2006) wordt teruggebracht naar 90%. Op 21 april 2007 wordt de bezoldiging vervolgens teruggebracht naar 75% en per 21 april 2008 naar 70%.

Mogelijkheid B De ziekte na het zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft een andere oorzaak dan de ziekte voor dat verlof. In dit geval geldt 21 augustus 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor het terugbrengen van de bezoldiging begint te lopen. Dit betekent dat op 21 februari 2007 (dit is 6 maanden na 21 augustus 2006) de bezoldiging wordt teruggebracht tot 90%. Op 21 augustus 2007 wordt de bezoldiging vervolgens teruggebracht naar 75% en per 21 augustus 2008 naar 70%.

Lid 12

Indien de ambtenaar na 24 maanden van ziekte definitief wordt herplaatst in een andere betrekking door middel van een wijziging van de aanstelling (artikel 7:16, tweede lid), ontstaat op de ingangsdatum van de wijziging van de aanstelling een nieuwe situatie. Als de ambtenaar weer ziek wordt in deze aanstelling beginnen de termijnen van dit artikel opnieuw te lopen.

Lid 13

Het dertiende lid geeft de basis voor artikelen die het onderwerp recht op bezoldiging nader regelen. In de artikelen 7:8 tot en met 7:8:3 is hieraan uitdrukking gegeven. Ook de artikelen 7:13:1, 7:13:2, 7:14 en 7:15:1 bevatten bepalingen met betrekking tot het niet uitbetalen van en het tussentijds stopzetten van de bezoldiging.

Lid 14

Het college kan in bepaalde gevallen van oordeel zijn dat een korting op de bezoldiging niet redelijk is en besluiten tot doorbetaling van de volledige bezoldiging. Deze afweging wordt in ieder geval gemaakt als er sprake is van een zodanige gezondheidssituatie dat het levenseinde van de ambtenaar, volgens objectieve medische maatstaven, nabij is. Voordat het college een besluit neemt, kan advies worden gevraagd aan de bedrijfsarts of de gezondheidssituatie van de ambtenaar levensbedreigend is en of zijn leven op korte termijn ernstig gevaar loopt.

Artikel 7:5 Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst (T)

Dit artikel voorziet in een aanvullende uitkering wanneer de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in een dienstongeval en dit ongeval niet verwijtbaar is aan betrokkene. De WGA- of IVA-uitkering, eventueel aangevuld met een bovenwettelijke aanvulling op grond van het pensioenreglement van het ABP, wordt aangevuld tot een bepaald percentage van de bezoldiging, genoten in het jaar voorafgaand aan het ontslag. De percentages zijn afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Artikel 7:6 Vervallen (T)

(Vervallen)

Artikel 7:8:1 Vaststelling referte-tijdvak toelagen (T)

Volgens dit artikel dient het referte-tijdvak dat in acht wordt genomen voor de vaststelling van de gemiddelde hoogte van de toelage onregelmatige dienst, de overgangstoelage onregelmatige dienst, alsmede de prestatiebeloning in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt. Het ligt voor de hand om dit in de lokale bezoldigingsverordening te regelen.

Artikel 7:8:2 Periodieke salarisverhoging (T)

Het onderwerp periodieke salarisverhogingen tijdens ziekte dient volgens dit artikel in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt. Gelet op de aard van het onderwerp ligt het voor de hand om hiervoor de lokale bezoldigingsverordening te gebruiken.

Artikel 7:8:3 Werktijd bij ziekte bij seniorenmaatregel en toepassing van artikel 2:7a (T)

Als een ambtenaar met toepassing van artikel 2:7a tijdelijk (maximaal) 40 uur werkt, kan hij verplicht worden tot aanvaarding van een functie voor (maximaal) 40 uur, voor zover en zolang artikel 2:7a op hem van toepassing is. Na afloop van deze periode kan de ambtenaar verplicht worden een functie te accepteren voor de formele arbeidsduur van 36 uur. Na afloop van deze periode wordt de bezoldiging ook teruggebracht naar een bezoldiging voor 36 uur.

Artikel 7:9 Verplichtingen college (T)

Lid 1 en 2

Onder het treffen van maatregelen moeten ook het verrichten van werkzaamheden in het kader van de reïntegratie en het volgen van noodzakelijke scholing in het kader van de reïntegratie, bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, onder b en c, worden begrepen. Doel van deze maatregelen is terugkeer in de eigen arbeid dan wel plaatsing in een passende functie.

Op grond van de Wet verbetering poortwachter is in artikel 7:9 voor de werkgever de verplichting opgenomen om er, zover als mogelijk, voor te zorgen dat de ambtenaar bij de eigen organisatie arbeid kan verrichten (eerste spoor). Als bij de eigen organisatie geen passende arbeid te vinden is, moet de werkgever (laten) zoeken naar passende arbeid bij een andere werkgever (tweede spoor). De tekst van artikel 7:9 komt overeen met de tekst van artikel 658a van boek 7, titel 10 van het Burgerlijk Wetboek.

Het is mogelijk dat de werkgever en de werknemer van mening verschillen over de aanwezigheid van passende arbeid. Artikel 30, eerste lid, onder f, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen bepaalt dat de werknemer of de werkgever UWV kan verzoeken een onderzoek in te stellen naar en een oordeel te geven over de aanwezigheid van passende arbeid, die de zieke werknemer voor de werkgever in staat is te verrichten.

Lid 3

In de WIA zijn, naast de aanspraken van de werknemers, ook verplichtingen voor werkgever en werknemer opgenomen. Een van de verplichtingen betreft het opstellen van een plan van aanpak, dat opgesteld moet worden op het moment dat sprake is van dreigend langdurig ziekteverzuim. Dit plan van aanpak moet volgen op een probleemanalyse en advies van de arbo-dienst, dat na 6 weken ziekte moet worden opgesteld. Binnen twee weken daarna moet het plan van aanpak zijn opgesteld. Hierin moet worden opgenomen welke maatregelen in het kader van het herstel van de ambtenaar getroffen worden.

Afspraken over de te verrichten werkzaamheden en de te volgen scholing moeten worden neergelegd in het plan van aanpak. De werkgever laat zich bij het maken van de afspraken bijstaan door een ter zake deskundige, bijvoorbeeld de bedrijfsarts of door de arbo-dienst.

Lid 4

In de CAO 2002-2003 is de verplichting opgenomen dat de werkgever een verzuimprotocol vaststelt. In diezelfde CAO zijn enkele verplichte elementen van dat verzuimprotocol vastgesteld. In de ledenbrief van 26 november 2002, Lbr. 02/167 is een handreiking gedaan voor een verzuimprotocol. De verplichte elementen maken daar onderdeel van uit.

Artikel 7:10 Verplichting ambtenaar tot informatieverstrekking bij ziekte (T)

Het niet naleven van artikel 7:10 kan leiden tot staking van de bezoldiging. Dit is bepaald in artikel 7:13:2, eerste lid, onder i.

Artikel 7:11 Verplichting tot verlening van medewerking aan reïntegratie (T)

In artikel 7:11 zijn de algemene verplichtingen opgenomen die, ook in het derde ziektejaar, in het kader van ziekteverzuim en reïntegratie voor de ambtenaar gelden.

Lid 1

In het kader van de Wet verbetering poortwachter is in het eerste lid, onderdeel a en b, voor de werknemer de verplichting opgenomen medewerking te verlenen aan zijn reïntegratie. Dit artikel is opgenomen in de CAR om hiermee uitdrukking te geven aan de nieuwe en strengere regelgeving in het kader van preventie ziekteverzuim en reïntegratie en de invoering van de Wet verbetering poortwachter, die op 1 april 2002 in werking is getreden. De tekst van het eerste lid komt overeen met artikel 660a, boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek.

Het eerste lid is ook de tegenhanger van de verplichtingen die in het kader van preventie ziekteverzuim en reïntegratie aan de werkgever worden opgelegd (zie artikel 7:9). Het artikel verplicht de ambtenaar actief mee te werken aan het reïntegratieproces, zowel in het eerste begin van de ziekte als lopende het reïntegratietraject. Onder de maatregelen waaraan de ambtenaar gevolg moet geven moeten onder andere werkzaamheden en scholing in het kader van de reïntegratie worden verstaan (zie artikel 7:9, tweede lid).

Lid 2

De ambtenaar is verplicht om aangeboden passende arbeid te aanvaarden. De sanctie op het zonder deugdelijke grond niet aanvaarden van deze arbeid is neergelegd in artikel 7:14 (inhouding bezoldiging) en artikel 8:5a (ontslag binnen dan wel na 24 maanden na de eerste ziektedag bij het zonder deugdelijke grond niet aanvaarden van passende arbeid).

Artikel 30, eerste lid, onder f, SUWI bepaalt dat werkgever of werknemer UWV kan verzoeken een onderzoek in te stellen naar dan wel een oordeel te geven over de aanwezigheid van passende arbeid, die de zieke werknemer voor de werkgever in staat is te verrichten.

Artikel 7:12 Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek (T)

De ambtenaar dient mee te werken aan een medisch onderzoek door of vanwege de bedrijfsgezondheidsdienst om bepaalde in het eerste lid omschreven vragen te kunnen beantwoorden. De geneeskundige die het medisch onderzoek verricht, deelt de uitkomst daarvan schriftelijk mee aan betrokkene en aan het college.

Op overtreding van deze verplichting staat een sanctie, evenals wanneer het onderzoek wel heeft plaatsgevonden, maar daaruit blijkt van verwijtbaar gedrag van de ambtenaar. De sancties zijn opgenomen in artikel 7:13:1 en 7:13:2.

Artikel 7:13:1 Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging (T)

Artikel 7:13:1 bepaalt in welke gevallen geen recht bestaat op doorbetaling van de bezoldiging. Het gaat hierbij om situaties waarin al vrij snel na de eerste ziektedag bekend is dat:

de ambtenaar de verhindering tot het vervullen van de betrekking opzettelijk heeft veroorzaakt en dit gedrag betrokkene verwijtbaar is;

de ziekte zich voordoet binnen een halfjaar na de geneeskundige keuring, waarbij blijkt dat de ambtenaar willens en wetens onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt, zodanig dat de verklaring dat tegen de vervulling van de betrekking geen medische bezwaren bestaan, niet afgegeven zou zijn.

De in dit artikel beschreven situaties zijn geen situaties die hersteld kunnen worden. Als de situatie zoals beschreven zich voordoet, bestaat er vanaf de eerste dag van ziekte geen recht op doorbetaling van de bezoldiging.

Artikel 7:13:2 Staken van doorbetaling van de bezoldiging (T)

Zowel artikel 7:13:2 als artikel 7:14 bevatten de sancties op overtreding van de verplichtingen als genoemd in artikel 7:10, 7:11 en 7:12, alsmede de conclusies die uit het onderzoek als bedoeld in artikel 7:12 getrokken kunnen worden.

De in deze artikelen beschreven situaties kunnen tijdelijk zijn. Dit houdt in dat artikel 7:13:2 en 7:14 ook tussentijds kunnen worden toegepast. Wanneer de situatie weer hersteld is, wordt de betaling van de bezoldiging weer gestart.

Artikel 7:13:2 ziet op de verplichtingen die aan de ambtenaar zijn opgelegd in artikel 7:10 en 7:12. Artikel 7:14 ziet op de verplichtingen die op grond van artikel 7:11 aan de ambtenaar zijn opgelegd.

Artikel 7:13:2 sanctioneert allereerst de weigering de benodigde informatie te verstrekken. De andere sancties van artikel 7:13:2 betreffen gedrag van de ambtenaar, waarbij de arbo-dienst een rol speelt in de beoordeling van dat gedrag.

De sancties op de overtredingen die genoemd zijn, zijn imperatief: de doorbetaling van de bezoldiging wordt gestaakt wanneer bijvoorbeeld de ambtenaar nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of zich niet houdt aan voorschriften van behandelende geneeskundigen.

Als van het gedrag van de ambtenaar geen verwijt gemaakt kan worden op grond van zijn geestelijke toestand, vindt doorbetaling van de bezoldiging wel plaats. De gemeente moet zich voor het besluit om de bezoldiging te staken dus vergewissen van de geestestoestand van de ambtenaar.

Artikel 7:14 Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen ambtenaar (T)

De in dit artikel beschreven situaties kunnen tijdelijk zijn. Dit houdt in dat artikel 7:14 ook tussentijds kan worden toegepast. Wanneer de situatie weer hersteld is, wordt de betaling van de bezoldiging weer gestart.

Artikel 7:14 ziet op de verplichtingen die op grond van artikel 7:11 aan de ambtenaar zijn opgelegd.

UWO-gemeenten worden verwezen naar artikel 7:13:2 en de toelichting daarop.

Artikel 7:14 sanctioneert de ambtenaar die zich niet houdt aan de volgende verplichtingen, te weten:

het niet naleven van het ziekteverzuimprotocol;

het niet naleven van de voorschriften en maatregelen (zoals het verrichten van werkzaamheden en scholing in het kader van de reïntegratie als bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, onderdelen b en c) die door het college gesteld kunnen worden;

het niet meewerken aan het plan van aanpak en

het weigeren van passende arbeid.

Lid 1

In de CAO 2002-2003 is overeengekomen dat overtreding van de regels uit het verzuimprotocol uiteindelijk kan leiden tot zware disciplinaire maatregelen. Dit is uitgewerkt in de zin dat overtreding van de regels uit het verzuimprotocol als plichtsverzuim wordt aangemerkt en via de procedure van hoofdstuk 16 gesanctioneerd kan worden. De op te leggen sanctie moet overeenkomen met de ernst van de gedraging. Ook de verwijtbaarheid van de gedragingen maakt deel uit van de afwegingen, die leiden tot de keuze voor de sanctie.

Lid 2

De ambtenaar die zonder deugdelijke grond weigert zich te houden aan de voorschriften en maatregelen, die door de gemeente zijn gesteld, weigert passende arbeid te verrichten of die weigert medewerking te verlenen aan de totstandkoming, evaluatie en – eventueel – bijstelling van het plan van aanpak, kan bestraft worden met inhouding van de bezoldiging. Daarnaast bestaat ook de mogelijkheid van bestraffing met ontslag na 24 maanden dan wel binnen 24 maanden na de eerste ziektedag (artikel 8:5a).

De sanctie op het zonder deugdelijke grond niet meewerken aan de opstelling, evaluatie en – eventueel – bijstelling van het plan van aanpak en de sanctie op het weigeren van passende of gangbare arbeid is gelijk aan de sanctie die sinds de inwerkingtreding van de Wet verbetering poortwachter in artikel 629, boek 7, titel 10, van het Burgerlijk wetboek is opgenomen.

De sancties op de overtredingen die in het tweede lid genoemd zijn, zijn imperatief: de doorbetaling van de bezoldiging wordt gestaakt wanneer de ambtenaar het beschreven gedrag betoont.

Lid 3

Als van het gedrag van de ambtenaar, als genoemd in het tweede lid, geen verwijt gemaakt kan worden op grond van zijn geestelijke toestand, vindt doorbetaling van de bezoldiging wel plaats. De gemeente moet zich voor het besluit om de bezoldiging te staken dus vergewissen van de geestestoestand van de ambtenaar.

Artikel 7:15:1 Bezoldiging uitbetalen aan anderen en nabetaling aan ambtenaar (T)

Het eerste lid biedt de mogelijkheid de op grond van artikel 7:13:1, 7:13:2 of 7:14 niet-uitbetaalde bezoldiging aan anderen dan aan de ambtenaar te betalen. Het kan hierbij gaan om betalingen die aan familieleden worden gedaan.

Ingevolge het tweede lid wordt de niet-uitbetaalde bezoldiging alsnog uitbetaald wanneer de ambtenaar na een door hem aangevraagde second opinion door het UWV in het gelijk gesteld wordt.  

Artikel 7:16 Herplaatsing in passende arbeid (T)

Gedurende de hele periode van ziekte geldt dat de ambtenaar passende arbeid moet verrichten. Gedurende de eerste 24 maanden kan de ambtenaar niet definitief worden herplaatst in deze passende arbeid. Na 24 maanden gebeurt dat wel. Hieraan worden echter in de 12 maanden na afloop van de eerste 24 maanden voorwaarden verbonden. Deze voorwaarde is voor de medewerker die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, dat hij met de passende arbeid zijn volledige restverdiencapaciteit benut. Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die 35% tot 80% arbeidsongeschikt is, is dat hij met de passende arbeid 50% of meer van zijn restverdiencapaciteit benut. Zie verder lid 3 en 4.

Voor definitieve herplaatsing na het derde ziektejaar gelden de voorwaarden van lid 3 en 4 niet meer. De ambtenaar hoeft met de passende arbeid dan niet meer zijn volledige restverdiencapaciteit te benutten (minder dan 35% arbeidsongeschikt) of 50% of meer van zijn restverdiencapaciteit te benutten (35% tot 80% arbeidsongeschikt).

Bij het opdragen van passende arbeid kunnen twee situaties worden onderscheiden:

de situatie waarin de aanstelling in de oude betrekking gehandhaafd blijft, maar waarbij de ambtenaar tijdelijk andere arbeid wordt opgedragen;

de situatie waarin de aanstelling na 24 maanden van ziekte wordt gewijzigd; de oude betrekking van de ambtenaar komt te vervallen en deze krijgt een nieuwe betrekking in passende arbeid.

ad 1 De situatie beschreven onder 1) zal zich vooral voordoen in die gevallen waarbij:

terugkeer in de oude betrekking nog mogelijk wordt geacht en de ambtenaar bijvoorbeeld passende arbeid verricht,

(volledige) terugkeer in de oude betrekking niet mogelijk wordt geacht en de ambtenaar tijdelijk een andere betrekking vervult, bijvoorbeeld bij wijze van proef voorafgaand aan een definitieve herplaatsing.

Door schriftelijk vast te leggen op welke wijze passende arbeid, ook zonder aanpassing van de aanstelling, aan de ambtenaar wordt opgedragen, wordt voor de ambtenaar en de werkgever inzichtelijk wat van de ambtenaar verlangd wordt. Ook is het mogelijk dat de ambtenaar terugkeert in zijn eigenlijke functie. Over de uren dat de ambtenaar deze werkzaamheden verricht, heeft hij recht op de doorbetaling van zijn bezoldiging (artikel 7:3, zesde lid, onderdeel b).

ad 2 Voordat de medewerker aanspraak kan maken op een uitkering ingevolge de WIA, geldt voor hem een wachttijd van 104 weken (de wachttijd voor een WAO-uitkering bedroeg 52 weken). Indien het mogelijk zou zijn de zieke medewerker definitief te herplaatsen binnen twee jaar in een passende functie, zou de situatie ontstaan dat hij naast zijn nieuwe inkomen geen recht heeft op een uitkering op grond van de WIA. De betrokken medewerker is voor zijn nieuwe functie namelijk niet ziek. Dit is de reden geweest dat een wijziging van de aanstelling pas plaatsvindt nadat er twee jaren van ziekte zijn verstreken.

In het derde en vierde lid van artikel 7:16 zijn aanvullende voorwaarden opgenomen waaraan moet zijn voldaan voordat de ambtenaar in het derde ziektejaar definitief wordt herplaatst via een wijziging van zijn aanstelling. Er zijn twee voorwaarden waaraan moet zijn voldaan:

de herplaatsing moet plaatsvinden in een passende functie

waarbij rekening moet worden gehouden met het restverdiencapaciteit van de ambtenaar die afhankelijk is van de mate van arbeidsgeschiktheid:

volledige invulling restverdiencapaciteit bij 35% of minder arbeidsongeschiktheid

ten minste 50% invulling restverdiencapaciteit bij arbeidsongeschiktheid tussen de 35% en 80% arbeidsongeschiktheid

De definitieve herplaatsing kan eventueel vooraf worden gegaan door een herplaatsing bij wijze van proef. Een belangrijk verschil met de situatie onder 1) is dat bij een definitieve herplaatsing door middel van een wijziging in de aanstelling de bezoldiging van de ambtenaar wordt aangepast aan het niveau en de omvang van de nieuwe betrekking. Dit is mogelijk op grond van artikel 3:1, achtste lid.

Indien de ambtenaar definitief wordt herplaatst in een andere betrekking door middel van een wijziging van de aanstelling, ontstaat op de ingangsdatum van de wijziging van de aanstelling een nieuwe situatie. Als de ambtenaar ziek wordt in deze functie beginnen de termijnen ingevolge artikel 7:3 opnieuw te lopen. Indien de ambtenaar definitief is herplaatst, wordt voor de doorbetaling van de bezoldiging altijd uitgegaan van de bezoldiging die geldt voor die nieuwe betrekking.

Naarmate de arbeidsongeschiktheid langer duurt, mag een bredere oriëntatie ten aanzien van de te verrichten passende arbeid worden verwacht. Naarmate de duur van de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid langer is, kan van de ambtenaar worden verlangd dat deze concessies doet met betrekking tot door hem te verrichten passende arbeid als reïntegratie in de eigen arbeid niet tot de mogelijkheden behoort.

Artikel 7:14 biedt de mogelijkheid om de bezoldiging te staken, wanneer de ambtenaar zonder deugdelijke grond de aangeboden passende arbeid weigert. Bij de beoordeling van de 'deugdelijkheid' van de weigeringgrond zal worden meegewogen of de arbeid wel voldoet aan het criterium 'passend'. De ultieme sanctie op het zonder deugdelijke reden weigeren van passende arbeid is ontslag. Dit kan binnen 24 maanden, maar ook in de periode van 12 maanden daarna plaatsvinden. Artikel 8:5a biedt daartoe de mogelijkheid.

Lid 3

Dit artikellid is van toepassing op de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007. Lid 3 geeft speciale eisen aan de aan te bieden functie in het geval er sprake is van arbeidsongeschiktheid voor minder dan 35%. In het derde ziektejaar moet gezocht worden naar een passende functie, waarmee de volledige restverdiencapaciteit wordt ingevuld. Als aan deze voorwaarde wordt voldaan, ontvangt de ambtenaar een hogere uitkering (zie paragraaf 7 van hoofdstuk 10d).

In beginsel is sprake van een ontslagverbod binnen 36 maanden na de eerste ziektedag. Wanneer echter in het derde ziektejaar binnen de gemeente een functie gevonden is voor de volledige restverdiencapaciteit, mag de medewerker definitief herplaatst worden. Er is dan formeel geen sprake van ontslag. Hiernaast geldt dat er wel volledig ontslag van de medewerker mag plaatsvinden als er in het derde ziektejaar buiten de gemeente een passende functie gevonden is voor de volledige restverdiencapaciteit.

Lid 4

Dit artikellid is van toepassing op de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007. Lid 4 geeft speciale eisen aan de aan te bieden functie in het geval er sprake is van arbeidsongeschiktheid 35% of meer, maar minder dan 80%. In het derde ziektejaar moet gezocht worden naar een passende functie, waarmee ten minste 50% van de restverdiencapaciteit vervuld wordt. De uitkeringsrechten van de ambtenaar op grond van de WIA en het ABP Arbeidsongeschiktheidspensioen zijn in dit geval groter, dan wanneer de ambtenaar een functie aanvaardt voor minder dan 50% van zijn restverdiencapaciteit. Als de ambtenaar gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, is het niet mogelijk hem wegens arbeidsongeschiktheid te ontslaan voordat er 36 maanden zijn verstreken. Wanneer echter in het derde ziektejaar binnen de gemeente een functie gevonden is voor ten minste 50% van de restverdiencapaciteit, mag de medewerker definitief herplaatst worden. Er is dan formeel geen sprake van ontslag. Hiernaast geldt dat er wel volledig ontslag van de medewerker mag plaatsvinden als er in het derde ziektejaar buiten de gemeente een passende functie gevonden is voor ten minste 50% van de restverdiencapaciteit.

Situationele arbeidsongeschiktheid In het geval de ambtenaar situationeel arbeidsongeschikt is, zal in de regel geen sprake zijn van verminderde arbeidsgeschiktheid in de zin van de WIA. Als de ambtenaar arbeid wordt aangeboden, die gelijk of nagenoeg gelijk is aan de functie die hij bekleedde, zij het bij een ander organisatieonderdeel, dan zal de ambtenaar deze arbeid in principe niet mogen weigeren. De oorzaak van de uitval, de situatie waarin de ambtenaar zijn werk moest verrichten, is dan immers weggenomen. Weigert de ambtenaar deze arbeid wel, dan kan besloten worden tot toepassing van artikel 7:14 en kan de bezoldiging gestaakt worden.

Lid 6

Op grond van jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie inzake gelijke behandeling van man en vrouw, mag voor de berekening van de ontslagtermijn wegens ziekte de periode van ziekte tijdens de zwangerschap als gevolg van de zwangerschap en het zwangerschaps- en bevallingsverlof zelf, niet worden meegeteld. Het Europees Hof heeft in zijn jurisprudentie een onderscheid aangebracht tussen enerzijds ziekte tijdens de zwangerschap die verband houdt met zwangerschap en zwangerschaps- en bevallingsverlof, en anderzijds ziekte die verband houdt met de zwangerschap en de bevalling na het bevallingsverlof. Deze laatste periode kan gewoon meegeteld worden voor de berekening van de termijn van 24 respectievelijk 12 maanden. Hetzelfde geldt voor ziekte tijdens de zwangerschap die niet veroorzaakt wordt door de zwangerschap; ook deze periode mag meegerekend worden voor de termijn van 24 respectievelijk 12 maanden.

Voorbeeld Een medewerkster van de gemeente valt tijdens haar zwangerschap uit wegens zwangerschapsgerelateerde klachten. Zij blijft ziek tot de ingangsdatum van het zwangerschapsverlof. Aansluitend op het bevallingsverlof meldt zij zich ziek wegens bekkeninstabiliteit, veroorzaakt door de zwangerschap. Voor berekening van de termijn van 24 dan wel 12 maanden mag niet meegeteld worden de periode dat de medewerkster tijdens de zwangerschap ziek is wegens zwangerschapsgerelateerde klachten; hetzelfde geldt voor de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Perioden van arbeidsongeschiktheid aansluitend op het bevallingsverlof mogen wel meegerekend worden voor de termijn van 24 dan wel 12 maanden, onafhankelijk van de vraag of deze veroorzaakt zijn door de zwangerschap of de bevalling. De termijn van 24 dan wel 12 maanden start in dit voorbeeld dus op de dag aansluitend op de laatste dag van het bevallingsverlof.

Lid 7

Volgens het zevende lid worden ziekteperioden samengeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Uit het zesde lid vloeit voort dat de periode van zwangerschapsgerelateerde ziekte en het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet meegeteld worden voor de berekening van de 24 en 12 maanden termijn. Dit heeft tot gevolg dat ziekteperioden die worden onderbroken door zwangerschapsgerelateerde ziekte die 4 weken of langer duurt of door het zwangerschaps- en bevallingsverlof, in principe niet mogen worden samengeteld aangezien sprake is van een onderbreking van vier weken of langer. Indien de ziekte (die zijn oorzaak niet vindt in de zwangerschap zelf) echter direct voorafgaat aan en direct aansluit op het zwangerschaps- en bevallingsverlof én de ziekte wordt geacht redelijkerwijs voort te vloeien uit dezelfde oorzaak, mogen de perioden worden samengeteld voor de berekening van de ontslagtermijn.

Zie de toelichting op artikel 8:5 voor enkele voorbeelden.

Lid 8

De termijn van 24 maanden wordt verlengd in de volgende gevallen.

Ad a Artikel 38 ZW legt een werkgever de verplichting op uiterlijk op de eerste dag nadat de ziekte 13 weken heeft geduurd de ziekte te melden bij het UWV. Als de werkgever deze melding te laat doet, wordt de wachttijd voor de WIA met de duur van de vertraging verlengd. De WIA-uitkering gaat dan pas later in.

Ad b In artikel 24, eerste lid, van de WIA is bepaald dat de wachttijd op verzoek van werkgever en werknemer gezamenlijk verlengd kan worden.

Ad c Bij de aanvraag van een uitkering ingevolge de WIA moet een reïntegratieverslag worden ingediend. Als het UWV van mening is dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen niet is nagekomen of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, kan het UWV de termijn gedurende de werkgever het loon moet doorbetalen verlengen. De termijn van de verlenging is maximaal 52 weken en wordt afhankelijk gesteld van de aard en ernst van het verzuim. Deze sanctiebevoegdheid is neergelegd in artikel 25, negende lid, van de WIA. De medewerker merkt financieel niets van de verlenging van de ontslagtermijn op grond van de hiervoor genoemde redenen. Op grond van artikel 7:3 heeft de medewerker na 24 maanden ziekte recht op 70% van zijn bezoldiging.

Onderdeel a is niet van toepassing op werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de WIA. Artikel 85 van de WIA stelt hen namelijk vrij van de 13e weeks melding van artikel 38 Ziektewet. Eigenrisicodragers moeten op grond van dit laatste artikel uiterlijk acht maanden nadat de ongeschiktheid tot werken zijn verstreken, aangifte van die ongeschiktheid doen bij het UWV. Vertraging van deze laatste aangifte leidt dus niet tot verlenging van de termijn van 24 maanden.

Lid 9

Onder de informatie die de medewerker moet verstrekken valt onder meer een kopie van het arbeidskundige rapport. De gemeente ontvangt als belanghebbende een kopie van de WIA-beschikking, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid en het resterend verdienvermogen genoemd worden.

Artikel 7:18 Inkomsten uit of in verband met arbeid (T)

Artikel 7:18 geeft de basis aan voor UWO-artikelen die het onderwerp het in mindering brengen van inkomsten uit passende arbeid of werkzaamheden in het kader van de reïntegratie op de bezoldiging nader regelen. Dat betekent dat voor UWO-gemeenten het in mindering brengen van inkomsten uit passende arbeid of werkzaamheden in het kader van de reïntegratie op de bezoldiging inhoudelijk in artikel 7:18:1 volledig is uitgewerkt. UWO-gemeenten kunnen derhalve weliswaar geen nadere regels aan dit UWO-artikel toevoegen, wel kunnen UWO-gemeenten nadere uitvoeringsregels vaststellen ter uitvoering van een UWO-artikelen voor zover noodzakelijk.

Artikel 7:18:1 Inkomsten andere betrekking in mindering brengen op bezoldiging (T)

Als de zieke ambtenaar in het belang van zijn genezing, reïntegratie of herplaatsing werkzaamheden verricht voor zichzelf of voor derden (bijvoorbeeld bij een andere werkgever), moeten de verkregen inkomsten in mindering gebracht worden op de bezoldiging waarop hij ingevolge artikel 7:3 aanspraak op heeft. Deze verrekening vindt als volgt plaats. In overleg met de ambtenaar wordt vastgesteld hoeveel uren hij besteedt aan de betreffende werkzaamheden. Op basis hiervan wordt de hoogte van de loondoorbetaling, bedoeld in artikel 7:3, vastgesteld. De inkomsten die de ambtenaar verwerft, worden op de bezoldiging in mindering gebracht.

Artikel 7:19 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met ZW-uitkering (T)

Lid 1

De Ziektewet bepaalt wanneer recht op ziekengeld bestaat. De hoofdregel is dat er geen recht op ziekengeld bestaat wanneer er aanspraak gemaakt kan worden op een loondoorbetaling. Hierin voorziet artikel 7:3 CAR. In de ZW wordt evenwel een uitzondering gemaakt voor de volgende categorie‘n werknemers in actieve dienst:

vrouwelijke ambtenaren die op basis van artikel 29a ZW recht op een uitkering hebben;

medewerkers die wegens orgaandonatie ongeschikt zijn hun betrekking te vervullen;

arbeidsgehandicapten in de zin van de Wet REA, die in de eerste vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking ongeschikt worden hun betrekking te vervullen.

Deze categorieën actieve werknemers krijgen dus wel recht op een ziekengeld krachtens de Ziektewet. Artikel 7:19 CAR bepaalt dat de ZW-uitkering in mindering gebracht wordt op de bezoldiging, waarop de betrokken ambtenaar op grond van artikel 7:3 recht heeft.

De vrouwelijke ambtenaar heeft rond de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof recht op een uitkering krachtens artikel 29A ZW indien:

zij voorafgaand aan de dag waarop zij recht heeft op een uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, van de Waz (dus voor de ingang van het zwangerschapsverlof) ongeschikt wordt tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de zwangerschap;

zij in de periode waarin zij recht had kunnen hebben op een uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, van de Waz, doch die uitkering nog niet is aangevangen, wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid Dit betreft de periode tussen de zes en vier weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum. Indien de ingang van het zwangerschapsverlof bepaald is op bijvoorbeeld vier weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum en zes weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum wordt de vrouwelijke ambtenaar ziek (ongeacht of deze ziekte te maken heeft met de zwangerschap), dan gaat het verlof op basis van de Waz in vanaf die zes weken. Tijdens de periode van zes tot vier weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum heeft de vrouwelijke ambtenaar recht op een ZW-uitkering. Daarna heeft de vrouwelijke ambtenaar gedurende veertien weken recht op een Waz-uitkering;

zij nadat het recht op een uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, van de Waz is geëindigd (dus na de afloop van het bevallingsverlof), aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap.

Lid 2

Als vanwege schuld of toedoen van de ambtenaar geen ZW-uitkering wordt verstrekt, wordt in het kader van de vermindering als bedoeld in het eerste lid gehandeld alsof de ambtenaar wel een volledige ZW-uitkering ontvangt. Er wordt dan een fictieve uitkering ter hoogte van 70% van het dagloon in mindering gebracht in geval van arbeidsgehandicapten en orgaandonoren en 100% van het dagloon in geval van vrouwelijke ambtenaren die op basis van 29a ZW recht op een uitkering hebben.

Lid 3

Wanneer de ZW-uitkering door schuld of toedoen van de ambtenaar vermindering ondergaat, geheel of gedeeltelijk geweigerd wordt of aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, wordt in het kader van de vermindering als bedoeld in het eerste lid gehandeld alsof de ambtenaar wel een volledige uitkering ontvangt. Er wordt dan een fictieve uitkering ter hoogte van 70% van het dagloon in mindering gebracht. Sancties en boetes die in het kader van de ZW aan de ambtenaar worden opgelegd, leiden niet tot aanpassing van de vermindering. Sancties en boetes in het kader van de ZW worden dus niet gecompenseerd.

Lid 4

Om verrekening van de bezoldiging met de ZW-uitkering praktisch mogelijk te maken, moet de ambtenaar de ZW-uitkering cederen aan de gemeentelijke werkgever.

Lid 5

De medewerker die zwangerschapsgerelateerde ziek is, heeft ingevolge de Ziektewet recht op een uitkering. De uitkering is gecedeerd aan de werkgever ingevolge het vierde lid. Als het bedrag van de uitkering hoger ligt dan het bedrag waar de ambtenaar recht op heeft op grond van artikel 7:3, wordt het meerdere uitbetaald aan de ambtenaar.

Artikel 7:20 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met een WW-uitkering (T)

Wanneer de ambtenaar gedeeltelijk arbeidsongeschikt is én 6 (voor ziektegevallen van voor 1 januari 2004 moet hier 18 maanden gelezen worden) maanden na de eerste ziektedag verstreken zijn, kan het zijn dat de Werkloosheidswet (WW) op grond van urenverlies én verlies van loon recht geeft recht op een uitkering. Wanneer dat het geval is, heeft de ambtenaar het recht een WW-uitkering aan te vragen. Indien hij een WW-uitkering aanvraagt, wordt deze uitkering in mindering gebracht op de bezoldiging, waarop de betrokken ambtenaar op grond van artikel 7:3 recht heeft. Hiermee wordt voorkomen dat een medewerker dubbele inkomsten ontvangt. Om de werknemer niet te veel te belasten wordt deze op grond van de CAR/UWO niet verplicht een WW-uitkering aan te vragen. Het is echter wel mogelijk dat deze verplichting uit de WW voortvloeit. Eventuele kortingen op de WW-uitkering worden echter niet in mindering gebracht op de doorbetaling van de bezoldiging.

Artikel 7:21 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met uitkering op grond van de WIA (T)

In artikel 76a van de Ziektewet is bepaald dat de wachttijd voor een uitkering ingevolge de WIA in drie gevallen kan worden verlengd en wel:

met de duur van de vertraging indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de ZW, later doet dan op grond van dat artikel is voorgeschreven;

met de duur van de verlenging van het tijdvak waarin recht bestaat op bezoldiging op grond van artikel 24, eerste lid, van de WIA;

met de duur van het tijdvak dat het UWV op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft vastgesteld.

ad a Artikel 38 ZW legt een werkgever de verplichting op uiterlijk op de eerste dag nadat de ziekte 13 weken heeft geduurd de ziekte te melden bij het UWV. Als de werkgever deze melding te laat doet, wordt de wachttijd voor de WIA met de duur van de vertraging verlengd. De WIA-uitkering gaat dan pas later in.

ad b In artikel 24, eerste lid, van de WIA is bepaald dat de WIA-wachttijd op verzoek van werkgever en werknemer gezamenlijk verlengd kan worden.

ad c Bij de aanvraag van een WIA-uitkering moet een reïntegratieverslag worden ingediend. Als het UWV van mening is dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen niet is nagekomen of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, kan het UWV de termijn gedurende welke de werkgever het loon moet doorbetalen verlengen. Dit komt neer op een verlenging van de WIA-wachttijd. De termijn van de verlenging is maximaal 52 weken en wordt afhankelijk gesteld van de aard en ernst van het verzuim. Deze sanctiebevoegdheid is neergelegd in artikel 25, negende lid, van de WIA.

Als om de drie hiervoor genoemde redenen de uitkering op grond van de WIA pas op een later tijdstip ingaat dan na 104 weken ziekte, kan op de door te betalen bezoldiging na 104 weken ziekte geen WGA- of IVA-uitkering in mindering worden gebracht. Dit betekent dat de werkgever feitelijk na 104 weken ziekte een zwaardere financiële last draagt. In het geval genoemd onder b hiervoor is sprake van een bewuste keuze. Deze keuze kan voor werkgever én werknemer gunstig zijn als reïntegratie aanstaande is. De werknemer krijgt dan niet te maken met een uitkering op grond van de WIA; de werkgever heeft als voordeel dat de Pemba-premie niet verhoogd wordt als gevolg van het feit dat een medewerker een uitkering op grond van de WIA heeft. In de gevallen a en c hiervoor kan dit worden beschouwd als een sanctie voor de werkgever voor het niet naleven van de reïntegratieverplichtingen.

De medewerker merkt financieel dus niets van de verlenging van de wachttijd op grond van de hiervoor genoemde redenen. Op grond van artikel 7:3 heeft de medewerker na 24 maanden ziekte recht op 70% van zijn bezoldiging.

Lid 1

Het eerste lid bepaalt dat de aanspraak op een WGA- of IVA-uitkering in mindering wordt gebracht op de doorbetaling van bezoldiging.

Let op: de WGA- of IVA-uitkering wordt alleen in mindering gebracht op de door te betalen bezoldiging indien deze kan worden toegerekend aan één en dezelfde betrekking. In het geval de betrokkene ondertussen definitief herplaatst is in een andere functie door middel van een wijziging van de aanstelling wordt de WGA-uitkering, voor zover die voortvloeit uit die oude betrekking, niet in mindering gebracht op de door te betalen bezoldiging tijdens ziekte.

Iemand die recht heeft op een IVA-uitkering of een WGA-uitkering in verband met volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid, krijgt een uitkering ter hoogte van 75% van zijn laatste loon. Wanneer dit hoger is dan de doorbetaling van de bezoldiging, waarop op grond van artikel 7:3 recht bestaat, heeft de ambtenaar ten minste recht op het bedrag van de IVA- of WGA-uitkering. Dit is het geval na 24 maanden van ziekte, waarna recht op doorbetaling van 70% van de bezoldiging bestaat.

Niet altijd zal er sprake van zijn dat de door te betalen bezoldiging lager is dan de IVA- of WGA-uitkering bij volledige maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid. Hiervan is geen sprake iemand eerder voor een IVA-uitkering in aanmerking komt (verkorte wachttijd op grond van artikel 23, zesde lid, WIA). Deze eerdere ingang van de IVA-uitkering is al mogelijk vanaf 13 weken na de eerste ziektedag. Op dat moment (na 13 weken) is er zelfs nog sprake van 100% loondoorbetaling. Op dat moment vindt dus wel volledige verrekening van de uitkering met de loondoorbetaling plaats.

Lid 2

Het tweede lid bevat een bepaling voor de situatie waarin sprake is van een zieke ambtenaar die meer dan één baan heeft. Indien betrokkene voor beide betrekkingen arbeidsongeschikt wordt, zal slechts één uitkering op grond van de WIA worden toegekend die betrekking heeft op beide banen. Op doorbetaling van bezoldiging voor één van die functies zal de werkgever uitsluitend dat deel van de uitkering ingevolge de WIA in mindering moeten brengen dat verband houdt met de arbeidsongeschiktheid uit die functie. Dit dient naar rato van de bezoldiging uit de beide betrekkingen te worden bepaald.

Lid 3 t/m 5

In het derde tot en met vijfde lid wordt geregeld dat bij samenloop van een uitkering op grond van de WIA en doorbetaling van bezoldiging tijdens ziekte wordt uitgegaan van een WGA- of een IVA-uitkering, als sprake is van gedrag dat verwijtbaar is aan betrokkene. Hiermee wordt voorkomen dat de ontstane meerlasten kunnen worden afgewenteld op de werkgever die immers een hoger bedrag aan bezoldiging dient door te betalen ingeval de WGA- of IVA-uitkering niet of niet volledig tot uitbetaling komt en dit betrokkene te verwijten is. Omdat dit gevolg ongewenst is, geven genoemde leden de werkgever de mogelijkheid in dergelijke gevallen toch een korting op de bezoldiging toe te passen.

Artikel 7:22 Bovenwettelijke aanvulling Pensioenreglement (T)

Indien betrokkene recht heeft op een aanvulling op de WIA-uitkering op grond van het pensioenreglement van het ABP, wordt deze aanvulling verrekend met de loondoorbetaling op grond van artikel 7:3.

Artikel 7:24 Zorgverzekering (T)

De VNG heeft een contract met IZA Zorgverzekeraar NV en Zilveren Kruis Achmea voor de periode 1 januari 2013 tot 1 januari 2016, dat optioneel 3 keer met 1 jaar verlengd kan worden. Het contract is een exclusief collectief zorgverzekeringscontract voor gemeenteambtenaren, postactieven en inactieven. De definitie van postactieven en inactieven staat in artikel 7:1, eerste lid.

Artikel 7:24a Tegemoetkoming ziektekosten (T)

Lid 1

De tegemoetkoming in de ziektekosten is een onkostenvergoeding en maakt daarom geen onderdeel uit van de bezoldiging. De ambtenaar die zowel zijn basisverzekering als zijn aanvullende verzekering met de naam Extra Zorg 3, Extra Zorg 4 (IZA) of Mijn Keuze 3, Mijn Keuze 4 (Zilveren Kruis Achmea) heeft afgesloten binnen het collectieve contract heeft recht op de tegemoetkoming. Wettelijk gezien mag dit bij twee verschillende verzekeringspartijen zijn. In de praktijk zal dit nauwelijks voorkomen. Omdat de basisverzekering wettelijk verplicht is wordt hier in het artikel omwille van de leesbaarheid niet meer naar verwezen.

Artikel 7:25 Hoogte tegemoetkoming (T)

Op grond van dit artikel zijn er twee mogelijke tegemoetkomingen in de ziektekosten, namelijk € 168,= per jaar of € 296,= per jaar. In de maand december wordt het salaris van de medewerker in die maand maal zijn deeltijdfactor in die maand vergeleken met het in december geldende bedrag van het maximum van schaal 6. De maand december is dus de peildatum voor de beoordeling of de medewerker de lage of de hoge tegemoetkoming in de ziektekosten ontvangt. Is het salaris van de medewerker in december meer dan het maximum van schaal 6, dan ontvangt hij de lage tegemoetkoming. Is het salaris van de medewerker in december gelijk aan of minder dan het maximum van schaal 6, dan ontvangt hij de hoge tegemoetkoming.

Voorbeeld toepassing hoge tegemoetkoming ziektekosten Jan heeft een aanstelling voor 18 uur per week. Zijn salaris is schaal 8. Hij is ingedeeld in periodiek 4. Het bedrag van de salarisschaal maal de deeltijdfactor bedraagt in de maand december € 2423,= x 18/36 = € 1211,50. Dit is minder dan het maximum van schaal 6 (€ 2438,=). Jan ontvangt dus de hoge tegemoetkoming in de ziektekosten.

Voorbeeld toepassing lage tegemoetkoming ziektekosten Marieke heeft op 1 januari 2010 een aanstelling van 18 uur per week. Marieke is ingeschaald in salarisschaal 10, periodiek 9. Vanaf 1 juli 2010 gaat zij 28,8 uur per week werken. In december krijgt Marieke de lage tegemoetkoming in de ziektekosten. Haar salarisschaal maal de deeltijdfactor in december is namelijk 28,8/36 * € 3564; dat is € 2851,20. Dat is meer dan het maximum van schaal 6. Was de aanstelling van Marieke ongewijzigd gebleven en was zij dus 18 uur blijven werken, dan had zij in december de hoge tegemoetkoming in de ziektekosten gekregen.

Voorbeeld peildatum bij gedeelte van een jaar in dienst Lies is op 1 januari 2009 in dienst getreden bij de gemeente X. Lies treedt op 15 oktober 2010 uit dienst. Lies heeft een aanstelling van 36 uur per week. Haar salarisschaal is schaal 10. Lies krijgt in oktober 9,5/12 maal de lage tegemoetkoming in de ziektekosten.

Artikel 7:26 Overgangsbepaling (T)

Ten aanzien van sommige lopende gevallen (op 31 december 2000 én 1 januari 2001 ziek) is bepaald dat de ZW met terugwerkende kracht ingaat. Dit geldt voor ambtenaren wier vastgestelde zwangerschaps- en bevallingsverlof eindigt ná 31 januari 2001 en de zieken die op 15 februari 2001 nog ziek zijn (ziekte in verband met zwangerschap en/of bevalling daaronder begrepen). Hierbij is voorts bepaald dat als een ziekte eindigt en binnen vier weken weer herleeft, dit als een nieuw ziektegeval wordt beschouwd.

Wanneer de ZW niet van toepassing wordt of de ZW niet tot uitkering komt, moet gegarandeerd worden dat de op 1 januari 2001 lopende uitkering blijft bestaan en dat de bepalingen van hoofdstuk 7, zoals dat gold op 31 december 2001, blijven gelden. Met het eerste lid van artikel 7:26 wordt dit gerealiseerd.

Bij sommige lopende gevallen die met terugwerkende kracht onder de ZW vallen, komt de ZW ook daadwerkelijk tot uitbetaling. De uitkeringen op grond van hoofdstuk 7 (van voor 1 januari 2001) zijn dan onverschuldigd betaald. Lid 2 van artikel 7:26 voorziet in een terugbetaling daarvan.

Artikel 7:27 Garantie-uitkering (T)

Lid 1

Door de invoering van de WW kan de ambtenaar die verminderd arbeidsongeschikt raakt en geen aanvullende werkzaamheden krijgt aangeboden - en derhalve werkloos wordt - in tegenstelling tot de situatie voor 1 januari 2001 aanspraak maken op een WW-uitkering. Derhalve is de garantie-uitkering overbodig geworden voor nieuwe gevallen die optreden na 1 januari 2001. Door wijziging van het eerste lid blijven de bestaande garantie-uitkeringen gegarandeerd. De algemene opmerkingen en de voorbeelden die hierna zijn opgenomen gelden voor de uitkeringen, die voor 1 januari 2001 zijn ingegaan.

Algemeen Dit artikel biedt een inkomensvoorziening voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte ambtenaar die na definitief herplaatst te zijn in een nieuwe betrekking wordt afgeschat en zijn toegenomen restverdiencapaciteit niet volledig kan benutten, omdat hem geen aanvullende werkzaamheden worden aangeboden.

Definitieve herplaatsing van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte dient op grond van artikel 7:16, lid 1, onder c plaats te vinden door middel van een wijziging van de aanstelling. Herplaatsing gaat met andere woorden niet gepaard met ontslag, maar slechts met een wijzigingsbesluit. Niet alleen artikel 7:16 sluit ontslag uit, maar ook artikel 8:5, dat expliciet bepaalt dat arbeidsongeschiktheidsontslag alleen dan kan plaats vinden, indien het niet mogelijk is om de betrokkene te herplaatsen in passende/gangbare arbeid. Omdat geen ontslag plaatsvindt, heeft de betrokkene ook geen recht op een uitkering gebaseerd op die oorspronkelijke betrekking, een suppletie-uitkering, waar gedeeltelijk arbeidsongeschikte ambtenaren die niet herplaatst kunnen worden wel recht op hebben. Dit gemis aan uitkering kan in de situatie dat een gedeeltelijk arbeidsongeschikte wordt afgeschat, maar hem geen aanvullende arbeid kan worden aangeboden (en waardoor de betrokkene in feite gedeeltelijk werkloos raakt), vervelende inkomensgevolgen hebben, waardoor de betrokkene in een slechtere situatie zou kunnen komen dan de ambtenaar die niet herplaatst wordt en suppletie krijgt. De garantie-uitkering biedt een inkomensvoorziening in deze gevallen van werkloosheid en zorgt er voor dat een ambtenaar die meewerkt aan reïntegratie een vergelijkbare inkomenssituatie kent als iemand die niet kan worden herplaatst.

Bij afschatting van de arbeidsongeschiktheidsklasse en dus verlaging van de WAO-uitkering kan een WW-uitkering aangevraagd worden.

Situatieschets Een ambtenaar met een bezoldiging van € 2.500,- wordt op 1 januari 1998 ziek. Op 1 januari 1999 wordt hem een WAO-uitkering toegekend gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidsuitkering van 45 tot 55%. Na 14 maanden, op 1 maart 1999, wordt hij definitief herplaatst in een betrekking waarin hij zijn volledige restverdiencapaciteit benut. De bezoldiging in de nieuwe betrekking bedraagt € 1.250,-. Omdat hij zijn volledige restverdiencapaciteit benut, heeft hij tevens recht op herplaatsingstoelage (HPT).

Het totale inkomen van de ambtenaar ziet er als volgt uit:

bezoldiging uit nieuwe betrekking€ 2.500,-  
arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO + IP)€ 875,-(35% van € 2.500,-)
herplaatsingstoelage€ 375,-  
Totaal€ 1.250,-  

De ambtenaar wordt op 1 januari 2000 afgeschat, zijn arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld op 15 tot 25%. De werkgever is niet in staat om de ambtenaar aanvullende werkzaamheden te bieden, waardoor de ambtenaar zijn toegenomen restverdiencapaciteit kan benutten. Hierdoor krijgt de ambtenaar niet alleen te maken met een lagere arbeidsongeschiktheidsuitkering, maar wordt hij ook geconfronteerd met het verlies van zijn herplaatsingstoelage. Zonder garantie-uitkering ziet het totale inkomen van de ambtenaar er als volgt uit:

bezoldiging uit de nieuwe betrekking€ 1.250,-  
arbeidsongeschiktheidsuitkering€ 350,-(14% van € 2.500,-)
Totaal€ 1.600,-  

Artikel 7:27 bepaalt dat er in deze gevallen recht bestaat op een garantie-uitkering waardoor de inkomensgevolgen veel beperkter blijven. Op grond van het pensioenreglement van het ABP vindt over deze garantie-uitkering volledige pensioenopbouw plaats.

Lid 1

Op grond van artikel 7:27, lid 1, heeft de ambtenaar die wordt afgeschat, nadat hij is herplaatst op grond van artikel 7:6, lid 2, onder c, zoals dat luidde voor 1 januari 2003, recht op een garantie-uitkering indien hem geen aanvullende arbeid wordt aangeboden van een zodanige omvang dat hij in staat is om zijn toegenomen restverdiencapaciteit volledig te benutten en daardoor zijn herplaatsingstoelage verliest.

Lid 2

Lid 2 bepaalt de termijn en de hoogte van de uitkering. Bij de bepaling van de termijn en de fasering in de percentages wordt uitgegaan van de begindatum van de ziekte in de oorspronkelijke betrekking. Verder is de hoogte van de garantie-uitkering gebaseerd op de bezoldiging in de oorspronkelijke betrekking. Toegepast op de bovenstaande situatieschets zou de betrokkene met ingang van 1 januari 2000 recht krijgt op een garantie-uitkering, tot uiterlijk 7,5 jaar na aanvang ziekte in de oorspronkelijke betrekking (1 januari 1998), dus tot uiterlijk 1 juli 2005. De hoogte bedraagt € 2.000,- (80% van de oorspronkelijke bezoldiging van € 2.500,-) in de periode 1 januari 2000 tot 1 oktober 2002. In de periode 1 oktober 2002 tot 1 juli 2005 bedraagt de uitkering € 1.750,- (70% van € 2.500,-).

Lid 3

Lid 3 bepaalt dat op de garantie-uitkering de bezoldiging uit de betrekking waarin de ambtenaar is herplaatst, de WAO-uitkering, het invaliditeitspensioen en de herplaatsingstoelage in mindering worden gebracht. Ook nieuwe inkomsten verworven op of na de datum dat de ambtenaar is afgeschat worden op de garantie-uitkering in mindering gebracht. Toegepast op de bovenstaande situatie zou dat bijvoorbeeld betekenen dit het volgende betekenen.

Voorbeeld 1

Periode 1 januari 2000 tot 1 oktober 2002    
inkomen uit de nieuwe betrekking€ 1.250,-  
arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO + IP)€ 350,-  
garantie-uitkering€ 400,-(2000-1250-350=400)
Totaal€ 2.000,-  

·

Periode 1 oktober 2002 tot 1 juli 2005    
inkomen uit de nieuwe betrekking€ 1.250,-  
arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO + IP)€ 350,-  
garantie-uitkering€ 150,-(1750-1250-350=150)
Totaal€ 1.750,-  

Voorbeeld 2 Indien de ambtenaar naderhand aanvullende arbeid krijgt aangeboden ter waarde van € 300,-   zou dit ter illustratie leiden tot de volgende situatie (alleen de situatie tot 1 oktober 2002 wordt weergegeven).

Periode 1 januari 2000 tot 1 oktober 2002    
inkomen uit de nieuwe betrekking€ 1.250,-  
aanvullend inkomen uit nieuwe betrekking€ 300,-  
arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO + IP)€ 350,-  
garantie-uitkering€ 100,-(2000-1250-350-300=100)
Totaal€ 2.000,-  

Voorbeeld 3 Indien de ambtenaar naderhand aanvullende arbeid zou zijn aangeboden   ter waarde van € 750,- (en daardoor zijn volledige restverdiencapaciteit weer kan benutten zou dit tot de volgende situatie leiden (alleen de situatie tot 1 oktober 2002 wordt weergegeven).

Periode 1 januari 2000 tot 1 oktober 2002    
inkomen uit de nieuwe betrekking€ 1.250,-  
aanvullend inkomen uit nieuwe betrekking€ 750,-  
arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO + IP)€ 350,-  
herplaatsingstoelage€ 150,-  
garantie-uitkering€ 0,-(2500-1250-750-350-150=0)
Totaal€ 2.500,-  

Lid 4

Lid 4 bepaalt de sanctie indien de ambtenaar gangbare arbeid weigert, verloren laat gaan of geen gebruik maakt van gelegenheden tot het verkrijgen daarvan. De sanctie is gelijk aan de omvang van de inkomsten die de ambtenaar uit deze gangbare arbeid had kunnen krijgen. Indien de werkgever de ambtenaar bijvoorbeeld arbeid aanbiedt ter waarde van bijvoorbeeld € 500,- en de ambtenaar weigert deze arbeid, dan wordt dit bedrag van € 500,- toch in mindering gebracht op de garantie-uitkering.

Artikel 7:28 Overgangsartikel (T)

Lid 1 en 2

Het overgangsartikel heeft de volgende strekking. De artikelen gelden met ingang van 1 januari 2006 en zijn van toepassing op de lopende ziektegevallen van op of na 1 januari 2004. Dit betekent niet dat de artikelen terugwerken tot 1 januari 2004. Er wordt door middel van dit artikel een onderverdeling gemaakt in twee groepen van ziektegevallen. De groep van wie de ziekte ligt voor 1 januari 2004, hiervoor gelden de bepalingen genoemd in artikel 7:28 zoals die golden op 31 december 2005. De groep van wie de eerste ziektedag lag op of na 1 januari 2004 valt met ingang van 1 januari 2006 onder de huidige bepalingen.

Lid 3 en 4

De WAO kent een aantal bepalingen op grond waarvan na beeindiging van de verzekering of het recht op uitkering alsnog, dan wel opnieuw aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO bestaat. De wetgever heeft ervoor gekozen bij de invoering van de WIA het recht op een WAO-uitkering voor deze personen in stand te laten. Dit betekent dat wanneer de betreffende medewerker, ook al ligt zijn eerste ziektedag op grond van de CAR/UWO op of na 1 januari 2004, in aanmerking kan komen voor een WAO-uitkering in plaats van een uitkering op grond van de WIA. De leden 3 en 4 voorzien in een overgangsbepaling voor deze groep medewerkers. De belangrijkste hiervan zijn de bepaling die ziet op definitieve herplaatsing in passende of gangbare arbeid voordat 2 jaar van ziekte is verstreken en de bepalingen die zien op verrekening van een WAO-uitkering met de loondoorbetaling tijdens de periode van ziekte.

Lid 5

De hoogte van de loondoorbetaling als bedoeld in de leden een tot en met vier van artikel 7:3 gelden vanaf 1 januari 2006 voor medewerkers die op of na 1 januari 2004 ziek zijn geworden. Voor de ambtenaar van wie de eerste ziektedag lag voor 1 januari 2004, vangt een nieuwe ziekteperiode ingevolge artikel 7:3, vierde lid (zoals dat artikel gold op 31 december) aan, als sprake is geweest van een onderbreking in 2004 van 4 weken of langer. Er is sprake van een nieuwe ziekteperiode die is aangevangen na 1 januari 2004. Hetzelfde geldt voor de zieke medewerker van voor 1 januari 2004, die in 2004 definitief is herplaatst op grond van artikel 7:16, eerste lid, onder c (zoals dat artikel gold op 31 december 2005 ). Als de medewerker in de gewijzigde aanstelling opnieuw ziek wordt, is sprake van een ziekteperiode die is aangevangen na 1 januari 2004.

Dit betekent voor een medewerker van wie bijvoorbeeld de eerste ziektedag lag op 1 maart 2005, dat hij op 1 januari 2006 10 maanden ziek is. Op grond van artikel 7:3, tweede lid, heeft hij met ingang van 1 januari 2006 recht op doorbetaling van 90% van zijn bezoldiging. Met ingang van 1 maart 2006 is de ambtenaar 12 maanden ziek en heeft hij ingevolge artikel 7:3, derde lid, recht op doorbetaling van 75% van zijn bezoldiging.

Op doorlopende ziektegevallen van voor 1 januari 2004 blijven de percentages van de loondoorbetaling gelden, die zijn opgenomen in artikel 7:3, zoals die bepaling gold op 31 december 2005 (eerste 18 maanden 100%, daarna 80% van de bezoldiging).

Artikel 7:28:1 Overgangsartikel (T)

Voor de strekking van dit overgangsartikel zij verwezen naar de toelichting bij artikel 7:28, eerste en tweede lid.

Artikel 7:28a Overgangsartikel (T)

Ambtenaren die ziek zijn geworden voor 1 juli 2007 kunnen na 24 maanden van ziekte definitief worden herplaatst of ontslagen. Voor hen geldt dus niet een derde ziektejaar, zoals opgenomen is in artikel 7:16, derde en vierde lid.

Artikel 7:28b Overgangsartikel (T)

Met dit overgangsartikel wordt duidelijk dat artikel 7:16, achtste lid, onderdeel a van toepassing blijft voor ambtenaren die voor 1 augustus 2008 ziek zijn geworden. Artikel 38 ZW legt voor ambtenaren die voor 1 augustus 2008 ziek zijn geworden, aan een werkgever de verplichting op uiterlijk op de eerste dag nadat de ziekte 13 weken heeft geduurd de ziekte te melden bij het UWV. Als de werkgever deze 13e weeksmelding te laat doet, wordt de wachttijd voor de WIA met de duur van de vertraging verlengd. De WIA-uitkering gaat dan pas later in. De periode waarna definitieve herplaatsing kan plaatsvinden, wordt met een gelijke duur verlengd.

Vanaf 1 november 2008 zijn de regels veranderd voor het ziekmelden van medewerkers. Artikel 38 ZW legt een werkgever de verlichting op uiterlijk de eerste dag nadat de ziekte 42 weken heeft geduurd de ziekte te melden bij het UWV. Dit geldt ook als een werkgever eigenrisicodrager is voor de WAO en/of WGA. Als de werkgever deze melding te laat doet loopt hij de kans een boete te krijgen. De vertraging heeft geen gevolgen meer voor de loondoorbetalingsverplichting.

8 Ontslag

Artikel 8:1 Ontslag op verzoek (T)

Lid 1

De formele eenzijdigheid van de aanstelling brengt met zich mee dat de ambtenaar geen ontslag kan nemen. Hem moet dat verleend worden. Behoudens andersluidend voorschrift dient een verzoek om ontslag ingewilligd te worden.

Het verzoek om ontslag kan zowel mondeling als schriftelijk gebeuren. Indien een ambtenaar op een dergelijk verzoek wenst terug te komen, en het college heeft nog niet beslist, dan kan de betrokken ambtenaar volstaan met de schriftelijke mededeling dat men het desbetreffende verzoek als niet gedaan dient te beschouwen.

Indien echter het college reeds een ontslagbesluit hebben genomen, is het college niet verplicht op dat besluit terug te komen. Het college heeft wel die bevoegdheid. Een en ander kan afhankelijk zijn van bepaalde factoren zoals de stand van zaken in de vacaturevoorziening en het tijdstip waarop de ambtenaar het verzoek intrekt. Het belang van betrokkene dient zorgvuldig tegen dat van de organisatie afgewogen te worden.

Lid 3

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat als een ambtenaar zélf een verzoek om ontslag indient omdat strafontslag dreigt, hem dit ontslag eervol zou moeten worden verleend.

Artikel 8:1:1 Ontslag op verzoek (T)

Lid 1

Dit artikellid bepaalt dat de opzegtermijn bij ontslag op eigen verzoek tussen één en drie maanden ligt. Deze open periode betekent dat de medewerker niet koste wat kost vast mag houden aan één maand en de werkgever niet aan drie maanden. Na overleg zal de ontslagdatum vastgesteld worden door de werkgever. Hierbij moet zowel het belang van de medewerker als het belang van de gemeente worden afgewogen.

Overigens is de gemeente niet gehouden aan een opzegtermijn per de eerste dag van de maand. Opzegging kan ook tegen andere dagen plaatsvinden.

Een werknemer die ondanks de vastgestelde opzegtermijn toch eerder weg gaat, handelt opzettelijk in strijd met zijn verplichtingen zijn betrekking nauwgezet te vervullen (artikel 3:1:1, vierde lid).

Lid 3

Het bepaalde in dit artikellid biedt de mogelijkheid om een ontslagverzoek vooralsnog niet in te willigen wanneer een strafrechtelijke vervolging aanhangig is of een disciplinaire straf wordt overwogen en het niet wenselijk is om deze procedure te moeten staken omdat de ambtenaar inmiddels ontslag heeft genomen.

Artikel 8:2 Ontslag wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd (T)

Lid 2

Een ambtenaar die volledig gebruik maakt van de FPU-regeling heeft reeds voor zijn 65ste ontslag gekregen op grond van artikel 8:11. Ambtenaren met recht op een FPU-uitkering, maar daar niet of niet geheel gebruik van maken hebben op hun 65ste nog een (resterende) betrekking. Voor deelnemers met FPU-rechten regelt het ABP dat het pensioen niet eerder kan ingaan dan op de dag dat de deelnemer 65 wordt. Er moet dan ontslag wegens ouderdomspensioen worden verleend. De CAR regelt dat dat ontslag ingaat op de eerste van de maand volgend op die waarin de ambtenaar 65 is geworden.

Lid 3

In bijzondere situaties kan het wenselijk zijn dat betrokkene na het bereiken van de AOWgerechtigde leeftijd doorwerkt. Als betrokkene hiermee instemt wordt hem op een latere leeftijd eervol ontslag verleend. Een tweede mogelijkheid is betrokkene na zijn ontslag een nieuwe aanstelling te verlenen op grond van artikel 2:4.

In het eerste geval zal betrokkene ook langer pensioen opbouwen: er is dan ook sprake van inhouding van pensioenpremie op zijn bezoldiging. In het tweede geval, waarbij een nieuw dienstverband wordt aangegaan na de AOW-leeftijd, is er geen sprake van verplichte pensioenopbouw en kan de ambtenaar kiezen om vrijwillig de pensioenopbouw voort te zetten. Dit is geregeld in artikel 16.1 van het pensioenreglement.

In beide situaties is er sprake van een ander bruto-netto traject en premieafdracht. Het aangaan van een nieuw dienstverband is voor zowel de werkgever als de werknemer voordeliger in financieel opzicht. Wel heeft het niet langer betalen van pensioenpremies natuurlijk gevolgen voor de pensioenopbouw. Tijdens het nieuwe dienstverband wordt geen pensioen meer opgebouwd. In het navolgende schema vindt u een overzicht met de gevolgen:

 Continuering dienstverband (artikel 8:2 CAR)Nieuw dienstverband (artikel 2:4 CAR, met toepassing 8:2, derde lid)
Ingangsdatum OPNa afloop dienstverband, of eerder op verzoek van ambtenaarMet ingang van de dag waarop betrokkene de AOWgerechtigde leeftijd bereikt
Opbouw ABP KeuzepensioenTot einde dienstverbandEventueel vrijwillig
Premie AAOPJaNee
Premie ABP KeuzepensioenJaNee
Premie FPUJaNee
Pseudopremie WWNeeNee
Premie WIANeeNee

Overigens is het voor het in laten gaan van het pensioen niet meer noodzakelijk om ontslag te verlenen. De ambtenaar kan ervoor kiezen zijn ABP-pensioen vanaf 60 jaar in te laten gaan, zonder dat hier een ontslag tegenover staat. Het ingaan van pensioen heeft geen verdere gevolgen voor bovenbeschreven situatie. Pensioenuitbetaling en pensioenopbouw kan dus naast elkaar bestaan.

Artikel 8:2a Opzegtermijn na bereiken AOW-gerechtigde leeftijd (T)

Na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is de wens van één van beide partijen voldoende om de aanstelling te beëindigen. Het maakt hierbij niet uit of er sprake is geweest van een nieuwe aanstelling na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd of van het voortzetten van de aanstelling na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, op grond van artikel 8:2, derde lid.

Artikel 8:3 Ontslag wegens reorganisatie (T)

Lid 1

In dit lid worden drie ontslaggronden genoemd: wegens opheffing van de betrekking, wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel danwel wegens een verminderde behoefte aan arbeidskrachten.

De opgenomen zinsnede ‘of van andere dienstonderdelen’ impliceert dat ontslag in principe ook mogelijk is bij een reorganisatie van een ander dienstonderdeel dan dat waar de ambtenaar werkzaam is. Afgezien van de vraag of zulks niet in strijd is met de redelijkheid, zal ontslag niet vaak mogelijk zijn. De reden voor het ontslag moet immers zijn de overbodigheid en niet slechts het feit van de reorganisatie.

Uit de jurisprudentie komt naar voren dat aan het besluit tot opheffing van een betrekking of tot reorganisatie zakelijke motieven ten grondslag dienen te liggen en niet de wens voor een bepaalde ambtenaar een ontslaggrond te creëren.

Indien niet duidelijk is welk van de genoemde drie ontslaggronden in een voorkomend geval gehanteerd moet worden, heeft men in principe de vrije keus, mits rekening is gehouden met de belangen van de ambtenaar.

Alvorens tot ontslag op grond van artikel 8:3 over te gaan moet, individuele gevallen uitgezonderd, overeenstemming zijn bereikt over het sociaal statuut. Op het moment dat het sociaal plan gereed is en duidelijk is dat de functie van betrokkene na reorganisatie niet meer terugkomt, dan wel als duidelijk is dat de betrokken medewerker niet meer terugkomt op zijn functie, kan het ontslagbesluit genomen worden. Van dit laatste is sprake als bijvoorbeeld van de vijf beleidsmedewerkers er na de reorganisatie maar drie terugkeren. Op grond van lokale regels wordt dan bepaald welke twee medewerkers niet kunnen terugkeren. Als ook geen andere passende functie beschikbaar is, kan het ontslagbesluit worden genomen.

Als er geen sociaal plan is, kan het ontslagbesluit worden genomen, zodra duidelijk is dat de functie van de medewerker of de functies van een kleine groep medewerkers worden opgeheven, als duidelijk is dat de betrokken medewerker(s) niet meer terugkomt op zijn functie en als duidelijk is dat er ook geen andere passende functie beschikbaar is.

Ingeval hoofdstuk 10d van toepassing is, vindt, nadat het ontslagbesluit genomen is, intern en extern een onderzoek plaats naar een andere functie voor de medewerker. Dit onderzoek vindt dan plaats tijdens de re-integratiefase op grond van hoofdstuk 10d.

Na ontslag kan op grond van hoofdstuk 10d recht bestaan op een aanvullende en nawettelijke uitkering.

Lid 3

Het plan van afvloeiing moet op grond van artikel 12:2 met vakorganisaties worden besproken en vooraf aan de betrokken ambtenaren bekend worden gemaakt. Het maken van een dergelijk plan is reeds noodzakelijk wanneer het gaat om het ontslag van meer dan één ambtenaar.

Artikel 8:4 Ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid (T)

Aan de ambtenaar die volledig ongeschikt is voor de eigen arbeid kan ontslag worden verleend op grond van die ongeschiktheid, zodra die ongeschiktheid ten minste 24 maanden heeft geduurd. Eerder kan ontslag op deze grond niet plaatsvinden. Ontslag op andere gronden dan wegens ziekte kan binnen die termijn wel worden verleend. Met deze termijn van twee jaar wordt aangesloten bij de situatie in de marktsector, waar ook een dergelijke ontslagbescherming geldt.

Van volledige arbeidsongeschiktheid is sprake als de ambtenaar:

Volledig arbeidsongeschikt wordt bevonden door UWV (80% tot 100% arbeidsongeschikt) en recht heeft op een WGA-uitkering

Volledig én duurzaam arbeidsongeschikt wordt bevonden door UWV (80% tot 100% arbeidsongeschikt) en recht heeft op een IVA-uitkering.

Ontslagverlening wegens volledige arbeidsongeschiktheid is slechts mogelijk wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in artikel 8:4, derde lid. Het college betrekt hierbij de uitkomst van de claimbeoordeling op grond van de WIA. Deze voorwaarden komen namelijk aan bod tijdens de claimbeoordeling voor de aanvraag van een uitkering op grond van de WIA.

De claimbeoordeling op grond van de WIA start in week 87 (21e maand) als UWV de ambtenaar een aanvraagformulier voor de WIA-uitkering toestuurt en UWV bij de werkgever gegevens opvraagt voor de vaststelling van de uitkering. De werkgever kan vanaf dit moment zijn voornemen tot ontslag wegens arbeidsongeschiktheid schriftelijk aan de ambtenaar kenbaar maken.

De aanzegging van het college dat een ontslagprocedure op grond van arbeidsongeschiktheid zal worden opgestart en dat hierbij de claimbeoordeling op grond van de WIA betrokken wordt, is geen besluit in de zin van de Awb en daarmee geen besluit dat vatbaar is voor bezwaar en beroep. Het feitelijk ontslagbesluit is uiteraard wel een besluit dat vatbaar is voor bezwaar en beroep.

Na de claimbeoordeling volgt de beschikking van UWV op grond van de WIA. Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de WIA-beschikking zijn genomen. Het college moet in zijn ontslagbesluit naar deze WIA-beschikking verwijzen. Mocht de ambtenaar een negatieve beschikking van UWV ontvangen wegens onvoldoende medewerking, verwijst het college naar deze maatregel in zijn ontslagbesluit.

In de gevallen waarin de ambtenaar het niet eens is met het ontslag of als de ambtenaar bezwaar indient tegen het ontslagbesluit, kan het college een deskundigenoordeel aanvragen bij UWV op grond van artikel 30 SUWI. UWV geeft een oordeel over de vragen of de medewerker ziek is voor de vervulling van zijn betrekking en of er binnen de gemeentelijke dienst een passende functie voorhanden is (zie lid 2).

Lid 8

Op grond van jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie inzake gelijke behandeling van man en vrouw, mag voor de berekening van de ontslagtermijn wegens ziekte de periode van ziekte tijdens de zwangerschap als gevolg van de zwangerschap en het zwangerschaps- en bevallingsverlof zelf, niet worden meegeteld. Het Europees Hof heeft in zijn jurisprudentie een onderscheid aangebracht tussen enerzijds ziekte tijdens de zwangerschap die verband houdt met zwangerschap en zwangerschaps- en bevallingsverlof, en anderzijds ziekte die verband houdt met de zwangerschap en de bevalling na het bevallingsverlof. Deze laatste periode kan gewoon meegeteld worden voor de berekening van de ontslagtermijn van 24 maanden. Hetzelfde geldt voor ziekte tijdens de zwangerschap die niet veroorzaakt wordt door de zwangerschap; ook deze periode mag meegerekend worden voor de ontslagtermijn van 24 maanden.

Voorbeeld Een medewerkster van de gemeente valt tijdens haar zwangerschap uit wegens zwangerschapsgerelateerde klachten. Zij blijft ziek tot de ingangsdatum van het zwangerschapsverlof. Aansluitend op het bevallingsverlof meldt zij zich ziek wegens bekkeninstabiliteit, veroorzaakt door de zwangerschap. Voor berekening van de ontslagtermijn van 24 maanden mag niet meegeteld worden de periode dat de medewerkster tijdens de zwangerschap ziek is wegens zwangerschapsgerelateerde klachten; hetzelfde geldt voor de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Perioden van arbeidsongeschiktheid aansluitend op het bevallingsverlof mogen wel meegerekend worden voor de ontslagtermijn, onafhankelijk van de vraag of deze veroorzaakt zijn door de zwangerschap of de bevalling. De ontslagtermijn van 24 maanden start in dit voorbeeld dus op de dag aansluitend op de laatste dag van het bevallingsverlof.

Lid 9

Volgens het negende lid worden ziekteperioden samengeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Uit het achtste lid vloeit voort dat de periode van zwangerschapsgerelateerde ziekte en het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet meegeteld worden voor de berekening van de 24 maanden termijn. Dit heeft tot gevolg dat ziekteperioden die worden onderbroken door zwangerschapsgerelateerde ziekte die 4 weken of langer duurt of door het zwangerschaps- en bevallingsverlof, in principe niet mogen worden samengeteld aangezien sprake is van een onderbreking van vier weken of langer. Indien de ziekte (die zijn oorzaak niet vindt in de zwangerschap zelf) echter direct voorafgaat aan en direct aansluit op het zwangerschaps- en bevallingsverlof én de ziekte wordt geacht redelijkerwijs voort te vloeien uit dezelfde oorzaak, mogen de perioden worden samengeteld voor de berekening van de ontslagtermijn.

Hieronder zijn een aantal voorbeelden opgenomen.

Voorbeeld I Een medewerker is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 15 maart 2006 herstelt hij, waarna hij op 29 maart 2006 (na 2 weken) weer ziek wordt. De periode van herstel heeft korter geduurd dan 4 weken. Daardoor geldt 1 januari 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerker op 14 januari 2008 (dit is 24 maanden + 2 weken na 1 januari 2006) kan worden ontslagen.

Voorbeeld II Een medewerker is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 15 maart 2006 herstelt hij, waarna hij op 26 april 2006 (na 6 weken) weer ziek wordt. De periode van herstel heeft langer geduurd dan 4 weken. Daardoor geldt 27 april 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerker op 27 april 2008 (dit is 24 maanden na 27 april 2006) kan worden ontslagen.

Voorbeeld III Een medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 15 maart 2006 herstelt zij. Op 29 maart 2006 gaat zij met zwangerschaps- en bevallingsverlof. Zij zou op 20 juli 2006 weer moeten gaan werken. Op dat moment is zij echter ziek. Omdat de medewerkster voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet ziek was, geldt het zwangerschaps- en bevallingsverlof als onderbreking van meer dan 4 weken. Daardoor geldt 20 juli 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerkster op 20 juli 2008 (dit is 24 maanden na 20 juli 2006) kan worden ontslagen.

Voorbeeld IV Een medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 1 mei 2006 gaat zij met zwangerschaps- en bevallingsverlof tot 21 augustus 2006. Op 22 augustus 2006 zou zij weer moeten gaan werken. Echter, zij is op dat moment nog ziek. Er zijn twee mogelijkheden.

Mogelijkheid A De ziekte na het zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft dezelfde oorzaak als de ziekte voor dat verlof. In dit geval geldt 1 januari 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerkster op 23 april 2008 (dit is 24 maanden + 16 weken na 1 januari 2006) kan worden ontslagen.

Mogelijkheid B De ziekte na het zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft een andere oorzaak dan de ziekte voor dat verlof. In dit geval geldt 22 augustus 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerkster op 22 augustus 2008 (dit is 24 maanden na 22 augustus 2006) kan worden ontslagen.

Voorbeeld V Een zwangere medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2006. Op 15 maart 2006 krijgt zij zwangerschapsgerelateerde klachten, die duren tot 26 april 2006 (6 weken). Daarna stoppen de zwangerschapsgerelateerde klachten en wordt zij weer gewoon ziek. Deze ziekte duurt voort. De zwangerschapsgerelateerde ziekte heeft langer geduurd dan 4 weken. Daardoor geldt 27 april 2006 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerkster op 18 augustus 2008 (dit is 24 maanden + 16 weken na 27 april 2006) kan worden ontslagen.

Lid 10

In het tiende lid is geregeld dat de termijn van de verplichte loondoorbetaling van twee jaar wordt verlengd met de verlenging van de wachttijd voor een uitkering ingevolge de WIA.

De ontslagtermijn wordt verlengd in de volgende gevallen. Ad a Artikel 38 ZW legt een werkgever de verplichting op uiterlijk op de eerste dag nadat de ziekte 13 weken heeft geduurd de ziekte te melden bij het UWV. Als de werkgever deze melding te laat doet, wordt de wachttijd voor de WIA met de duur van de vertraging verlengd. De WIA-uitkering gaat dan pas later in. Ad b In artikel 24, eerste lid, van de WIA is bepaald dat de wachttijd op verzoek van werkgever en werknemer gezamenlijk verlengd kan worden. Ad c Bij de aanvraag van een uitkering ingevolge de WIA moet een reïntegratieverslag worden ingediend. Als het UWV van mening is dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen niet is nagekomen of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, kan het UWV de termijn gedurende de werkgever het loon moet doorbetalen verlengen. De termijn van de verlenging is maximaal 52 weken en wordt afhankelijk gesteld van de aard en ernst van het verzuim. Deze sanctiebevoegdheid is neergelegd in artikel 25, negende lid, van de WIA. De medewerker merkt financieel niets van de verlenging van de ontslagtermijn op grond van de hiervoor genoemde redenen. Op grond van artikel 7:3 heeft de medewerker na 24 maanden ziekte recht op 70% van zijn bezoldiging.

Onderdeel a is niet van toepassing op werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de WIA. Artikel 85 van de WIA stelt hen namelijk vrij van de 13e weeks melding van artikel 38 Ziektewet. Eigenrisicodragers moeten op grond van dit laatste artikel uiterlijk acht maanden nadat de ongeschiktheid tot werken zijn verstreken, aangifte van die ongeschiktheid doen bij het UWV. Vertraging van deze laatste aangifte leidt dus niet tot verlenging van de termijn van 24 maanden.

Artikel 8:5 Ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (T)

Aan de ambtenaar die gedeeltelijk ongeschikt is voor de eigen arbeid kan ontslag worden verleend op grond van die ongeschiktheid, zodra die ongeschiktheid ten minste 36 maanden heeft geduurd. Eerder ontslag kan op deze grond slechts plaatsvinden indien er een passende functie voorhanden is na 24 maanden ziekte buiten de gemeentelijke dienst. Ontslag op andere gronden dan wegens ziekte kan wel binnen de genoemde termijnen worden verleend.

De bepaling ’gedeeltelijk’ houdt in dat dit artikel de mogelijkheid van volledig ontslag geeft voor medewerkers die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn (minder dan 80% arbeidsongeschikt). Deze mogelijkheid geldt dus ook voor de mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn. Let wel, dit artikel ziet op volledig ontslag en niet op gedeeltelijk ontslag uit de functie. Indien er binnen de gemeentelijke dienst na 24 maanden van ziekte een passende functie voorhanden is, kan de ambtenaar onder de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 7:16, derde en vierde lid, namelijk definitief worden herplaatst.

Ontslagverlening wegens gedeeltelijke ongeschiktheid is slechts mogelijk wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in artikel 8:5, tweede lid. Het college betrekt hierbij de uitkomst van de claimbeoordeling op grond van de WIA. Deze voorwaarden komen namelijk aan bod tijdens de claimbeoordeling voor de aanvraag van een uitkering op grond van de WIA.

De claimbeoordeling op grond van de WIA start in week 87 (21e maand) als UWV de ambtenaar een aanvraagformulier voor de WIA-uitkering toestuurt en UWV bij de werkgever gegevens opvraagt voor de vaststelling van de uitkering.

De aanzegging van het college dat een ontslagprocedure op grond van arbeidsongeschiktheid zal worden opgestart en dat hierbij de claimbeoordeling op grond van de WIA betrokken wordt, is geen besluit in de zin van de Awb en daarmee geen besluit dat vatbaar is voor bezwaar en beroep. Het feitelijk ontslagbesluit is uiteraard wel een besluit dat vatbaar is voor bezwaar en beroep.

Tussen week 87 en 91 stellen de werkgever en de ambtenaar gezamenlijk in overleg met de bedrijfsarts of de arbodienst het reïntegratieverslag op. Het door UWV (als onderdeel van de WIA-beschikking) beoordeelde reïntegratieverslag is basis voor het oordeel van de werkgever of het mogelijk is de ambtenaar binnen de gemeentelijke dienst passende arbeid op te dragen (onderdeel b). In week 91 stuurt de ambtenaar het aanvraagformulier WIA-uitkering op, tezamen met het reïntegratieverslag. UWV beoordeelt eerst de reïntegratie-inspanningen van de werkgever en de ambtenaar.

Indien de reïntegratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende zijn geweest wordt de ontslagtermijn verlengd (zie lid 9, onder b). Indien de reïntegratie-inspanningen van de werkgever als voldoende zijn beoordeeld, volgt de verdere claimbeoordeling. UWV beoordeelt in dit kader de arbeidsgeschiktheid van de ambtenaar. Het oordeel van UWV terzake (als onderdeel van de WIA-beschikking) is basis voor het oordeel van de werkgever of voldaan is aan de voorwaarden die zijn genoemd in lid 2.

Na de claimbeoordeling volgt de beschikking van UWV op grond van de WIA. Medewerkers van wie het loonverlies minder dan 35% is, worden niet arbeidsongeschikt bevonden. Dit is ook een WIA-beschikking. Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de meest recente WIA-beschikking zijn genomen. Het college moet in zijn ontslagbesluit naar deze meest recente WIA-beschikking verwijzen. Mocht de ambtenaar een negatieve beschikking van UWV ontvangen wegens onvoldoende medewerking, verwijst het college naar deze maatregel in zijn ontslagbesluit.

In de gevallen waarin de ambtenaar het niet eens is met het ontslag of als de ambtenaar bezwaar indient tegen het ontslagbesluit, kan het college een deskundigenoordeel aanvragen bij UWV op grond van artikel 30 SUWI. UWV geeft een oordeel over de vragen of de medewerker ziek is voor de vervulling van zijn betrekking en of er binnen de gemeentelijke dienst een passende functie voorhanden is (zie lid 2).

Herplaatsing in het derde ziektejaar In artikel 7:16 zijn specifieke bepalingen opgenomen over herplaatsing in het derde ziektejaar.

Lid 3, 4 en 5

UWV beoordeelt tussen de 21e en 24e maand of de medewerker recht heeft op een WIA-uitkering. De medewerker die 35% of meer arbeidsongeschikt wordt verklaard, wordt vervolgens jaarlijks herkeurd. Deze herkeuring kan dus liggen binnen de ontslagtermijn van 36 maanden. Daarom moet de werkgever ook de resultaten van de herbeoordeling betrekken bij het uiteindelijke ontslagbesluit. De herkeuring kan gevolgen hebben voor de inspanningen van werkgever en werknemer in de loop van de 36 maanden. En dus ook voor de beoordeling of de ambtenaar binnen de gemeente herplaatst kan worden. Verminderde arbeidsongeschiktheid leidt tot grotere herplaatsingsmogelijkheden, terwijl verhoogde arbeidsongeschiktheid leidt tot mindere herplaatsingsmogelijkheden.

Wanneer sprake is van de situatie als bedoeld in het tweede lid, en er dus 36 maanden van ziekte verstrijken zonder dat er een mogelijkheid is om de ambtenaar te herplaatsen, wordt de ambtenaar 33 maanden na ingang ziekte (dus 3 maanden voor de beoogde ontslagdatum bij ontslag na 36 maanden) op de hoogte gesteld van het feit dat de ontslagprocedure in gang is gezet. Deze melding is dus niet aan de orde als de ambtenaar gedurende het derde ziektejaar wordt herplaatst op grond van artikel 7:16, dan wel ontslagen wordt op grond van het tiende lid van dit artikel.

Dit laat overigens onverlet dat de WIA-aanvraag wel in de 21e maand moet plaatsvinden.

Lid 7

Op grond van jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie inzake gelijke behandeling van man en vrouw, mag voor de berekening van de ontslagtermijn wegens ziekte de periode van ziekte tijdens de zwangerschap als gevolg van de zwangerschap en het zwangerschaps- en bevallingsverlof zelf, niet worden meegeteld. Het Europees Hof heeft in zijn jurisprudentie een onderscheid aangebracht tussen enerzijds ziekte tijdens de zwangerschap die verband houdt met zwangerschap en zwangerschaps- en bevallingsverlof, en anderzijds ziekte die verband houdt met de zwangerschap en de bevalling na het bevallingsverlof. Deze laatste periode kan gewoon meegeteld worden voor de berekening van de ontslagtermijn van 36 maanden. Hetzelfde geldt voor ziekte tijdens de zwangerschap die niet veroorzaakt wordt door de zwangerschap; ook deze periode mag meegerekend worden voor de ontslagtermijn van 36 maanden.

Voorbeeld Een medewerkster van de gemeente valt tijdens haar zwangerschap uit wegens zwangerschapsgerelateerde klachten. Zij blijft ziek tot de ingangsdatum van het zwangerschapsverlof. Aansluitend op het bevallingsverlof meldt zij zich ziek wegens bekkeninstabiliteit, veroorzaakt door de zwangerschap. Voor berekening van de ontslagtermijn van 36 maanden mag niet meegeteld worden de periode dat de medewerkster tijdens de zwangerschap ziek is wegens zwangerschapsgerelateerde klachten; hetzelfde geldt voor de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Perioden van arbeidsongeschiktheid aansluitend op het bevallingsverlof mogen wel meegerekend worden voor de ontslagtermijn, onafhankelijk van de vraag of deze veroorzaakt zijn door de zwangerschap of de bevalling. De ontslagtermijn van 36 maanden start in dit voorbeeld dus op de dag aansluitend op de laatste dag van het bevallingsverlof.

Lid 8

Volgens het achtste lid worden ziekteperioden samengeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Uit het zevende lid vloeit voort dat de periode van zwangerschapsgerelateerde ziekte en het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet meegeteld worden voor de berekening van de 36 maanden termijn. Dit heeft tot gevolg dat ziekteperioden die worden onderbroken door zwangerschapsgerelateerde ziekte die 4 weken of langer duurt of door het zwangerschaps- en bevallingsverlof, in principe niet mogen worden samengeteld aangezien sprake is van een onderbreking van vier weken of langer. Indien de ziekte (die zijn oorzaak niet vindt in de zwangerschap zelf) echter direct voorafgaat aan en direct aansluit op het zwangerschaps- en bevallingsverlof én de ziekte wordt geacht redelijkerwijs voort te vloeien uit dezelfde oorzaak, mogen de perioden worden samengeteld voor de berekening van de ontslagtermijn.

Hieronder zijn een aantal voorbeelden opgenomen.

Voorbeeld I Een medewerker is ziek vanaf 1 januari 2009. Op 15 maart 2009 herstelt hij, waarna hij op 29 maart 2009 (na 2 weken) weer ziek wordt. De periode van herstel heeft korter geduurd dan 4 weken. Daardoor geldt 1 januari 2009 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerker op 14 januari 2012 (dit is 36 maanden + 2 weken na 1 januari 2009) kan worden ontslagen.

Voorbeeld II Een medewerker is ziek vanaf 1 januari 2009. Op 15 maart 2009 herstelt hij, waarna hij op 26 april 2009 (na 6 weken) weer ziek wordt. De periode van herstel heeft langer geduurd dan 4 weken. Daardoor geldt 27 april 2009 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerker op 27 april 2012 (dit is 36 maanden na 27 april 2009) kan worden ontslagen.

Voorbeeld III Een medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2008. Op 15 maart 2008 herstelt zij. Op 29 maart 2008 gaat zij met zwangerschaps- en bevallingsverlof. Zij zou op 20 juli 2008 weer moeten gaan werken. Op dat moment is zij echter ziek. Omdat de medewerkster voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet ziek was, geldt het zwangerschaps- en bevallingsverlof als onderbreking van meer dan 4 weken. Daardoor geldt 20 juli 2008 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerkster op 20 juli 2011 (dit is 36 maanden na 20 juli 2008) kan worden ontslagen.

Voorbeeld IV Een medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2009. Op 1 mei 2009 gaat zij met zwangerschaps- en bevallingsverlof tot 21 augustus 2009. Op 22 augustus 2009 zou zij weer moeten gaan werken. Echter, zij is op dat moment nog ziek. Er zijn twee mogelijkheden.

Mogelijkheid A De ziekte na het zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft dezelfde oorzaak als de ziekte voor dat verlof. In dit geval geldt 1 januari 2009 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerkster op 23 april 2012 (dit is 36 maanden + 16 weken na 1 januari 2009) kan worden ontslagen.

Mogelijkheid B De ziekte na het zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft een andere oorzaak dan de ziekte voor dat verlof. In dit geval geldt 22 augustus 2009 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerkster op 22 augustus 2012 (dit is 36 maanden na 22 augustus 2009) kan worden ontslagen.

Voorbeeld V Een zwangere medewerkster is ziek vanaf 1 januari 2008. Op 15 maart 2008 krijgt zij zwangerschapsgerelateerde klachten, die duren tot 26 april 2008 (6 weken). Daarna stoppen de zwangerschapsgerelateerde klachten en wordt zij weer gewoon ziek. Deze ziekte duurt voort. De zwangerschapsgerelateerde ziekte heeft langer geduurd dan 4 weken. Daardoor geldt 27 april 2008 als eerste ziektedag, waarop de termijn voor ontslag begint te lopen. Dit betekent dat de medewerkster op 18 augustus 2011 (dit is 36 maanden + 16 weken na 27 april 2008) kan worden ontslagen.

Lid 9

In het negende lid is geregeld dat de termijn van de verplichte loondoorbetaling van twee jaar wordt verlengd met de verlenging van de wachttijd voor een uitkering ingevolge de WIA.

De ontslagtermijn wordt verlengd in drie gevallen. Ad a Artikel 38 ZW legt een werkgever de verplichting op uiterlijk op de eerste dag nadat de ziekte 13 weken heeft geduurd de ziekte te melden bij het UWV. Als de werkgever deze melding te laat doet, wordt de wachttijd voor de WIA met de duur van de vertraging verlengd. De WIA-uitkering gaat dan pas later in. Deze verlenging schort eveneens de periode van 36 maanden op. Ad b In artikel 24, eerste lid, van de WIA is bepaald dat de wachttijd op verzoek van werkgever en werknemer gezamenlijk verlengd kan worden. Deze verlenging schort de periode van 36 maanden op.

Ad c Bij de aanvraag van een uitkering ingevolge de WIA moet een reïntegratieverslag worden ingediend. Als het UWV van mening is dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen niet is nagekomen of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, kan het UWV de termijn gedurende de werkgever het loon moet doorbetalen verlengen. De termijn van de verlenging is maximaal 52 weken en wordt afhankelijk gesteld van de aard en ernst van het verzuim. Deze sanctiebevoegdheid is neergelegd in artikel 25, negende lid, van de WIA. De medewerker merkt financieel niets van de verlenging van de ontslagtermijn op grond van de hiervoor genoemde redenen. Op grond van artikel 7:3 heeft de medewerker na 36 maanden ziekte recht op 70% van zijn bezoldiging.

Onderdeel a is niet van toepassing op werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de WIA. Artikel 85 van de WIA stelt hen namelijk vrij van de 13e weeks melding van artikel 38 Ziektewet. Eigenrisicodragers moeten op grond van dit laatste artikel uiterlijk acht maanden nadat de ongeschiktheid tot werken zijn verstreken, aangifte van die ongeschiktheid doen bij het UWV. Vertraging van deze laatste aangifte leidt dus niet tot verlenging van de termijn van 24 maanden.

Lid 10

Artikel 7:16 bepaalt dat definitieve herplaatsing pas na 24 maanden ziekte mogelijk is. Voor de periode van 24 tot 36 maanden na de eerste ziektedag is deze definitieve herplaatsing aan bepaalde voorwaarden verbonden. Definitieve herplaatsing is slechts mogelijk indien:

voor medewerkers die 35% of meer, maar minder dan 80% arbeidsongeschikt zijn met de aangeboden arbeid ten minste 50% van de restverdiencapaciteit wordt vervuld of

voor medewerkers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn met de aangeboden arbeid ten minste 100% van de restverdiencapaciteit wordt vervuld.

Definitieve herplaatsing kan ook buiten de gemeentelijke dienst plaatsvinden. Hiervoor is echter wel ontslag nodig. Het tiende lid van artikel 8:5 bepaalt dat in dat geval ook ontslag na 24 maanden mag plaatsvinden.

Artikel 8:5a Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid (T)

Lid 1

Artikel 8:5a betekent dat een ambtenaar, die wegens ziekte ongeschikt is zijn betrekking te vervullen, ook binnen 24 maanden na de eerste ziektedag kan worden ontslagen, wanneer hij niet meewerkt aan zijn reïntegratie. Concreet uitgewerkt gaat het erom dat zowel binnen als na 24 maanden ontslag gegeven kan worden, indien de ambtenaar:

zich zonder goede reden niet houdt aan redelijke voorschriften en maatregelen (zoals het verrichten van werkzaamheden in het kader van de reïntegratie en het volgen van scholing in het kader van de reïntegratie als bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, onderdeel b en c) die hem in het kader van zijn reïntegratie worden opgedragen;

zonder goede reden passende arbeid bij de eigen werkgever dan wel een andere werkgever weigert te aanvaarden;

zonder goede reden niet meewerkt aan de opstelling, evaluatie en bijstelling van het plan van aanpak;

zonder goede reden geen aanvraag op grond van de WIA indient.

Deze – ultieme – sanctie is gelijk aan de sanctie die sinds de inwerkingtreding van de Wet verbetering poortwachter in artikel 670b, boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen.

Als de ambtenaar zonder goede reden geen aanvraag op grond van de WIA indient, kan de claimbeoordeling voor de WIA niet plaatsvinden en kan de werkgever het resultaat van deze claimbeoordeling niet bij het ontslagbesluit betrekken, terwijl dit verplicht is op grond van artikel 8:4 en 8:5. Als dit de reden is dat geen ontslag op grond van artikel 8:4 en 8:5 kan plaatsvinden, mag het college de ambtenaar ontslag verlenen op grond van artikel 8:5a.

Gedurende het gehele periode van ziekte moet de ambtenaar passende arbeid aanvaarden. Gedurende de gehele periode gaat het hierbij om een functie, waarin de ambtenaar tijdelijk herplaatst kan worden. In het derde ziektejaar kan definitieve herplaatsing alleen plaatsvinden als de arbeid voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 7:16, derde of vierde lid. Daarna gelden deze specifieke voorwaarden voor definitieve herplaatsing niet meer.

Gedurende de hele periode van ziekte geldt echter dat de ambtenaar, in ieder geval tijdelijk, passende arbeid moet aanvaarden.

Lid 2

Alvorens tot ontslag over te gaan, moet het UWV toetsen of van de situatie als hiervoor bedoeld sprake is.

Artikel 8:6 Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid (T)

Lid 1

Concrete feiten en omstandigheden dienen te worden genoemd die de conclusie wettigen dat de ambtenaar zodanige eigenschappen van karakter, geest of gemoed vertoont (ongeschiktheid) dan wel een zodanig gebrek aan kennis, vaardigheden, niveau heeft (onbekwaamheid) dat hij redelijkerwijs niet in zijn functie kan worden gehandhaafd. Vage aanduidingen als ‘past niet in het team’ zijn niet voldoende. Voorts is niet slechts de eigenschap die een bepaald gedrag tot gevolg heeft voldoende, maar dient er ook een relatie te zijn tussen dat gedrag en de door de ambtenaar uit te oefenen betrekking. Overigens kan, ondanks gebleken ongeschiktheid, naar het oordeel van de Centrale raad van beroep de ontslagbevoegdheid beperking ondergaan wanneer het disfunctioneren van de betrokken ambtenaar (mede) zijn oorzaak vindt in omstandigheden tot het ontstaan en voortbestaan waaraan de gemeente zelf heeft bijgedragen. Tolereert men bijvoorbeeld gedurende langere tijd bepaalde gedragingen zonder van afkeuring te doen blijken, dan kan men niet van de een op de andere dag dat gedrag aangrijpen voor een ongeschiktheidsontslag. Vanzelfsprekend dient de betrokken ambtenaar er op te worden gewezen dat een dergelijk gedrag in de toekomst niet meer wordt getolereerd.

In de praktijk is het onderscheid tussen ongeschiktheid en onbekwaamheid vaak moeilijk te maken en kan men een keuze vaak beter vermijden. Zoals reeds vermeld verwacht de administratieve rechter een dossier (beoordelingen, gespreksverslagen, vastlegging van afspraken, verslagen, brieven met klachten; alles wat als bewijs kan dienen).

De ongeschiktheid mag haar oorzaak niet vinden in of het gevolg zijn van ziekten of gebreken. Of dat al dan niet het geval is, kan soms alleen maar worden vastgesteld via een voorafgaand medisch onderzoek. Voor een dergelijk onderzoek moet een gerede aanleiding zijn.

(Zie voor eventuele voorzieningen bij werkloosheid hoofdstuk 10:d).

Lid 2

Doordat voor de beoordeling of aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet het urenverlies en niet meer de ontslaggrond bepalend is, maar de ontslaggrond wél bepalend is voor het recht op een aanvullende dan wel aansluitende uitkering, moet ook in de CAR worden voorzien in de mogelijkheid tot gedeeltelijk ontslag.

Artikel 8:7 Overige ontslaggronden (T)

Onderdeel a Deze bepaling vindt zelden toepassing. Het is moeilijk aan te geven wanneer een vereiste alleen bij het aanvaarden van de betrekking geldt. De geneeskundige verklaring, genoemd in artikel 2:3, en de verklaring omtrent gedrag, artikel 2:2 het derde lid, zijn hier voorbeelden van. Een voorbeeld van een blijvend vereiste is het bezit van de rijbevoegdheid voor een chauffeur. Het is echter geen automatisme dat, als deze chauffeur tijdelijk zijn rijbevoegdheid verliest, ontslag op grond van het bepaalde in dit artikel wordt gegeven. Ontslag kán worden gegeven, getoetst kán dus worden of een ontslagbesluit in redelijkheid kon worden genomen.

In het geval betrokkene een vaste aanstelling had, bestaat er na het ontslag aanspraak op een uitkering conform hoofdstuk 11.

Onderdeel b Onder ‘zwagerschap’ wordt hier ‘aanverwantschap’ bedoeld die door huwelijk ontstaat. Het woord ‘aangaan’ duidt op een actieve betrokkenheid; de ambtenaar die het huwelijk aangaat waardoor de verboden aanverwantschap ontstaat, kan in aanmerking komen voor ontslag.

Over deze ontslaggrond is geen jurisprudentie bekend.

Onderdeel c Ook hierover zijn geen gevallen uit de praktijk bekend.

In het geval betrokkene een vaste aanstelling had, bestaat er na het ontslag aanspraak op een uitkering conform hoofdstuk 11.

Onderdeel d Bedoeld wordt gijzeling. Ook deze ontslaggrond wordt in de praktijk niet gebruikt.

Onderdeel e Ook een voorwaardelijke veroordeling tot vrijheidsstraf valt in principe onder deze bepaling.

Ontslag zal, vanwege de ernst, veelal op zijn plaats zijn maar er mag geen sprake zijn van een automatisme. Het is geen strafontslag. Er moet een zorgvuldige afweging van belangen plaatsvinden; volgens de Centrale raad van beroep in dezelfde mate als bij besluiten tot ontslag van ambtenaren in het algemeen. In een dergelijke afweging van belangen moeten bijvoorbeeld naast de ernst van het begane misdrijf worden betrokken het verband van dat misdrijf met het ambtenaarschap van betrokkene en met de aard van zijn werkzaamheden, de wijze waarop hij in zijn betrekking heeft gefunctioneerd en met name de vraag of, en zo ja welke, bezwaren zouden zijn verbonden aan voortzetting van het dienstverband, hetzij in de oude betrekking, voor zover die na het ondergaan van de straf nog bestaat, hetzij in een andere betrekking.

Onderdeel f Ontslag kan worden verleend als tijdens de medische keuring onjuiste gegevens zijn verstrekt dan wel relevante gegevens zijn verzwegen. Deze gegevens moeten relevant zijn in die zin dat betrokkene niet zou zijn aangesteld als die gegevens volledig bekend zouden zijn geweest. Van een en ander moet betrokkene redelijkerwijs een verwijt kunnen worden gemaakt.

Artikel 8:8 Overige ontslaggronden (T)

Lid 1

Dit artikel wordt veelal gebruikt als er sprake is van een zodanig verschillende persoonlijkheidsstructuur tussen twee mensen die gezien hun taak nauw met elkaar moeten samenwerken, dat een vruchtbare samenwerking tussen hen niet mogelijk blijkt, terwijl zij met een ander wel zouden kunnen samenwerken (onverenigbaarheid van karakter of incompatibilité d'humeur). Het bestuursorgaan is vrij in de keuze wie van beiden ontslagen dient te worden, als het ten minste in redelijkheid van oordeel kan zijn dat het ontslag voor de gerezen moeilijkheden een afdoende oplossing biedt en degene die niet ontslagen wordt wel met een ander zal kunnen samenwerken.

De raad kan ten aanzien van het te voeren financiële beleid bij de uitoefening van de werkgeverstaak bij de begroting aan het college een budgettaire ruimte toekennen om aan medewerkers waarvan om bijzondere redenen de aanstelling wordt beëindigd een uitkering te verstrekken. De raad kan daarover ook beleidsafspraken maken. Immers, ook in het dualistisch stelsel is het vaststellen van een uitkering die afwijkt van de normale aanspraken of een vaststellingsovereenkomst, een besluit waarop de raad invloed zal moeten kunnen uitoefenen. Achteraf wordt bij de jaarrekening gerapporteerd over de feitelijke consequenties daarvan.

Voorts geldt een actieve inlichtingenplicht van het college naar de raad. Het college moet op grond van artikel 169 lid 2 Gemeentewet, de raad alle inlichtingen geven die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. Daarnaast kan de raad, als zich een incident voordoet of dreigt voor te doen het college met de aan de raad ten dienste staande middelen ter verantwoording roepen.

Met betrekking tot de actieve inlichtingenplicht wordt nog het volgende opgemerkt. In sommige gevallen zal buiten kijf staan dat het college de raad inlicht over een voornemen tot ontslag en uitkering op grond van artikel 8:8. Criteria daarvoor kunnen zijn de politieke relevantie of de bijzondere financiële consequenties. Is er sprake van een overeenkomst met de betrokken ambtenaar, dan geldt bovendien het vierde lid van artikel 169 Gemeentewet. Hierin wordt bepaald dat het college de raad vooraf inlicht over een besluit tot privaatrechtelijk handelen indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente.

In ‘lichtere’ gevallen, of indien een voorgenomen besluit past binnen gemaakte beleidsafspraken, zal het college tot de afweging kunnen komen dat het niet nodig is de raad te informeren. De concrete invulling van de inlichtingenplicht zal dus variëren afhankelijk van de feitelijke omstandigheden. Raad en college kunnen daarover zelf afspraken maken. Indien het nodig zou kunnen zijn om de raad te informeren over het voorgenomen besluit, dient dit tijdig kenbaar gemaakt te worden door middel van een voorbehoud.

Artikel 8:9 Overige ontslaggronden (T)

Een ambtenaar die een openbare functie bekleedt, maakt gebruik van de non-activiteitsregeling. Op grond van dit artikel kan een ambtenaar die na afloop van de non-activiteit, ondanks de inspanningen van de werkgever om een passende functie aan te bieden, niet terug kan keren naar een passende functie binnen de gemeente, eervol worden ontslagen.

Artikel 8:10 Vervallen (T)

(Vervallen)

Artikel 8:11 Ontslag wegens FPU (T)

Per 1 januari 2006 is de FPU-regeling van het ABP komen te vervallen. Een bepaalde groep medewerkers kan nog gebruik maken van een aangepaste FPU-regeling. Dit zijn degenen die geboren zijn vóór 1950 én op 1 april 1997 deelnemer waren bij het ABP én dat sindsdien zijn gebleven. Voor hen geldt dat zij nog kunnen worden ontslagen op grond van dit artikel en nog recht hebben op een aanvulling van de FPU volgens hoofdstuk 5a. Voor degenen die niet onder het overgangsrecht van de FPU vallen, geldt dat zij (onder voorwaarden) extra ouderdomspensioen opbouwen hetgeen zij eerder kunnen laten ingaan dan op 65 jaar. Ontslag vindt dan plaats op grond van 8:2. Gemeenten zijn over de afschaffing van de FPU en het overgangsrecht geïnformeerd middels de ledenbrief van 18 juli 2005, Lbr. 05/74.

Artikel 8:12 Ontslag uit een tijdelijke aanstelling of tijdelijke urenuitbreiding (T)

Het is van belang dat de werkgever de einddatum van de tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd in de gaten houdt. Immers, als er niet tijdig onderkend wordt dat de tijdelijke aanstelling moet eindigen en betrokkene blijft op de datum waarop de tijdelijke aanstelling eindigt en daarna feitelijk zijn werk verrichten, dan wordt hij geacht met ingang van die datum te zijn aangesteld voor een gelijke periode. Na afloop van deze periode kan de aanstelling wederom van rechtswege beëindigd worden. Uiteraard moeten hierbij de voorwaarden uit artikel 2:4 wel in de gaten gehouden worden. Als een tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd zonder mededeling zo vaak verlengd wordt, dat de termijn van 36 maanden wordt overschreden, mag het ontslag niet meer plaatsvinden. Ditzelfde geldt als voor de tijdelijke aanstelling voor de vierde maal verlengd wordt. Dit is in het nieuwe vijfde lid van artikel 8:12 verwoord.

Ook is in artikel 8:12 opgenomen wanneer een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd kan worden beëindigd. Dit is het geval, wanneer de grond voor het aangaan van de tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd is komen te vervallen. 

Artikel 8:12 bevat ook de redenen en wijze van beëindiging van de tijdelijke urenuitbreiding. Wanneer er sprake is van een tijdelijke urenuitbreiding voor bepaalde tijd, gelden gelijke regels als voor de tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd. Dit betekent dus ook dat overschrijding van de termijn, zonder dat een nieuwe tijdelijke urenuitbreiding is afgesproken, leidt tot een nieuwe urenuitbreiding met dezelfde duur als de eerste urenuitbreiding. Is er sprake van een tijdelijke urenuitbreiding voor onbepaalde tijd, dan gelden de regels voor beëindiging van de tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd. Door deze bepalingen is tevens bepaald dat het ook aangaan van een tijdelijke urenuitbreiding voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd kan plaatsvinden. Bij een urenuitbreiding voor bepaalde tijd hoeft geen reden te worden genoemd; verstrijken van de termijn is reden voor beëindiging van de tijdelijke urenuitbreiding. Bij een urenuitbreiding voor onbepaalde tijd moet wel een grond worden aangegeven, aangezien het vervallen van die reden tegelijkertijd de reden van beëindiging is.

Tot slot geldt dat ook bij een urenuitbreiding de termijnen van artikel 2:4 in de gaten moeten worden gehouden. Wordt een termijn van 36 maanden overschreden of wordt voor de vierde maal een tijdelijke urenuitbreiding aangegaan, dan geldt deze urenuitbreiding als een vaste aanstelling.

Voor de aanspraak op een eventuele aanvullende uitkering: zie hoofdstuk 10a.

Artikel 8:12:1 Tijdelijk ontslag en tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding (T)

In artikel 8:12:1 is expliciet opgenomen dat een ambtenaar met een tijdelijke aanstelling voor bepaalde of onbepaalde tijd dan wel een tijdelijke urenuitbreiding voor bepaalde of onbepaalde tijd ook ontslag verleend kan worden op grond van een van de andere bepalingen van hoofdstuk 8. Dit ontslag zal dan uiteraard in het algemeen plaatsvinden voor de beëindiging conform artikel 8:12. Wanneer de einddatum reeds genaderd is, lijkt het praktischer om de einddatum af te wachten en de tijdelijke aanstelling van rechtswege te beëindigen. In een eventuele procedure zal deze vorm van beëindiging namelijk veel terughoudender worden getoetst dan een ontslag op basis van een andere ontslaggrond.

Artikel 8:12:2 Opzegtermijn bij beëindiging tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding voor onbepaalde tijd (T)

In dit artikel staan de opzegtermijnen voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd, dan wel een tijdelijke urenuitbreiding voor onbepaalde tijd. Bij de formulering van de opzegtermijnen wordt gesproken van ‘maanden’: dit hoeven dus geen kalendermaanden te zijn.

Artikel 8:13 Ontslag als disciplinaire straf (T)

Er dient sprake te zijn van evenredigheid tussen de opgelegde straf en het geconstateerde plichtsverzuim. Criteria voor wat wel of niet als evenredig valt aan te merken, zijn niet te geven. De Centrale raad van beroep komt niet verder dan overwegingen in de zin dat de opgelegde straf naar zijn oordeel in overeenstemming is met het gepleegde plichtsverzuim, of dat de disciplinaire straf in overeenstemming is met de ernst van het geconstateerde plichtsverzuim.

UWV beoordeelt of recht bestaat op een WW-uitkering. Bij ontslag op grond van artikel 8:13 wordt niet voldaan aan de voorwaarden om voor een uitkering op grond van hoofdstuk 10a in aanmerking te komen. Zie artikel 10a:2.

Artikel 8:14 Ontslagbescherming leden ondernemingsraad en vakorganisaties (T)

Lid 2

Dit lid regelt de ontslagbescherming voor (kandidaat- en oud-) OR-leden en -commissieleden. Bedoelde ontslagbescherming dient in de rechtspositie te worden opgenomen omdat de Wet op de ondernemingsraden alleen voorziet in ontslagbescherming voor bedoelde werknemers met een arbeidsovereenkomst. De bescherming voor werknemers met een publiekrechtelijke aanstelling dient in de rechtspositieregeling te worden opgenomen. De bescherming in dit artikellid is overigens gelijk aan die welke voor werknemers met een arbeidsovereenkomst geldt op grond van artikel 21, tweede tot en met vijfde lid, van de WOR.

Alhoewel in de CAR sprake is van een gesloten ontslagsysteem, biedt artikel 8:8 de mogelijkheid andere ontslaggronden te gebruiken dan in de overige artikelen genoemd. De in artikel 8:14, tweede lid, aangegeven ontslagbescherming brengt met zich dat er slechts van ontslagbescherming sprake is in het geval er een causaal verband bestaat tussen het ontslag en de omstandigheden hier genoemd. Als er geen verband is tussen het ‘OR-werk’ en het ontslag, is ontslag op een van de gronden zoals genoemd in de CAR, wèl mogelijk.

De bescherming tegen benadeling als bedoeld in het eerste lid van genoemd wetsartikel, is weer wèl van toepassing op werknemers met een publiekrechtelijke aanstelling.

Lid 3

Hierin wordt geregeld dat ambtenaren niet kunnen worden ontslagen op grond van het feit dat zij activiteiten als vakbondskaderlid uitoefenen.

Lid 5

Als gevolg van de inwerkingtreding van de wet van 14 februari 1998, Stb. 1998, 107, tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek, is de ontslagbescherming voor kandidaat-, oud en zittende OR-leden en overeenkomstige leden van OR-commissies ook van toepassing geworden op de eventueel aan de OR toegevoegde (ambtelijke) secretaris. Aangezien de artikelleden 2 t/m 5 van artikel 21 van de WOR geen rechtstreekse werking hebben naar de overheid, is deze ontslagbescherming voor de sector gemeenten geregeld in de CAR. Het nieuwe vijfde lid van artikel 8:14 voorziet in een overeenkomstige ontslagbescherming voor de ambtelijk secretaris. Het eerste lid van artikel 21 WOR, ter zake van benadeling, heeft wel rechtstreekse werking.

Artikel 8:15:1 Schorsing als ordemaatregel (T)

Lid 1

De schorsing in dit artikel is een ordemaatregel, bijvoorbeeld om de organisatie de gelegenheid te geven eventuele interne onderzoeken te (doen) houden, of om rust binnen de organisatie te krijgen. Het besluit om een ambtenaar van zijn werkplek te verwijderen dient te berusten op een behoorlijke afweging van de daarvoor in aanmerking komende belangen. (Zie TAR 1991/184, TAR 1995/236, TAR 1994/195). De hier bedoelde schorsing kan gevolgd worden door een schorsing zoals bedoeld in 16:1:2: de disciplinaire straf.

Een besluit tot schorsing is een besluit in de zin van de Awb: de ambtenaar dient derhalve vooraf gehoord te worden.

In onderdeel d wordt gesproken over ‘het belang van de dienst’: de rechter zal zich hierover een oordeel moeten vormen.

Lid 2

In dit lid zijn een aantal vormvereisten van het schorsingsbesluit geformuleerd. De woorden in onderdeel c – ‘zo nauwkeurig mogelijke aanduiding’ – impliceren reeds dat een exact aangeven van de duur van de schorsing vaak niet mogelijk is. De duur van de schorsing kan dan ook worden verlengd. De schorsing kan uiteraard door ontslag of anderszins binnen de gestelde duur worden opgeheven. Schorsing ontslaat de ambtenaar niet van zijn ambtelijke verplichtingen. Zo zal hij dus bijvoorbeeld moeten meewerken aan een tijdens de schorsing te houden geneeskundig onderzoek.

Artikel 8:15:2 Schorsing als ordemaatregel (T)

Lid 1

Uit dit artikellid volgt dat het niet automatisch zo is dat als er niet gewerkt wordt, er geen bezoldiging wordt uitbetaald: hiervoor is een apart besluit nodig. Dit betekent dus dat als er geen besluit wordt genomen, de bezoldiging normaal wordt doorbetaald. De ambtenaar behoudt in ieder geval het op hem te verhalen deel van de pensioen- en ziektekostenpremie (zie het derde lid).

Er kan géén inhouding van de bezoldiging plaatsvinden wanneer er sprake is van een schorsing op grond van het dienstbelang.

Lid 2

Bij een schorsing op grond van het voornemen van onvoorwaardelijk strafontslag is meteen inhouding van meer dan eenderde deel mogelijk. Echter, de ambtenaar behoudt in ieder geval het op hem te verhalen deel van de pensioen- en ziektekostenpremie (zie het derde lid).

In principe dient bij de inhouding van bezoldiging te worden aangesloten bij titel II van de Ambtenarenwet. Het is gebruikelijk een zodanige inhouding op de bezoldiging toe te passen dat de ambtenaar ten minste een bedrag behoudt dat overeenkomt met 90% van een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet.

Lid 3

Tijdens de schorsing kan de niet-ingehouden bezoldiging aan anderen worden uitbetaald. Onder ‘anderen’ dienen in dit verband te worden verstaan de personen die door de ambtenaar geheel of gedeeltelijk in hun levensonderhoud worden voorzien.

Artikel 8:15:3 Bevoegdheid tot ontslagverlening (T)

Lid 1

Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling, is eveneens bevoegd tot ontslag.

Lid 2

Het schriftelijk vastleggen en het (doen) uitreiken van het ontslagbesluit zijn uitvoeringshandelingen. Ten aanzien van het ontslagbesluit is in dit artikellid geregeld dat de (omschrijving van de) ingangsdatum van het ontslag in ieder geval in dit ontslagbesluit dient te worden vermeld. Uit de andere artikelen van dit hoofdstuk is voorts af te leiden dat de volgende aspecten in het ontslagbesluit (kunnen) staan:

de grond van het ontslag (bij ontslag op grond van artikel 8:8 en ontslag uit een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd, gebeurt dit slechts op verzoek van betrokkene);

ontslagdatum;

of er eervol ontslag wordt verleend (of niet);

welke uitkering betrokkene na het ontslag ontvangt: een FLO-uitkering, een pensioenuitkering, een wachtgeld, etc.;

het ontslagbesluit is een besluit in de zin van de Awb; betrokkene kan binnen zes weken bezwaar aantekenen.

Artikel 8:16:1 Vervallen (T)

vervallen

Artikel 8:16:2 Overlijdensuitkering (T)

Hier wordt nadrukkelijk van ‘bezoldiging’ gesproken en niet van salaris. Dit betekent dat eventuele toelagen moeten worden meegenomen in het uit te keren bedrag.

Artikel 8:16:3 Overlijdensuitkering (T)

Het feit dat een huis ‘dienstwoning’ wordt genoemd, betekent nog niet dat dit huis ook een dienstwoning in de zin van dit artikel is. Slechts als het voor een goede vervulling van zijn werkzaamheden noodzakelijk is dat de ambtenaar in een bepaald huis woont, is er sprake van een dienstwoning in eigenlijke zin. Te denken valt aan een portierswoning of een conciërgewoning. Beëindiging van het dienstverband brengt dan de verplichting met zich mee de dienstwoning te verlaten. De woning die door een gemeente aan de ambtenaar ter beschikking wordt gesteld zonder dat tussen de werkzaamheden die de ambtenaar moet verrichten en het gebruik van de woning een duidelijk verband bestaat, wordt in het spraakgebruik ook wel dienstwoning genoemd, maar is in feite een normale huurwoning. Einde van het dienstverband betekent dan niet automatisch einde van de huurovereenkomst. In die gevallen geldt de normale huurbescherming.

Artikel 8:16a Overlijdensuitkering bij een ongeval in en door de dienst (T)

Nabestaanden van medewerkers die als gevolg van een ongeval in en door de dienst overlijden krijgen deze overlijdensuitkering bij een ongeval in en door de dienst naast de overlijdensuitkering van artikel 8:16:2 CAR-UWO.

De hoogte van de uitkering is één jaarbezoldiging waarbij de 12 kalendermaanden direct voorafgaand aan de maand van overlijden de referteperiode is. Ziekte van de medewerker in die referteperiode waarbij zijn bezoldiging gekort is onder toepassing van de regels omtrent loondoorbetaling bij ziekte, heeft geen invloed op hoogte van deze overlijdensuitkering. Voor de jaarbezoldiging wordt gerekend met de ongekorte bezoldiging. Ook bij toepassing van lid 3 zijn de 12 kalendermaanden voorafgaand aan de maand van overlijden de referteperiode voor vaststelling van de jaarbezoldiging.

Artikel 8:17 Gedeeltelijk ontslag na terugbrengen formele arbeidsduur (T)

Doordat voor de beoordeling of aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet het urenverlies en niet meer de ontslaggrond bepalend is, maar de ontslaggrond wél bepalend is voor het recht op een aanvullende dan wel aansluitende uitkering, moet ook in de CAR worden voorzien in de mogelijkheid tot gedeeltelijk ontslag.

Bij een aanpassing van de aanstelling op basis van artikel 7:16 kan sprake zijn van vermindering van de omvang van de betrekking. In deze situatie is echter een formeel gedeeltelijk ontslag niet toegestaan, maar dient de vermindering van de omvang van de betrekking te worden vormgegeven door middel van een wijziging van de aanstelling. Dit omdat bij een formeel ontslag recht ontstaat op suppletie krachtens hoofdstuk 11a. Conform de oorspronkelijke doelstelling van de suppletieregeling heeft een ambtenaar alleen recht op suppletie indien hij in het geheel niet herplaatst kan worden bij zijn werkgever en derhalve volledig ontslagen is.

Artikel 8:18 Overgangsbepaling (T)

Lid 1 en 2

Dit artikel is van toepassing op de medewerker van wie de eerste ziektedag lag voor 1 januari 2004. Deze medewerkers kunnen in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de WAO. De oude artikelen 8:5 en 8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, is op hen van toepassing.

Lid 3 en 4

Daarnaast kent de WAO een aantal bepalingen op grond waarvan na beëindiging van de verzekering of het recht op uitkering alsnog, dan wel opnieuw aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO bestaat. De wetgever heeft ervoor gekozen bij de invoering van de WIA het recht op een WAO-uitkering voor deze personen in stand te laten. Dit betekent dat wanneer de betreffende medewerker, ook al ligt zijn eerste ziektedag op grond van de CAR/UWO op of na 1 januari 2004, in aanmerking kan komen voor een WAO-uitkering in plaats van een uitkering op grond van de WIA. De oude artikelen 8:5 en 8:5a zoals die golden op 30 juni 2006, is op hen van toepassing.

Ambtenaren die ziek zijn geworden voor 1 juli 2007 kunnen na 24 maanden van ziekte worden definitief worden herplaatst of ontslagen. Voor hen geldt dus niet dat ontslag pas na 36 maanden van ziekte mag plaatsvinden.

Artikel 8:19 Overgangsbepaling (T)

Ambtenaren die ziek zijn geworden voor 1 juli 2007 kunnen na 24 maanden van ziekte worden definitief worden herplaatst of ontslagen. Voor hen geldt dus niet dat ontslag pas na 36 maanden van ziekte mag plaatsvinden.

Artikel 8:20 Overgangsbepaling (T)

Met dit overgangsartikel wordt duidelijk dat artikel 8:4, tiende lid, of artikel 8:5, negende lid, toepassing blijft voor ambtenaren die voor 1 augustus 2008 ziek zijn geworden. Artikel 38 ZW legt voor ambtenaren die voor 1 augustus 2008 ziek zijn geworden, aan een werkgever de verplichting op uiterlijk op de eerste dag nadat de ziekte 13 weken heeft geduurd de ziekte te melden bij het UWV. Als de werkgever deze 13e weeksmelding te laat doet, wordt de wachttijd voor de WIA met de duur van de vertraging verlengd. De WIA-uitkering gaat dan pas later in. De periode waarna ontslag kan plaatsvinden, wordt met een gelijke duur verlengd.

Vanaf 1 november 2008 zijn de regels veranderd voor het ziekmelden van medewerkers. Artikel 38 ZW legt een werkgever de verlichting op uiterlijk de eerste dag nadat de ziekte 42 weken heeft geduurd de ziekte te melden bij het UWV. Dit geldt ook als een werkgever eigenrisicodrager is voor de WAO en/of WGA. Als de werkgever deze melding te laat doet loopt hij de kans een boete te krijgen. De vertraging heeft geen gevolgen meer voor de loondoorbetalingsverplichting.

9 Uitkering functioneel leeftijdsontslag

Artikel 9:2 Bedrag en duur (T)

Lid 1

De FLO-uitkering bedraagt gedurende de eerste 60 maanden minimaal 80% van de laatstelijk genoten bezoldiging. Dit percentage kan oplopen, als het aantal pensioengeldige jaren ten minste meer dan 30 bedraagt, tot maximaal 85%. Na deze 60 maanden bedraagt de uitkering 70% van de laatstgenoten bezoldiging, tot aan de pensioendatum.

Lid 2

Voor de bezoldiging tellen, overeenkomstig artikel 3:1, de vaste toelagen mee waarbij de toelage onregelmatige dienst en de prestatiebeloning worden vastgesteld op basis van de gemiddelde vergoeding per maand, berekend over de laatste 12 maanden voorafgaand aan het ontslag.

Artikel 9:3 Bijdrage Vereveningsfonds FLO sector Gemeenten (T)

Er is tussen LOGA-partijen een akkoord gesloten over de financiering van het functioneel leeftijdsontslag. Dit akkoord voorziet in een tijdelijke en een structurele voorziening. De tijdelijke voorziening geldt uitsluitend voor FLO-ers die met 55 jaar ontslag krijgen, niet onder FPU-regeling vallen en op of vóór 1 april 1997 zijn ontslagen. De kosten daarvan worden door werkgevers en werknemers gezamenlijk gedragen in de vorm van een opslag op de FPU-premie (de VSG-premie). De verplichting om deze premie te betalen is in artikel 9:3 geformaliseerd.

Artikel 9:4 Samenloop met FPU (T)

Algemeen Dit artikel regelt de samenloop van een FLO-uitkering met een FPU-uitkering.

Lid 1

De ambtenaar van 55 jaar en ouder die FLO-ontslag krijgt na 1 april 1997 is verplicht een FPU-uitkering aan te vragen. Tevens moet hij toestemming verlenen om deze FPU-uitkering via de werkgever te laten uitbetalen. Indien hij geen toestemming verleent, komt de FLO-uitkering niet tot uitbetaling.

Lid 2

Indien de ambtenaar als bedoeld in het eerste lid de FPU-uitkering verwijtbaar niet of te laat aanvraagt wordt voor de periode waarin hij geen FPU-uitkering ontvangt wel rekening gehouden met de FPU-uitkering die hij had ontvangen als hij de FPU-uitkering wel tijdig had aangevraagt. Het bedrag aan FPU-uitkering dat de betrokkene had kunnen ontvangen wordt dus met in achtneming van het derde lid wel in mindering gebracht op de FLO-uitkering.

Lid 3

Op grond van het derde lid wordt het bedrag van de FPU-uitkering in mindering gebracht op de FLO-uitkering. Indien de FPU-uitkering is verminderd in verband met de samenloop met inkomsten uit of in verband met arbeid wordt niet de totale FPU-uitkering, maar deze verminderde FPU-uitkering in mindering gebracht op de FLO-uitkering.

Let op: Indien de ambtenaar op vrijwillige basis met gebruikmaking van artikel 16.2, 16.3 of 16.4 een hogere FPU-uitkering ontvangt dan hij normaliter ontvangen zou hebben wordt dit op vrijwillige basis bijeengespaarde bedrag aan FPU-uitkering niet in mindering gebracht op de FLO-uitkering.

Voorbeeld 1 Situatie: Een ambtenaar krijgt FLO-ontslag wegens het bereiken van de leeftijd van 55 jaar. Op de ontslagdatum heeft de betrokkene een diensttijd geldig voor pensioen van 33 jaar. Op grond van artikel 9:1 in combinatie met artikel 9:2 heeft de betrokkene bij 33 pensioenjaren recht op een uitkering van 81,5% van zijn laatste bezoldiging. De bezoldiging van de betrokkene, vermeerderd met de vakantietoelage, bedraagt € 3.000,- per maand. De betrokkene wordt in dit voorbeeld ontslagen op een datum gelegen na 1 mei 1997 en heeft tevens recht op een FPU-uitkering, in dit voorbeeld bestaande uit twee componenten: een basisuitkering en een flexibel pensioen. De betrokkene heeft in dit voorbeeld geen recht op een mogelijk derde component, de aanvullende uitkering. De uitkering op grond van de regeling FPU bedraagt € 605,- per maand, te weten € 331,50 basisuitkering en € 273,50 flexibel pensioen (fictieve bedragen).

De betrokkene heeft geen inkomsten uit arbeid.

Op grond van artikel 9:1 in combinatie met artikel 9:2 heeft de betrokkene recht op een FLO-uitkering van € 2.445,-. Dit bedrag van € 2.445,- moet op grond van artikel 9:4, derde lid, worden verminderd met de uitkering krachtens de regeling FPU, te weten € 605,- (€ 331,50 plus € 273,50), waardoor voor de betrokkene een bedrag aan FLO-uitkering resteert van € 1.840,-.  

Per saldo heeft de betrokkene daardoor een inkomen van € 2.445,-: FLO    € 1.840,- FPU    € 605,- (€ 331,50 basisuitkering + € 273,50 flexibel pensioen)

Voorbeeld 2 Als in voorbeeld 1, maar nu is € 50,- van de totale FPU-uitkering van € 605,- op vrijwillige basis bijeengespaard met gebruikmaking van artikel 16.2, 16.3 of 16.4 van het pensioenreglement.

Op grond van 9:1 in combinatie met 9:2 heeft de betrokkene recht op een FLO-uitkering van € 2.445,-. Dit bedrag van € 2.445,- moet op grond van artikel 9:4, derde lid, worden verminderd met € 555,-, waardoor voor de betrokkene een bedrag aan FLO-uitkering resteert van € 1.890,-.

Per saldo heeft de betrokkene daardoor een inkomen van € 2.495,-: FLO    € 1.890,- FPU    € 605,- (€ 331,50 basisuitkering + € 223,50 flexibel pensioen + € 50,- vrijwillige opbouw)

Artikel 9:4:1 Verrekening inkomsten uit of in verband met arbeid (T)

Lid 1

Dit lid regelt de vermindering van de uitkering in verband met inkomsten uit of in verband met arbeid ter hand genomen op of na de dag van ontslag. Benadrukt zij dat voor de berekening van het bedrag van de vermindering wordt uitgegaan van de onverminderde FLO-uitkering, dus het bedrag van de FLO-uitkering voordat dit in voorkomend geval reeds is verminderd in verband met samenloop met een FPU-uitkering (artikel 9:4). Het bedrag van de vermindering dat op die wijze wordt verkregen door toepassing van het eerste lid van artikel 9:4:1 wordt vervolgens in mindering gebracht op het bedrag van de FLO-uitkering dat resteert na toepassing van artikel 9:4. Hoewel inkomsten uit of in verband met arbeid in principe ook in mindering worden gebracht op enkele onderdelen van de FPU-uitkering, leidt de in dit artikel neergelegde samenloopbepaling niet tot een dubbele verrekening van inkomsten uit of in verband met arbeid. Immers, een verlaagde FPU-uitkering als gevolg van inkomsten uit of in verband met arbeid leidt, door de redactie van artikel 9:4, derde lid, weer tot een navenant hogere FLO-uitkering. Onderstaande rekenvoorbeelden zijn ook vermeld in bijlage 6 bij de LOGA-brief van 17 januari 1997, kenmerk LOGA 96/36.

Voorbeeld 1 Situatie Een ambtenaar krijgt FLO-ontslag wegens het bereiken van de leeftijd van 55 jaar. Op de ontslagdatum heeft de betrokkene een diensttijd geldig voor pensioen van 33 jaar. Op grond van artikel 9:1 in combinatie met artikel 9:2 heeft de betrokkene bij 33 pensioenjaren recht op een uitkering van 81,5% van zijn laatste bezoldiging. De bezoldiging van de betrokkene, vermeerderd met de vakantietoelage, bedraagt € 3.000,- per maand. De betrokkene wordt in dit voorbeeld ontslagen op een datum gelegen na 1 mei 1997 en heeft tevens recht op een FPU-uitkering, in dit voorbeeld bestaande uit twee componenten: een basisuitkering en een flexibel pensioen. De betrokkene heeft in dit voorbeeld geen recht op een mogelijk derde component, de aanvullende uitkering. De uitkering op grond van de regeling FPU bedraagt € 605,- per maand, te weten € 331,50 basisuitkering en € 273,50 flexibel pensioen (fictieve bedragen). De betrokkene heeft inkomsten uit arbeid ter grootte van € 1.500,- per maand.

Op grond van de regeling FPU wordt het bedrag van de basisuitkering verminderd met het bedrag waarmee de inkomsten uit arbeid, de basisuitkering, de aanvullende uitkering en het flexibel pensioen tezamen het oude inkomen van de betrokkene te boven gaan.

In het onderhavige geval is de som van de inkomsten uit arbeid en de totale uitkering FPU lager dan de oude bezoldiging, waardoor het bedrag van de basisuitkering niet wordt verminderd. Dientengevolge bedraagt de totale uitkering op grond van de regeling FPU € 605,- per maand, te weten € 331,50 basisuitkering en € 273,50 flexibel pensioen.

Op grond van artikel 9:1 in combinatie met artikel 9:2 heeft de betrokkene recht op een FLO-uitkering van € 2.445,-. Op grond van artikel 9:4, derde lid moet dit bedrag van € 2.445,- worden verminderd met het bedrag van de uitkering krachtens de regeling FPU, te weten € 605,- (€ 331,50 plus € 273,50).

Omdat er sprake is van inkomsten uit arbeid, moet eveneens toepassing worden gegeven aan artikel 9:4:1, eerste lid. Vermindering vindt dan plaats voorzover de inkomsten en de onverminderde uitkering samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaat.

Toepassing van artikel 9:4:1, eerste lid, leidt tot de volgende vermindering:

bedrag vermindering = bedrag onverminderde uitkering + inkomsten uit arbeid - oude bezoldiging

In cijfers: bedrag vermindering = 2445 + 1500 - 3000 bedrag vermindering = 945

Samenvattend leidt de toepassing van de artikelen 9:4 en 9:4:1 tot een uit te keren bedrag aan FLO van € 895,- (2445 - 605 - 945 = 895).

Per saldo heeft de betrokkene daardoor een inkomen van € 3.000,-: FLO                          € 895,- FPU                          € 605,- Inkomsten uit arbeid    € 1.500,-

Voorbeeld 2 Als voorbeeld 1, maar nu heeft de betrokkene inkomsten uit arbeid ter grootte van € 2.500,- per maand. Op grond van het Reglement FPU wordt het bedrag van de basisuitkering verminderd met het bedrag waarmee de inkomsten uit arbeid, de basisuitkering, de aanvullende uitkering en het flexibel pensioen tezamen het oude inkomen van de betrokkene te boven gaan.

In het onderhavige geval bedraagt de som van de inkomsten uit arbeid en de totale uitkering FPU € 3.105,-, waarmee de oude bezoldiging met € 105,- wordt overschreden en welk bedrag dientengevolge in mindering wordt gebracht op de basisuitkering.

Dientengevolge bedraagt de totale uitkering op grond van de regeling FPU € 500,- per maand, te weten € 226,50 basisuitkering (331,50 - 105 = 226,50) en € 273,50 flexibel pensioen.

Op grond van artikel 9:1 in combinatie met artikel 9:2 heeft de betrokkene recht op een FLO-uitkering van € 2.445,-. Op grond van artikel 9:4, derde lid, moet dit bedrag van € 2.445,- worden verminderd met het bedrag van de uitkering krachtens de regeling FPU, te weten € 500,- (€ 226,50 plus € 273,50).

Omdat er sprake is van inkomsten uit arbeid moet eveneens toepassing worden gegeven aan artikel 9:4:1, eerste lid.

Toepassing van artikel 9:4:1, eerste lid, leidt tot de volgende vermindering:

bedrag vermindering = bedrag onverminderde uitkering + inkomsten uit arbeid - oude bezoldiging

In cijfers: bedrag vermindering = 2445 + 2500 - 3000 bedrag vermindering = 1945

Samenvattend leidt de toepassing van de artikelen 9:4 en 9:4:1 tot een uit te keren bedrag aan FLO van € 0 (2245 - 500 - 1945 = 0).

Per saldo heeft de betrokkene daardoor een inkomen van € 3.000,-: FLO                          € 0 FPU                          € 500,- Inkomsten uit arbeid    € 2.500,-

Voorbeeld 3 Als voorbeeld 1, maar nu heeft de betrokkene inkomsten uit arbeid ter grootte van € 3.000,- per maand.

Op grond van het Reglement FPU wordt het bedrag van de basisuitkering verminderd met het bedrag waarmee de inkomsten uit arbeid, de basisuitkering, de aanvullende uitkering en het flexibel pensioen tezamen het oude inkomen van de betrokkene te boven gaan.

In het onderhavige geval bedraagt de som van de inkomsten uit arbeid en de totale uitkering FPU € 3.605,-, waarmee de oude bezoldiging met € 605,- wordt overschreden en welk bedrag in principe geheel in mindering wordt gebracht op de basisuitkering. Daar de basisuitkering slechts € 331,50 bedraagt, kan deze echter met maximaal € 331,50 worden verminderd.

Dientengevolge bedraagt de totale uitkering op grond van de regeling FPU € 273,50 per maand, te weten € 0 basisuitkering (331,50 – 331,50 = 0) en € 273,50 flexibel pensioen.

Op grond van artikel 9:1 in combinatie met artikel 9:2 heeft de betrokkene recht op een FLO-uitkering van € 2.445,-. Op grond van artikel 9:4, derde lid, moet dit bedrag van € 2.445,- worden verminderd met het bedrag van de uitkering krachtens de regeling FPU, te weten € 273,50 (€ 0 plus € 273,50).

Omdat er sprake is van inkomsten uit arbeid, moet eveneens toepassing worden gegeven aan artikel 9:4:1, eerste lid.

Toepassing van artikel 9:4:1, eerste lid, leidt tot de volgende vermindering:

bedrag vermindering = bedrag onverminderde uitkering + inkomsten uit arbeid – oude bezoldiging

In cijfers: bedrag vermindering = 2445 + 3000 - 3000 bedrag vermindering = 2445

Samenvattend leidt de toepassing van de artikelen 9:4 en 9:4:1 tot een uit te keren bedrag aan FLO van € 0 (2445- 273,50 - 2445).

Per saldo heeft de betrokkene daardoor een inkomen van € 3.273,50: FLO                          € 0 FPU                          € 273,50 Inkomsten uit arbeid    € 3.000,-

Artikel 9:5 Pensioenopbouw vanaf 62 jaar (T)

Lid 1

Op grond van artikel 16.3 van het pensioenreglement kan, na afloop van de periode van verplichte opbouw van de helft van het pensioen, de ambtenaar op eigen kosten en tegen een individueel vast te stellen premie zijn pensioenopbouw op vrijwillige basis gedurende een bepaalde periode voortzetten. Lid 1 bepaalt dat de kosten van deze individuele premie voor zover zij 30% van de doorsneepremie (de premie die geldt bij verplichte pensioenopbouw) te boven gaan, worden gedragen door de gemeente. Hiermee wordt feitelijk geregeld dat de ambtenaar die FLO-ontslag heeft gekregen ook tussen zijn 62-ste en 65-ste levensjaar pensioen kan opbouwen tegen dezelfde kosten als die hij zou hebben gehad indien hij nog verplicht pensioen zou opbouwen. Artikel 16.3 geeft ook de mogelijkheid tot een aanvullende pensioenopbouw (100% i.p.v. 50%). De kosten van deze aanvullende pensioenopbouw komen ten alle tijde volledig ten laste van de werknemer.

Artikel 9:12 Tijdelijke regeling (T)

LOGA-partijen zijn op 6 december 2005 overeengekomen om het functioneel leeftijdsontslag per 1 januari 2006 af te schaffen en een nieuw stelsel in te voeren, inclusief overgangsrecht. Artikel 9:12 is een tijdelijke regeling die ertoe dient om de periode waarin het overgangsrecht nog niet door LOGA-partijen is vastgesteld te overbruggen. Aangezien het overgangsrecht op 1 juli 2006 van kracht is geworden, kan artikel 9:12 vanaf 1 juli 2006 niet meer worden toegepast.

Artikel 9:14 Slotbepaling (T)

In de CAO 2005-2007 is de FLO afgeschaft en is overgangsrecht afgesproken voor mensen die op 31 december 2005 al in een bezwarende functie bij de brandweer of ambulance bekleedden. Per 1 juli 2006 is het overeengekomen overgangsrecht in CAR-tekst omgezet. Omdat het kon voorkomen dat mensen tussen 1 januari 2006 en 1 juli 2006 op grond van de CAO bepaalde rechten hadden, die op dat moment nog niet in regelgeving was omgezet, was een tijdelijke voorziening getroffen (artikel 9:11 en 9:12). Vanaf 1 juli 2006 kan er geen uitkering meer worden verleend op grond van hoofdstuk 9. Ambtenaren die recht hebben op FLO-overgangsrecht, vallen onder één van de paragrafen van hoofdstuk 9b.

9a Ambtenaren die vanaf 1 januari 2006 in dienst zijn getreden op een bezwarende functie

Artikel 9a:2 Definities (T)

De functie, waarop de ambtenaar uiteindelijk geplaatst wordt, moet aansluiten bij de richting die in het loopbaanplan is afgesproken. Bij het bepalen van die richting worden de interesses en competenties van de ambtenaar betrokken (artikel 9a:5, lid 9, onderdeel b).

De ambtenaar mag een aangeboden functie weigeren, wanneer deze meer dan 2 salarisschalen verschilt van het salaris van de functie die de ambtenaar vervulde, tenzij deze functie met medeweten van de ambtenaar is gezocht en hierover in het kader van het loopbaanplan afspraken zijn gemaakt.

Wanneer de ambtenaar een betrekking aanvaardt met een lager inkomen dan het inkomen dat hij met de bezwarende functie verdiende, heeft hij op grond van artikel 9a:11 recht op een salarisgarantie.

Artikel 9a:3 Vervallen (T)

(Vervallen)

Artikel 9a:5 Het loopbaanplan (T)

Het loopbaangesprek kan onderdeel uitmaken van het functioneringsgesprek of het beoordelingsgesprek. De gemeentelijke werkgever kan er ook voor kiezen om het loopbaantraject afzonderlijk te benaderen. Welke keuze ook gemaakt wordt, er moet een goed dossier zijn van de afspraken, de voortgang en de resultaten. Ook moet duidelijk zijn wie het aanspreekpunt is. Dit kan de direct leidinggevende zijn, maar kan ook een andere functionaris zijn.

Lid 2

Brandweermedewerkers in bezwarende functies moeten worden opgeleid tot MBO-niveau voor zover ze dit nog niet hebben. Daarbij moet het gaan om extern erkende opleidingen. De reden van deze opleiding tot MBO-niveau is dat het gewenst is dat ambtenaren uiteindelijk zo breed mogelijk inzetbaar zijn. Een brede opleiding vergroot de kansen van ambtenaren in bezwarende functies op de arbeidsmarkt.

Lid 6

Deze belangen zijn onder andere het arbeidsmarktperspectief van de opleiding die gewenst is. Ook de capaciteiten van de ambtenaar spelen een rol in de opleiding die hij wenst. De opleiding moet derhalve aansluiten bij de capaciteiten van de ambtenaar. Verder kan ook de Periodiek Preventief Medisch Onderzoek (PPMO) een rol spelen bij de belangen van de gemeentelijke werkgever en ambtenaar. Als de PPMO uitwijst dat bepaalde aspecten van de bezwarende functie niet meer uitgeoefend kunnen worden, kan dat van invloed zijn op de tweede loopbaan na afloop van het uitoefenen van de bezwarende functie.

Lid 9

onderdeel b

Vastgelegd moet worden in welke richting de tweede loopbaan gezocht wordt. Dit is namelijk medebepalend voor de activiteiten en opleidingen die gedaan, respectievelijk gevolgd moeten worden. Bij het bepalen van de richting van de tweede loopbaan wordt rekening gehouden met de competenties en interesses van de ambtenaar.

Artikel 9a:6 Terugbetaling (T)

Bij het afbreken van de opleiding zonder geldige reden kan sprake zijn van evident misbruik.

De ambtenaar moet er op het moment dat de loopbaanfaciliteiten bekostigd worden op gewezen worden dat hij bij evident misbruik de kosten moet terugbetalen.

Artikel 9a:8 Disciplinaire straf (T)

Als de ambtenaar zich niet houdt aan de verplichtingen uit het loopbaanplan, wordt een disciplinaire straf opgelegd. Hierbij gelden de bepalingen van hoofdstuk 16. De zwaarte van de straf moet overeenkomen met de ernst van de gedragingen.

Van de voortgang van het loopbaanplan moet een dossier bijgehouden worden. Hiermee kan beoordeeld worden of het niet kunnen starten van de tweede loopbaan van de medewerker aan het einde van het loopbaantraject aan de medewerker te wijten is.

Artikel 9a:9 Gevolgen niet starten tweede loopbaan (T)

Wanneer het college zijn inspanningen uit het loopbaanplan niet nakomt en de tweede loopbaan om die reden niet begonnen kan worden, blijft de ambtenaar in de bezwarende functie doorwerken. De tweede reden dat de ambtenaar werkzaam kan blijven in de bezwarende functie is als het college en de ambtenaar gezamenlijk daartoe besluiten.

Uiteraard moet de ambtenaar medisch geschikt zijn om in de functie te kunnen doorwerken. Of de ambtenaar medisch geschikt is, kan blijken uit de PPMO, maar kan ook aan de orde worden gesteld door de ambtenaar zelf die zich heeft ziek gemeld. Op dat moment wordt hoofdstuk 7 van toepassing en geldt het ziekteverzuimprotocol. Ook kan het college op grond van hoofdstuk 7 besluiten de ambtenaar aan een medisch onderzoek te onderwerpen, wanneer getwijfeld wordt aan de medische geschiktheid om de functie uit te oefenen.

Het feit dat de tweede loopbaan na 20 jaar nog niet gestart heeft kunnen worden, betekent niet dat van een tweede loopbaan helemaal geen sprake meer is. Het loopbaanplan wordt voortgezet. Feitelijk betekent dit dus dat de termijn van 20 jaar wordt opgerekt.

Artikel 9a:10 Medisch niet meer geschikt; overbruggingsuitkering (T)

Vanaf het moment van ziekmelding begint de normale procedure te lopen, die voor een zieke medewerker geldt. Hoofdstuk 7 CAR is dus gewoon van toepassing. Vanaf het eerste moment van ziekte moeten college en ambtenaar werken aan reïntegratie. Dat de medewerker niet meer geschikt is om in zijn bezwarende functie door te werken betekent dus dat gezocht moet worden naar ander werk binnen dan wel buiten de gemeentelijke dienst.

Dat hoofdstuk 7 van toepassing is, betekent ook dat de ambtenaar na verloop van tijd minder hoge eisen mag stellen aan de nieuwe functie. Zie verder de toelichting bij hoofdstuk 7.

Lid 2

Het feit dat gekozen is voor de terminologie " een bezwarende functie ” betekent dat ook bij overstap van de ene naar de andere gemeente of van de ene bezwarende functie naar de andere bezwarende functie de opbouw van de overbruggingsuitkering geldt. De gemeente, van waaruit de ambtenaar arbeidsongeschikt raakt, betaalt de overbruggingsuitkering.

Lid 3

De overbruggingsuitkering wordt gedurende maximaal 20 jaar opgebouwd. Dit resulteert in een totale maximale duur van 24 maanden.

Artikel 9a:11 Garantiesalaris en afbouw toelagen (T)

Lid 1

Bij ledenbrief van 4 september 2006 (Marz/CvA/U200601402; CvA/LOGA 06/35) is een uitputtende definitie gegeven van het begrip bezoldiging. Ook is in die ledenbrief bevestigd dat de garantietoelagen uit artikel 9a:11 uitgaan van bevroren bedragen (zie hierna de toelichting op overige leden van artikel 9a:11).

De nieuwe definitie van het begrip bezoldiging is in lid 1 vastgelegd. De limitatieve opsomming houdt in dat bijvoorbeeld de overwerkvergoeding niet meegenomen wordt in de berekeningsgrondslag.

De middeling over de 12 maanden voorafgaande aan de datum die bepalend is voor de opgesomde artikelen betekent dat periodieken en generieke salarisstijgingen omgerekend worden naar een periode van 12 maanden.

Gedurende het dienstverband bij gemeenten kunnen ambtenaren gebruik maken van diverse verlofvormen. Bijvoorbeeld ouderschapsverlof of kort- of langdurend zorgverlof. Deze verlofopname kan ook plaatsvinden in de 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het begin van de tweede loopbaan. Als verlofopname door de ambtenaar leidt tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging, werkt die wijziging door in de oude bezoldiging.

Een wijziging van de bezoldiging als gevolg van keuzes in het kader van het cafetariamodel heeft geen gevolgen voor de oude bezoldiging.

Voorbeeld De tweede loopbaan van Pieter start op 1 augustus 2009. Pieter geniet van 1 januari tot 1 april 2009 drie maanden fulltime ouderschapsverlof. Stel Pieter krijgt in deze periode van ouderschapsverlof, gelet op de ouderschapsverlofkorting, 35% van de bezoldiging doorbetaald vanuit de werkgever. Deze daling van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging in de 12 maanden voorafgaand aan de tweede loopbaan werkt door in de oude bezoldiging. De oude bezoldiging van Pieter is uiteindelijk (9 maanden 100% en 3 maanden 35% =) 83,75% van de oude bezoldiging die Pieter gehad zou hebben als hij geen ouderschapsverlof had opgenomen.

Alleen als verlofopname in de 12 maanden voorafgaand aan het begin van de tweede loopbaan heeft geleid tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging, werkt die wijziging door in de oude bezoldiging. Andere invloeden, bijvoorbeeld ziekte of gebruikmaking van het cafetariamodel, hebben geen effect op de oude bezoldiging.

Lid 2

Het tweede lid biedt een salarisgarantie, waarbij sprake is van een bevriezing van het oude salarisbedrag. Het gaat daarbij om een garantie van het salarisbedrag dat betrokkene maandelijks ontving. Als iemand een functie had in schaal 6 en betaald werd naar periodiek 5 (bedrag: € 1856) en zijn nieuwe functie is een functie in schaal 5, waarbij hij ingedeeld wordt in periodiek 7 (bedrag: € 1891), dan ontvangt hij geen garantietoelage. De hoogte van de toelage kan veranderen als sprake is van een algemene salariswijziging. De toelage bedraagt het verschil tussen het oude en het nieuwe salaris. Dit betekent dat als het nieuwe salaris stijgt, de toelage minder groot en uiteindelijk wellicht nihil wordt.

Voorbeeld

Voorbeeld
Oud salaris 30.000nieuw salaris 28.000
Oude toelagen 8.000nieuwe toelagen 4.000

Lid 2 geeft recht op een garantietoelage van 2.000.

Lid 3

In dit artikellid wordt een garantie gegeven tot het bedrag van de oude bezoldiging, waarbij sprake is van een bevroren bezoldigingsbedrag.

Voorbeeld

Voorbeeld
Oud salaris 30.000nieuw salaris 25.000
Oude toelagen 8.000nieuwe toelagen 10.000

Lid 3 geeft recht op een garantietoelage van 5.000. Maar omdat het nieuwe salaris samen met de nieuwe toelagen én de op grond van het tweede lid berekende garantie hoger is dan de oude bezoldiging, wordt de garantietoelage verminderd met een bedrag van 2.000. De garantietoelage bedraagt daarom 3.000.

Lid 4

In dit artikellid wordt een garantie gegeven tot een aflopend percentage van de oude toelagen, waarbij sprake is van bevroren bedragen.

Voorbeeld

Voorbeeld
Oud salaris 30.000nieuw salaris 28.000
Oude toelagen 8.000nieuwe toelagen 4.000

Lid 4 geeft recht op een afbouwtoelage van 4.000, 3.000, 2.000 en 1.000.

Lid 5

In dit artikellid wordt een garantie gegeven tot het bedrag van de oude bezoldiging, waarbij sprake is van een bevroren bezoldigingsbedrag.

Voorbeeld

Voorbeeld
Oud salaris 30.000nieuw salaris 32.000
Oude toelagen 8.000nieuwe toelagen 4.000

Lid 5 geeft recht op een afbouwtoelage van 4.000, 3.000, 2.000 en 1.000. Maar omdat het nieuwe salaris, samen met de nieuwe toelagen én de afbouwtoelage in het eerste en tweede jaar leiden tot een hoger totaalinkomen dan de oude bezoldiging, komt de afbouwtoelage in het eerste en tweede jaar niet geheel tot uitbetaling. In het eerste jaar wordt de afbouwtoelage verminderd met een bedrag van 2.000 en bedraagt de afbouwtoelage dus 2.000. In het tweede jaar wordt de afbouwtoelage verminderd met een bedrag van 1.000 en bedraagt de afbouwtoelage dus 2.000.

Lid 6

Het percentage van 175% is als volgt opgebouwd. Gedurende vier jaar lang wordt een aflopende compensatie gegeven van het inkomensverschil, waarbij het eerste jaar 100% van het inkomensverschil wordt vergoed, het tweede jaar 75%, het derde jaar 50% en het vierde jaar 25% van het inkomensverschil. In totaal wordt dus 250% van het inkomensverschil vergoed. Vervolgens wordt dit bedrag met 70% vermenigvuldigd. Het percentage van 70% heeft te maken met het voordeel dat de medewerker heeft doordat een bedrag ineens wordt verstrekt. Wanneer deze percentages met elkaar vermenigvuldigd worden, wordt 70% * 250% = 175% van het inkomensverschil vergoed.

Voorbeeld

Voorbeeld
Oude functieNieuwe functie
Salaris 30.000salaris 28.000
Toelagen 8.000Toelagen 6.000

De medewerker zakt in totaalinkomen van 38.000 naar 34.000. De medewerker ontvangt een afkoopbedrag ter hoogte van (38.000-34.000) * 250% * 70% = 7.000.

9b Overgangsrecht ambtenaren in een functie die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag

Hoofdstuk 9b Overgangsrecht ambtenaren in een functie die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag (T)

Algemene toelichting voor hoofdstuk 9b Overgangsrecht ambtenaren in een functie die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag.

De toelichting op de koptekst van hoofdstuk 9b komt als volgt te luiden:

Hoofdstuk 9b

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die op 31 december 2005 een functie bekleed heeft die – op 31 december 2005 – recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005. Ook moet hij sinds die datum onafgebroken in een dergelijke functie gewerkt hebben. Dit hoeft niet bij een en dezelfde organisatie te zijn geweest.

De tekst van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, luidt: “Indien door het college bij afzonderlijke regeling leeftijdsgrenzen zijn bepaald voor de vervulling van in die regeling vermelde en voor zover nodig nader omschreven betrekkingen, wordt de ambtenaar die een zodanige betrekking vervult en de daarvoor bepaalde leeftijdsgrens heeft overschreden, eervol ontslag verleend.”

De rechten die deze ambtenaren hebben, zijn vervolgens afhankelijk van:

het aantal dienstjaren dat de ambtenaar op 1 januari 2006 in een functie werkzaam is geweest, die recht gaf op functioneel leeftijdsontslag.

het feit of de functie bezwarend was.

de geboortedatum van de ambtenaar: is de ambtenaar voor 1950 of na 1949 geboren.

In aparte paragrafen worden deze rechten verder uitgewerkt.

ParagraafnummerOmschrijvingOpgenomen artikelen
Paragraaf 1Algemene bepalingen9b:1 en 9b:2
Paragraaf 2De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een bezwarende functie op 1 januari 20069b:3 tot en met 9b:22
Paragraaf 3De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een bezwarende functie op 1 januari 20069b:23 tot en met 9b:45
Paragraaf 4De ambtenaar in een bezwarende functie geboren voor 19509b:46 tot en met 9b:49
Paragraaf 5De ambtenaar in een niet bezwarende functie9b:50 tot en met 9b:53

De rechten komen ten laste van de gemeente, van waaruit betrokkene van de in dit hoofdstuk bepaalde rechten gebruik maakt en het college de plichten aan de betrokkene oplegt.

Artikel 9b:1 Werkingssfeer (T)

Lid 1

De ambtenaar moet op 31 december 2005 bij een gemeentelijk beroepsbrandweerkorps of een gemeentelijke ambulancedienst een functie bekleed hebben die - op 31 december 2005 - recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005. Ook moet hij sinds die datum onafgebroken in deze functie gewerkt hebben. Onder onafgebrokenheid genoemd in lid 1 onder c wordt ook verstaan een overstap naar een andere functie binnen dezelfde gemeente of ambulancedienst of naar een functie bij een ander gemeentelijk beroepsbrandweerkorps beroepsbrandweerkorps of andere gemeentelijke ambulancedienst. Voorwaarde voor de functie waarnaar wordt overgestapt is dat ook die functie - op 31 december 2005 - recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005. Het overgangsrecht bij wijziging van functie of wijziging van werkgever loopt dus door, mits dit een overstap is van de ene naar de andere bezwarende functie.

Doorlopen van het overgangsrecht betekent dat ook bij de nieuwe werkgever de rechten ontstaan op grond van paragraaf 2 of 3 van dit hoofdstuk. Of paragraaf 2 of 3 van toepassing is, blijft afhankelijk van het aantal dienstjaren op 1 januari 2006.

Er is een uitzondering op het doorlopen van het overgangsrecht en dat is als de nieuwe werkgever met de medewerker afspreekt dat het overgangsrecht niet wordt voortgezet. De medewerker kan namelijk ook anderszins voordeel hebben van de overstap op grond waarvan het voor hem minder belangrijk is dat het overgangsrecht wordt voortgezet.

Artikel 9b:2 Begripsbepalingen (T)

Onderdeel a De in onderdeel a gegeven definitie van bezoldiging geldt alleen voor de in dit artikel genoemde artikelen. Dat betekent dat in de andere gevallen:

de definitie van artikel 3:1 geldt (artikel 9b:20, eerste lid, eerste maal en artikel 9b:25, zesde lid, eerste maal); of

de nieuwe definitie wel geldt, maar dit via een inhoudelijke koppeling met een van de wel genoemde artikelen geregeld is (zo wordt in artikel 9b:10 verwezen naar artikel 9b:4; het is dus niet nodig om artikel 9b:10 in de opsomming in onderdeel a op te nemen); of

dat de definitie van bezoldiging niet ter zake doet, omdat het begrip bezoldiging daar slechts gekoppeld is aan een periode en niet inhoudelijk van betekenis is (bijvoorbeeld artikel 9b:9).

De limitatieve opsomming van de elementen die onder het begrip bezoldiging vallen houdt in dat bijvoorbeeld de overwerkvergoeding niet meegenomen wordt in de berekeningsgrondslag.

De middeling over de 12 maanden voorafgaande aan de datum die bepalend is voor de opgesomde artikelen betekent dat periodieken en generieke salarisstijgingen omgerekend worden naar deze periode van 12 maanden.

Voorbeeld Iemand wordt op 1 juni 2007 55 jaar. Op dat moment wil hij 50% gaan werken tegen doorbetaling van 90% van de bezoldiging. Op 1 februari 2007 is een generieke salarisverhoging afgesproken van 0,8%. Deze telt voor de gemiddelde bezoldiging van de 12 maanden voorafgaand aan 1 juni 2007 voor 4/12 mee, omdat deze slechts over 4 van de 12 voorafgaande maanden is genoten.

In de definitie van bezoldiging wordt verwezen naar de datum die “voortvloeit uit de toepassing van …” bepaalde artikelen. Hiermee wordt het volgende bedoeld. Artikel 9b:4 geeft de ambtenaar de keuze om op de oud FLO-leeftijd te stoppen met werken, tegen doorbetaling van 80% van de bezoldiging. Als hij dat daadwerkelijk doet, wordt uitgegaan van de gemiddelde bezoldiging die hij in de periode 54 tot 55 jaar ontving. Maakt hij echter gebruik van de mogelijkheid tot opschuiven (lid 5) en schuift hij de ingangsdatum van de keuzemogelijkheden op met 2 jaar, dan stopt hij pas op 57-jarige leeftijd met werken en geldt de bezoldiging in de periode 56 tot 57 jaar.

Gedurende het dienstverband bij gemeenten kunnen ambtenaren gebruik maken van diverse verlofvormen. Bijvoorbeeld ouderschapsverlof of kort- of langdurend zorgverlof. Deze verlofopname kan ook plaatsvinden in de referteperiode van het begrip bezoldiging (12 maanden voorafgaand aan de datum bedoeld in het eerste lid). Als verlofopname door de ambtenaar in deze referteperiode leidt tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, lid 2, onderdeel c, werkt die wijziging door in de bezoldiging.

Een wijziging van de bezoldiging als gevolg van keuzes in het kader van het cafetariamodel heeft geen gevolgen voor de bezoldiging.

Voorbeeld Henk heeft 20 dienstjaren en kan op zijn 55-ste verjaardag, op 1 augustus 2009, met volledig buitengewoon verlof. Henk geniet van 1 januari tot 1 april 2009 drie maanden fulltime ouderschapsverlof. Stel Henk krijgt in deze periode van ouderschapsverlof, gelet op de ouderschapsverlofkorting, 35% van de bezoldiging doorbetaald vanuit de werkgever. Deze daling van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging in de referteperiode werkt door in de bezoldiging. De bezoldiging van Henk is uiteindelijk (9 maanden 100% en 3 maanden 35% =) 83,75% van de bezoldiging die Henk gehad zou hebben als hij geen ouderschapsverlof had opgenomen.

Alleen als verlofopname in de 12 maanden van de referteperiode heeft geleid tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, lid 2, onderdeel c, werkt die wijziging door in de bezoldiging. Andere invloeden, bijvoorbeeld ziekte of gebruikmaking van het cafetariamodel, hebben geen effect op de bezoldiging.

Onderdeel b en f In artikel 9b:1 is vastgesteld dat het moet gaan om een betrekking die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005. Deze eis geldt zowel bij de bezwarende als bij de niet-bezwarende functie.

Artikel 9b:3 Werkingssfeer (T)

In artikel 9b:1 is al genoemd dat de ambtenaar vanaf 31 december 2005 onafgebroken in de functie gewerkt moeten hebben, die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag.

Artikel 9b:4 Keuzemogelijkheid voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

Uitgangspunt bij dit artikel is dat op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, op 31 december 2005 een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55 jaar. Dit betekent dat de keuze in principe 4 jaar lang geldt. Op eerste dag van de maand volgende op de maand waarin de medewerker 59 jaar wordt, gaat namelijk het onbezoldigd volledig verlof in. Was de zogeheten FLO-leeftijd bepaald op een hogere leeftijd, dan is de periode van de keuze korter dan 4 jaar. Lid 7 biedt overigens de mogelijkheid om na ingang van de keuzeperiode over te stappen naar een andere keuze. Zie ook de toelichting bij lid 7.

Lid 1 en 2

Het overgangsrecht dat in de CAO 2005-2007 is overeengekomen, is gebaseerd op de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar.

Hier is sprake van een nieuwe vorm van verlof, die, in tegenstelling tot het verlof als bedoeld in artikel 6:4:5, verleend kan worden voor maximaal 4 jaar. Het buitengewoon verlof wordt gezien als een vroegpensioenregeling. Daarom wordt dit fiscaal extra belast.

De overige keuzes gelden voor zover het dienstbelang dit toelaat. Het dienstbelang houdt onder meer in dat er voldoende werk voorhanden moet zijn om de ambtenaar van de eerste twee opties gebruik te laten maken.

Dat 60% werken tegen 95% van de bezoldiging voor ambulancepersoneel als alternatief geldt voor 50% werken tegen 90% van de bezoldiging heeft met de mogelijkheid te maken dat ambulancepersoneel in verband met vakbekwaamheidseisen minimaal 60% van een volledige betrekking (= 60% van 36 uur per week) moet werken.

Lid 3

Als op 31 december 2005 voor de functie van de betreffende ambtenaar een FLO-leeftijd van 56 was vastgesteld, gelden de keuzes van het eerste lid pas vanaf de eerste van de maand waarin de ambtenaar 56 jaar wordt. Ditzelfde geldt naar analogie bij een FLO-leeftijd van 57 en 58.

In al deze gevallen geldt echter wel dat het onbezoldigd volledig verlof ingaat vanaf de eerste dag van de maand waarin de ambtenaar 59 jaar wordt.

Ambtenaren met een functie, waarvoor een FLO-leeftijd was vastgesteld van 59 of 60 jaar, gaan dus direct met onbezoldigd volledig verlof. Op hen is artikel 9b:4 feitelijk niet van toepassing. De leeftijd waarop zij met onbezoldigd volledig verlof gaan, komt namelijk eerder dan de leeftijd bedoeld in artikel 9b:4. Zie voor een toelichting op ambtenaren met een functie, waarvoor een FLO-leeftijd gold van 59 jaar, de toelichting op lid 5. Voor de toelichting op ambtenaren, werkzaam in een functie, waarvoor een FLO-leeftijd van 60 jaar was gesteld, het tweede lid van artikel 9b:11.

De duur van de door de ambtenaar gemaakte keuze wordt dus korter naarmate een hogere FLO-leeftijd dan 55 jaar gold.

Lid 4

De medische ongeschiktheid kan zowel blijken uit de mening van de arbo-arts, die op grond van hoofdstuk 7 wordt ingeschakeld, als uit het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek, dat opgelegd wordt.

Lid 5

Men kan er ook voor kiezen om later dan bij het bereiken van de leeftijd van 55 jaar het overgangsrecht in te laten gaan. In dit geval gaat ook het onbezoldigd volledig verlof van artikel 9b:11 later in.

Als iemand hiervoor kiest, kan hij ook het ouderdomspensioen later laten ingaan. Het ouderdomspensioen wordt dan over minder jaren gespreid, waardoor de uitkering per jaar hoger wordt. Zie verder de toelichting op artikel 9b:11.

De ambtenaar met een bezwarende functie, waarvoor het college op 31 december 2005 een FLO-leeftijd van 59 jaar had vastgesteld, heeft geen andere keuze dan onbezoldigd volledig verlof, ingaande vanaf de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin de ambtenaar 59 jaar wordt. In artikel 9b:11 is opgenomen dat de ingangsdatum van dit onbezoldigd volledig verlof opgeschoven kan worden. Het onbezoldigd volledig verlof van de ambtenaar met een bezwarende functie, waarvoor het college op 31 december 2005 een FLO-leeftijd van 60 jaar had vastgesteld, gaat in vanaf de leeftijd van 60 jaar. Ook hij kan de ingangsdatum van dit onbezoldigd volledig verlof opschuiven.

Ten aanzien van de medische geschiktheid wordt verwezen naar de toelichting op lid 4.

Lid 6

Het college moet conform de Algemene wet bestuursrecht binnen 8 weken op het verzoek van de ambtenaar beslissen.

Lid 7

In lid 7 wordt het mogelijk gemaakt om gedurende de periode van 55 tot 59 jaar de gemaakte keuze te herzien. Het dienstbelang moet deze herziening toelaten. Een van de andere voorwaarden is dat alleen minder gewerkt kan worden dan de in eerste instantie gemaakte keuze. Dit betekent dat als de ambtenaar gekozen had om 50% te gaan werken tegen 90% van de bezoldiging, hij na herziening alleen nog kan kiezen voor stoppen met werken tegen doorbetaling van 80% van de bezoldiging dan wel ontslag nemen tegen uitbetaling van een bonus van een jaarsalaris. Deze bonus wordt berekend naar rato van de tijd die resteert tot betrokkene de leeftijd van 59 jaar bereikt.

Lid 8

Het FLO-overgangsrecht ondervindt gevolgen van onder andere wijzigingen in pensioenregels en het ziektekostenstelsel. Hierdoor bestaat er verschil in inkomen van ambtenaren die gebruik konden maken van het oude FLO en medewerkers met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 die na die datum gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid in het FLO-overgangsrecht om volledig te stoppen met werken tegen doorbetaling van 80% van de bezoldiging. In de CAO sector Gemeenten 2007-2009 is een compensatie afgesproken voor ambtenaren met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 die in schaal 6 of lager zaten en die gebruik maken van de mogelijkheid om volledig te stoppen met werken tegen 80% bezoldiging. Deze ambtenaren hebben, als zij in de jaren 2006 tot en met 2010 gebruik maken van deze mogelijkheid, recht op een netto bedrag van € 500,- per jaar. Als zij niet een volledig kalenderjaar gebruik hebben gemaakt van genoemde regeling dan ontvangen zij het bedrag naar rato.

Voorbeelden Iemand die vanaf 1 juli 2006 in het kader van FLO overgangsrecht van voornoemde mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, heeft dus in 2006 recht op een vergoeding van € 250, in 2007 tot en met 2009 jaarlijks recht op een netto vergoeding van € 500 en in 2010 een vergoeding van € 250. Op 1 juli 2010 wordt de medewerker 59 jaar en gaat hij met onbezoldigd volledig verlof. Iemand die vanaf 1 juli 2007 in het kader van FLO overgangsrecht van voornoemde mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, heeft in 2007 recht op een vergoeding van € 250 en in 2008 tot en met 2010 jaarlijks recht op een netto vergoeding van € 500. Iemand die vanaf 1 april 2008 in het kader van FLO overgangsrecht van voornoemde mogelijkheid gebruik maakt, heeft in 2008 recht op een netto vergoeding van 9/12 maal € 500 en in 2009 en 2010 jaarlijks recht op een netto vergoeding van € 500.

Wanneer er lokaal al een compensatie van de betreffende medewerkers heeft plaatsgevonden, bestaat slechts recht op de bovenstaande netto vergoeding voor dat gedeelte dat hoger is dan wat de gemeente al aan de betrokken medewerker netto heeft uitbetaald dan wel heeft toegezegd. Dit wordt berekend over de gehele periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2011. (zie voorbeeld 1 en 2)

Er kan ook sprake van zijn dat medewerkers om andere redenen de bovengenoemde inkomensachteruitgang niet of slechts gedeeltelijk ondervonden. Wanneer geen sprake is geweest van een achteruitgang in inkomen, bestaat uiteraard geen recht op vergoeding op basis van de CAR. Wanneer de inkomensachteruitgang niet of slechts gedeeltelijk heeft plaatsgevonden bestaat slechts aanspraak op de vergoeding op basis van de CAR voor dat deel dat er minder is ontvangen dan de netto vergoeding van € 500 per jaar. Dit wordt berekend over de gehele periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2011 (zie voorbeeld 3).

Voorbeeld 1 Een gemeente heeft voorafgaand aan de CAO lokaal al toegezegd om in de jaren 2006 tot en met 2008 een netto compensatie te verlenen van € 250 netto per jaar. Een medewerker die op 1 januari 2007 gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om vanaf de oud FLO-leeftijd te stoppen met werken tegen uitbetaling van 80% van de bezoldiging heeft op basis van de CAR nog recht op een nabetaling van € 250 netto per jaar over 2007. In 2008 heeft hij recht op een netto uitkering van € 500 (€ 250 op basis van de lokaal gemaakte afspraak en € 250 op basis van de CAR). In 2009 en 2010 heeft hij recht op de compensatie van € 500 netto per jaar (op basis van de CAR).

Voorbeeld 2 Een medewerker heeft op 1 januari 2006 gebruik gemaakt van de mogelijkheid om vanaf de oud FLO-leeftijd te stoppen met werken tegen uitbetaling van 80% van de bezoldiging. De gemeente heeft in 2006 en 2007 een compensatie verleend voor de inkomensachteruitgang van € 1000 netto per jaar. Dit betekent dat deze medewerker in de periode 2006-2007 al een compensatie heeft ontvangen van € 2000 netto. Omdat dit gelijk is aan 4 x € 500 waarop op basis van de CAR recht bestaat, bestaat geen recht meer op extra compensatie.

Voorbeeld 3 Een medewerker heeft per 1 januari 2006 gebruik gemaakt van de mogelijkheid om vanaf de oud FLO-leeftijd te stoppen met werken. Deze medewerker is vanaf dat moment niet meer oproepbaar. Op basis van de CAR moet dit tegen uitbetaling van 80% van de bezoldiging. Echter om administratieve redenen is deze medewerker het hele jaar 2006 volledig doorbetaald (100% van de bezoldiging). Pas vanaf 1 januari 2007 is de doorbetaling van de bezoldiging verlaagd naar 80%. De uitbetaling in 2006 bedroeg hierdoor € 2000 netto per maand terwijl dit € 1600 netto per maand was geweest wanneer de CAR was toegepast. De medewerker heeft hierdoor in 2006 € 4800 (12*(2000-1600)) ontvangen. In totaal zou hij op grond van de CAR maximaal € 2000 kunnen ontvangen. Omdat hij in feite al meer heeft ontvangen dan dat bedrag, heeft deze medewerker geen recht meer op de compensatie bruto-netto FLO.

Artikel 9b:5 Pensioenopbouw tijdens keuzes van artikel 9b:4 (T)

De opbouw van pensioen is geregeld in het ABP-reglement. Tijdens de periode van (gedeeltelijk) betaald verlof is de pensioenopbouw als ware er geen sprake van verlof. In de periode van artikel 9b:4 bouwt de medewerker dus pensioen op over de volledige bezoldiging. In het pensioenreglement is wel ruimte gelaten om in de CAO afspraken te maken over de pensioenopbouw van (hoge) bonussen. Er is voor gekozen om de bonussen in artikel 9b:4 niet tot de pensieongrondslag te laten behoren.

Artikel 9b:6 Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:4 (T)

Als de ambtenaar ervoor kiest om volledig door te werken, bouwt hij ook volledig vakantie op. Kiest hij ervoor om niet te werken, tegen doorbetaling van 80% van de bezoldiging, dan bouwt hij geen vakantie-uren op. Uiteraard wordt bij 50% werken (respectievelijk 60% voor ambulancepersoneel) voor 50, respectievelijk 60% vakantie opgebouwd.

Artikel 9b:7 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:4 (T)

Omdat de toelage onregelmatige dienst onderdeel uitmaakt van de bezoldiging, die grondslag is voor de betaling die op grond van artikel 9b:4 gedaan wordt, bestaat geen apart recht op een toelage onregelmatige dienst. Deze toelage zou dan namelijk dubbel betaald worden. Ditzelfde geldt voor de eindejaarsuitkering en de vakantietoelage.

Artikel 9b:10 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:4 (T)

Verrekening van inkomsten vindt plaats als er ten laste van de gemeente bezoldiging of een uitkering wordt verstrekt, zonder dat daar die arbeid tegenover staat, die behoort bij de doorbetaalde bezoldiging of uitkering. Dit is bij ambtenaren met, op 1 januari 2006, 20 dienstjaren of meer tijdens de periode van:

volledig buitengewoon verlof tegen doorbetaling van 80% van de bezoldiging (artikel 9b:4, eerste lid, eerste volzin);

50% werken tegen doorbetaling van 80% van de bezoldiging (of 60% werken tegen 95% bezoldiging voor ambulancepersoneel) (artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel b).

Tijdens de periode van onbezoldigd volledig verlof (artikel 9b:11), wordt ten laste van de gemeente geen betaling aan de ambtenaar gedaan. Tijdens die periode is dan ook geen sprake van verrekening van inkomsten.

Artikel 9b:11 Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

Algemeen Betrokkene kan zijn verlof financieren door gebruik te maken van de levensloopvoorziening. Om ervoor te zorgen dat de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt waaraan een FLO-leeftijd van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar was gekoppeld, drie jaar kan overbruggen, zorgt het college voor een zodanige bijdrage in de levensloopvoorziening, dat betrokkene - bij het volgen van het LOGA-pad (zie hoofdstuk 9e) - vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 59 jaar bereikt gedurende 3 jaar in een inkomen kan voorzien van 70% van zijn oude bezoldiging per jaar. Voor ambtenaren die een bezwarende functie bekleden, waaraan een FLO-leeftijd van 60 was gekoppeld, geldt dat het college zorgt voor een bijdrage in de levensloopvoorziening, waarmee - bij het volgen van het LOGA-pad (zie hoofdstuk 9e) - vanaf de eerste dag van de maand, volgend op die, waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt, gedurende 2 jaar in een inkomen kan worden voorzien van 70% van de oude bezoldiging. Dit is geregeld in artikel 9b:21.

Maakt de ambtenaar gedurende een andere periode van verlof gebruik van de levensloopvoorziening, dan verlaagt hij daarmee de mogelijke opname van de levensloopvoorziening tijdens de periode van onbezoldigd volledig verlof of verkort hij de periode dat zijn opname uit de levensloopvoorziening 70% van de oude bezoldiging bedraagt.

Vanaf de eerste van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar bereikt, kan betrokkene zijn OP laten ingaan (dit is het naar voren halen van het versterkt OP). Wanneer hij dat wil, moet hem op dat moment ontslag verleend worden op grond van artikel 8:2.

De ambtenaar kan er ook voor kiezen zijn ouderdomspensioen later te laten ingaan. Het pensioen dat hij op 62-jarige leeftijd zou ontvangen, wordt actuarieel verhoogd naarmate het OP later ingaat. Als betrokkene een eigen financieringsbron heeft voor een lange periode van onbezoldigd volledig verlof, kan dit gunstig zijn.

Als de ambtenaar gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van het vijfde lid van artikel 9b:4, gaat het onbezoldigd volledig verlof zoveel later in als de keuze van artikel 9b:4 later is ingegaan.

Het later laten ingaan van de keuzemogelijkheden van artikel 9b:4 betekent dat een kortere periode overbrugd moet worden tot de pensioengerechtigde leeftijd. De ambtenaar is vrij in de manier waarop hij deze periode financiert. De ambtenaar kan bijvoorbeeld minder lang gebruik maken van de levensloopregeling (bijvoorbeeld omdat hij al eerder van de levensloopregeling gebruik heeft gemaakt of omdat hij gedurende kortere tijd een hogere uitkering wil uit de levensloopregeling). Ook kan de ambtenaar er voor kiezen om zijn ouderdomspensioen later dan vanaf 62 jaar te laten ingaan (het versterkt OP wordt dan minder ver naar voren gehaald). Omdat het ouderdomspensioen daardoor over een kortere periode wordt verspreid, resulteert dit in een hoger ouderdomspensioen. Voor ambtenaren met een lage OP-opbouw kan dit een interessante optie zijn.

Het later laten ingaan van de keuzemogelijkheden van artikel 9b:4 betekent dat over een langere periode ouderdomspensioen wordt opgebouwd.

Lid 1

Hier is sprake van een nieuwe vorm van verlof. Het verschil met het verlof, bedoeld in artikel 6:9, is dat de werkgever deze vorm van verlof kan opleggen. Omdat sprake is van een nieuwe vorm van onbezoldigd verlof, is ook artikel 6:10 lid 4 niet van toepassing. Artikel 6:10, lid 4, regelt namelijk dat de pensioenopbouw tijdens de periode van verlof volledig voor rekening komt van de ambtenaar, tenzij het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend. Bij de vorm van onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, volgt de premie gedurende de gehele periode van verlof met een maximum van drie, respectievelijk twee jaar de normale werkgeverswerknemersverdeling. Zie ook artikel 9b:12.

Lid 2

Als het college op 31 december 2005 aan de functie van de ambtenaar een FLO-leeftijd gekoppeld had van 60 jaar gaat het onbezoldigd volledig verlof in op de eerste van de maand volgend op de maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar bereikt.

Lid 4

Bij ambtenaren op wie artikel 9b:4 feitelijk van toepassing is en die hebben gekozen voor het vijfde lid van artikel 9b:4 schuift de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof automatisch op. Op de ambtenaar met een functie, waaraan het college op 31 december 2005 een FLO-leeftijd gekoppeld had van 59 of 60 jaar, is artikel 9b:4 feitelijk niet van toepassing. De leeftijd waarop onbezoldigd volledig verlof wordt verleend, ligt namelijk op hetzelfde moment (bij FLO-leeftijd 59 jaar) of komt eerder (bij FLO-leeftijd 60 jaar) dan het moment, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid. Om ook deze ambtenaren de mogelijkheid te bieden langer ouderdomspensioen op te bouwen door langer door te werken tegen de normale bezoldiging, is de keuzevrijheid voor het later laten ingaan van het onbezoldigd volledig verlof in dit artikel opgenomen.

Het voordeel van langer doorwerken is dat de ambtenaar langer ouderdomspensioen opbouwt.

De voorwaarde is dat de ambtenaar medisch geschikt is om langer door te werken. De medische ongeschiktheid kan zowel blijken uit de mening van de arbo-arts, die op grond van hoofdstuk 7 wordt ingeschakeld, als uit het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek, dat opgelegd wordt.

Lid 5

De periode dat de dienstbetrekking voortduurt, kan ook korter zijn, wanneer de ambtenaar eerder dan na 3 jaar ontslag neemt. De periode van 3 respectievelijk 2 jaar is gekoppeld aan de verwachte deelname aan de levensloopregeling voor 3 respectievelijk 2 jaar tegen een uitkering van 70%. Het college zorgt namelijk voor een zodanige bijdrage in de levensloopvoorziening, dat ambtenaren die een bezwarende functie bekleden, waaraan een FLO-leeftijd was gekoppeld van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar vanaf de leeftijd van 59 jaar - bij het volgen van het LOGA-pad (zie hoofdstuk 9e) - gedurende 3 jaar in een inkomen kunnen voorzien van 70% van de oude bezoldiging per jaar. Voor ambtenaren die een bezwarende functie bekleden, waaraan een FLO-leeftijd van 60 was gekoppeld, geldt dat het college zorgt voor een bijdrage in de levensloopvoorziening, waarmee - bij het volgen van het LOGA-pad (zie hoofdstuk 9e) - vanaf de leeftijd van 60 jaar gedurende 2 jaar in een inkomen kan worden voorzien van 70% van de oude bezoldiging.

Het college moet conform de Algemene wet bestuursrecht binnen 8 weken op het verzoek van de ambtenaar beslissen.

Artikel 9b:12 Pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof (T)

Zolang deze ambtenaren in dienst zijn van de gemeente wordt conform het Pensioenreglement pensioen opgebouwd. Het Pensioenreglement zegt echter niets over de premieverdeling. Dit artikel regelt de premieverdeling tussen werkgever en ambtenaar bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof, voor zover dit verlof langer is dan drie, respectievelijk twee jaar. Voor de volledigheid wordt het complete beeld geschetst van:

de grondslag voor pensioenopbouw

de duur van pensioenopbouw tegen doorsneepremie

de premieverdeling tussen werkgever en ambtenaar van pensioenopbouw binnen het FLO-overgangsrecht

De grondslag voor pensioenopbouw In het Pensioenreglement wordt verschil gemaakt in de grondslag voor pensioenopbouw bij onbezoldigd volledig verlof

met opname van levenslooptegoed en

zonder opname van levenslooptegoed.

Onbezoldigd volledig verlof met opname van levenslooptegoed Het Pensioenreglement bepaalt dat in een situatie van onbetaald verlof met opname van levenslooptegoed pensioen wordt opgebouwd over de volledige bezoldiging, tenzij de opname uit de levenslooppot minder bedraagt dan 70%. In dat laatste geval wordt pensioen opgebouwd over dat lagere percentage.

Onbezoldigd volledig verlof zonder opname van levenslooptegoed Het Pensioenreglement bepaalt dat in een situatie van onbetaald verlof zonder opname van levenslooptegoed pensioenopbouw plaatsvindt over zijn oude inkomen, als ware er geen sprake van onbetaald verlof. Er vindt dus pensioenopbouw plaats over de volledige bezoldiging.

De duur van pensioenopbouw tegen doorsneepremie In het Pensioenreglement is geregeld dat reguliere ambtenaren tijdens onbetaald verlof met opname van levenslooptegoed maximaal één jaar pensioen op kunnen bouwen tegen de doorsneepremie. Voor ambtenaren met FLO-overgangsrecht maakt het Pensioenreglement een uitzondering. Zij bouwen tijdens het onbetaald verlof met opname van levenslooptegoed voor een onbeperkte periode pensioen op tegen de doorsneepremie. Voorwaarde daarbij is wel dat zij dat onbetaald verlof direct voorafgaand aan het ouderdomspensioen genieten.

Bij onbezoldigd volledig verlof zonder opname van levenslooptegoed bouwen ambtenaren met FLO-overgangsrecht net als andere ambtenaren voor onbeperkte duur pensioen op tegen doorsneepremie.

De premieverdeling tussen werkgever en ambtenaar van pensioenopbouw binnen het FLO-overgangsrecht In de Pensioenovereenkomst wordt geregeld dat de normale werkgevers-werknemerspremieverdeling gelijk is aan 70%-30%. Dit betekent dat de gemeentelijke werkgever 30% van de premie (namelijk het werknemersdeel) op de ambtenaar verhaalt. Dit wordt ook gehanteerd gedurende de eerste drie, respectievelijk twee, jaar van het onbezoldigd volledig verlof.

Na deze drie respectievelijk twee jaar komt 100% van alle voor de ambtenaar verschuldigde premies ten laste van die ambtenaar zelf. De werkgever, die de verschuldigde premies afdraagt aan het ABP verhaalt na drie respectievelijk twee jaar 100% op de ambtenaar. Dit regelt artikel 9b:12.

Het verhaal van de premie (30% in de eerste drie/twee jaar, 100% daarna) kan op de volgende manieren:

Als de ambtenaar levenslooptegoed opneemt tijdens het onbezoldigd verlof kan de werkgever het werknemersdeel van de pensioenpremie direct inhouden op de uitbetaling van de levensloopuitkering.

Als de ambtenaar geen levenslooptegoed opneemt tijdens het onbezoldigd verlof kan het bedrag dat de werkgever wil verhalen op de medewerker niet verrekend worden met een betaling vanuit de gemeente aan de ambtenaar. Er ontstaat een vordering van de gemeente op de ambtenaar. De gemeente dient afspraken te maken met de ambtenaar hoe deze vordering ingelost wordt. Vast staat wel dat er feitelijke betaling van de ambtenaar aan de gemeente dient plaats te vinden. Er volgen immers geen perioden meer waarin de gemeente de vordering kan verrekenen met betalingen aan de ambtenaar; het onbezoldigd volledig verlof duurt voort totdat het ouderdomspensioen ingaat.

Artikel 9b:19 Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

Als iemand arbeidsongeschikt raakt gelden de normale regels bij arbeidsongeschiktheid. Hoofdstuk 7 is dus van toepassing. Betrokkene en college zoeken naar een andere functie. Ook volgt de bezoldiging de reguliere regels van loondoorbetaling bij ziekte.

Lid 1

Dat artikel 8:4 en artikel 8:5 niet van toepassing zijn, betekent dat, anders dan bij ‘reguliere’ gedeeltelijk arbeidsongeschikten, er na een periode van 24 maanden (bij volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikten), dan wel 36 maanden (bij gedeeltelijk arbeidsongeschikten), geen sprake mag zijn van ontslag. Definitieve herplaatsing is wel mogelijk. Deze regels gelden ook voor ambtenaren die volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Omdat zij echter – tijdelijk – geen restverdiencapaciteit hebben, heeft bij hen het zoeken naar een andere functie geen nut en zal om die reden ook geen sprake zijn van definitieve herplaatsing. Als deze ambtenaren herstellen, gaan de regels gelden, zoals deze gelden voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten.

De ambtenaar die tussen de leeftijd van 50 en 55 jaar volledig en duurzaam arbeidsongeschikt raakt, mag 24 maanden na arbeidsongeschiktheid (of zoveel eerder als UWV daar toestemming voor geeft) ontslag verleend worden.

Lid 2

Om te realiseren dat de gedeeltelijk arbeidsongeschikte of de volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikte vanaf zijn 55e gelijke rechten heeft als iemand die niet (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is, moet de betrokken ambtenaar indien hij niet herplaatst is, beter gemeld worden op de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij 55 wordt. Hij heeft vanaf dat moment dezelfde keuzes als een ambtenaar die niet ziek is, zij het dat 50% doorwerken tegen 90% salaris wegens ziekte waarschijnlijk niet mogelijk is voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten, dat 50% werken tegen 90% salaris zeker niet mogelijk is voor volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikten en dat 100% doorwerken met een bonus voor beide categorieën in ieder geval niet mogelijk is.

Omdat de betrokken ambtenaren beter gemeld zijn, is artikel 7:3 (de regels rond loondoorbetaling bij ziekte) vanaf dat moment niet meer van toepassing. De bezoldiging van betrokkene wordt uitbetaald conform de regels van het overgangsrecht.

Vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar 59 wordt, krijgen deze ambtenaren onbezoldigd volledig verlof, waarvan zij de eerste periode gebruik kunnen maken van de levensloopregeling en de leeftijd van 62 jaar van het versterkt OP.

Lid 3

Als een hogere FLO-leeftijd dan 55 jaar was gesteld, wordt de ambtenaar op de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij die leeftijd bereikt, hersteld verklaard.

Lid 4

Op de ambtenaar die ziek wordt tussen zijn 50e en zijn 55e jaar, blijven artikel 9b:4 tot en met 9b:18 van toepassing. Artikel 9b:4 blijft van toepassing, voor zover de keuzes die daarin worden genoemd, gezien de medische geschiktheid nog mogelijk zijn. Dat kan betekenen dat alleen de opties niet werken met doorbetaling van 80% van de bezoldiging of ontslag onder toekenning van een bonus nog mogelijk zijn.

Lid 5

Uitgangspunt hierbij is een FLO-leeftijd van 55 jaar. Dat betekent dat hij vanaf zijn 55e al gebruik maakt van de keuzes van artikel 9b:4. In het zesde lid is opgenomen dat een hogere leeftijd geldt, als een hogere FLO-leeftijd was vastgesteld.

De ambtenaar die vanaf zijn 55e jaar arbeidsongeschikt raakt, wordt niet ziek gemeld. Hij blijft gebruik maken van de keuzes van artikel 9b:4, voor zover dat medisch gezien mogelijk is.

Als de ambtenaar gekozen had om 100% door te werken met een bonus, en hij dat wegens ziekte niet meer kan, moet hij een van de andere opties van artikel 9b:4, eerste lid, kiezen. Als hij vanwege ziekte ook niet meer de keuze heeft om 50% te werken tegen 90% van het salaris, resteren voor hem alleen nog de keuze van volledig buitengewoon verlof, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging en de keuze van volledig ontslag op grond van artikel 8:1, waarbij een bonus wordt verstrekt van 100% van het voor de ambtenaar geldende jaarsalaris in het jaar voorafgaande aan toekenning van de bonus. Deze bonus wordt berekend naar rato van de tijd die resteert tot het moment, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid.

Het is niet eenduidig vast te stellen na hoeveel tijd van ziekte vast staat dat de ambtenaar de door hem gemaakte keuze niet meer kan voortzetten. Dat zal per ziektegeval verschillen. De arbo-arts speelt hierin een rol.

Lid 6

Als een hogere FLO-leeftijd dan 55 jaar was gesteld, geldt het vijfde lid bij het bereiken van die hogere leeftijd. Het vijfde lid is dus pas van toepassing als de keuze op grond van artikel 9b:4 daadwerkelijk geëffectueerd is.

Artikel 9b:20 Salarisgarantie bij definitieve herplaatsing bij ziekte (T)

Lid 1

In het eerste lid is de salarisbevriezing geregeld voor de ambtenaar die ziek is geworden en in het kader van deze ziekte herplaatst wordt.

Lid 2

Als het totaalinkomen (onder andere loon + vergoedingen + toelagen) in de nieuwe functie buiten de gemeentelijke organisatie lager is, maken gemeente en medewerker afspraken over een financiële regeling.

Artikel 9b:21 Levensloop voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

In hoofdstuk 9e, de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht, is onder andere geregeld dat de ambtenaar een zodanige levensloopbijdrage ontvangt dat hij op de leeftijd waarop het onbezoldigd volledig verlof ingaat (standaard op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar bereikt) een tegoed kan bereiken overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging. Voor een ambtenaar die een FLO-functie bekleedde waaraan een FLO-leeftijd van 60 was verbonden, geldt dat hij op de leeftijd waarop het onbezoldigd volledig verlof ingaat (standaard op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar bereikt) een tegoed bereikt kan hebben overeenkomend met 140%.

Artikel 9b:22 Inkoop OP voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

In ledenbrief van 27 november 2008 (FLO-overgangsrecht:inkoop pensioen) is uitgebreid ingegaan op de inkoop van extra ouderdomspensioen.

Lid 1

Voor het begrip dienstjaren geldt de definitie van artikel 9b:2.

Het recht op inkoop extra ouderdomspensioen geldt alleen voor mensen die op 1 januari 2006 en hierna onafgebroken in een bezwarende functie hebben gewerkt. Omdat dit artikel onderdeel is van de paragraaf die deze “overgangsgroep” behandelt, is dit niet expliciet in lid 1 opgenomen.

ABP geeft op verzoek van de werkgever voor de door de werkgever aangegeven jaren aan wat het inkomen en de deeltijdfactor was. Hierop wordt het bedrag gebaseerd dat op 53-jarige leeftijd wordt gestort. Het streven van deze storting is dat de medewerker op de leeftijd van 62 jaar een bedrag heeft ter hoogte van 9 maanden x 76% van het gemiddelde loon over de dienstjaren als brandweer- of ambulancemedewerker tot 53 jaar. Hoe hoog het uiteindelijke pensioen van de medewerker is, is van veel factoren afhankelijk (dienstjaren, deeltijdfactoren, moment van uittreden etc). LOGA-partijen hebben hierover dus geen individuele garanties afgesproken. Goed om te weten is dat ABP over de jaren tot 2004 het loon doorgeeft van 2004. Voor die tijd hanteerde ABP het eindloonsysteem en zijn geen loongegevens bewaard van voorliggende jaren.

Wanneer ABP de gevraagde gegevens niet heeft, bijvoorbeeld omdat het vrijwilligersjaren betreft of jaren buiten de dienst van de gemeente (zie definitie van artikel 9b:2), moet de medewerker aantonen wat het inkomen is geweest, zodat een berekening gemaakt kan worden van de storting die op 53-jarige leeftijd wordt gedaan. Als de medewerker dit niet kan aantonen en dat inkomen is ook niet (meer) bekend bij de gemeente, dan kan de gemeente de volgende leidraad hanteren. Voor vrijwilligersjaren kan de gemeente uitgaan van het inkomen van een vrijwilliger dat in het jaar voorafgaand aan de storting voor een vrijwilliger gold. Dit bedrag hoeft niet meer te worden geïndexeerd. Daarbij geldt het inkomen dat hoort bij de rang die de betreffende medewerker als vrijwilliger had. Voor medewerkers die werkzaam waren bij een ambulancedienst in de particuliere sector kan de gemeente het salaris uit het jaar voorafgaand aan de storting hanteren dat gekoppeld was aan een vergelijkbare functie binnen de gemeentelijke ambulancedienst. Ook dit bedrag hoeft niet meer te worden geïndexeerd.

Welke elementen van dit inkomen als inkomen gebruikt moet worden in de formule uit de eerste zin van het eerste lid, wordt bepaald naar analogie van artikel 3.1 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Op de storting in ABP Extra Pensioen is de omkeerregel van toepassing. Dit betekent dat bij storting in AEP geen loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en premies zorgverzekeringswet worden ingehouden.

De indexatiefactor wordt jaarlijks door ABP vastgesteld. De werkgever vraagt de indexatiefactoren op bij het ABP.

Wat moet de werkgever doen? Als de medewerker 53 jaar wordt, berekent de werkgever het bedrag dat moet worden gestort in AEP. De gegevens die de werkgever nodig heeft voor de berekening kunnen worden opgevraagd bij het ABP.

De werkgever signaleert dat de betrokken medewerker binnenkort 53 jaar wordt.

De werkgever laat medewerker een formulier tekenen waarmee de medewerker toestemming geeft aan het ABP om de benodigde gegevens aan de werkgever te verstrekken. Geeft de medewerker geen toestemming dan kan de werkgever het ouderdomspensioen van die medewerker niet versterken. Er vindt dan geen storting van de werkgever plaats. De werkgever heeft de toestemming nodig om de gegevens op te vragen die nodig zijn om de benodigde storting te kunnen berekenen. Bij de ledenbrief van 27 november 2008 (FLO-overgangsrecht:inkoop pensioen) is een voorbeeldbrief opgenomen waarmee de werkgever de werknemer om toestemming kan verzoeken.

De werkgever vraagt bij het ABP de pensioengevende inkomens en deeltijdfactoren per jaar op van dienstjaren van betrokken medewerker bij de brandweer of ambulance. Ook vraagt de werkgever de indexatiefactoren over de betreffende dienstjaren op. Hiertoe neemt de werkgever contact op met de BU-SV, Verstrekken Informatie Klantgroepen (VIK) van het ABP, postbus 4806, 6401 JL Heerlen.

De werkgever vermenigvuldigt de inkomens per dienstjaar met de deeltijdfactor, met de indexatiefactor, telt deze bedragen bij elkaar op en deelt ze door het totaal aantal jaar. Tenslotte vermenigvuldigt hij dit bedrag met 57%. Vervolgens vermenigvuldigt hij dit met de leeftijdsafhankelijke factor zoals die op dat moment bij leeftijd 53 geldt.

De werkgever stort het bedrag in AEP van betrokkene. Het bedrag wordt gestort op de rekening van het ABP Extra Pensioen (59.34.95.004, ABN/AMRO in Heerlen) onder vermelding van 81, direct gevolgd met het klantnummer van de medewerker (dus bijvoorbeeld als de medewerker klantnummer 123456789 heeft: o.v.v. 81123456789)

Bij stap 3 geldt dat het pensioengevend inkomen, zoals dat bij ABP bekend is, over de jaren tot 2004 afgerekend wordt op het inkomen van peildatum 1 januari 2004. Dit houdt verband met de wijziging van eindloonstelsel naar middelloonstelsel, dat per 1 januari 2004 is ingevoerd.

Lid 2

Om diverse redenen kan de fiscale ruimte zodanig zijn, dat niet de gehele storting uit lid 1 gedaan kan worden. ABP controleert jaarlijks eenmaal, in november, of de medewerker voldoende fiscale ruimte heeft. Het kan zijn dat de werkgever de storting in ABP Extra Pensioen al voor die tijd heeft gedaan, omdat de medewerker al voor november 53 jaar is geworden. Blijkt dat er onvoldoende fiscale ruimte was om de volledige storting in ABP Extra Pensioen te doen, dan stort ABP het teveel na de controle terug naar de werkgever, die dat op zijn beurt doorstort naar de medewerker. Wanneer een bedrag aan de medewerker wordt overgemaakt, is hier het reguliere bruto-nettotraject op van toepassing. Dit betekent dat er loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en premies zorgverzekeringswet over worden betaald en ingehouden.

Lid 3

De medewerker die om welke reden dan ook eerder uittreedt dan op de leeftijd van 53 jaar, heeft ook recht op het bedrag dat in lid 1 genoemd is. Dat bedrag wordt bij uitdiensttreden in AEP gestort. Omdat dat bedrag dus langer kan renderen, wordt een andere leeftijdsafhankelijke factor toegepast (zie artikel 9b:22a), namelijk die factor die bij de leeftijd van uittreden hoort. Lid 2 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

Lid 4

Het bedrag dat in AEP wordt gestort en het bedrag dat wegens onvoldoende ruimte aan de medewerker wordt overgemaakt, behoort niet tot het pensioengevend inkomen. Hierover wordt dus geen pensioen opgebouwd en worden dus geen pensioenpremies afgedragen.

Lid 5

Het bedrag dat in AEP wordt gestort en het bedrag dat wegens onvoldoende ruimte aan de medewerker wordt overgemaakt, behoort niet tot de bezoldiging. Dit betekent dat hierover geen vakantietoeslag wordt betaald. Omdat het tevens geen salaris is, wordt hierover ook geen eindejaarsuitkering berekend.

Lid 6

De medewerker kan de wens hebben eerder dan op 54-jarige leeftijd te weten wat het effect is van het bedrag dat op 53-jarige leeftijd in ABP Extra Pensioen is gestort. Hiermee kan hij eerder anticiperen op de vraag of hij zijn keuzemoment wil uitstellen. Daarom kan de medewerker zijn werkgever eenmalig verzoeken om een indicatie te geven van het verwachte stortingsbedrag. Met een rekentool op abp.nl kan de medewerker dan berekenen wat dit bedrag zou betekenen voor de verwachte hoogte van zijn pensioen. Het college bepaalt in overleg met de medewerker het geschikte moment voor de eenmalige indicatie. Hierbij wordt geadviseerd rekening te houden met mogelijke carrièrestappen van de medewerker. Als die nog worden verwacht dan is het geven van een indicatie niet zinvol. De berekening van dat bedrag is namelijk gebaseerd op de huidige situatie en houdt met eventuele carrièrestappen geen rekening.

Artikel 9b:22a Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

De leeftijdsafhankelijke factor is afhankelijk van de actuariële tarieven die ABP hanteert. In de tabel zijn meerdere leeftijdsafhankelijke factoren genoemd. Welke factor gebruikt moet worden is afhankelijk van de leeftijd die de ambtenaar heeft op het moment dat de werkgever de storting in ABP Extra Pensioen doet. In principe is dat op de leeftijd van 53 jaar, maar er zijn uitzonderingen denkbaar dat de storting op een andere leeftijd geschiedt. Voor meer informatie over de diverse uitzonderingen zie ledenbrief van 27 november 2008 (FLO-overgangsrecht:inkoop pensioen).

Voorbeeld Stel dat op de leeftijd van 62 jaar een bedrag gegenereerd moet zijn van € 10.000 (fictief bedrag). Om dit te bereiken moet, bij de rendementen die ABP verwacht op de leeftijd van 53 jaar een bedrag van € 7.850 gestort worden (€ 10.000 x 0,785). Als er op een later moment dan op 53-jarige wordt gestort, dan wordt het te storten bedrag ieder jaar hoger.

Als ABP de actuariële tarieven wijzigt, wijzigen LOGA-partijen ook de leeftijdsafhankelijke factor.

Artikel 9b:22b Inkoop OP bij regionalisering (T)

In artikel 9b:22, lid 3, is geregeld dat de werkgever een bedrag in ABP Extra Pensioen stort als de ambtenaar vóór de leeftijd van 53 jaar uit de bezwarende functie treedt. Bij de regionalisering treedt de ambtenaar uit de bezwarende functie. Als de ambtenaar ten tijde van deze regionalisering jonger is dan 53 jaar, zou de werkgever dus op dat moment een storting moeten doen. Deze storting op een eerder moment dan 53 jaar heeft gevolgen voor de uiteindelijke hoogte van het pensioen. Deze gevolgen kunnen positief of negatief zijn, afhankelijk van het rendement dat het gestorte bedrag oplevert. Door de eerdere storting wordt het rendementsrisico dus bij de ambtenaar gelegd. Dit wijkt af van het FLO-overgangsrecht.

Om zo dicht mogelijk bij de afspraken van het FLO-overgangsrecht te blijven, is geregeld dat bij overgang naar een bezwarende functie vanwege de regionalisering, er voor de ambtenaar geen verandering komt in de afspraak over het inkopen van extra pensioen. Dit betekent dat de storting nog steeds op 53 jaar plaatsvindt. De nieuwe werkgever doet een storting naar rato van het totaal aantal dienstjaren in de bezwarende functie, dus zowel die bij de nieuwe werkgever, als die bij de gemeente en diens voorgangers. De gemeente en de nieuwe werkgever moeten samen tot afspraken komen hoe de kosten van inkoop OP verdeeld worden.

Artikel 9b:23 Werkingssfeer (T)

In artikel 9b:1 is al genoemd dat ambtenaren vanaf 31 december 2005 onafgebroken in de functie gewerkt moeten hebben, die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag.

Artikel 9b:24 Doorwerken zolang dat medisch verantwoord is en tenzij tweede loopbaan gestart wordt (T)

Zolang het medisch verantwoord is, blijft de ambtenaar werkzaam in de bezwarende functie tot het moment dat hij op grond van artikel 9b:28 buitengewoon verlof verleend wordt, onder doorbetaling van 75%, respectievelijk 78% of 80% van de bezoldiging. Dit doorwerken gebeurt vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, voor 50% werken onder doorbetaling van 90% van de bezoldiging (voor ambulancepersoneel kan dit zijn 60% werken tegen doorbetaling van 95% van de bezoldiging).

Dit doorwerken geldt niet als ambtenaren in het kader van het loopbaanplan op grond van artikel 9b:25 een andere functie aanvaarden of als er anderszins in het kader van het loopbaanplan hierover andere afspraken gemaakt worden. In artikel 9b:25 wordt hoofdstuk 9a van toepassing verklaard op ambtenaren in een bezwarende functie, die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren hadden. Hoofdstuk 9a verplicht hen mee te werken aan de tweede loopbaan.

Het toewerken naar deze tweede loopbaan is onder meer van belang om hiermee voortijdige uitval wegens arbeidsongeschiktheid te voorkomen. Uit het rapport van het Coronel-instituut van 2004 blijkt dat gezondheidsrisico’s vaak al ver voor het bereiken van de 55-jarige leeftijd ontstaan. Een aanzienlijk percentage van de medewerkers kan om die reden niet tot de leeftijd van 55 jaar doorwerken in de bezwarende functie. Om die reden moet met al deze ambtenaren tijdig een loopbaanplan worden opgesteld, waarin afspraken worden gemaakt over opleiding en begeleiding naar een aangepaste functie-invulling of een andere functie voorafgaand aan het moment dat het uitoefenen van de bezwarende functie om gezondheidsredenen niet langer verantwoord is.

Artikel 9b:25 Tweede loopbaan voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

Lid 1

Ambtenaren met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie moeten meewerken aan een tweede loopbaan. Deze plicht geldt tot de eerste van de maand volgend op de maand waarin zij de leeftijd van 55 jaar bereiken. Gedurende deze periode gelden alle bepalingen uit hoofdstuk 9a, voor zover daar in dit artikel niet van is afgeweken.

Als de ambtenaar op de leeftijd van 55 jaar niet is begonnen aan een tweede loopbaan, gelden de artikelen 9b:26 tot en met 9b:43. Deze ambtenaar gaat op de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, 50% werken tegen 90% bezoldiging (of, voor ambulancepersoneel 60% werken tegen 95% van de bezoldiging). Vervolgens gaat hij op een latere leeftijd met gedeeltelijk betaald buitengewoon verlof en gaat hij op de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 59 jaar heeft bereikt met onbezoldigd verlof. Wanneer de ambtenaar voor de leeftijd van 55 jaar in het kader van de tweede loopbaan een functie heeft aanvaard, geldt vanaf dat moment de gewone rechtspositie en vallen zij niet meer onder dit hoofdstuk.

In de leden 3 tot en met 7 zijn bepalingen opgenomen die afwijken van de bepalingen van hoofdstuk 9a.

Lid 2

Als een hogere FLO-leeftijd dan 55 jaar was gesteld, geldt de plicht om mee te werken aan de tweede loopbaan tot het bereiken van die hogere leeftijd. Als de tweede loopbaan op die leeftijd niet is begonnen, gelden de artikelen 9b:26 tot en met 9b:43 vanaf dat moment.

Lid 3

Dit recht geldt alleen voor brandweerpersoneel. De verwachting is dat ambulancepersoneel extern meer geschikte functies zal kunnen vinden.

Lid 6

Deze salarisbevriezing is ruimer dan de salarisgarantie van artikel 9a:11.

Lid 7

Als het totaalinkomen (onder andere loon + vergoedingen + toelagen) in de nieuwe functie buiten de gemeentelijke organisatie lager is, maken gemeente en medewerker in het kader van het loopbaanplan afspraken over een financiële regeling.

Artikel 9b:26 Recht voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

Uitgangspunt bij dit artikel is dat op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, op 31 december 2005 een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55 jaar.

Lid 1

Het overgangsrecht dat in de CAO 2005-2007 is overeengekomen, is gebaseerd op de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar.

De duur van de periode dat 50% gewerkt wordt tegen doorbetaling van 90% van het salaris is afhankelijk van net aantal dienstjaren dat betrokkene op 1 januari 2006 had. De duur is namelijk tot het moment dat betrokkene gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof wordt verleend (artikel 9b:28).

Dat 60% werken tegen 95% van de bezoldiging voor ambulancepersoneel als alternatief geldt voor 50% werken tegen 90% van de bezoldiging heeft met de mogelijkheid te maken dat ambulancepersoneel in verband met vakbekwaamheidseisen minimaal 60% van een volledige betrekking (= 60% van 36 uur per week) moet werken.

Lid 2

Als in een gemeente op 31 december 2005 voor de functie van de betreffende ambtenaar een FLO-leeftijd van 56 of ouder gold, geldt het recht pas vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de ambtenaar die leeftijd bereikt. Het overgangsrecht gaat dus op een later moment in dan vanaf 55 jaar. Ook het moment van gedeeltelijk doorbetaald verlof van artikel 9b:28 schuift dan op.

In al deze gevallen geldt wel dat het onbezoldigd volledig verlof ingaat vanaf de leeftijd van 59 jaar (artikel 9b:35).

Ambtenaren met een functie, waarvoor een FLO-leeftijd was vastgesteld van 59 of 60 jaar, gaan dus direct met onbezoldigd volledig verlof. Op hen is artikel 9b:26 (net als artikel 9b:28; zie de toelichting op artikel 9b:28, lid 2) feitelijk niet van toepassing. De leeftijd waarop zij met onbezoldigd volledig verlof gaan, komt namelijk eerder dan de leeftijd bedoeld in artikel 9b:26 voor 50% gaan werken tegen 90% bezoldiging, respectievelijk 60% werken tegen 95% bezoldiging. Voor de toelichting op ambtenaren, werkzaam in een functie, waarvoor een FLO-leeftijd van 59 jaar was gesteld, zie de toelichting op lid 5. Voor de toelichting op ambtenaren, werkzaam in een functie, waarvoor een FLO-leeftijd van 60 jaar was gesteld, zie het tweede lid van artikel 9b:35.

Lid 3

De medische ongeschiktheid kan zowel blijken uit de mening van de arbo-arts, die op grond van hoofdstuk 7 wordt ingeschakeld, als uit het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek, dat opgelegd wordt.

Lid 4

Zie toelichting op artikel 9b:43.

Lid 5

Men kan er ook voor kiezen om later dan met 55 jaar het overgangsrecht in te laten gaan. In dit geval gaat ook het onbezoldigd volledig verlof van artikel 9b:35 later in. Als iemand hiervoor kiest kan hij het ouderdomspensioen later laten ingaan. Het ouderdomspensioen wordt dan over minder jaren gespreid, waardoor de uitkering per jaar hoger wordt.

De ambtenaar met een bezwarende functie, waarvoor het college op 31 december 2005 een FLO-leeftijd van 59 jaar had vastgesteld, heeft geen andere keuze dan onbezoldigd volledig verlof, ingaande vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 59 jaar heeft bereikt. In artikel 9b:35 is opgenomen dat de ingangsdatum van dit onbezoldigd volledig verlof opgeschoven kan worden. Het onbezoldigd volledig verlof van de ambtenaar met een bezwarende functie, waarvoor het college op 31 december 2005 een FLO-leeftijd van 60 jaar had vastgesteld, gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. Ook hij kan de ingangsdatum van dit onbezoldigd volledig verlof opschuiven.

Zie verder ook de toelichting op artikel 9b:35.

Lid 6

Het college moet conform de Algemene wet bestuursrecht binnen 8 weken op het verzoek van de ambtenaar beslissen.

Artikel 9b:27a Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:26 (T)

Omdat de toelage onregelmatige dienst onderdeel uitmaakt van de bezoldiging, die grondslag is voor de betaling die op grond van artikel 9b:26 gedaan wordt, bestaat geen apart recht op een toelage onregelmatige dienst. Deze toelage zou dan namelijk dubbel betaald worden. Ditzelfde geldt voor de eindejaarsuitkering en de vakantietoelage.

Artikel 9b:28 Gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

Uitgangspunt bij dit artikel is dat op 31 december 2005 een FLO-leeftijd was vastgesteld van 55 jaar.

Lid 1

Hier is sprake van een nieuwe vorm van verlof, die, in tegenstelling tot het verlof als bedoeld in artikel 6:4:5, verleend kan worden voor maximaal 3 jaar. De duur van het verlof is afhankelijk van het aantal dienstjaren op 1 januari 2006 en wordt bepaald op de wijze zoals aangegeven in het eerste lid. Het buitengewoon verlof wordt gezien als een vroegpensioenregeling. Daarom wordt dit fiscaal extra belast.

Lid 2

Voorbeeld Als op 31 december 2005 voor de functie van de betreffende ambtenaar een FLO-leeftijd van 56 was vastgesteld, en deze ambtenaar had op 1 januari 2006 11 dienstjaren, geldt dat hij tot de leeftijd van 58 jaar (57 + 1) moet doorwerken. Vanaf dat moment wordt, tot het moment van onbezoldigd volledig verlof (59 jaar) 78% van zijn bezoldiging doorbetaald. Ook als een hogere FLO-leeftijd was vastgesteld, geldt echter wel dat het onbezoldigd volledig verlof ingaat vanaf de eerste van de maand volgend op de maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar bereikt.

Ambtenaren met een functie, waarvoor een FLO-leeftijd was vastgesteld van 59 of 60 jaar, gaan dus direct met onbezoldigd volledig verlof (vanaf de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de leeftijd van 59, respectievelijk 60 jaar, is bereikt). Op hen is artikel 9b:28 (net als artikel 9b:26, zie de toelichting op artikel 9b:26, lid 2) feitelijk niet van toepassing. De leeftijd waarop zij met onbezoldigd volledig verlof gaan, komt namelijk eerder dan de leeftijd bedoeld in artikel 9b:28 (gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof). Voor hen is in artikel 9b:35 bepaald dat zij de ingangsdatum van het onbezoldigd volledig verlof kunnen opschuiven.

De duur van de door de ambtenaar gemaakte keuze wordt dus korter naarmate een hogere FLO-leeftijd dan 55 jaar gold.

Zie verder de toelichting op artikel 9b:35.

Artikel 9b:29 Pensioenopbouw tijdens periode van artikel 9b:28 (T)

De premie volgt de normale werkgevers-werknemersverdeling. Dit betekent dat de gemeentelijke werkgever de werknemerspremie op de ambtenaar verhaalt.

Artikel 9b:31 Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:26 en 9b:28 (T)

Gedurende de periode dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:26 voor 50% werkt (respectievelijk 60% voor ambulancepersoneel), bouwt hij voor 50%, respectievelijk 60% vakantie op. Gedurende de periode dat op grond van artikel 9b:28 gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof verleend wordt, wordt geen vakantie opgebouwd.

Artikel 9b:34 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:26 en artikel 9b:28 (T)

Verrekening van inkomsten vindt plaats als er ten laste van de gemeente bezoldiging of een uitkering wordt verstrekt, zonder dat daar die arbeid tegenover staat, die behoort bij de doorbetaalde bezoldiging of uitkering. Dit is bij ambtenaren met, op 1 januari 2006, minder dan 20 dienstjaren tijdens de periode van:

50% werken tegen doorbetaling van 80% van de bezoldiging (of 60% werken tegen 95% bezoldiging voor ambulancepersoneel) (artikel 9b:26);

volledig buitengewoon verlof tegen doorbetaling van 75%, respectievelijk 78% of 80% van de bezoldiging (artikel 9b:28).

Tijdens de periode van onbezoldigd volledig verlof (artikel 9b:35), wordt ten laste van de gemeente geen betaling aan de ambtenaar gedaan. Tijdens die periode is dan ook geen sprake van verrekening van inkomsten.

Artikel 9b:35 Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

Algemeen Betrokkene kan zijn verlof financieren door gebruik te maken van de levensloopvoorziening. Om ervoor te zorgen dat de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt waaraan een FLO-leeftijd van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar was gekoppeld, drie jaar kan overbruggen, zorgt het college voor een zodanige bijdrage in de levensloopvoorziening, dat betrokkene – uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren of meer op het moment van onbezoldigd volledige verlof – onder voorwaarden vanaf zijn 59e jaar gedurende 3 jaar in een inkomen kan voorzien van 70% van zijn oude bezoldiging per jaar. Voor ambtenaren die een bezwarende functie bekleden, waaraan een FLO-leeftijd van 60 was gekoppeld, geldt dat het college zorgt voor een bijdrage in de levensloopvoorziening, waarmee – uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren op het moment van onbezoldigd volledig verlof – onder voorwaarden vanaf de leeftijd van 60 jaar gedurende 2 jaar in een inkomen kan worden voorzien van 70% van de oude bezoldiging. Dit is geregeld in artikel 9b:44.

Maakt de ambtenaar gedurende een andere periode van verlof gebruik van de levensloopvoorziening of heeft hij geen 20 dienstjaren op het moment van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, dan verlaagt hij daarmee de mogelijke opname van de levensloopvoorziening tijdens de periode van onbezoldigd volledig verlof of verkort hij de periode dat zijn opname uit de levensloopvoorziening 70% van de oude bezoldiging bedraagt.

Vanaf de leeftijd van 62 jaar kan betrokkene zijn OP laten ingaan (dit is het naar voren halen van het versterkt OP). Wanneer hij dat wil, moet hem op dat moment ontslag verleend worden op grond van artikel 8:2.

De ambtenaar kan er ook voor kiezen zijn ouderdomspensioen later te laten ingaan. Het pensioen dat hij op 62-jarige leeftijd zou ontvangen, wordt actuarieel verhoogd naarmate het OP later ingaat. Als betrokkene een eigen financieringsbron heeft voor een lange periode van onbezoldigd volledig verlof, kan dit gunstig zijn.

Als de ambtenaar gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van het vijfde lid van artikel 9b:26, gaat het onbezoldigd volledig verlof zoveel later in als het moment van artikel 9b:26 later is ingegaan.

Het later laten ingaan van 50% werken tegen 90% salaris betekent dat een kortere periode overbrugd moet worden tot de pensioengerechtigde leeftijd. De ambtenaar is vrij in de manier waarop hij deze periode financiert. De ambtenaar kan bijvoorbeeld minder lang gebruik maken van de levensloopregeling (bijvoorbeeld omdat hij al eerder van de levensloopregeling gebruik heeft gemaakt of omdat hij gedurende kortere tijd een hogere uitkering wil uit de levensloopregeling). Ook kan de ambtenaar er voor kiezen om zijn ouderdomspensioen later dan vanaf de leeftijd van 62 jaar te laten ingaan (het versterkt OP wordt dan minder ver naar voren gehaald). Omdat het ouderdomspensioen daardoor over een kortere periode wordt verspreid, resulteert dit in een hoger ouderdomspensioen. Voor ambtenaren met een lage OP-opbouw kan dit een interessante optie zijn.

Het later laten ingaan van 50% werken tegen 90% salaris betekent dat over een langere periode ouderdomspensioen wordt opgebouwd.

Lid 1

Hier is sprake van een nieuwe vorm van verlof. Het verschil met het verlof, bedoeld in artikel 6:9, is de werkgever deze vorm van verlof kan opleggen. Omdat sprake is van een nieuwe vorm van onbezoldigd verlof, is ook artikel 6:10 lid 4 niet van toepassing. Artikel 6:10, lid 4, regelt namelijk dat de pensioenopbouw tijdens de periode van verlof volledig voor rekening komt van de ambtenaar, tenzij het verlof voor ten hoogste drie maanden wordt verleend. Bij de vorm van onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, volgt de premie gedurende de gehele periode van verlof met een maximum van drie, respectievelijk twee jaar de normale werkgevers- werknemersverdeling. Zie ook artikel 9b:36.

Lid 2

Als het college op 31 december 2005 aan de functie van de ambtenaar een FLO-leeftijd gekoppeld had van 60 jaar gaat het onbezoldigd volledig verlof in bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.

Lid 4

De ambtenaar met een functie, waaraan het college op 31 december 2005 een FLO-leeftijd gekoppeld had van 59 of 60 jaar, heeft de keuze om het moment van het onbezoldigd volledig verlof later te laten ingaan. Deze ambtenaar moet dan langer doorwerken tegen een volledig salaris. Deze ambtenaren hebben niet het recht, dat artikel 9b:26 biedt. Het moment van onbezoldigd volledig verlof komt namelijk eerder dan of valt gelijk met het moment, bedoeld in artikel 9b:26. De vrijheid die artikel 9b:26, vijfde lid, biedt om het recht later te laten ingaan en daarmee het moment van onbezoldigd volledig verlof later te laten ingaan, is voor ambtenaren in een functie met een FLO-leeftijd van 59 of 60 jaar dus geen automatisme. Daarom is de keuzevrijheid voor het later laten ingaan van het onbezoldigd volledig verlof in dit artikellid opgenomen.

Het voordeel voor de ambtenaar is, dat hij langer ouderdomspensioen opbouwt.

De voorwaarde is dat de ambtenaar medisch geschikt is om langer door te werken. De medische ongeschiktheid kan zowel blijken uit de mening van de arbo-arts, die op grond van hoofdstuk 7 wordt ingeschakeld, als uit het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek, dat opgelegd wordt.

Lid 5

Het college moet conform de Algemene wet bestuursrecht binnen 8 weken op het verzoek van de ambtenaar beslissen.

Combinatie van artikel 9b:26, 9b;28 en 9b:35. Artikel 9b:26, 9b:28 en 9b:35 samen betekenen, uitgaande van een FLO-leeftijd van 55 jaar, het volgende:

ABCDE
Dienstjaren op 1 januari 2006leeftijd ingang 50% werken tegen 90% bezoldigingleeftijd ingang gedeeltelijk betaald verlofpercentage bezoldiging bij gedeeltelijk betaald verlofleeftijd ingang onbezoldigd volledig verlof
15-2055 jaar56 jaar80%59 jaar
10-1555 jaar57 jaar78%59 jaar
5-1055 jaar58 jaar75%59 jaar
minder dan 555 jaar59 jaar--59 jaar

Bij een hogere FLO-leeftijd dan 55 jaar schuift de datum van kolom B en C op terwijl de datum van kolom E gelijk blijven.

Als de ambtenaar er zelf voor kiest om de datum waarop hij 50% gaat werken tegen 90% van de bezoldiging op te schuiven (hij maakt dan gebruik van het vijfde lid van artikel 9b:26), schuift de datum van kolom B, C en E op.

Op de ambtenaar, waarvoor het college op 31 december 2005, op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, is alleen kolom E van toepassing. Zij kunnen dit moment opschuiven.

Artikel 9b:36 Premieverdeling bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof (T)

Zolang deze ambtenaren in dienst zijn van de gemeente wordt conform het Pensioenreglement pensioen opgebouwd. Het Pensioenreglement zegt echter niets over de premieverdeling. Dit artikel regelt de premieverdeling tussen werkgever en ambtenaar bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof, voor zover dit verlof langer is dan drie, respectievelijk twee jaar.

Voor de volledigheid wordt het complete beeld geschetst van:

de grondslag voor pensioenopbouw

de duur van pensioenopbouw tegen doorsneepremie

de premieverdeling tussen werkgever en ambtenaar van pensioenopbouw binnen het FLO-overgangsrecht

De grondslag voor pensioenopbouw In het Pensioenreglement wordt verschil gemaakt in de grondslag voor pensioenopbouw bij onbezoldigd volledig verlof

met opname van levenslooptegoed en

zonder opname van levenslooptegoed.

Onbezoldigd volledig verlof met opname van levenslooptegoed Het Pensioenreglement bepaalt dat in een situatie van onbetaald verlof met opname van levenslooptegoed pensioen wordt opgebouwd over de volledige bezoldiging, tenzij de opname uit de levenslooppot minder bedraagt dan 70%. In dat laatste geval wordt pensioen opgebouwd over dat lagere percentage.

Onbezoldigd volledig verlof zonder opname van levenslooptegoed Het Pensioenreglement bepaalt dat in een situatie van onbetaald verlof zonder opname van levenslooptegoed pensioenopbouw plaatsvindt over zijn oude inkomen, als ware er geen sprake van onbetaald verlof. Er vindt dus pensioenopbouw plaats over de volledige bezoldiging.

De duur van pensioenopbouw tegen doorsneepremie In het Pensioenreglement is geregeld dat reguliere ambtenaren tijdens onbetaald verlof met opname van levenslooptegoed maximaal één jaar pensioen op kunnen bouwen tegen de doorsneepremie. Voor ambtenaren met FLO-overgangsrecht maakt het Pensioenreglement een uitzondering. Zij bouwen tijdens het onbetaald verlof met opname van levenslooptegoed voor een onbeperkte periode pensioen op tegen de doorsneepremie. Voorwaarde daarbij is wel dat zij dat onbetaald verlof direct voorafgaand aan het ouderdomspensioen genieten.

Bij onbezoldigd volledig verlof zonder opname van levenslooptegoed bouwen ambtenaren met FLO-overgangsrecht net als andere ambtenaren voor onbeperkte duur pensioen op tegen doorsneepremie.

De premieverdeling tussen werkgever en ambtenaar van pensioenopbouw binnen het FLO-overgangsrecht In de Pensioenovereenkomst wordt geregeld dat de normale werkgevers-werknemerspremieverdeling gelijk is aan 70%-30%. Dit betekent dat de gemeentelijke werkgever 30% van de premie (namelijk het werknemersdeel) op de ambtenaar verhaalt. Dit wordt ook gehanteerd gedurende de eerste drie, respectievelijk twee, jaar van het onbezoldigd volledig verlof.

Na deze drie respectievelijk twee jaar komt 100% van alle voor de ambtenaar verschuldigde premies ten laste van die ambtenaar zelf. De werkgever, die de verschuldigde premies afdraagt aan het ABP verhaalt na drie respectievelijk twee jaar 100% op de ambtenaar. Dit regelt artikel 9b:36.

Het verhaal van de premie (30% in de eerste drie/twee jaar, 100% daarna) kan op de volgende manieren:

Als de ambtenaar levenslooptegoed opneemt tijdens het onbezoldigd verlof kan de werkgever het werknemersdeel van de pensioenpremie direct inhouden op de uitbetaling van de levensloopuitkering.

Als de ambtenaar geen levenslooptegoed opneemt tijdens het onbezoldigd verlof kan het bedrag dat de werkgever wil verhalen op de medewerker niet verrekend worden met een betaling vanuit de gemeente aan de ambtenaar. Er ontstaat een vordering van de gemeente op de ambtenaar. De gemeente dient afspraken te maken met de ambtenaar hoe deze vordering ingelost wordt. Vast staat wel dat er feitelijke betaling van de ambtenaar aan de gemeente dient plaats te vinden. Er volgen immers geen perioden meer waarin de gemeente de vordering kan verrekenen met betalingen aan de ambtenaar; het onbezoldigd volledig verlof duurt voort totdat het ouderdomspensioen ingaat.

Artikel 9b:43 Arbeidsongeschiktheid en garantiereg. bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie (T)

Als iemand arbeidsongeschikt raakt gelden de normale regels bij arbeidsongeschiktheid. Hoofdstuk 7 is dus van toepassing. Betrokkene en werkgever zoeken naar een andere functie. Ook volgt de bezoldiging de reguliere regels van loondoorbetaling bij ziekte.

Lid 1

Lid 1 gaat over de ambtenaar die op grond van ziekte niet conform artikel 9b:26 (50% werken tegen 90% bezoldiging respectievelijk voor ambulancepersoneel 60% werken tegen 95% van de bezoldiging) kan werken. Op hem blijft hoofdstuk 7 van toepassing tot het moment dat de datum bereikt wordt, waarop conform artikel 9b:28 gedeeltelijk betaald verlof verleend wordt. Op dat moment wordt hij hersteld verklaard en wordt hem gedeeltelijk betaald buitengewoon verlof verleend. Op grond van artikel 9b:35 wordt hem vervolgens onbezoldigd volledig verlof verleend.

Lid 2, 3 en 5

De ambtenaar die ziek wordt na de leeftijd van 50 jaar wordt op het moment, bedoeld in artikel 9b:26 hersteld verklaard. Op hem is artikel 9b:26 van toepassing, voor zover zijn medische geschiktheid het mogelijk maakt dat hij 50% werkt tegen 90% van de bezoldiging (voor ambulancepersoneel 60% werkt tegen 95% van de bezoldiging). Is dat niet mogelijk dan is op hem het vierde lid van artikel 9b:26 van toepassing, waarin wordt verwezen naar het eerste lid van dit artikel. Dat betekent dat deze ambtenaar toch weer ziek gemeld wordt en pas beter gemeld wordt op het moment dat op grond van artikel 9b:28 gedeeltelijk betaald buitengewoon verlof verleend wordt. Vervolgens wordt ook hem op grond van artikel 9b:35 onbezoldigd volledig verlof verleend.

Lid 4

Als een hogere FLO-leeftijd was gesteld, wordt de ambtenaar bij het bereiken van die hogere leeftijd hersteld verklaard.

Artikel 9b:44

In hoofdstuk 9e, de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht, is onder andere geregeld dat de ambtenaar een zodanige levensloopbijdrage ontvangt dat hij bij het bereiken van 20 dienstjaren op de leeftijd waarop het onbezoldigd volledig verlof ingaat (dit is standaard op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar heeft bereikt) een tegoed kan bereiken overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging. Voor een ambtenaar die een FLO-functie bekleedde waaraan een FLO-leeftijd van 60 was verbonden, geldt dat hij op de leeftijd waarop het onbezoldigd volledig verlof ingaat (standaard op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt) een tegoed bereikt kan hebben overeenkomend met 140%. Als de ambtenaar minder dan 20 dienstjaren bereikt, gelden de 210% of 140% naar rato van het aantal bereikte dienstjaren.

Artikel 9b:45 Inkoop OP voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 (T)

In de ledenbrief van 27 november 2008 (FLO-overgangsrecht:inkoop pensioen) is uitgebreid ingegaan op de inkoop van extra ouderdomspensioen.

Lid 1

Voor het begrip dienstjaren geldt de definitie van artikel 9b:2.

Het recht op inkoop extra ouderdomspensioen geldt alleen voor mensen die op 1 januari 2006 en hierna onafgebroken in een bezwarende functie hebben gewerkt. Omdat dit artikel onderdeel is van de paragraaf die deze “overgangsgroep” behandelt, is dit niet expliciet in lid 1 opgenomen.

ABP geeft op verzoek van de werkgever voor de door de werkgever aangegeven jaren aan wat het inkomen en de deeltijdfactor was. Hierop wordt het bedrag gebaseerd dat op 53-jarige leeftijd wordt gestort. Het streven van deze storting is dat de medewerker, in het geval hij op 59 jaar 20 dienstjaren heeft, op de leeftijd van 62 jaar een bedrag heeft ter hoogte van 9 maanden x 76% van het gemiddelde loon over de dienstjaren als brandweer- of ambulancemedewerker tot 53 jaar. Als het gaat om een medewerker, die een functie had, waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd was verbonden van 60 jaar, is het streven om op 60 jaar een bedrag te hebben ter hoogte van 9 maanden x 76% x het gemiddelde loon over de dienstjaren als brandweer- of ambulancemedewerker tot 53 jaar. Hoe hoog het uiteindelijke pensioen van de medewerker is, is van veel factoren afhankelijk (dienstjaren, deeltijdfactoren, moment van uittreden etc). LOGA-partijen hebben hierover dus geen individuele garanties afgesproken. Goed om te weten is dat ABP over de jaren tot 2004 het loon doorgeeft van 2004. Voor die tijd hanteerde ABP het eindloonsysteem en zijn geen loongegevens bewaard van voorliggende jaren.

Wanneer ABP de gevraagde gegevens niet heeft, bijvoorbeeld omdat het vrijwilligersjaren betreft of jaren buiten de dienst van de gemeente (zie definitie 9b:2), moet de medewerker aantonen wat het inkomen is geweest, zodat een berekening gemaakt kan worden van de storting die op 53-jarige leeftijd wordt gedaan. Als de medewerker dit niet kan aantonen en dat inkomen is ook niet (meer) bekend bij de gemeente, dan kan de gemeente de volgende leidraad hanteren. Voor vrijwilligersjaren kan de gemeente uitgaan van het inkomen van een vrijwilliger dat in het jaar voorafgaand aan de storting voor een vrijwilliger gold. Dit bedrag hoeft niet meer te worden geïndexeerd. Daarbij geldt het inkomen dat hoort bij de rang die de betreffende medewerker als vrijwilliger had. Voor medewerkers die werkzaam waren bij een ambulancedienst in de particuliere sector kan de gemeente het salaris uit het jaar voorafgaand aan de storting hanteren dat gekoppeld was aan een vergelijkbare functie binnen de gemeentelijke ambulancedienst. Ook dit bedrag hoeft niet meer te worden geïndexeerd.

Welke elementen van dit inkomen als inkomen gebruikt moet worden in de formule uit de eerste zin van het eerste lid, wordt bepaald naar analogie van artikel 3.1 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Op de storting in ABP Extra Pensioen is de omkeerregel van toepassing. Dit betekent dat bij storting in AEP geen loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en premies zorgverzekeringswet worden ingehouden.

De indexatiefactor wordt jaarlijks door ABP vastgesteld. De werkgever vraagt de indexatiefactoren bij het ABP op.

Wat moet de werkgever doen? Als de medewerker, die onder het overgangsrecht valt, 53 jaar wordt, berekent de werkgever het bedrag dat moet worden gestort in AEP. De gegevens die de werkgever nodig heeft voor de berekening kunnen worden opgevraagd bij het ABP.

De werkgever signaleert dat de betrokken medewerker binnenkort 53 jaar wordt.

De werkgever laat medewerker een formulier tekenen waarmee de medewerker toestemming geeft aan het ABP om de benodigde gegevens aan de werkgever te verstrekken. Geeft de medewerker geen toestemming dan kan de werkgever het ouderdomspensioen van die medewerker niet versterken. Er vindt dan geen storting van de werkgever plaats. De werkgever heeft de toestemming nodig om de gegevens op te vragen die nodig zijn om de benodigde storting te kunnen berekenen. Bij de ledenbrief van 27 november 2008 (FLO-overgangsrecht:inkoop pensioen) is een voorbeeldbrief opgenomen waarmee de werkgever de medewerker om toestemming kan verzoeken.

De werkgever vraagt bij het ABP de pensioengevende inkomens en deeltijdfactoren per jaar op van de dienstjaren van betrokken medewerker bij de brandweer of ambulance. Ook vraagt de werkgever de indexatiefactoren over de betreffende dienstjaren op. Hiertoe neemt de werkgever contact op met de BU-SV, Special Services van het ABP, postbus 4806, 6401 JL Heerlen. Het ABP levert de werkgever de pensioengevende inkomens van de dienstjaren, de bijbehorende deeltijdfactoren en de indexatiefactoren. Zie de toelichting op lid 2 en 3 voor het geval de medewerker nog geen 20 dienstjaren heeft.

De werkgever vermenigvuldigt de inkomens per dienstjaar met de deeltijdfactor, met de indexatiefactor, telt deze bedragen bij elkaar op en deelt ze door het totaal aantal jaar. Tenslotte vermenigvuldigt hij dit bedrag met 57%, als de medewerker op 53 jarige leeftijd al 20 dienstjaren heeft. Vervolgens vermenigvuldigt hij dit met de leeftijdsafhankelijke factor zoals die op dat moment bij leeftijd 53 geldt.

De werkgever stort het bedrag in AEP van betrokkene. Het bedrag wordt gestort op de rekening van het ABP Extra Pensioen (59.34.95.004, ABN/AMRO in Heerlen) onder vermelding van 81, direct gevolgd met het klantnummer van de medewerker (dus bijvoorbeeld als de medewerker klantnummer 123456789 heeft:  o.v.v. 81123456789)

Bij stap 3 geldt dat het pensioengevend inkomen, zoals dat bij ABP bekend is, over de jaren tot 2004 afgerekend wordt op het inkomen van peildatum 1 januari 2004. Dit houdt verband met de wijziging van eindloonstelsel naar middelloonstelsel, dat per 1 januari 2004 is ingevoerd.

Lid 2 en 3

Het kan zijn dat mensen op de leeftijd van 53 jaar nog geen 20 dienstjaren hebben. Dan hebben zij nog geen recht op een storting van 57% van het gemiddeld loon. Het percentage wat van dit gemiddelde loon wordt gestort is het aantal dienstjaren op het moment van storting gedeeld door 20 maal 57%. Dus als een medewerker 15 dienstjaren heeft op 53 jaar dan stort de werkgever een bedrag van het gemiddelde loon over die 15 jaar maal 15/20ste van 57%.

Bij doorwerken in een bezwarende functie na de leeftijd van 53 jaar wordt ieder jaar een extra bedrag gestort. Het recht op deze stortingen ontstaat bij het bereiken van de eerstvolgende leeftijd. De stortingen stoppen op 59-jarige leeftijd of bij het bereiken van 20 dienstjaren. Het streven van de stortingen is dat, bij het bereiken van 20 dienstjaren op of voor 59-jarige leeftijd, op de leeftijd van 62 jaar een bedrag beschikbaar is van 9 maanden x 76% x het gemiddelde loon over de dienstjaren als brandweer- of ambulancemedewerker. Heeft de medewerker op 59-jarige leeftijd minder dan 20 dienstjaren, dan geldt dit streven naar rato van het aantal dienstjaren op 59 jaar.

Voor mensen die op 31 december 2005 een functie bekleedden, waarin een FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden, geldt dat de stortingen doorgaan tot 60 jaar, dan wel tot het bereiken van 20 dienstjaren.

Lid 4

Om diverse redenen kan de fiscale ruimte zodanig zijn, dat niet de gehele storting uit lid 1 of lid 3 gedaan kan worden. ABP controleert jaarlijks eenmaal, in november, of de medewerker voldoende fiscale ruimte heeft. Het kan zijn dat de werkgever de storting in ABP Extra Pensioen al voor die tijd heeft gedaan, omdat de medewerker al voor november 53 jaar is geworden. Blijkt dat er onvoldoende fiscale ruimte was om de volledige storting in ABP Extra Pensioen te doen, dan stort ABP het teveel na de controle terug naar de werkgever, die dat op zijn beurt doorstort naar de medewerker.

Wanneer een bedrag aan de medewerker wordt overgemaakt, is hier het reguliere bruto-nettotraject op van toepassing. Dit betekent dat er loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en premies zorgverzekeringswet over worden betaald en ingehouden.

Lid 5

De medewerker die om welke reden dan ook eerder uittreedt dan op de leeftijd van 53 jaar, heeft ook recht op het bedrag genoemd in lid 1 of lid 2 (lid 2 wordt toegepast wanneer de ambtenaar op 53-jarige leeftijd nog geen 20 dienstjaren heeft). Dat bedrag wordt bij uitdiensttreden in AEP gestort. Maar omdat dat bedrag langer kan renderen, wordt een andere leeftijdsafhankelijke factor toegepast (zie artikel 9b:45a), namelijk die factor die bij de leeftijd van uittreden hoort. Lid 4 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

Lid 6

Het bedrag dat in AEP wordt gestort en het bedrag dat eventueel aan de medewerker wordt overgemaakt, behoort niet tot het pensioengevend inkomen. Hierover wordt dus geen pensioen opgebouwd en worden dus geen pensioenpremies afgedragen.

Lid 7

Het bedrag dat in AEP wordt gestort en het bedrag dat eventueel aan de medewerker wordt overgemaakt, behoort niet tot de bezoldiging. Dit betekent dat hierover geen vakantietoeslag wordt betaald. Omdat het tevens geen salaris is, wordt hierover ook geen eindejaarsuitkering berekend.

Lid 8

Iemand kan de werkgever vragen om het moment waarop hij 50% gaat werken tegen doorbetaling van 90% van de bezoldiging (respectievelijk 60% gaat werken tegen doorbetaling van 95% van de bezoldiging) op te schuiven (artikel 9b:26 lid 5). Als hij dit doet, wordt het aantal dienstjaren voor de toepassing van dit artikel niet hoger dan het op 59-jarige leeftijd is. Dus als de medewerker op 59-jarige leeftijd 15 dienstjaren heeft in een bezwarende functie, is het streven van de storting die op 53-jarige leeftijd en daarna tot 59 jaar wordt gedaan een bedrag van 9 maanden x 76% x het gemiddelde loon van de 15 dienstjaren.

Lid 9

De medewerker met een functie, waaraan op 31 december 2005 een FLO-leeftijd van 59 of 60 was verbonden, gaat direct met onbezoldigd volledig verlof. Voor hem is er dus geen periode van gedeeltelijk betaald verlof. Op hem is artikel 9b:25, lid 5, dus niet van toepassing (zie de toelichting op lid 8). Hij kan wel verzoeken om het moment van onbezoldigd volledig verlof op te schuiven (artikel 9b:35, lid 4). Als dit verzoek gehonoreerd wordt, wordt het aantal dienstjaren voor de toepassing van dit artikel niet hoger dan het was op 59-jarige respectievelijk 60-jarige leeftijd.

Lid 10

De medewerker kan de wens hebben eerder dan op 54-jarige leeftijd te weten wat het effect is van het bedrag dat op 53-jarige leeftijd in ABP Extra Pensioen is gestort. Hiermee kan hij eerder anticiperen op de vraag of hij moment van minder gaan werken wil uitstellen. Daarom kan de medewerker zijn werkgever eenmalig verzoeken om een indicatie te geven van het verwachte stortingsbedrag. Met een rekentool op abp.nl kan de medewerker dan berekenen wat dit bedrag zou betekenen voor de verwachte hoogte van zijn pensioen. Het college bepaalt in overleg met de medewerker het geschikte moment voor de eenmalige indicatie. Hierbij wordt geadviseerd rekening te houden met mogelijke carrièrestappen van de medewerker. Als die nog worden verwacht dan is het geven van een indicatie niet zinvol. De berekening van dat bedrag is namelijk gebaseerd op de huidige situatie en houdt met eventuele carrièrestappen geen rekening.

Artikel 9b:45a Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 (T)

De leeftijdsafhankelijke factor is afhankelijk van de actuariële tarieven die ABP hanteert. In de tabel zijn meerdere leeftijdsafhankelijke factoren genoemd. Welke factor gebruikt moet worden is afhankelijk van de leeftijd die de ambtenaar heeft op het moment dat de werkgever de storting in ABP Extra Pensioen doet. In principe is dat op de leeftijd van 53 jaar, maar er zijn uitzonderingen denkbaar dat de storting op een andere leeftijd geschiedt. Voor meer informatie over de diverse uitzonderingen zie ledenbrief van 27 november 2008 (FLO-overgangsrecht:inkoop pensioen).

Voorbeeld Stel dat op de leeftijd van 62 jaar een bedrag gegenereerd moet zijn van € 10.000 (fictief bedrag). Om dit te bereiken moet, bij de rendementen die ABP verwacht op de leeftijd van 53 jaar een bedrag van € 7.850 gestort worden (€ 10.000 x 0,785). Als er op een later moment dan op 53-jarige wordt gestort, dan wordt het te storten bedrag ieder jaar hoger.

Als ABP de actuariële tarieven wijzigt, wijzigen LOGA-partijen ook de leeftijdsafhankelijke factor.

Artikel 9b:45b Inkoop OP bij regionalisering (T)

In artikel 9b:45 lid 5 is geregeld dat de werkgever een bedrag in ABP Extra Pensioen stort als de ambtenaar vóór de leeftijd van 53 jaar uit de bezwarende functie treedt. Bij de regionalisering treedt de ambtenaar uit de bezwarende functie. Als de ambtenaar ten tijde van deze regionalisering jonger is dan 53 jaar, zou de werkgever dus op dat moment een storting moeten doen. Deze storting op een eerder moment dan 53 jaar heeft gevolgen voor de uiteindelijke hoogte van het pensioen. Deze gevolgen kunnen positief of negatief zijn, afhankelijk van het rendement dat het gestorte bedrag oplevert. Door de eerdere storting wordt het rendementsrisico dus bij de ambtenaar gelegd. Dit wijkt af van het FLO-overgangsrecht.

Om zo dicht mogelijk bij de afspraken van het FLO-overgangsrecht te blijven, is geregeld dat bij overgang naar een bezwarende functie vanwege de regionalisering, er voor de ambtenaar geen verandering komt in de afspraak over het inkopen van extra pensioen. Dit betekent dat de storting nog steeds op 53 jaar plaatsvindt. De nieuwe werkgever doet een storting naar rato van het totaal aantal dienstjaren in de bezwarende functie, dus zowel die bij de nieuwe werkgever, als die bij de gemeente en diens voorgangers. De gemeente en de nieuwe werkgever moeten samen tot afspraken komen hoe de kosten van inkoop OP verdeeld worden.

Artikel 9b:46 Werkingssfeer (T)

In artikel 9b:1 is al genoemd dat de ambtenaar vanaf 31 december 2005 onafgebroken in de functie gewerkt moeten hebben, die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag.

Artikel 9b:47 Aanvulling op FPU-uitkering voor de ambtenaar geboren voor 1950 in een bezwarende functie (T)

Lid 1

Het overgangsrecht dat in de CAO 2005-2007 is overeengekomen, is gebaseerd op de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar.

Lid 3

De medische ongeschiktheid kan zowel blijken uit de mening van de arbo-arts, die op grond van hoofdstuk 7 wordt ingeschakeld, als uit het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek, dat opgelegd wordt.

Lid 4

Als de FPU-uitkering verlaagd wordt in verband met inkomsten, wordt de aanvulling hoger.

Lid 5

Dit artikel regelt de in de wetgeving inzake VUT, prepensioen en levensloop voorgeschreven actuariële neutrale herrekening van een uitkering bij later uittreden dan op de oude FLO-leeftijd. Dit betekent dat de uitkering wordt verhoogd als de ambtenaar langer doorwerkt. Op die wijze ontvangt de ambtenaar alsnog de totale som aan uitkering waar hij recht op heeft. Hierdoor wordt het langer doorwerken gestimuleerd. Het ABP verzorgt de actuariële herrekening.

Artikel 9b:47a Pensioenopbouw vanaf 62 jaar (T)

Lid 1

Op grond van artikel 16.3 van het pensioenreglement heeft, na afloop van de periode van verplichte opbouw van de helft van het pensioen, de ambtenaar de mogelijkheid om zijn pensioenopbouw op vrijwillige basis gedurende een bepaalde periode voort te zetten. Ambtenaren geboren vóór 2 april 1947 betalen de doorsneepremie. Ambtenaren die later geboren zijn betalen een individuele premie. Lid 1 bepaalt dat de kosten van deze premie voor zover zij 30% van de doorsneepremie (de premie die geldt bij verplichte pensioenopbouw) te boven gaan, worden gedragen door de gemeente. Artikel 16.3 geeft ook de mogelijkheid tot een aanvullende pensioenopbouw (100% i.p.v. 50%). De kosten van deze aanvullende pensioenopbouw komen ten alle tijde volledig ten laste van de werknemer.

Artikel 9b:48 Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel 9b:47 (T)

Verrekening van inkomsten vindt plaats als er ten laste van de gemeente bezoldiging of een uitkering wordt verstrekt, zonder dat daar die arbeid tegenover staat, die behoort bij de doorbetaalde bezoldiging of uitkering. Dit is bij ambtenaar in een bezwarende functie, die geboren is voor 1950, tijdens de periode na ontslag, wanneer op de FPU-uitkering een aanvulling wordt gegeven (artikel 9b:47).

Artikel 9b:50 Werkingssfeer (T)

In artikel 9b:1 is al genoemd dat de ambtenaar vanaf 31 december 2005 onafgebroken in de functie gewerkt moeten hebben, die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag.

Artikel 9b:50, 9b:51 en 9b:52 gelden voor de ambtenaar, die ondanks het feit dat een FLO-leeftijd was vastgesteld, geen bezwarende functie vervulde.

Artikel 9b:51 De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006, in een niet bezwarende functie (T)

Vanaf 1 januari 2006 ontvangen de ambtenaren, geboren na 1949, met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 de reguliere levensloopbijdrage van 1,5%.

Artikel 9b:52 De ambtenaar geboren voor 1950, in een niet bezwarende functie (T)

Lid 1

De ambtenaar heeft de keuze om

op de leeftijd van 60 jaar en 3 maanden FPU-ontslag te krijgen tegen een aanvulling van de FPU-uitkering tot 80% respectievelijk 70% van de bezoldiging;

na de leeftijd van 60 jaar en 3 maanden FPU-ontslag te krijgen tegen een FPU- en FPU-Gemeenten-uitkering.

Per individuele ambtenaar verschilt welke keuze financieel gunstiger is. Dit is met name afhankelijk van de spilleeftijd voor de FPU cq. FPU-Gemeenten. Daarnaast is van belang of de ambtenaar eerder wil stoppen met werken tegen een lagere uitkering of langer door wil werken tegen daarna een hogere uitkering.

Lid 2

De medische ongeschiktheid kan zowel blijken uit de mening van de arbo-arts, die op grond van hoofdstuk 7 wordt ingeschakeld, als uit het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek, dat opgelegd wordt.

Lid 3

Als de FPU-uitkering verlaagd wordt in verband met inkomsten, wordt de aanvulling hoger.

Artikel 9b:52a Pensioenopbouw vanaf 62 jaar (T)

Lid 1

Op grond van artikel 16.3 van het pensioenreglement heeft, na afloop van de periode van verplichte opbouw van de helft van het pensioen, de ambtenaar de mogelijkheid om zijn pensioenopbouw op vrijwillige basis gedurende een bepaalde periode voortzetten. Ambtenaren geboren vóór 2 april 1947 betalen de doorsneepremie. Ambtenaren die later geboren zijn betalen een individuele premie. Lid 1 bepaalt dat de kosten van deze premie voor zover zij 30% van de doorsneepremie (de premie die geldt bij verplichte pensioenopbouw) te boven gaan, worden gedragen door de gemeente. Artikel 16.3 geeft ook de mogelijkheid tot een aanvullende pensioenopbouw (100% i.p.v. 50%). De kosten van deze aanvullende pensioenopbouw komen ten alle tijde volledig ten laste van de werknemer.

Artikel 9b:53 Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel 9b:52 (T)

Verrekening van inkomsten vindt plaats als er ten laste van de gemeente bezoldiging of een uitkering wordt verstrekt, zonder dat daar die arbeid tegenover staat, die behoort bij de doorbetaalde bezoldiging of uitkering. Dit is bij ambtenaar in een niet bezwarende functie, die geboren is voor 1950, tijdens de periode na ontslag, wanneer op de FPU-uitkering een aanvulling wordt gegeven (artikel 9b:52).

9c Tijdelijke regeling ambtenaren geboren na 1949 die werkzaam zijn in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald

Hoofdstuk 9c Geen Toelichting (T)

Dit hoofdstuk heeft geen toelichting.

9d Tijdelijke regeling ambtenaren, werkzaam bij de gemeentelijke

Hoofdstuk 9d Geen Toelichting (T)

Dit hoofdstuk heeft geen toelichting.

9e De gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht

Artikel 9e:1 Werkingssfeer (T)

Dit hoofdstuk geldt alleen voor ambtenaren die op 31 december 2005 een FLO-functie bekleedden bij een gemeentelijk beroepsbrandweerkorps of gemeentelijke ambulancedienst en die vanaf 1 januari 2006 onafgebroken een bezwarende functie bekleden, waaraan op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3 leeftijdsgrenzen waren verbonden.

De ambtenaar op wie artikel 9b:49 van toepassing is, is de ambtenaar in een bezwarende oud FLO-functie, die geboren is voor 1950, maar die niet voldoet aan de voorwaarden voor FPU. Hij krijgt dezelfde rechten als ambtenaren in bezwarende oud FLO-functies, die geboren zijn na 1949.

Artikel 9e:2 Begripsomschrijvingen (T)

Onderdeel h

Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance bestaat uit een levensloopverzekering en een netto spaarverzekering. Storting op de netto-spaarverzekering van Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance kan nodig zijn omdat de levensloopbijdrage die verstrekt wordt uitstijgt boven het maximale bedrag dat fiscaal gunstig op een levensloopverzekering gestort mag worden.

Lid 2

LOGA-partijen zijn met Loyalis een levensloopproduct overeengekomen, Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance. Dit levensloopproduct biedt onder voorwaarden de garantie dat de individuele ambtenaar op de leeftijd van 59, respectievelijk 60 jaar een tegoed heeft overeenkomend met 210%, respectievelijk 140% van hun bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2 (zie hierna artikel 9e:8 en 9e:9).

Voorwaarde voor deze garantie is dat de ambtenaar

daadwerkelijk deelneemt aan Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance,

de werkgever verzoekt om de complete levensloopbijdrage beschikbaar te stellen voor inleg in Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance

deze complete levensloopbijdrage ook daadwerkelijk inlegt op het moment dat de werkgever deze bijdrage verstrekt

niet tussentijds tegoed opneemt uit Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance.

De genoemde voorwaarden samen vormen het LOGA-pad. Alleen wanneer ambtenaren dit LOGA-pad volgen, hebben zij de garanties, bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9.

Artikel 9e:6 Inleg (T)

Lid 1 en 2

Onderdeel van het formulier waarop de ambtenaar zijn melding doet is de optie dat hij het LOGA-pad wil volgen en dat hij zijn complete levensloopbijdrage wil inleggen (tot aan de fiscale grens van 12% op de levensloopverzekering plus het eventueel meerdere op de netto spaarverzekering). Hij weet dan niet het exacte bedrag noch de hoogte van het voor hem door Loyalis bepaalde maatwerkpercentage.

Als Loyalis een nieuw maatwerkpercentage doorgeeft, wijzigt het bedrag dat de ambtenaar inlegt op Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance, tenzij de ambtenaar aangeeft dat hij een ander bedrag wil inleggen. Legt hij een lager bedrag in, dan wijkt hij daarmee af van het LOGA-pad en vervallen zijn garanties.

Artikel 9e:8 Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 (T)

Lid 1, 2 en 3

De ambtenaar op wie paragraaf 2 van hoofdstuk 9b van toepassing is, heeft op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer in een oud FLO-functie. Hij moet vanaf 1 januari 2006 onafgebroken een bezwarende oud FLO-functie bekleden.

Deze ambtenaar heeft, als hij tot 59-jarige leeftijd in een bezwarende oud FLO-functie blijft werken en als hij een functie bekleedt met een FLO-leeftijd van 55 tot en met 59 jaar, op 59-jarige leeftijd recht op een tegoed overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging. Bekleedt hij een FLO-functie waaraan een FLO-leeftijd van 60 was verbonden, dan geldt een maximum van 140% op 60-jarige leeftijd. De levensloopbijdrage, die – mits het LOGA-pad gevolgd wordt – leidt tot dit tegoed overeenkomend met 210% respectievelijk 140%, ontvangt hij van de werkgever.

Lid 1 en 2 spreken over een tegoed overeenkomend met 210%, respectievelijk 140% van de bezoldiging. De woorden ‘overeenkomend met’ zien op het feit dat de ambtenaar zowel in de levensloopverzekering als in de netto spaarverzekering kan hebben ingelegd. Genoemde percentages zijn bruto bedragen. De inleg in de levensloopverzekering is ook bruto. De inleg in de netto spaarverzekering is echter netto; hier zijn de loonheffingen (waaronder loonbelasting) al vanaf gehaald. Als sprake is van een combinatie van levenslooptegoed en netto spaarverzekeringstegoed kan dit dus niet worden opgeteld tot 210%, respectievelijk 140%. Voor medewerkers die bij het volgen van het LOGA-pad geen gebruik hebben hoeven maken van de netto spaarverzekering gelden wel de percentages van 210% respectievelijk 140% aan opgebouwd levenslooptegoed.

Het percentage van 210% wordt gebaseerd op de bezoldiging die de grondslag vormt voor de keuzes die de ambtenaar eerder op grond van artikel 9b:4 heeft kunnen maken. Had de ambtenaar een functie met een oud FLO-leeftijd van 55 jaar, dan geldt het keuzemoment op 55-jarige leeftijd en geldt als grondslag de bezoldiging die betrokkene gemiddeld ontving in de 12 maanden voorafgaande aan zijn 55e.

Had de ambtenaar een functie met een oud FLO-leeftijd van 57 jaar, dan geldt het keuzemoment op 57-jarige leeftijd en geldt als grondslag voor de 210% dus de bezoldiging die betrokkene gemiddeld ontving in de 12 maanden voorafgaand aan zijn 57e. Deze bezoldiging wordt na de leeftijd waarop de keuzes zijn ingegaan geïndexeerd met de generieke salarisverhoging die in de gemeentelijke sector wordt afgesproken. Had de ambtenaar een functie met een oud FLO-leeftijd van 60 jaar, dan geldt geen keuzemoment en gaat betrokkene op de leeftijd van 60 jaar met onbezoldigd volledig verlof. De grondslag voor het percentage van 140% is dan de bezoldiging, die de ambtenaar gemiddeld ontving in de 12 maanden voordat hij 60 werd.

De levensloopbijdrage stopt op de leeftijd van 59, respectievelijk 60 jaar. Opschuiven van het keuzemoment van artikel 9b:4 leidt tot niet tot langer doorbetalen van de levensloopbijdrage.

Mogelijke nabetaling na de leeftijd van 59 of 60 jaar In het halfjaar nadat de ambtenaar 59 jaar is geworden controleert Loyalis of op de leeftijd van 59 jaar daadwerkelijk voldoende tegoed op Loyalis levensloop Brandweer & Ambulance staat, uitgaande van de aanname dat de medewerker het LOGA-pad heeft gevolgd. Deze controle is nodig omdat in de periode na de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage

de rendementen mogelijk lager zijn geweest dan de verwachte rendementen ten tijde van de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage of

de bezoldigingsontwikkeling mogelijk groter is dan de verwachte bezoldigingsontwikkeling ten tijde van de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage.

Wanneer blijkt dat er onvoldoende tegoed op Loyalis levensloop Brandweer & Ambulance staat, uitgaande van de aanname dat de medewerker het LOGA-pad heeft gevolgd, verstrekt de werkgever een nabetaling waarmee dit tekort wordt opgeheven.

Eenzelfde controle en mogelijke nabetaling vindt plaats in het halfjaar nadat de ambtenaar 60 jaar is geworden, wanneer een oud FLO-leeftijd van 60 jaar was vastgesteld.

Lid 4

Het LOGA-pad is gedefinieerd in artikel 9e:2. Loyalis bepaalt voor alle ambtenaren op wie paragraaf 2 van hoofdstuk 9b van toepassing is de hoogte van de levensloopbijdrage. De hoogte is gebaseerd op de rente die Loyalis reeds behaald heeft op Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance en die voor de toekomst verwacht wordt op Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance. Jaarlijks wordt de werkgeversbijdrage bijgesteld op grond van onder meer de rentestand en de ontwikkelingen in de bezoldiging van de individuele ambtenaar.

Lid 5

De levensloopbijdrage is niet pensioengevend.

Lid 6 en 7

De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1. Dit betekent dat er geen vakantietoelage over wordt uitgekeerd. Er wordt ook geen eindejaarsuitkering over uitgekeerd, omdat de eindejaarsuitkering alleen over het salaris wordt berekend.

De levensloopbijdrage behoort ook niet tot de bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Dit betekent dat de levensloopbijdrage niet meetelt voor het bepalen van de bezoldiging, waarop de betalingen na de oud FLO-leeftijd gebaseerd zijn.

Artikel 9e:9 Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 (T)

Zie de toelichting op artikel 9e:8.

Het verschil met 9e:8 is dat het hier gaat om ambtenaren die op 1 januari 2006 (nog) geen 20 dienstjaren hadden bereikt. Het kan zijn dat deze ambtenaren ook op 59-jarige leeftijd nog geen 20 dienstjaren hebben in een oud FLO-functie.

Lid 2 en 3

Mogelijke nabetaling na de leeftijd van 59 of 60 jaar In het halfjaar nadat de ambtenaar 59 jaar is geworden controleert Loyalis of op de leeftijd van 59 jaar daadwerkelijk voldoende tegoed op Loyalis levensloop Brandweer & Ambulance staat, uitgaande van de aanname dat de medewerker het LOGA-pad heeft gevolgd. Deze controle is nodig omdat in de periode na de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage

de rendementen mogelijk lager zijn geweest dan de verwachte rendementen ten tijde van de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage of

de bezoldigingsontwikkeling mogelijk groter is dan de verwachte bezoldigingsontwikkeling ten tijde van de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage.

Wanneer blijkt dat er onvoldoende tegoed op Loyalis levensloop Brandweer & Ambulance staat, uitgaande van de aanname dat de medewerker het LOGA-pad heeft gevolgd, verstrekt de werkgever een nabetaling waarmee dit tekort wordt opgeheven.

Eenzelfde controle en mogelijke nabetaling vind plaats in het halfjaar nadat de ambtenaar 60 jaar is geworden, wanneer een oud FLO-leeftijd van 60 jaar was vastgesteld.

Lid 4 en 5

Van belang is hier dat alle jaren tot 59 jaar respectievelijk tot 60 jaar meetellen. Voor de ambtenaren met een functie met een oud FLO-leeftijd tussen 55 en 59 jaar is dit van belang. Het derde lid impliceert namelijk dat ook de jaren dat zij gedeeltelijk betaald, maar wel volledig verlof hebben ook meetellen als dienstjaren. Opschuiven van het moment waarop de ambtenaar 50% respectievelijk 60% gaat werken tegen 90% respectievelijk 95% van zijn bezoldiging leidt niet tot opschuiven van het moment tot welk het aantal dienstjaren “geteld wordt”. Dat moment blijft staan op 59 jaar.

De ambtenaren met een functie met een oud FLO-leeftijd van 60, moeten tot hun 60e volledig doorwerken. Daarna krijgen zij onbezoldigd volledig verlof. Uiteraard tellen alle jaren tot 60 jaar als dienstjaar mee. Opschuiven van het moment waarop ambtenaren met onbezoldigd volledig verlof gaan leidt niet tot opschuiven van het moment tot welk het aantal dienstjaren “geteld wordt”. Dat moment blijft staan op 60 jaar.

Lid 7

Als de ambtenaar inderdaad minder dan 20 dienstjaren heeft op 59-jarige leeftijd respectievelijk 60-jarige leeftijd, geldt dat de levensloopbijdrage leidt tot een tegoed naar rato van het aantal dienstjaren op 59-jarige leeftijd respectievelijk 60-jarige leeftijd. Als betrokkene een oud FLO-leeftijd had van 55 jaar en op 59-jarige leeftijd 18 dienstjaren heeft bereikt, heeft hij op 59-jarige leeftijd recht op een tegoed overeenkomend met 18/20 x 210% van zijn bezoldiging. Hetgeen vermeld is in de toelichting op lid 2 en 3 is hierop van overeenkomstige toepassing.

Lid 8

De levensloopbijdrage is niet pensioengevend.

Lid 9 en 10

De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1. Dit betekent dat er geen vakantietoelage over wordt uitgekeerd. Er wordt ook geen eindejaarsuitkering over uitgekeerd, omdat de eindejaarsuitkering alleen over het salaris wordt berekend.

De levensloopbijdrage behoort ook niet tot de bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Dit betekent dat de levensloopbijdrage niet meetelt voor het bepalen van de bezoldiging, waarop de betalingen na de oud FLO-leeftijd gebaseerd zijn.

Artikel 9e:10 Beëindiging deelname gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht (T)

Lid 2

onderdeel a

Wanneer de ambtenaar overlijdt voordat het eerste moment is bereikt waarop hij onbezoldigd volledig verlof kan opnemen, stopt de levensloopbijdrage. Hiermee wordt gedoeld op de leeftijd van 59 jaar (bij een oud FLO-leeftijd van 55 tot en met 59 jaar) respectievelijk 60 jaar (bij een oud FLO-leeftijd van 60 jaar.

Wat er gebeurt met het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed dat tot dat moment is opgebouwd, is afhankelijk van de polis die de ambtenaar heeft afgesloten. Uitgaande van Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance geldt het volgende: heeft de ambtenaar direct voorafgaand aan het overlijden een dekking voor restitutie bij overlijden lopen bij Loyalis, dan ontvangen de nabestaanden 90% van het opgebouwde tegoed waarvoor de ambtenaar zich verzekerd heeft. Heeft de ambtenaar direct voorafgaand aan het overlijden geen dekking voor restitutie bij overlijden, dan komt het tegoed ten goede aan Loyalis.

In geval de ambtenaar geen gebruik maakt van Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance maar de levensloopbijdrage heeft ondergebracht op een ander verzekerings- of spaarproduct, dan gelden bij overlijden de voorwaarden van de desbetreffende bank of verzekeraar.

Lid 2

onderdeel b

De beëindiging van de bezwarende functie kan gelegen zijn in ontslag, maar het is ook mogelijk dat herplaatsing daarvan de oorzaak is.

Het is mogelijk dat de medewerker ontslagen wordt uit zijn bezwarende functie en vervolgens conform artikel 9b:1, tweede lid opnieuw werkzaam wordt in een andere bezwarende ex-FLO-functie. Bij de oud-werkgever stopt de deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht. Indien het FLO-overgangsrecht bij de nieuwe werkgever doorloopt, dan valt de medewerker bij die nieuwe werkgever opnieuw onder de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht.

Indien een ambtenaar herplaatst wordt en hij niet langer aangesteld is in zijn bezwarende functie, stopt deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht. Daarbij maakt het niet uit wat de reden van herplaatsing (wegens ziekte, tweede loopbaan of anderszins) is.

Artikel 9e:11 Afkoop levensloopbijdrage (T)

Lid 1 tot en met 5

Wanneer de ambtenaar uit de bezwarende functie ontslag wordt verleend voordat hij met onbezoldigd volledig verlof gaat (dat is op 59-jarige leeftijd of op 60-jarige leeftijd) wordt de levensloopbijdrage afgekocht naar rato van het aantal dienstjaren op het moment van ontslag.

Had iemand op 1 januari 2006 al 20 dienstjaren of meer in een oud FLO-functie, dan heeft hij op dat moment al recht gekregen op een tegoed overeenkomend met 210% respectievelijk 140% op 59- respectievelijk 60-jarige leeftijd. De afkoop van deze rechten bij ontslag voor de 59- of 60-jarige leeftijd moet dan ook kunnen leiden tot een bedrag overeenkomend met 210% respectievelijk 140% van de bezoldiging op het moment van ontslag op die leeftijd.

Had iemand op 1 januari 2006 echter minder dan 20 dienstjaren in een oud FLO-functie, dan is het daadwerkelijke aantal dienstjaren op het moment van ontslag bepalend voor het afkoopbedrag.

Heeft betrokkene op het moment van ontslag 10 dienstjaren in een oud FLO-functie, dan krijgt hij een afkoopbedrag dat in de jaren tot aan de leeftijd van 59 of 60 jaar volgens de uitgangspunten die zijn vastgesteld in het LOGA kan renderen tot 10/20 x 210% van de bezoldiging op het moment van ontslag (respectievelijk 10/20 x 140% van de bezoldiging op het moment van ontslag).

Lid 6

De hoogte van het afkoopbedrag wordt door Loyalis bepaald. Loyalis moet dus door de werkgever geïnformeerd worden over het aanstaande ontslag van de medewerker.

Artikel 9e:11a Levensloopbijdrage bij regionalisering (T)

Op basis van het eerste of tweede lid van artikel 9e:11 hebben medewerkers recht op een afkoopbedrag als zij de bezwarende functie verlaten. Artikel 9e:11a regelt hierop een uitzondering voor medewerkers die ontslag krijgen uit de bezwarende functie wegens regionalisering (bijvoorbeeld door het vormen van veiligheidsregio’s). Zij hebben geen recht op afkoop van de levensloopbijdrage. Voorwaarde voor die uitzondering is dat de medewerkers ook bij de nieuwe werkgever recht hebben op FLO-overgangsrecht.

Wanneer de nieuwe werkgever het FLO-overgangsrecht van toepassing verklaart, betekent regionalisering geen einde van het FLO-overgangsrecht. Dit houdt in dat ook bij de nieuwe werkgever recht bestaat op een levensloopbijdrage. Deze levensloopbijdragen dragen bij aan hetzelfde doel (zie hierna: Garantie) als de levensloopbijdragen die de gemeente verstrekte.

Anders dan bij individuele gevallen van ontslag, gaat het bij regionalisering vaak om een groot aantal medewerkers dat ineens overgaat naar de nieuwe werkgever. Zou de gemeente verplicht tot afkoop moeten overgaan, dan zou die geconfronteerd worden met afkoopbedragen voor al deze medewerkers. De gemeente zou in een keer dus veel geld moeten uitkeren. Om dit te voorkomen hoeft de gemeente niet tot afkoop over te gaan. De gemeente en de nieuwe werkgever moeten samen tot afspraken komen hoe de kosten van toekomstige levensloopbijdragen verdeeld worden.

Garantie Of de werkgever nu voor afkoop kiest of voor declaratiestructuur met de nieuwe werkgever, de medewerker behoudt bij het volgen van het LOGA-pad in beide gevallen de garantie dat hij bij het bereiken van 20 dienstjaren op de leeftijd van 59, respectievelijk 60 jaar een tegoed heeft overeenkomend met 210%, respectievelijk 140% van zijn bezoldiging (zie artikel 9e:8 en 9e:9). Bij minder dan 20 dienstjaren geldt een garantie naar rato.

Artikel 9e:12 Afkoop bij voortzetting overgangsrecht (T)

In artikel 9b:1, tweede lid is bepaald dat het FLO-overgangsrecht wordt voortgezet, wanneer de ambtenaar uit de ene bezwarende oud FLO-functie overstapt naar de andere bezwarende oud FLO-functie. Ook in dat geval worden de rechten tot het moment van overstap afgekocht door de “oude werkgever”. De nieuwe werkgever betaalt dan weer de levensloopbijdrage, waarbij de hoogte door Loyalis bepaald wordt. Loyalis houdt er hierbij rekening mee dat de afkoop volgens het LOGA-pad gestort is. Dit betekent dat het afkoopbedrag van de “oude werkgever” dus ingelegd is in Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance op het moment van uitbetaling door de werkgever en dat er geen tegoed is opgenomen.

10 Wachtgeld

Artikel 10:1 Betrokkene (T)

In de CAR is het belanghebbende-begrip (de Algemene wet bestuursrecht noodzaakt tot de invoering van de term betrokkene) zodanig omschreven dat dit begrip erin voorziet dat alle gevallen waarbij wachtgeldaanspraken kunnen ontstaan nu in één artikel in het hoofdstuk wachtgeld bij elkaar staan.

Op grond van het bepaalde in het tweede lid heeft ook degene recht op wachtgeld die zelf ontslag gevraagd heeft, nadat schriftelijk aan betrokkene kenbaar is gemaakt dat het bestuursorgaan voornemens is ontslag te verlenen wegens reorganisatie danwel wegens arbeidsongeschiktheid.

Artikel 10:3 Diensttijd (T)

Als hoofdregel geldt dat diensttijd in de zin van het hoofdstuk wachtgeld de tijd is, doorgebracht in overheidsdienst, waaraan het ambtenaarschap in de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede de tijd waaraan ingevolge het bepaalde in de Regeling beperking en uitbreiding ambtenaarschap in de zin van de pensioenwet (Stcrt. 1994, 98) bovengenoemd ambtenaarschap niet is verbonden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om diensttijd doorgebracht als seizoenswerker of als deelnemer aan een werkgelegenheidsverruimende maatregel.

Er gelden uitzonderingen, waarvan enkele belangrijke nader worden aangeduid.

In de eerste plaats telt de diensttijd die ligt voor een onderbreking van meer dan een jaar niet mee voor de berekening van de wachtgeldduur. Deze tijd doorgebracht in overheidsdienst, voorafgaand aan een onderbreking van langer dan een jaar, telt – op grond van het bepaalde in artikel 10:3, onderdeel a – wel mee bij de beoordeling of betrokkene een diensttijd heeft van ten minste tien jaar, dan wel voor het beoordelen of aanspraak bestaat op een bijzonder verlengd wachtgeld (leeftijd en diensttijd bedraagt meer dan 60).

Diensttijd die reeds in aanmerking is genomen bij de vaststelling van een recht op wachtgeld of een ontslaguitkering, telt in de regel niet nogmaals mee bij de vaststelling van wachtgeldaanspraken. Ook deze hoofdregel kent weer uitzonderingen. Deze diensttijd telt namelijk wel weer mee bij de beoordeling of betrokkene aan tien dienstjaren komt, dan wel of de som van leeftijd en diensttijd op de ontslagdatum meer bedraagt dan 60. Deze diensttijd telt ook nogmaals mee wanneer de betrekking waaruit ontslag volgde, werd aanvaard op het moment dat betrokkene wachtgelder was (in het kader van de bijzondere verlenging, artikel 10:8, derde lid). Tijd doorgebracht als wachtgelder wordt dan wel in mindering gebracht op de duur van een nieuw wachtgeld.

In relatie tot het begrip diensttijd wordt nog vermeld dat waardeoverdracht van pensioenopbouw bij een private werkgever naar de Stichting Pensioenfonds ABP niet leidt tot bijtelling van diensttijd voor de opbouw van wachtgeldaanspraken. Het betreft hier tijd die uitsluitend meetelt voor de opbouw van ouderdoms- en nabestaandenpensioen.

Artikel 10:4 Dienstbetrekking (T)

Voor de omschrijving van het begrip dienstbetrekking wordt aangesloten bij het begrip dienstbetrekking uit de WW. Door de verwijzing naar de artikelen 4, 5 en 6 van de WW wordt bereikt dat de reikwijdte van het begrip dienstbetrekking gelijk is aan die ingevolge de WW.

Artikel 10:6 Recht op wachtgeld (T)

Algemeen Sinds de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (Wet TBA) kent het wachtgeldregime de mogelijkheid van samenloop van een WAO-uitkering (tot 1 januari 1996 een invaliditeitspensioen) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% en een wachtgeld. In een situatie van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is immers tevens sprake van werkloosheid, voor zover betrokken ambtenaar zijn restcapaciteit niet kan benutten.

Hierdoor wordt de kring van rechthebbenden op een wachtgeld verruimd.

Lid 1

Het eerste lid bepaalt in welke gevallen geen recht op een wachtgeld bestaat. In onderdeel b wordt bepaald dat dit het geval is wanneer aanspraak bestaat op een WAO-conforme uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Betrokkene is in dat geval volledig arbeidsongeschikt en als gevolg daarvan niet in staat arbeid te verrichten. Onderdeel c bepaalt dat er geen recht bestaat op wachtgeld gedurende de periode dat aanspraak op suppletie geldend gemaakt kan worden (zie hoofdstuk 11a).

Lid 2

Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid aanspraak op wachtgeld te maken ingeval op de ontslagdatum sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, maar waarvan de arbeidsongeschiktheid nadien op een lager percentage wordt vastgesteld. De hoogte en duur van dit alsnog toegekende wachtgeld worden vastgesteld, te rekenen vanaf de ontslagdatum. Het wachtgeld eindigt in beginsel op hetzelfde tijdstip als wanneer het zou eindigen indien het met ingang van de ontslagdatum zou zijn toegekend. Hierbij geldt echter een uitzondering.

Onderdeel a Onderdeel a van het tweede lid bepaalt dat de duur van het wachtgeld vanaf de datum van de afschatting wordt berekend op basis van de WW-bodembepalingen (artikel 10:7). Ter bepaling van het arbeidsverleden dient daarbij voor de toepassing van artikel 10:7, vierde lid, onderdeel a, tevens te worden begrepen een invaliditeitspensioen vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Daarmee wordt bereikt dat ingeval van afschatting de ambtenaar qua hoogte en duur niet minder uitkering ontvangt dan een verzekerde in de zin van de WW.

Onderdeel b Onderdeel b van het tweede lid bepaalt dat voor de berekening van de duur van het wachtgeld vanaf de datum van afschatting op basis van de omvang van de ambtelijke diensttijd de datum op grond waarvan het recht op pensioen is ontstaan het uitgangspunt blijft. Artikel 10:8 wordt dus in die zin toegepast dat hierbij wordt uitgegaan van de oorspronkelijke ontslagdatum. De duur van het wachtgeld vanaf de datum van afschatting wordt uiteindelijk vastgesteld volgens de berekeningswijze die de langste duur oplevert.

Lid 3

Het derde lid bepaalt dat na afloop van de suppletie nog aanspraak op wachtgeld gemaakt kan worden. Dit is uitsluitend het geval indien de duur van het wachtgeld meer bedraagt dan de periode van 5,5 jaar (2 x 33 maanden) suppletie. Een dergelijke wachtgeldduur kan alleen worden vastgesteld op basis van de omvang van de diensttijd.

Dit wachtgeld begint op de eerste dag nadat de aanspraak op suppletie is geëindigd en duurt tot het moment waarop het zou eindigen indien het met ingang van de ontslagdatum zou zijn toegekend. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld op zodanige wijze dat gerekend wordt vanaf de oorspronkelijke ontslagdatum.

Artikel 10:7 Duur van het wachtgeld (T)

De basisduur van het wachtgeld bedraagt 6 maanden. Degenen die in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag gedurende ten minste 3 jaar in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam zijn geweest, komen in aanmerking voor een verlengd wachtgeld. Het gaat hier om de zogenaamde ‘arbeidsverleden-eis’, een eis uit de op dit punt inmiddels gewijzigde WW. (Ingevolge de WW dient betrokkene sinds 1 maart 1995 gedurende een periode van 5 jaar ten minste 4 jaar gewerkt te hebben om voor een verlengde uitkering – met een duur die meer dan zes maanden bedraagt – in aanmerking te komen. Voor het recht op een WW-uitkering is het in de eerste plaats noodzakelijk dat betrokkene, voorafgaand aan de ontslagdatum, in een periode van 39 weken ten minste gedurende 26 weken werkzaam is geweest). Met het oog op 1 januari 1998, de datum waarop de WW beoogd wordt integraal van toepassing te zijn op overheidspersoneel, is ervoor gekozen deze verzwaarde eis nog niet in ambtelijke regelingen op te nemen. Een uitzondering geldt voor degenen die onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag een uitkering genieten op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet. Zij komen, zonder dat zij aan de ‘arbeidsverleden-eis’ behoeven te voldoen, voor een verlengd wachtgeld in aanmerking. De duur van het verlengde wachtgeld is afhankelijk van de omvang van het arbeidsverleden, dat bestaat uit een feitelijk en een fictief deel.

Artikel 10:8 Duur van het wachtgeld (T)

Lid 1

Het eerste lid bepaalt dat de wachtgeldduur berekend wordt op twee wijzen, op basis van de omvang van de ambtelijke diensttijd en op basis van de omvang van het arbeidsverleden. De wachtgeldduur wordt uiteindelijk vastgesteld op basis van de berekeningswijze die de langste duur oplevert. Bij de vergelijking blijft de duur van het vervolgwachtgeld buiten beschouwing. Dit volgt uit de formulering van het eerste lid, waarbij uitsluitend wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 10:7. De verlenging van het wachtgeld op basis van de som van leeftijd en diensttijd (de bijzondere verlenging van het wachtgeld) telt wel mee bij de vergelijking.

De wachtgeldduur op basis van de omvang van de ambtelijke diensttijd wordt uitgedrukt in een percentage van de ambtelijke diensttijd. Hoe hoger de leeftijd op de ontslagdatum, des te hoger het percentage waarin de diensttijd wordt uitgedrukt in de duur van het wachtgeld. Het percentage van de diensttijd is minimaal 18 bij een leeftijd van 20 jaar. Daarna neemt het met 1,5% per jaar toe tot maximaal 78%.

Lid 3

Het derde lid bepaalt op welke wijze de diensttijd die bij een eerder toegekend wachtgeld of toegekende uitkering in aanmerking is genomen, nogmaals meetelt voor de berekening van een wachtgeldduur. Diensttijd wordt uitsluitend nogmaals in aanmerking genomen bij de vaststelling van een wachtgeldduur, ingeval betrokkene de dienstbetrekking waaruit ontslag volgde aanvaardde terwijl aanspraak op een wachtgeld bestond. Daarbij geldt als vereiste dat beide wachtgelden moeten zijn toegekend op basis van een wachtgeldduur, berekend op basis van de omvang van de diensttijd.

Lid 4

Het vierde lid bepaalt dat, wanneer op de ontslagdatum de som van leeftijd en diensttijd 60 of meer bedraagt en een diensttijd van ten minste tien jaar is doorgebracht, de duur van het wachtgeld wordt verlengd tot de AOW-gerechtigde leeftijd. Deze fase van bijzondere verlenging gaat in na afloop van de wachtgeldduur, vastgesteld op grond van het bepaalde in het tweede lid.

Artikel 10:9 Vervolgwachtgeld (T)

Lid 2

Na afloop van het verlengde wachtgeld, als bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, bestaat aanspraak op een vervolgwachtgeld. Wanneer de ontslagen ambtenaar voldoet aan de arbeidsverleden-eis, maar vanwege de leeftijd op de ontslagdatum geen aanspraak heeft op een verlengd wachtgeld, bestaat na afloop van de basisduur van zes maanden aanspraak op een vervolgwachtgeld. Deze situatie is geregeld in het tweede lid, onderdeel b, waarbij het arbeidsverleden minder dan vijf jaar dient te omvatten. Een dergelijke situatie zal zich zelden voordoen, namelijk alleen in die gevallen waarbij de wachtgelder op de ontslagdatum jonger is dan 23 jaar.

Leden 5 en 6

Het vijfde en zesde lid regelen de situatie waarbij sprake is van recht op een vervolgwachtgeld met een kortere duur dan een jaar, respectievelijk 3,5 jaar. Deze situatie kan zich voordoen wanneer de wachtgeldduur wordt vastgesteld op basis van de omvang van de ambtelijke diensttijd en het verschil tussen deze duurberekening en die op basis van de omvang van het arbeidsverleden minder bedraagt dan een jaar. In dat geval ontstaat aanspraak op een vervolgwachtgeld met een duur die korter is dan de gebruikelijke duur. Uiteindelijk betekent dit dat het wachtgeld van degene die aanspraak heeft op een wachtgeld op basis van de omvang van de diensttijd met inbegrip van een stukje vervolgwachtgeld, op hetzelfde tijdstip eindigt als wanneer het wachtgeld met inbegrip van het vervolgwachtgeld, geëindigd zou zijn, wanneer het zou zijn toegekend op basis van de omvang van het arbeidsverleden.

Het volgende voorbeeld dient als toelichting.

berekeningswijze van de wachtgeldduur op basis van artikel 10:7 basisduur verlengde duur vervolgwachtgeld

berekeningswijze van de wachtgeldduur op basis van artikel 10:8 vervolgwachtgeld

Artikel 10:10 Bedrag van het wachtgeld (T)

Per 1 januari 1995 zijn de wachtgeldpercentages (90, 80 en 70%) met 3 procentpunten verlaagd. Omdat ingevolge het bepaalde in de ‘Procentenwet’ (wet van 20 december 1984, Stb. 1984, 657) de uitkeringshoogten met 3 procentpunten worden verhoogd, betekent het dat de hoogte van het wachtgeld 90%, 80% en 70% bedraagt (respectievelijk 87%, 77% en 67% vermeerderd met 3%) gehandhaafd blijft. Bij een mogelijk intrekken van de Procentenwet van een concreet beleidsvoornemen is momenteel nog geen sprake zullen de percentages met hetzelfde aantal procentpunten verhoogd worden.

Het bedrag aan wachtgeld bedraagt ten minste het bedrag aan ouderdomspensioen dat op de ontslagdatum is opgebouwd. Tijdens de bijzondere verlenging (op basis van artikel 10:8, vierde lid) bedraagt het wachtgeld het eerste jaar van deze verlenging ten minste 40% van de bezoldiging, en vervolgens het bedrag aan ouderdomspensioen wanneer dat lager is dan 40%. De gewezen ambtenaar die bijvoorbeeld 20 pensioenjaren heeft, ontvangt gedurende het eerste jaar van de verlenging 40% van zijn bezoldiging en daarna 35% van zijn bezoldiging (20 maal 1,75%).

Artikel 10:11 Bedrag van het vervolgwachtgeld (T)

Het bedrag van het vervolgwachtgeld bedraagt het minimumloon, behalve in die gevallen waarbij het minimumloon meer zou bedragen dan 70% van de bezoldiging. Deze laatste toevoeging voorkomt dat bijvoorbeeld degene die uit een deeltijdbetrekking is ontslagen, gedurende de fase van het vervolgwachtgeld met een inkomensvooruitgang geconfronteerd zou worden. In dat geval kan het minimumloon meer bedragen dan 70% van de bezoldiging en wordt het vervolgwachtgeld vastgesteld op evengenoemd percentage. Het bedrag aan minimumloon wordt niet aangevuld met 3% op grond van de Procentenwet. Dit geldt ook ingeval het vervolgwachtgeld 70% van de bezoldiging bedraagt.

Artikel 10:12 Verplichtingen (T)

In het kader van privatiseringen van onderdelen van de gemeentelijke organisatie levert de leeftijd van 55 jaar, die als maximum geldt voor de verplichting passende werkzaamheden te aanvaarden, nog wel eens onduidelijkheden op. Degenen van 55 jaar en ouder wiens ambtelijke betrekking wordt omgezet in een private betrekking, zijn op grond van deze bepaling namelijk niet verplicht deze betrekking te aanvaarden. Een vergelijkbaar regime is overigens in de private sector zeer gebruikelijk. Dit in de vorm van regelingen die erin voorzien dat werkloze werknemers die een bepaalde leeftijd hebben bereikt, niet gehouden zijn passende arbeid te aanvaarden.

Artikel 10:13 Verplichtingen bij ziekte (T)

Ook de zieke ambtenaar die in het genot is van een wachtgeld, moet voldoen aan verplichtingen die voor de actieve zieke ambtenaar gelden. Immers, ook de zieke wachtgelder komt in aanmerking voor geneeskundige begeleiding. Daarbij komt dat vastgesteld moet worden of en wanneer recht op een WAO-uitkering ontstaat. Het eerste lid bepaalt dat de wachtgelder die ziek is en daardoor geen werkzaamheden kan verrichten en de wachtgelder die weer beter is als gevolg waarvan betrokkene weer werkzaam kan zijn, verplicht is het college daarvan op de hoogte te stellen. In de praktijk zal het de afdeling zijn die de wachtgelden uitvoert (doorgaans de afdeling P&O), die in dat geval geïnformeerd dient te worden.

Bij het vaststellen van nadere voorschriften met betrekking tot de geneeskundige begeleiding bij ziekte kan worden aangesloten bij de bepalingen van hoofdstuk 7 van de UWO (voor zover de gemeente daarbij is aangesloten).

Het derde lid regelt de verplichting van een wachtgelder om een WAO-uitkering aan te vragen. In het vierde en vijfde lid zijn sancties opgenomen, ingeval de wachtgelder verwijtbaar verzuimt een WAO-conforme uitkering aan te vragen.

Artikel 10:15 Vermindering (T)

Algemeen Bij de wijze van verrekening van neveninkomsten wordt het uitgangspunt gehanteerd dat het oorspronkelijke niveau van de bezoldiging behouden blijft. Immers, de wachtgelder mag bijverdienen zonder dat er gekort wordt op het wachtgeld, voor zover het gezamenlijke bedrag aan wachtgeld en neveninkomsten de oorspronkelijke bezoldiging niet teboven gaat. Het wachtgeld wordt dus niet opgeschort ingeval er wordt bijverdiend, de einddatum van het wachtgeld blijft ongewijzigd.

Inkomsten wegens arbeid, bijvoorbeeld een loondervingsuitkering, worden op dezelfde wijze verrekend. Dit is van belang voor een gemeente die een wachtgeld uitbetaalt aan een gewezen werknemer, die elders weer gaat werken. De inkomsten uit arbeid, alsmede de uitkering die daar mogelijk uit voorkomt, worden verrekend op bovengenoemde wijze.

Hoofdregel is dat neveninkomsten, die reeds werden genoten op de dag voorafgaand aan de ontslagdatum, buiten verrekening blijven.

Lid 1

Artikel 10:15, eerste lid, laatste volzin, bepaalt dat voor de verrekening van neveninkomsten wordt uitgegaan van het bedrag aan wachtgeld, waarbij de vermindering van het wachtgeld als gevolg van het feit dat de wachtgelder gedeeltelijk arbeidsongeschikt is verklaard, buiten beschouwing blijft. Indien zou worden uitgegaan van het verminderde bedrag aan wachtgeld, zou dit er immers toe leiden dat het ‘vrije’ bedrag (het bedrag dat kan worden bijverdiend zonder dat een korting op het wachtgeld plaatsvindt) hoger wordt. Het totale bedrag aan wachtgeld, neveninkomsten en arbeidsongeschiktheidsuitkering zou hierdoor het bedrag van de laatstgenoten bezoldiging te boven gaan.

Lid 2

Het bepaalde in het tweede lid heeft betrekking op een uitkeringssituatie die zich zelden zal voordoen. Het gaat hierbij om de wachtgelder die tijdens de wachtgeldperiode een nieuwe betrekking heeft aanvaard, waaruit hij arbeidsongeschikt wordt. Als gevolg hiervan wordt betrokkene ontslagen. Er ontstaat aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering eventueel aangevuld met een tweede ambtelijke uitkering. De wachtgelder in deze situatie gaat vervolgens bijverdienen. In een dergelijke situatie zal betrokkene, die arbeidsongeschikt is verklaard voor de betrekking die vervuld werd als wachtgelder in de regel namelijk eveneens arbeidsongeschikt zijn voor de oorspronkelijke betrekking waarin men werkzaam was.

Uitgangspunt bij de verrekening van neveninkomsten in deze situatie is dat deze inkomsten eerst in de wachtgeldsfeer gevolgen hebben, waarbij het niveau van de oorspronkelijke bezoldiging de bovengrens blijft. Wanneer de som van het oorspronkelijk toegekende wachtgeld, de arbeidsongeschiktheidsuitkering al dan niet aangevuld met een tweede ontslaguitkering en de neveninkomsten meer bedraagt dan de oorspronkelijk genoten bezoldiging (uit de functie waaruit het eerste wachtgeld werd toegekend), wordt eerst het oorspronkelijk toegekende wachtgeld verminderd met het overschrijdende bedrag. Indien na deze vermindering nog een bedrag aan overschrijding overblijft, wordt de eventueel toegekende (tweede) ontslaguitkering verminderd met het bedrag aan overschrijding.

In het kader van dit artikel wordt tot slot kort ingegaan op de wijze van verrekenen van neveninkomsten in een situatie waarbij sprake is van samenloop van een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een wachtgeld. In dat geval dienen twee verschillende regimes van anti-cumulatie (die ingevolge het pensioenreglement en die ingevolge de hoofdstukken wachtgeld en uitkering) op elkaar aan te sluiten. Neveninkomsten worden eerst in de wachtgeldsfeer verrekend, en nadien in de sfeer van de arbeidsongeschiktheidsregeling. Dit betekent dat neveninkomsten op de arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering worden gebracht, ingeval de neveninkomsten een zodanig bedrag vormen dat het wachtgeld volledig wordt weggekort. Het pensioenreglement bepaalt dat inkomsten uit of in verband met arbeid in mindering worden gebracht op het invaliditeitspensioen, voorzover de som van invaliditeitspensioen, arbeidsongeschiktheidsuitkering en neveninkomsten meer bedraagt dat de berekeningsgrondslag.

Artikel 10:17 Verlenging (T)

Dit artikel bepaalt dat de duur van een dienstbetrekking wordt toegevoegd aan de toegekende wachtgeldduur, indien de wachtgelder binnen drie maanden na het ontslag een soortgelijke betrekking gaat vervullen bij de gemeente die het wachtgeld betaalt. Het wachtgeld wordt niet opgeschort, maar verlengd. Tijdens het vervullen van de nieuwe betrekking, loopt het wachtgeld dus gewoon door en worden de inkomsten verrekend.

Voorbeeld Twee maanden na een reorganisatie-ontslag krijgt betrokkene gedurende zes maanden een vergelijkbare betrekking aangeboden als die waaruit ontslag volgde. De duur van het dienstverband van zes maanden wordt toegevoegd aan de totaal toegekende wachtgeldduur van bijvoorbeeld drie jaar.

De ratio van dit artikel is hierin gelegen dat de werkgever ‘gestraft’ wordt met relatief zware wachtgeldlasten, indien de werkgever korte tijd na een gegeven ontslag met recht op wachtgeld betrokkene soortgelijke werkzaamheden kan aanbieden, als die waaruit het ontslag werd verleend. In dat geval doet zich de vraag voor of het ontslag op dat moment strikt noodzakelijk was.

Artikel 10:18 Opschorting (T)

In de situatie waarbij ziekte optreedt binnen een maand na de ontslagdatum – waardoor ingevolge artikel 7:6, eerste lid, zoals dat luidde op 1 januari 2003 aanspraak ontstaat op doorbetaling van de bezoldiging – wordt de uitvoering van dit hoofdstuk opgeschort. Dit betekent dat het recht op wachtgeld ingaat per de datum dat de ontslagen ambtenaar weer arbeidsgeschikt is.

Artikel 10:19 Samenloop (T)

Algemeen Dit artikel regelt de samenloop van een wachtgeld en een uitkering op grond van de WAO, dan wel een WAO-conforme uitkering al dan niet vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%. Wanneer een ambtenaar gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt verklaard, wordt het geldende bedrag aan wachtgeld verminderd met een percentage, afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Deze vermindering wordt toegepast met ingang van de ontslagdatum indien per die datum aanspraak ontstaat op zowel een uitkering op grond van de WAO, danwel een WAO-conforme uitkering al dan niet vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%. De vermindering kan ook plaatsvinden vanaf een latere datum, namelijk het moment waarop gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid optreedt. Door deze vermindering resteert een bedrag aan wachtgeld dat afhankelijk is van de mate waarin betrokkene in staat wordt geacht inkomsten te verwerven. Het resterend bedrag aan wachtgeld wordt hierdoor evenredig aan de mate van werkloosheid.

Tevens wordt in dit artikel bepaald dat het totale bedrag aan uitkering op grond van de WAO, dan wel het totale bedrag aan WAO-conforme uitkering, al dan niet vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en het verminderde wachtgeld nooit meer kan bedragen dan het volledige bedrag aan wachtgeld dat ontvangen zou zijn, wanneer geen uitkering zou zijn toegekend. Als dat wel het geval is (bijvoorbeeld bij een hoog bedrag aan inverdiend pensioen), wordt het overschrijdende bedrag op het wachtgeld in mindering gebracht. Het hanteren van de bovengrens van het volledige wachtgeld leidt ertoe dat al degenen aan wie een wachtgeld is toegekend gelijk behandeld worden. De inkomenspositie van de ontslagen ambtenaar met aanspraak op wachtgeld is hierdoor gelijk aan de positie van degene aan wie naast een wachtgeld tevens een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar een mate van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is toegekend. Anderzijds voorkomt deze bovengrens dat ingeval aan wachtgelders een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend, er een onbedoelde inkomensstijging plaats vindt.

Lid 2 en 3

In het nieuwe tweede en derde lid is het element verwijtbaarheid ingebracht, in de situatie waarbij geen arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt aangevraagd of wanneer de uitkering niet volledig tot uitbetaling komt.

Artikel 10:21 Afkoop (T)

Het college kan een verzoek van betrokkene het wachtgeld af te kopen, honoreren. Over de hoogte van de afkoopsom dient te worden onderhandeld. Indien wordt overwogen een verzoek inzake afkoop van wachtgeld te honoreren, is het raadzaam vooraf de gemeenteraad hierover te raadplegen. De raad moet immers een krediet beschikbaar stellen.

Artikel 10:22 Verval van wachtgeld (T)

Lid 2

In het tweede lid wordt bepaald dat het wachtgeld vervalt voor het deel waarmee het tezamen met de neveninkomsten die verdiend zouden kunnen worden, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan. Een rekenvoorbeeld moge dit verduidelijken. Betrokkene wordt ontslagen uit een betrekking waarin € 2.000,- werd verdiend. Het wachtgeld bedraagt (70% van € 2.000,-) € 1.400,-. Betrokkene weigert een betrekking te aanvaarden waarin € 1.500,- verdiend zou kunnen worden. Bij het aanvaarden van deze betrekking zou het wachtgeld gekort worden met € 900,- (€ 1.400,- + € 1.500,- = € 2.900,-) de bezoldig wordt met € 900,- overschreden), met dit bedrag wordt het wachtgeld verminderd.

Artikel 10:23 Verval van wachtgeld (T)

Lid 2

Het tweede lid regelt de situatie waarbij het wachtgeld eindigt vanwege het feit dat de wachtgelder voor 80% of meer arbeidsongeschiktheid wordt verklaard. In dat geval is geen sprake van werkloosheid. De verwijzing naar het tweede lid van artikel 10:6 slaat op de gevallen waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid, die aanvankelijk op 80% of meer werd vastgesteld, nadien op een lager percentage wordt vastgesteld. In dat geval herleeft het reeds toegekende recht op wachtgeld.

Indien zich een situatie voordoet van een ontslag uit een dienstbetrekking als wachtgelder bekleed, waarbij sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid naar een geringer percentage dan 80%, voorziet artikel 10:19 daarin. Wanneer in een dergelijke situatie neveninkomsten worden verdiend, is artikel 10:15, tweede lid, van toepassing.

Artikel 10:25 Overgangsbepalingen (T)

Per 1 augustus 1991 is de zogenaamde WW-bodem ingevoerd in ambtelijke ontslaguitkeringsregelingen. Dit betekent dat de duur van een ambtelijke ontslaguitkering ten minste de duur bedraagt die zou zijn toegekend wanneer de Werkloosheidswet van toepassing zou zijn geweest. De invoering van de WW-bodem ging gepaard met een overgangsregime dat erin voorzag dat van alle lopende wachtgelden op 31 juli 1991 de duur is herberekend.

Artikel 10:26 Overgangsbepalingen (T)

Het overgangsrecht als gevolg van de invoering van de WW-bodem voorziet in een overgangsuitkering voor een bepaalde categorie wachtgelders. Het gaat hierbij om degenen waarvan de duur van het wachtgeld afloopt in de periode 1 augustus 1991 tot en met 31 december 1995. In aansluiting hebben zij recht op een overgangsuitkering. De hoogte van deze uitkering bedraagt het minimumloon. Dit bedrag kan echter nooit meer bedragen dan 70% van de bezoldiging. De duur bedraagt een jaar. In alle gevallen eindigt de overgangsuitkering op 31 december 1995.

Artikel 10:27 Overgangsbepalingen (T)

Per 1 januari 1995 zijn de wachtgeldhoogten met 3 procentpunten verlaagd. In dit artikel wordt bepaald dat deze verlaging niet wordt toegepast ten aanzien van de wachtgelden die voor 1 januari 1995 zijn toegekend.

10a Bovenwettelijke werkloosheidsuitkering

Artikel 10a:1 Algemene bepalingen (T)

Lid 1

De bovenwettelijke uitkering kan bestaan uit een aanvullende uitkering, die tegelijk met de uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) wordt uitgekeerd en een aansluitende uitkering, die na afloop van de uitkering op basis van de WW tot uitkering komt.

Artikel 16 van de WW spreekt over een situatie waarin sprake is van het verlies van vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van het loon over die uren. Ook moet er sprake zijn van beschikbaarheid om arbeid te verrichten. Het cruciale begrip is hier dus ‘verlies van arbeidsuren’, terwijl in de wachtgeld- en uitkeringsregeling het begrip ‘ontslag’ essentieel was. Dit verschil komt heel duidelijk naar voren in de situatie dat een tijdelijke uitbreiding van het aantal arbeidsuren weer ongedaan wordt gemaakt. In de systematiek van de wachtgeld- en uitkeringsregeling kon dit niet tot een recht op uitkering leiden, omdat niet aan het vereiste van een ontslag wordt voldaan. In de systematiek van de WW kan er wel sprake zijn van een recht op een uitkering, omdat er sprake is van verlies van arbeidsuren.

In tegenstelling tot de WW kent de bovenwettelijke regeling geen maximum dagloon.

Overigens hebben zaken als het deelnemen aan een spaarloonregeling of aan een PC-privéproject invloed op de hoogte van het dagloon. De verlaging hiervan werkt dus door in de hoogte van zowel de wettelijke als de bovenwettelijke uitkering.

De Coördinatiewet Sociale Verzekering kent een maximum dagloon. Dit maximum is opgenomen in artikel 9, eerste lid, van deze wet. Voor de toepassing van de bovenwettelijke regeling bij werkloosheid is dit maximum niet van toepassing. Dit betekent dat de berekeningsgrondslag niet wordt afgetopt. Een eventueel hoger inkomen wordt toch meegerekend voor de bovenwettelijke uitkering.

De aansluiting bij de dagloonbepalingen van de WW (artikelen 44 tot en met 46 WW) betekent tevens, dat de Wet van 20 december 1984, houdende aanpassing van uitkeringspercentages van ontslaguitkerings- en arbeidsongeschiktheidsregelingen voor overheidspersoneel, onderwijspersoneel en daarmee gelijk te stellen personeel (Stb. 657) niet van toepassing is op de bovenwettelijke regeling bij werkloosheid.

Lid 2

Door de verwijzing naar artikel 1:2:1 wordt duidelijk gemaakt dat hoofdstuk 10a niet van toepassing is op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming, de vakantiekracht en de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen.

Artikel 10a:2 Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie (T)

Lid 1

In de artikelen 15 tot en met 21 van de WW zijn de voorwaarden opgenomen, waaraan voldaan moet worden voordat er sprake is van een recht op een loongerelateerde WW-uitkering. Wil men in aanmerking komen voor een (bovenwettelijke) aanvullende uitkering, dan moet men in ieder geval voldoen aan de vereisten voor deze loongerelateerde WW-uitkering. Wanneer er geen recht is op een loongerelateerde uitkering, is er (dus) geen recht op een aanvullende uitkering.

In de artikelen 15 tot en met 21 van de WW gaat het om zaken als:

het verlies van arbeidsuren, en;

een referte-eis van het gewerkt hebben in 26 weken in de 39 weken voorafgaande aan het ontslag en in vier jaar in de vijf jaar voorafgaande aan de eerste werkloosheidsdag over 52 of meer dagen loon te hebben ontvangen.

Ook is vastgelegd dat er in bepaalde situaties geen sprake is van een recht op WW. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om gevallen waarin de betrokkene:

recht heeft op een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW);

volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO;

rechtens van zijn vrijheid is beroofd;

de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Naast het feit dat de WW een aantal voorwaarden kent, waaraan voldaan moet worden voordat er sprake is van een recht op WW, leidt ook niet elke ontslaggrond in de CAR/UWO tot een recht op een aanvullende uitkering. De relevante ontslaggronden worden expliciet genoemd.

Het kan voorkomen dat iemand gelijktijdig uit twee betrekkingen werkloos wordt. Het recht op WW-uitkering zal dan worden beoordeeld naar de totale omvang van de werkloosheid. Het recht op een aanvullende uitkering bestaat (echter) alleen voor de omvang van de werkloosheid die is ontstaan uit een dienstbetrekking bij de gemeente. Dus alleen aan een WW-recht voortkomend uit een arbeidsurenverlies als betrokkene in de zin van deze regeling kan een aanspraak op een aanvullende uitkering gekoppeld zijn.

Voorbeeld: iemand werkt zowel bij een gemeente (20 uur) als bij een andere werkgever (16 uur). Wanneer hij uit beide betrekkingen wordt ontslagen, wordt de aanvullende uitkering gerelateerd aan de 20 uur waarvoor er ontslag bij de gemeente wordt gegeven. De 16 uur bij de andere werkgever blijven voor het recht op aanvullende uitkering buiten beeld.

Nu in artikel 8:12 ook het ontslag uit een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd is opgenomen, is vastgelegd dat ook ontslag uit een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd recht kan geven op een aanvullende uitkering. Verder is, nu in artikel 8:12 ook de beëindiging van een tijdelijke urenuitbreiding is opgenomen, vastgelegd dat beëindiging van een tijdelijke urenuitbreiding recht kan geven op een aanvullende uitkering.

Lid 2

Hier wordt geregeld dat de aanvullende uitkering niet tot uitkering komt in de situatie dat de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer recht heeft op een suppletie krachtens hoofdstuk 11a van de CAR.

De doelgroep van de suppletieregeling wordt gevormd door de overheidswerknemers die zijn ontslagen uit een dienstbetrekking bij de sector Gemeenten op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt zijn in de zin van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).

Lid 3

De medewerker die is ontslagen wegens volledige arbeidsongeschiktheid (artikel 8:5) en die in het genot is van een WAO-uitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer, heeft, nadat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage is gesteld (afschatting) en hij recht heeft op een WW-uitkering, recht op een aanvullende uitkering. Het recht op een aanvullende uitkering heeft betrekking op de gehele duur van de WW-uitkering. In artikel 10a:5, lid 4, is bepaald dat voor de berekening van de hoogte van de aanvullende uitkering wordt uitgegaan van de datum van ontslag. Voor voorbeelden wordt verwezen naar de toelichting bij de artikelen 10a:5, lid 4 en 10a:16, lid 3.

Het recht op de bovenwettelijke uitkering ingevolge dit hoofdstuk is ook van toepassing op medewerkers die wegens volledige arbeidsongeschiktheid zijn ontslagen voor 2001. Dit vloeit voort uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juni 2005. De Raad heeft in deze uitspraak bepaald dat een gewezen overheids-werknemer die ontslagen was voor 2001 en in 2003 was afgeschat, recht op een WW-uitkering heeft en niet op een wachtgelduitkering. De uitspraak heeft geen terugwerkende kracht; dit betekent dat medewerkers die vanwege arbeids-ongeschiktheid zijn ontslagen voor 2001 en die na de datum van de afspraak zijn afgeschat op hun WAO-uitkering (gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer) recht hebben op een WW-uitkering en daarmee een bovenwettelijke uitkering.

Dit artikellid is niet van toepassing op mensen die onder de WIA vallen. Mensen die onder de WIA eerst volledig arbeidsongeschikt waren en een IVA-uitkering ontvingen en daarna worden afgeschat, hebben namelijk geen recht op een WW-uitkering, maar op een WGA-uitkering.

Artikel 10a:3 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag (T)

Voor de vaststelling van de hoogte van de aanvullende uitkering geldt dat de berekeningssystematiek van het dagloon WW wordt gevolgd, echter zonder dat de maximum dagloongrens wordt toegepast. Er zijn verschillen tussen de grondslag ‘bezoldiging’ en de grondslag ‘dagloon’. Zoals al bij de toelichting op artikel 10a:1 werd aangeduid, is het spaarloon hiervan een duidelijk voorbeeld.

Artikel 10a:5 Hoogte van de uitkering: bedrag (T)

Lid 2

Gedurende de eerste 15 maanden van de periode dat er recht op een bovenwettelijke uitkering bestaat, is de berekeningsgrondslag van deze uitkering hoger dan die van de loongerelateerde uitkering in de WW. Artikel 47 van de WW stelt dat de hoogte van de loongerelateerde uitkering 70% van het (gemaximeerde) dagloon bedraagt, terwijl de aanvullende uitkering uitgaat van 80% van het (ongemaximeerde) dagloon.

Na 15 maanden zijn de percentages in de WW en in de regeling voor de aanvullende uitkering   gelijk, namelijk 70%. Veelal zal dit betekenen dat er geen aanvullende uitkering tot uitbetaling zal komen. Omdat er bij de berekening van de aanvullende uitkering echter wordt uitgegaan van het ongemaximeerde dagloon, kan er een verschil optreden.

Lid 3

Het recht op een loongerelateerde WW-uitkering kan op een aantal gronden eindigen. Zie artikel 20 WW. Veelal zal het recht eindigen omdat er geen sprake meer is van werkloosheid. Op het moment dat er weer sprake is van werkloosheid, zonder dat er nieuwe WW-rechten zijn opgebouwd, herleeft het recht op uitkering op grond van artikel 21 WW. Op het moment dat er sprake is van een dergelijke herleving van het recht op WW na een gehele eindiging, eindigt het recht op WW zoveel later (dan in de oorspronkelijke berekening) als de periode heeft geduurd dat de uitkering beëindigd is geweest. Het gaat hier om een verlenging van de WW-uitkering op basis van artikel 43 of 50 WW.

Deze verlenging heeft echter geen invloed op de periode van 15 maanden dat er recht bestaat op een uitkering van in totaal 80% van het ongemaximeerde dagloon.

Voorbeeld: er vindt ontslag plaats per 1 januari 2005. Het recht op de loongerelateerde uitkering krachtens de WW eindigt op 1 januari 2007. Per 1 maart 2005 wordt de werkloosheid gedurende drie maanden geheel beëindigd. In dit geval eindigt het recht op een aanvullende uitkering ter hoogte van 80% van het ongemaximeerde dagloon, ondanks de verlenging van de uitkering, op 1 april 2006. Uiteraard eindigt de WW-uitkering (en daarmee de bovenwettelijke aanvullende uitkering tot 70%) wel drie maanden later, dus op 1 maart 2007.

Zie ook de toelichting op de artikelen 10a:7 en 10a:8.

Lid 4

De medewerker die is ontslagen wegens volledige arbeidsongeschiktheid (artikel 8:5) en die in het genot is van een WAO-uitkering, gebaseerd op een arbeids-ongeschiktheidspercentage van 80% of meer, heeft, nadat de mate van arbeids-ongeschiktheid op een lager percentage is gesteld (afschatting) en hij recht heeft op een WW-uitkering, recht op een aanvullende uitkering gedurende de WW-uitkering.

Voor de hoogte van de aanvullende uitkering wordt uitgegaan van de datum van ontslag. Is het ontslag wegens arbeidsongeschiktheid minder dan 15 maanden geleden, heeft betrokkene gedurende een periode tot 15 maanden na ontslag recht op een aanvullende uitkering tot 80% van het ongemaximeerde dagloon. Hierna heeft betrokkene recht op een aansluitende uitkering tot 70% van het ongemaximeerde dagloon.

Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Een medewerker is op 1 januari 2002 ontslag verleend wegens volledige arbeidsongeschiktheid. De medewerker heeft recht op een WAO-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer. Op 1 januari 2004 wordt betrokkene afgeschat. Betrokkene heeft na afschatting 3 jaar recht op een WW-uitkering. Gedurende de WW heeft betrokkene recht op een aanvullende uitkering ter hoogte van 70% van het ongemaximeerde dagloon omdat het ontslag langer dan 15 maanden geleden heeft plaatsgevonden. Zie ook de voorbeelden die zijn opgenomen bij de toelichting op artikel 10a:16, lid 3.

Dit artikellid is niet van toepassing op mensen die onder de WIA vallen. Mensen die onder de WIA eerst volledig arbeidsongeschikt waren en een IVA-uitkering ontvingen en daarna worden afgeschat, hebben namelijk geen recht op een WW-uitkering, maar op een WGA-uitkering.

Artikel 10a:5a Overgangsbepaling: Verlengde uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden (T)

Algemeen

In verband met de afschaffing vervolguitkering WW per 11 augustus 2003 is op 7 juli 2004 in het LOGA een akkoord bereikt over de wijze waarop deze wetswijziging WW doorwerkt in de bovenwettelijke werkloosheidsregeling (LOGA-brief van 21 juli 2004, Lbr. 04/107; CvA/LOGA 04/19). Een van de afspraken is dat mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 ontslagen zijn een uitkering krijgen alsof de vervolguitkering niet is afgeschaft. Dit betekent dat het vervallen van zowel de vervolguitkering als de aanvulling daarop gecompenseerd worden. Artikel 10a:5a voorziet hierin, voor zover het gaat om de aanvullende uitkering. Artikel 10a:16a voorziet hierin voor zover het gaat om de aansluitende uitkering.

Alle mensen die per 1 augustus 2004 of later zijn ontslagen vallen dus onder artikel 10a:5.

Om het onderscheid met de aanvullende uitkering van artikel 10a:5 te houden, wordt deze overgangsuitkering de verlengde uitkering genoemd.

Lid 1 en 2

De oude vervolguitkering op grond van de WW had een vaste duur van twee jaar voor diegenen die op de dag van ontslag jonger waren dan 57,5 en van 3,5 jaar voor diegenen die op de dag van ontslag ouder waren dan 57,5.

Lid 3

Het derde lid regelt de hoogte van de verlengde uitkering. Dit is nodig, omdat een WW-uitkering korter kan zijn dan 15 maanden. De verlengde uitkering moet vervolgens nog wel tot 15 maanden na de eerste werkloosheidsdag recht geven op een uitkering ter hoogte van 80% van de berekeningsgrondslag, zoals deze in artikel 10a:3 is gedefinieerd.

 Schema aanvullende uitkering

Lid 4

In het vierde lid is aangegeven dat alle overige bepalingen van hoofdstuk 10a van overeenkomstige toepassing zijn, voor zover toepasbaar. “Voor zover toepasbaar”, omdat de bepalingen van de aansluitende uitkering uiteraard niet van toepassing zijn. Door te verwijzen naar heel hoofdstuk 10a wordt echter voorkomen dat bij wijziging van artikelen enkele artikelen onbedoeld buiten benoeming blijven.

Lid 5

Artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet voorkomt dat mensen van wie het recht op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet is ingegaan voor 11 augustus 2003, welke uitkering wegens werkhervatting geëindigd is, na hernieuwde werkloosheid slechter af zijn dan de mensen die voortdurend werkloos zijn gebleven. Artikel 130 h, tweede lid, van de WW bepaalt dat mensen na afloop van de nieuw toegekende loongerelateerde uitkering alsnog een vervolguitkering wordt toegekend, die uiterlijk eindigt op het moment waarop het oorspronkelijke uitkeringsrecht zou zijn geëindigd bij voortdurende werkloosheid. Het vijfde lid van artikel 10a:5a bepaalt dat deze uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, WW verrekend wordt met de verlengde uitkering. Hiermee wordt voorkomen dat mensen gecumuleerd twee uitkeringen krijgen.

Artikel 10a:5b Overgangsbepaling: Aanvullende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is (T)

Bij de inwerkingtreding van de wijziging van de Werkloosheidswet waarin de vervolguitkering is afgeschaft, is door het Kabinet – vanwege de snelheid van invoering – overeengekomen dat er een overgangsrecht is voor onder meer diegenen van wie het ontslag al voor 11 augustus 2003 was aangezegd. Voor deze groep mensen is in artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet bepaald dat de oude bepalingen van de WW blijven gelden en dat zij dus op grond van de oude bepalingen van de WW een vervolguitkering ontvangen. Als dit aan de orde is, bestaat gedurende die vervolguitkering op grond van de bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus 2004, ook recht op een aanvullende uitkering. Artikel 10a:5b voorziet hierin. Op deze groep is artikel 10a:5a dus niet van toepassing.

Artikel 10a:6 Beëindiging van het recht op uitkering (T)

Wanneer het recht op WW geheel of gedeeltelijk eindigt, betekent dit dat ook het recht op een aanvullende uitkering geheel of gedeeltelijk eindigt. Voor de toepassing van deze bepaling is met name artikel 20 van de WW van belang. Hierin zijn gronden voor beëindiging van het recht op een WW-uitkering opgenomen. Het gaat hierbij om zaken als het niet meer werkloos zijn, het verstrijken van de uitkeringsduur en het in aanmerking komen voor een uitkering krachtens de ZW.

Het van toepassing verklaren van de bepalingen van de WW betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering impliceert dat achterliggende regels en systematiek (zoals UWV-beleid en jurisprudentie) ook worden gevolgd.

Let wel: oud recht op aanvullende uitkering kan niet meer herleven, indien de betrokkene als werknemer nieuwe werkzaamheden ter hand neemt en daarmee een nieuw recht op WW opbouwt voor hetzelfde aantal uren als waarop het recht op aanvullende uitkering gebaseerd was.

Dit zou reïntegratiebelemmerend zou kunnen werken. Hierin is voorzien door artikel 10a:32 de reïntegratiepremie.  

Artikel 10a:7 Herleving van het recht op uitkering (T)

Ook bij deze bepaling is er een duidelijk verband tussen het recht op een WW-uitkering en het recht op een aanvullende uitkering. Hierbij is artikel 21 van de WW van belang. Indien na gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht, bijvoorbeeld door kortdurende arbeid of ziekte, na afloop van die arbeid of ziekte geen nieuw recht op een WW-uitkering is ontstaan, herleeft het recht op de oude WW-uitkering en de aanvullende uitkering.

Herleving houdt in, dat de hoogte en de duur van de uitkering nog steeds worden bepaald door de eerste werkloosheidsdag van de ‘oorspronkelijke’ werkloosheid (de ‘WW-klok’ loopt dus gewoon door). Herleving is dus iets anders dan opschorting. Bij opschorting wordt de uitkering tijdens de onderbreking stopgezet en wordt na de onderbreking de uitkering voortgezet alsof er geen onderbreking is geweest. Zie ook de toelichting op artikel 10a:8.

Artikel 10a:8 Verlenging van het recht op uitkering (T)

Het gaat hier om de toepassing van de artikelen 43 en 50 WW, die van overeenkomstige toepassing zijn op artikel 10a:8. De WW-uitkering eindigt, indien na een tijdelijke gehele beëindiging van het recht op een WW-uitkering het recht op WW-uitkering herleeft, zoveel later als de onderbreking heeft geduurd. Dit betekent in feite dat, gerekend vanaf de eerste dag van de werkloosheid, de WW-uitkering met zoveel tijd wordt verlengd als de tijdelijk onderbreking duurt. Het effect van die verlenging komt er praktisch gezien op neer dat de duur van de uitkering wordt opgeschort.

Let wel: de uitkeringshoogte wordt niet opgeschort.

Deze verlenging van de WW-duur en daarmee van de duur van de aanvullende uitkering biedt compensatie voor het feit dat in de wachtgeld- en uitkeringsregelingen de aanspraak op een wachtgeld of uitkering, bij goed gedrag, in feite alleen eindigde door afloop van de berekende uitkeringsduur. Dit in tegenstelling tot de WW, waarin ook het einde van de werkloosheid tot beëindiging van de uitkering kan leiden.

Artikel 10a:9 Verplichtingen en sancties (T)

Lid 1

In beginsel is het verplichtingen- en sanctieregime van de WW van toepassing. Dat betekent dat ook de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid van toepassing is. Het eerste lid van artikel 10a:9 regelt dat een boete in de zin van de WW niet overeenkomstig wordt toegepast ten aanzien van de aanvullende uitkering. Dus een boete op basis van de WW betekent niet dat er ook een boete wordt toegepast op de aanvullende uitkering. Anderzijds wordt een in het kader van de WW opgelegde boete niet gecompenseerd in de aanvullende uitkering. Een boete in de WW leidt dus niet tot een hogere aanvullende uitkering.

Daarentegen werkt een maatregel in de zin van de Werkloosheidswet wel door in de aanvullende uitkering. Bij een maatregel moet worden gedacht aan een besluit van de uitvoeringsinstelling om de WW-uitkering blijvend geheel te weigeren, tijdelijk of blijvend gedeeltelijk te weigeren of de uitkeringsduur te beperken.

Indien voor de WW een maatregel wordt opgelegd van 10%, wordt het uitkeringspercentage van de WW verlaagd van 70% naar 60%. Er is dan dus sprake van een verlaging met 10 procentpunten. Bij de overeenkomstige toepassing van het verplichtingen- en sanctieregime wordt een systematiek gehanteerd die aansluit bij de WW. In deze systematiek wordt gekozen voor een methode waarbij de aanvulling tot de berekeningsgrondslag met eenzelfde deel wordt verminderd. Een sanctie van 10% bij een aanvulling tot 80% van de berekeningsgrondslag leidt dus tot een vermindering van de aanvulling met 10/80 deel.

Voorbeeld: Dagloon: € 50,- Berekeningsgrondslag (ongemaximeerd dagloon): € 75,- Aanvulling: 80% van de grondslag. Sanctie: 10%.

Normaliter zou de WW-uitkering 70% van de het gemaximeerde dagloon zijn, dus € 35,-. De aanvullende uitkering zou de WW-uitkering aanvullen tot 80% van het (ongemaximeerde) dagloon, dus tot € 60,-. De aanvulling is in dit geval € 25,-.

Met een sanctie van 10% is de WW-uitkering 60% van € 50,-, dus € 30,-. De aanvullende uitkering wordt nu (€ 25,- minus 10/80 x € 25,-) € 21,88. De totale uitkering bedraagt dan € 51,88.

Indien op de aanvullende uitkering een sanctie is toegepast die bij het einde van de aanvullende uitkering nog niet helemaal ten uitvoer is gebracht, wordt het restant van de sanctie toegepast op de aansluitende uitkering.

Lid 2 en 3

Het verplichtingen- en sanctieregime van de WW kan bij een ontslag op basis van artikel 8:4 CAR ongewenste consequenties opleveren. Artikel 8:4:1, tweede lid UWO geeft een rangorde aan voor het ontslag van bij een reorganisatie betrokken ambtenaren. De ambtenaren die ontslag wensen, worden als eerste ontslagen.

Degenen die ontslagen wensen te worden, zijn (echter) verwijtbaar werkloos in de zin van artikel 24, lid 1, onderdeel a WW. Op grond van artikel 27 kan een sanctie worden getroffen. De meest voor de hand liggende sanctie is een (al dan niet blijvende) gedeeltelijke, dan wel een gehele weigering van de uitkering.

In het geval van de gedeeltelijke weigering wordt er een aanvulling op de aanvullende uitkering toegekend. Per saldo wordt dan hetzelfde effect bereikt als wanneer de WW-uitkering niet zou zijn gekort.

In het geval van de gehele weigering kan de WW-uitkering niet worden aangevuld. De uitkering is immers nihil. In dat geval wordt een gemeentelijke werkloosheidsuitkering toegekend, eventueel aangevuld met de aanvullende uitkering. Op deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering zijn de bepalingen van de WW van overeenkomstige toepassing. Er geldt dus bijvoorbeeld eenzelfde verplichtingen- en sanctieregime.

Artikel 10a:10 Anticumulatie (T)

Deze bepaling komt erop neer dat, indien arbeid wordt verricht voor minder dan vijf uren en minder dan de helft van het aantal verloren gegane arbeidsuren, de WW-uitkering wordt verminderd met 70% van hetgeen er met die arbeid wordt verricht. Pas als de WW volledig is ‘weggekort’, wordt het restant van de te verrekenen inkomsten op de aanvullende uitkering gekort.

Dit soort gevallen zal sporadisch voorkomen, tenzij het gaat om deeltijders met een klein dienstverband.

De situatie dat arbeid wordt verricht voor vijf uren of meer of voor ten minste de helft van het aantal verloren gegane arbeidsuren, leidt in de systematiek van de WW tot vermindering van de werkloosheid en aldus tot een uitkering die op die lagere werkloosheid wordt gebaseerd.  

Artikel 10a:11 Scholing (T)

De artikelen 75 tot en met 78 van de WW zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvullende uitkering. Dit betekent dat na toestemming en onder de voorwaarden zoals die zijn vastgelegd in artikel 75 en 76, werklozen kunnen studeren met behoud van uitkering.

De jurisprudentie en het beleid van het UWV inzake scholing en onbeloonde activiteiten zijn van overeenkomstige toepassing.

Indien het recht op WW wordt verlengd als gevolg van een noodzakelijk geachte scholing, bestaat er over deze verlengde duur ook recht op een aanvullende uitkering.

Artikel 10a:12 Aanvulling op ziekengeld (T)

Lid 1

Wanneer er sprake is van ziekte ontstaan vóór het ontslag of ziekte die optreedt vóór de eerste dag van werkloosheid in de zin van de WW, ontstaat er geen recht op WW (en aanvullende uitkering). Niettemin is dan artikel 10a:12 (toch) van toepassing. Bepalend is of de betrokkene recht zou hebben op aanvullende uitkering als hij niet ziek was geweest.

Lid 2

Op het ziekengeld wordt een aanvulling toegekend, waardoor de totale uitkering gelijk is aan het bedrag dat de betrokkene op basis van artikel 10a:5 zou ontvangen als hij niet ziek zou zijn geweest.

Ziekte kan ertoe leiden dat de einddatum van de WW-uitkering opschuift. Zie onder andere (de toelichting op) artikel 10a:8. In artikel 43, tweede en derde lid WW, is (echter) vastgelegd dat de einddatum van een WW-uitkering in geval van een onderbreking door ziekte alleen opschuift voorzover het ziektegeval langer dan drie maanden geduurd heeft. Wanneer de betrokkene in de laatste drie maanden van de WW-uitkering ziek wordt, ‘verbruikt’ hij dus de WW-duur. Wanneer hij ziek blijft tot na de datum waarop de WW zou zijn verstreken, kan het WW-recht bij herstel dus niet meer herleven.

Wanneer de ziekte valt in de laatste drie maanden van de WW-uitkering, bestaat er recht op aanvulling van de ZW-uitkering tot aan het moment waarop WW-uitkering beëindigd zou worden als de betrokkene niet ziek zou zijn geweest (de zogenaamde max datum). Wanneer de betrokkene geen recht heeft op een aansluitende uitkering, ontvangt hij dus een uitkering krachtens de ZW van 70% van het gemaximeerde ZW-dagloon, zonder aanvulling. In het geval er wel recht bestaat op een aansluitende uitkering, gaat de aansluitende uitkering direct in na het bereiken van de max datum. De uitkering krachtens de ZW wordt dan in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:12a Aanvulling op Waz-uitkering (T)

De Waz geeft ook aan oud-werknemers die een WW-uitkering hebben recht op een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling. Tijdens deze uitkering wordt de aanvullende uitkering op grond van hoofdstuk 10a CAR verhoogd tot het voor betrokkene geldende dagloon. De aanvulling op de uitkering die ‘in verband met zwangerschap’ genoten wordt, geldt ook voor ziekte die verband houdt met zwangerschap en/of bevalling. Deze uitkering op grond van de Waz heeft geen opschortende werking en heeft dus geen gevolgen voor de einddatum van de WW-uitkering en de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:12b Aanvulling op REA-uitkering (T)

Om de arbeidsgehandicapte werknemer te stimuleren gebruik te maken van de mogelijkheid om ‘op proef’ een nieuwe functie bij een nieuwe werkgever te aanvaarden, bestaat de mogelijkheid van een reïntegratie-uitkering; zie hiervoor artikel 23 tot en met 27 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten. Deze proefplaatsing geeft overigens geen recht op een vaste aanstelling.

Aan het recht op een reïntegratie-uitkering is een aantal voorwaarden verbonden. Zo moet de werknemer recht hebben op een WW-uitkering, heeft de proefaanstelling een duur van maximaal zes maanden en moet het gaan om onbeloonde werkzaamheden. De werknemer ontvangt dus geen bezoldiging, maar krijgt een reïntegratie-uitkering in plaats van zijn WW-uitkering. De reïntegratie van arbeidsgehandicapten wordt bevorderd, wanneer de REA-uitkering gelijkgesteld wordt met de WW-uitkering. Dit betekent namelijk dat het recht op een aanvullende bovenwettelijke WW-uitkering blijft bestaan.

De hoogte van de reïntegratie-uitkering tezamen met de aanvulling is gelijk aan de hoogte van de WW-uitkering tezamen met de bovenwettelijke aanvulling wanneer de werknemer geen proefaanstelling zou hebben aanvaard.

Artikel 10a:13 Uitkering bij overlijden (T)

De wettelijke overlijdensuitkering volgt niet vanuit de WW, maar is ook voor werkloze werknemers neergelegd in de ZW. Op basis van artikel 36 juncto artikel 35 van de ZW hebben de nabestaanden van de overleden werkloze werknemer aanspraak op een overlijdensuitkering.

Deze overlijdensuitkering in de ZW is gelijk aan het bedrag van het ziekengeld over één maand. De bovenwettelijke overlijdensuitkering bestaat eruit dat de uitkering krachtens de ZW wordt aangevuld tot 100% van het voor de betrokkene geldende dagloon en wel over een periode van dertien weken.

Artikel 10a:13a Grensarbeiders (T)

Op grond van artikel 71, eerste lid, onderdeel a ii, EG-Verordening 1408/71 hebben grensarbeiders die in Nederland bij de gemeente werken en die bij aanvang van werkloosheid in het buitenland wonen, bij deze werkloosheid recht op een uitkering alsof zij in Nederland zouden wonen. Dit geldt ook als zij op grond van deze verordening hun wettelijke werkloosheidsuitkering in hun woonland moeten aanvragen, en dus geen recht hebben op Nederlandse WW. Voor de invoering van de WW voor overheidspersoneel hadden grensarbeiders rechtspositioneel recht op een wachtgeld of uitkering. Sinds de invoering van de WW sinds 1 januari 2001 geldt echter ook voor overheidspersoneel dat grensarbeiders geen recht meer hebben op de wettelijke werkloosheidsuitkering in het werkland (voor de WW geldt namelijk het woonlandprincipe). Zij hebben echter rechtspositioneel wel recht op de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. Daarom is met de centrales van overheids- en onderwijspersoneel overeenstemming bereikt over een aanpassing van de regels voor het recht op uitkering in gevallen waarin de betrokkene geen recht op uitkering op grond van de WW heeft. Het artikel houdt het volgende in.

Bij werkloosheid ontvangt de betrokkene wat hij zou hebben ontvangen als hij in Nederland had gewoond. Dat wil zeggen een uitkering ter hoogte van de WW- en bovenwettelijke uitkering, minus de eventuele buitenlandse werkloosheidsuitkering. De betrokkene moet Nederlandse werkbriefjes blijven insturen. Veranderingen in de omstandigheden, bijvoorbeeld werkhervatting of overtreding van verplichtingen, hebben hetzelfde effect dat ze zouden hebben gehad als de betrokkene in Nederland woonde. Beoordeling vindt dus plaats op grond van de Nederlandse regels. In geval van ziekte, zwangerschap of bevalling loopt de bovenwettelijke uitkering door. In deze situatie zijn er twee mogelijkheden.

Als de betrokkene een buitenlandse uitkering wegens ziekte, zwangerschap of bevalling heeft en dit aantoont, verandert de bovenwettelijke uitkering in een aanvulling op de (fictieve) uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg. Dit betekent dat – voor maximaal de duur van deze Nederlandse equivalent – de uitkering van het woonland wordt aangevuld tot het niveau dat betrokkene zou krijgen als hij in Nederland had gewoond. Ingeval een buitenlandse uitkering wegens zwangerschap of bevalling wordt genoten, ontvangt de grensarbeider zolang de buitenlandse uitkering duurt, maar maximaal voor de duur van de Nederlandse uitkering wegens zwangerschap en bevalling, conform de Nederlandse vergelijkbare gevallen (artikel 10a:12a), een aanvulling tot 100% van de oude bezoldiging. De einddatum van de totale uitkering kan hierdoor opschuiven. (In geval van ziekte gebeurt dat alleen als de ziekte meer dan 3 maanden duurt.) In de fase van de aansluitende uitkering geldt dit alleen als op de betrokkene, als hij in Nederland had gewoond, de nawerkingsbepalingen van de ZW of de Wet arbeid en zorg nog van toepassing zouden zijn geweest. Dit komt overeen met wat geldt in puur Nederlandse gevallen.

Meldt de betrokkene zich ziek, zwanger etc. maar levert hij geen bewijs van een buitenlandse uitkering daarvoor, dan loopt de bovenwettelijke uitkering door zoals bij werkloosheid, dus zonder opschuiving van de einddatum. Dit geldt, net als in puur Nederlandse gevallen, ook in alle gevallen van ziekte etc. in de fase van de aansluitende uitkering na afloop van de nawerkingsperiode van de ZW en de Wet arbeid en zorg. Als de betrokken grensarbeider een Nederlandse (bovenwettelijke) uitkering wegens ziekte, zwangerschap, bevalling of uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg ontvangt, verandert de bovenwettelijke uitkering, volgens de samenloopregel van het zesde lid, in een aanvulling op deze Nederlandse uitkering.

Artikel 10a:14 Diensttijd (T)

Als hoofdregel geldt dat diensttijd in de zin van paragraaf 3 de tijd is, doorgebracht in overheidsdienst, waaraan het deelnemerschap in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP is verbonden, alsmede de tijd waaraan ingevolge het bepaalde in de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap niet is verbonden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om diensttijd doorgebracht als deelnemer aan een werkgelegenheidsverruimende maatregel.

Er gelden uitzonderingen, waarvan enkele belangrijke nader worden aangeduid. In de eerste plaats telt de diensttijd die ligt voor een onderbreking van meer dan een jaar niet mee voor de berekening van de duur van de aansluitende uitkering. Diensttijd die reeds in aanmerking is genomen bij de vaststelling van een recht op wachtgeld of een ontslaguitkering, telt niet nogmaals mee bij de vaststelling van de duur van de aansluitende uitkering.

In relatie tot het begrip diensttijd wordt nog vermeld dat waardeoverdracht van pensioenopbouw bij een private werkgever naar de Stichting Pensioenfonds ABP niet leidt tot bijtelling van diensttijd voor de opbouw van aanspraken op een aansluitende uitkering. Het betreft hier tijd die uitsluitend meetelt voor de opbouw van ouderdoms- en nabestaandenpensioen. Afgekochte tijd dient (eveneens) niet te worden meegenomen als diensttijd.

Artikel 10a:15 Voorwaarden voor recht op uitkering/ samenloop met suppletie (T)

Lid 1

Zoals ook al bij artikel 10a:2 is vermeld, is er niet in alle gevallen waarin er ontslag plaatsvindt, recht op WW. Bovendien kent de CAR/UWO een gesloten systeem van ontslaggronden. De relevante ontslaggronden worden expliciet genoemd.

Zie ook de toelichting op artikel 10a:2.

Lid 2

Wanneer door de uitvoeringsinstelling als sanctie de uitkering op basis van de WW wordt geweigerd na een reorganisatie-ontslag en er krachtens artikel 10a:9, derde lid een gemeentelijke werkloosheidsuitkering wordt toegekend, is er recht op een aansluitende uitkering.

Lid 3

In geval van ontslag op basis van artikel 8:6 is er alleen recht op een aansluitende uitkering als daartoe expliciet besloten is.

Lid 4

Of er recht bestaat op een aansluitende uitkering, wordt bepaald aan de hand van het eerste tot en met het derde lid. Het recht gaat in op de eerste dag van de werkloosheid. Dit recht komt niet tot uitbetaling zolang er recht op een uitkering op basis van de WW bestaat. Lid 4 bevat het moment van ingang van de aansluitende uitkering voor die mensen die op of na 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden.

Lid 5

Bevat het moment van ingang van de aansluitende uitkering voor die mensen, op wie artikel 10a:5a van toepassing is. De aansluitende uitkering gaat dan pas in op het moment dat de duur van de verlengde uitkering van 10a:5a is verstreken.

Lid 6

bevat het moment van ingang van de aansluitende uitkering voor die mensen, op wie artikel 130h, eerste lid, van toepassing is. Deze mensen ontvangen nog een uitkering conform de oude regels van de WW. Deze mensen ontvangen dus nog een vervolguitkering. De aansluitende uitkering gaat dan pas in op het moment dat de duur van de vervolguitkering is verstreken.

Lid 7

Hier wordt geregeld dat de aansluitende uitkering niet tot uitkering komt in de situatie dat de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer recht heeft op een suppletie krachtens hoofdstuk 11a van de CAR.

De doelgroep van de suppletieregeling wordt gevormd door de overheidswerknemers die zijn ontslagen uit een dienstbetrekking bij de sector Gemeenten op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WAO.

Na afloop van de suppletieregeling ontstaat aanspraak op een aansluitende uitkering indien en voor zolang de duur van de aansluitende uitkering, bepaald krachtens artikel 10a:16 van deze regeling, de duur van de suppletie overtreft.  

Lid 8

De medewerker die is ontslagen wegens volledige arbeidsongeschiktheid (artikel 8:5) en die in het genot is van een WAO-uitkering, die is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer, kan, nadat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage is gesteld (afschatting) in aanmerking komen voor een aansluitende uitkering nadat de WW-uitkering is beëindigd. Of betrokkene voor een aansluitende uitkering in aanmerking komt hangt af van de berekening van de duur van de aansluitende uitkering vanaf de datum van ontslag. Voor voorbeelden wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 10a:16, lid 3.

Dit artikellid is niet van toepassing op mensen die onder de WIA vallen. Mensen die onder de WIA eerst volledig arbeidsongeschikt waren en een IVA-uitkering ontvingen en daarna worden afgeschat, hebben namelijk geen recht op een WW-uitkering, maar op een WGA-uitkering.

Artikel 10a:16 Duur van de uitkering (T)

Lid 1

De duur van de aansluitende uitkering wordt uitgedrukt in een percentage van de ambtelijke diensttijd. De wijze van berekenen is gelijk aan die van de oude wachtgeldregeling. Hoe hoger de leeftijd op de ontslagdatum, des te hoger het percentage waarin de diensttijd wordt uitgedrukt in de duur van de aansluitende uitkering.

Lid 2

De duur van de aansluitende uitkering ligt vast. Voor mensen van wie de eerste dag na ontslag ligt op of na 1 augustus 2004 (dit zijn de mensen die per 1 augustus 2004 of later zijn ontslagen), geldt dat hiervan niet alleen de duur van de loongerelateerde WW-uitkering wordt afgetrokken, maar ook een periode van twee jaar. Dit heeft te maken met wijziging van de Werkloosheidswet, waarin per 11 augustus 2003 de vervolgutikering WW is afgeschaft. Op 7 juli 2004 is over de wijze waarop deze wetswijziging WW doorwerking in de bovenwettelijke regeling een akkoord gesloten. Zie hiervoor de ledenbrief van 21 juli 2004 (Lbr. 04/107; CvA/LOGA 04/19).

Voorbeeld Iemand is op de dag van ontslag 35 jaar oud. Hij is sinds zijn 18e in dienst van de overheid. In de oude situatie (ontslag voor 1 augustus 2004) was de duur van zijn aansluitende uitkering als volgt: 3 maanden + [19,5% + (35 – 21 = 14)*1,5%]*de diensttijd = 3 maanden + 6,885 jaar = 7,135 jaar na de dag van ontslag.

In de nieuwe situatie (ontslag na 1 augustus 2004) is de basis-duurberekening hetzelfde. Hiervan wordt echter nog 2 jaar extra afgetrokken, waardoor de duur van de aansluitende uitkering op 5,135 jaar na de dag van ontslag uitkomt. Dat in deze nieuwe situatie geen vervolguitkering meer bestaat, doet in deze berekening van de einddatum van de aansluitende uitkering niet ter zake.

Er kan, in tegenstelling tot de situatie bij de aanvullende uitkering, in beginsel geen opschorting plaatsvinden. Een uitzondering wordt gevormd door artikel 10a:24 scholing. Zie ook de toelichting op artikel 10a:21, tweede lid.

Lid 3

De medewerker die is ontslagen wegens volledige arbeidsongeschiktheid (artikel 8:5) en die in het genot is van een WAO-uitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer, kan, nadat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage is gesteld (afschatting) en hij recht heeft gehad op een WW-uitkering, in aanmerking komen voor een aansluitende uitkering na afloop van de WW-uitkering. Of betrokkene voor een aansluitende uitkering in aanmerking komt hangt af van de duurberekening van de aansluitende uitkering vanaf de datum van ontslag in relatie tot de duur van het recht op WW na de afschatting. Is het recht op WW na afschatting geëindigd voor de einddatum van het recht op een aansluitende uitkering, heeft betrokkene na afloop van zijn WW-uitkering recht op een aansluitende uitkering. Voor de berekening van de hoogte van de aanvullende en aansluitende uitkering moet eveneens de datum van ontslag als vertrekpunt genomen worden.

Hieronder zijn twee voorbeelden opgenomen ter verduidelijking.

Voorbeeld 1 Een medewerker is op 1 oktober 2001 ontslag verleend wegens volledige arbeidsongeschiktheid. De ex-medewerker heeft recht op een WAO-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80%. De ex-medewerker valt niet onder de Werkloosheidswet en de bovenwettelijke werkloosheidsregeling van hoofdstuk 10a CAR. De medewerker wordt op 1 april 2006 afgeschat. Vanaf dat moment heeft hij recht op een WW-uitkering voor de duur van 2,5 jaar (omdat het arbeidsverleden bijna vijf jaar langer is geworden duurt de WW langer dan die zou hebben geduurd als betrokkene direct na ontslag WW had ontvangen). De duur van zijn aansluitende uitkering berekend vanaf de datum van ontslag is 7 jaar (einddatum ligt op 1 oktober 2008). Dit betekent dat betrokkene recht heeft op een aanvullende uitkering gedurende de periode dat er recht bestaat op WW (tot 1 oktober 2006) ter hoogte van 70% van het ongemaximeerde dagloon. Met ingang van 1 oktober 2006 tot 1 oktober 2008 heeft betrokkene recht op een aansluitende uitkering ter hoogte van 70% van het ongemaximeerde dagloon.

Voorbeeld 2 Een medewerker is op 1 oktober 2003 ontslag verleend wegens volledige arbeidsongeschiktheid. De ex-medewerker heeft recht op een WAO-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80%. De ex-medewerker valt niet onder de Werkloosheidswet en de bovenwettelijke werkloosheidsregeling van hoofdstuk 10a CAR. De ex-medewerker wordt op 1 april 2006 afgeschat. Vanaf dat moment heeft hij recht op een WW-uitkering voor de duur van 4 jaar. De duur van zijn aansluitende uitkering berekend vanaf de datum van ontslag is 5 jaar (einddatum ligt op 1 oktober 2008). Gedurende zijn WW-uitkering heeft hij recht op een aanvullende uitkering ter hoogte van 70% van het ongemaximeerde dagloon. Het recht op WW eindigt op 1 april 2010. Betrokkene heeft gedurende zijn WW-uitkering recht op een aanvullende uitkering ter hoogte van 70% van het ongemaximeerde dagloon. De aansluitende uitkering komt niet tot uitbetaling daar de einddatum is bepaald op 1 oktober 2008.

Dit artikellid is niet van toepassing op mensen die onder de WIA vallen. Mensen die onder de WIA eerst volledig arbeidsongeschikt waren en een IVA-uitkering ontvingen en daarna worden afgeschat, hebben namelijk geen recht op een WW-uitkering, maar op een WGA-uitkering.

Lid 4

Voor degene die recht heeft op een aansluitende uitkering en die op de ontslagdatum de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, geldt het eerste lid niet. Deze persoon heeft namelijk recht op een aansluitende uitkering tot aan de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Let wel: degene die op het moment van ontslag 55 jaar of ouder is en die geen recht heeft op een aansluitende uitkering (zie artikel 10a:15), heeft alleen recht op de aanvullende uitkering in § 2 (mits hij aan de voorwaarden van artikel 10a:2 voldoet). De bijzondere verlenging, zoals die in de wachtgeldregeling was opgenomen (recht op een uitkering tot aan de 65-jarige leeftijd, indien de som van leeftijd en diensttijd groter of gelijk was aan 60), is komen te vervallen.

Artikel 10a:16a Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden (T)

Algemeen

In verband met de afschaffing vervolguitkering WW per 11 augustus 2003 is op 7 juli 2004 in het LOGA een akkoord bereikt over de wijze waarop deze wetswijziging WW doorwerkt in de bovenwettelijke werkloosheidsregeling (LOGA-brief van 21 juli 2004 (Lbr. 04/107; CvA/LOGA 04/19). Een van de afspraken is dat mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 ontslagen zijn een uitkering krijgen alsof de vervolguitkering niet is afgeschaft. Dit betekent dat het vervallen van én de vervolguitkering én de aanvulling daarop gecompenseerd worden. Artikel 10a:5a voorziet hierin, voor zover het gaat om de aanvullende uitkering. Artikel 10a:16a voorziet hierin voor zover het gaat om de aansluitende uitkering.

Mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 zijn ontslagen hebben na de loongerelateerde uitkering op grond van de WW geen recht meer op een vervolguitkering krachtens de WW. Deze is per 11 augustus 2003 afgeschaft. Aangezien in artikel 10a:5a echter is geregeld dat de afschaffing van deze vervolguitkering wordt gecompenseerd door een verlengde uitkering, moet ook deze uitkering worden afgetrokken van de duur van de aansluitende uitkering. Dit is geregeld in het laatste onderdeel van het eerste lid onder b.

Artikel 10a:15, vierde lid, regelt wanneer de aansluitende uitkering ingaat. Deze bepaling blijft van toepassing op deze overgangssituatie.

Alle mensen die per 1 augustus 2004 of later zijn ontslagen vallen onder het nieuwe artikel 10a:16.

Lid 2

Voor degene die recht heeft op een aansluitende uitkering en die op de ontslagdatum de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, geldt hetgeen in het eerste lid is opgenomen niet. Deze persoon heeft recht op een aansluitende uitkering tot aan de 65-jarige leeftijd. Let wel: degene die op het moment van ontslag 55 jaar of ouder is en die geen recht heeft op een aansluitende uitkering (zie artikel 10a:15), heeft alleen recht op de aanvullende uitkering in § 2 (mits hij aan de voorwaarden van artikel 10a:2 voldoet). De bijzondere verlenging, zoals die in de wachtgeldregeling was opgenomen (recht op een uitkering tot aan de 65-jarige leeftijd, indien de som van leeftijd en diensttijd groter of gelijk was aan 60), is komen te vervallen. Wanneer onverkort de systematiek van de WW gevolgd zou worden, zou dit tot gevolg hebben dat het recht op aansluitende uitkering, conform artikel 19, eerste lid, onderdeel i, van de WW zou eindigen op het moment dat de betrokkene de eerste dag van de maand waarin hij 65 jaar wordt heeft bereikt. Dit is niet te rijmen met de inhoud van het tweede lid van artikel 10a:16. Voor die situatie geldt een uitzondering ten opzichte van de WW-systematiek. Het recht op een uitkering krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) gaat in op de eerste dag van de kalendermaand, waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Er vindt dus in voorkomende gevallen samenloop plaats tussen de aansluitende uitkering en de uitkering krachtens de AOW. De AOW-uitkering wordt in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

Lid 3

In het derde lid is aangegeven dat alle overige bepalingen van hoofdstuk 10a van overeenkomstige toepassing zijn, voor zover toepasbaar. “Voor zover toepasbaar”, omdat bij sommige bepalingen nadere voorwaarden gelden, waaraan uiteraard ook voldaan moet worden. Om die reden is het mogelijk dat sommige artikelen buiten toepassing moeten blijven. Door te verwijzen naar heel hoofdstuk 10a wordt voorkomen dat bij wijziging van artikelen enkele artikelen onbedoeld buiten benoeming blijven.

Lid 4

Artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet voorkomt dat mensen van wie het recht op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet is ingegaan voor 11 augustus 2003, welke uitkering wegens werkhervatting geëindigd is, na hernieuwde werkloosheid slechter af zijn dan de mensen die voortdurend werkloos zijn gebleven. Artikel 130 h, tweede lid, van de WW bepaalt dat mensen na afloop van de nieuw toegekende loongerelateerde uitkering alsnog een vervolguitkering wordt toegekend, die uiterlijk eindigt op het moment waarop het oorspronkelijke uitkeringsrecht zou zijn geëindigd bij voortdurende werkloosheid. Het vierde lid van artikel 10a:16a bepaalt dat deze uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, WW verrekend wordt met de aansluitende uitkering. Hiermee wordt voorkomen dat mensen gecumuleerd twee uitkeringen krijgen.

Artikel 10a:16b Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is (T)

Algemeen

Bij de inwerkingtreding van de wijziging van de Werkloosheidswet waarin de vervolguitkering is afgeschaft, is door het Kabinet – vanwege de snelheid van invoering – overeengekomen dat er een overgangsrecht is voor onder meer diegenen van wie het ontslag al voor 11 augustus 2003 was aangezegd. Voor deze groep mensen is in artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet bepaald dat de oude bepalingen van de WW blijven gelden en dat zij dus op grond van de oude bepalingen van de WW een vervolguitkering ontvangen. Als dit aan de orde is, bestaat gedurende die vervolguitkering ook recht op een aanvullende uitkering. Pas na deze aanvullende uitkering gaat de aansluitende uitkering in. Artikel 10a:16b voorziet hierin.

Artikel 10a:17 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag (T)

Ook voor de aansluitende uitkering is de berekeningsgrondslag het dagloon WW, echter zonder dat de maximum dagloongrens wordt toegepast. Zie ook de toelichting op artikel 10a:3.

Artikel 10a:18 Hoogte van de uitkering: indexering (T)

Een algemene salarisverhoging in de sector Gemeenten betekent dat de berekeningsgrondslag voor de aansluitende uitkering dienovereenkomstig wordt aangepast.

Artikel 10a:19 Hoogte van de uitkering: bedrag (T)

Lid 1

Dit lid regelt de hoogte van de aansluitende uitkering. Als de WW-uitkering korter is dan 15 maanden, moet geregeld worden dat de aansluitende uitkering tot 15 maanden na de eerste werkloosheidsdag recht geeft op een uitkering ter hoogte van 80% van de berekeningsgrondslag, zoals deze gedefinieerd is in artikel 10a:17 juncto 10a:3. Dit lid voorziet daarin.

Lid 2

De medewerker die is ontslagen wegens volledige arbeidsongeschiktheid (artikel 8:5) en die in het genot is van een WAO-uitkering, die is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer, kan, nadat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage is gesteld (afschatting), in aanmerking komen voor een aansluitende uitkering nadat de WW-uitkering is beëindigd. Of betrokkene voor een aansluitende uitkering in aanmerking komt hangt af van de duurberekening van de aansluitende uitkering vanaf de datum van ontslag in relatie tot de duur van de WW-uitkering. Voor voorbeelden wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 10a:16, lid 3.

Voor de hoogte van de aansluitende uitkering wordt uitgegaan van de datum van ontslag. Indien de periode na ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid samen met de duur van de WW-uitkering na afschatting langer duurt dan 15 maanden, bedraagt de hoogte van de aansluitende uitkering 70% van het ongemaximeerde dagloon.

Lid 3

Artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet voorkomt dat mensen van wie het recht op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet is ingegaan voor 11 augustus 2003, welke uitkering wegens werkhervatting geëindigd is, na hernieuwde werkloosheid slechter af zijn dan de mensen die voortdurend werkloos zijn gebleven. Artikel 130 h, tweede lid, van de WW bepaalt dat mensen na afloop van de nieuw toegekende loongerelateerde uitkering alsnog een vervolguitkering wordt toegekend, die uiterlijk eindigt op het moment waarop het oorspronkelijke uitkeringsrecht zou zijn geëindigd bij voortdurende werkloosheid. Het derde lid van artikel 10a:19 bepaalt dat deze uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, WW verrekend wordt met de aansluitende uitkering. Hiermee wordt voorkomen dat mensen gecumuleerd twee uitkeringen krijgen.

Artikel 10a:20 Beëindiging van het recht op uitkering (T)

Lid 1

Tijdens de fase van de aansluitende uitkering is er geen recht meer op WW. Niettemin zijn de bepalingen in de WW betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering analoog van toepassing. Dit betekent dat een recht op aansluitende uitkering om dezelfde reden kan eindigen als een WW-uitkering (bijvoorbeeld op grond van artikel 20 WW) geëindigd zou zijn.

Lid 2

Wanneer er tijdens de periode dat er recht bestaat op WW sprake is van ziekte, ontstaat er recht op een uitkering krachtens de ZW. Zie artikel 7, onderdeel a van de ZW. Op grond van artikel 19 WW heeft de betrokkene die een uitkering krachtens de ZW ontvangt, geen recht op een uitkering krachtens de WW. Op zich logisch, want anders zou de betrokkene recht hebben op zowel een uitkering krachtens de ZW als een uitkering krachtens de WW.

Tijdens de aansluitende uitkering is er in de regel geen recht meer op een uitkering krachtens de ZW. Dus artikel 19 WW heeft in dat geval geen rechtstreekse werking. Echter: wanneer er sprake is van ziekte, is men niet beschikbaar om arbeid te verrichten en dus ook niet werkloos in de zin van de WW. Op grond van artikel 20 WW (dat van overeenkomstige toepassing is, volgens het eerste lid van artikel 10a:20) zou dan het recht op uitkering eindigen, wat krachtens het eerste lid van artikel 10a:20 zou betekenen dat de aansluitende uitkering ook zou eindigen. Dit is niet de bedoeling. Derhalve blijft het recht op aansluitende uitkering bestaan.

Bij ziekte gedurende de aansluitende uitkering blijft de oorspronkelijke uitkeringsduur gehandhaafd. Bij ziekte wordt het recht op aansluitende uitkering dus ‘verbruikt’.  

Artikel 10a:20a Nawerking Ziektewet en Waz (T)

Volgens de Ziektewet kan er in een bepaald geval recht ontstaan op een ZW-uitkering, ook al is de uitkeringsgerechtigde geen betrokkene meer in de zin van de ZW (bijvoorbeeld omdat de duur van de WW-uitkering is verstreken). Op grond van artikel 46 van de ZW kan er namelijk sprake zijn van nawerking. Zo kan de situatie zich voordoen dat een betrokkene binnen een maand na het begin van de aansluitende uitkering ziek wordt en op grond van de nawerking nog recht heeft op een ZW-uitkering. Betrokkene heeft dan zowel recht op een aansluitende uitkering als op een ZW-uitkering. In dat geval loopt het recht op aansluitende uitkering door en wordt de ZW-uitkering hierop verminderd.

Ook de Waz kent een nawerkingsbepaling. Artikel 3:10 van deze wet bepaalt dat werknemers die korter dan 10 weken na afloop van de verplichte verzekering (dit is na afloop van de WW-uitkering) bevallen, een kind ter adoptie aannemen of een pleegkind aannemen, recht hebben op een uitkering op grond van de Waz.

Artikel 10a:21 Herleving van het recht op uitkering (T)

Lid 1

Deze bepaling komt erop neer dat, indien na gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op aansluitende uitkering, bijvoorbeeld door kortdurende arbeid, na afloop van die arbeid geen nieuw recht op een WW-uitkering is ontstaan, het recht op de aansluitende uitkering herleeft.

Zie voor een verdere toelichting op het begrip herleving de toelichting op artikel 10a:7.

Lid 2

In artikel 43 van de Werkloosheidswet en artikel 50 van de Werkloosheidswet, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de wet van 19 december 2003, Stb. 2003, 546, is in feite een verlenging van de duur van de WW-uitkering opgenomen. In de toelichting op artikel 10a:8 is hierover het een en ander opgenomen. Deze WW-bepalingen zijn niet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering. De aansluitende uitkering kan niet opschorten als gedurende de aansluitende uitkering sprake is van herleving na een beëindiging.

Artikel 10a:22 Verplichtingen en sancties (T)

Lid 1

Deze bepaling betekent dat, hoewel de WW formeel niet meer van kracht is, niettemin het verplichtingen- en sanctieregime van de WW van toepassing is. Dit betekent dat de betrokkene gedurende deze fase dezelfde verplichtingen heeft als toen de WW nog wel van toepassing was en dat er ook sancties kunnen worden getroffen wanneer de betrokkene zich niet aan zijn verplichtingen houdt.

Indien op de aanvullende uitkering een sanctie is toegepast die bij het einde van de aanvullende uitkering nog niet helemaal ten uitvoer is gebracht, wordt het restant van de sanctie toegepast op de aansluitende uitkering.

Lid 2

Op grond van deze bepaling wordt het ZW-regime doorgetrokken naar de situatie waarin de betrokkene op grond van nawerking alsnog in de aansluitende fase van de uitkering recht heeft op ZW.

Artikel 10a:23 Anticumulatie (T)

Normaliter leidt het verrichten van arbeid tot vermindering van de werkloosheid en aldus tot een uitkering die op die lagere werkloosheid wordt gebaseerd. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als er arbeid wordt verricht voor minder dan vijf uren en minder dan de helft van het aantal verloren gegane arbeidsuren. De aansluitende uitkering wordt in dergelijke gevallen verminderd met 70% van hetgeen er met die arbeid wordt verdiend. Dit soort gevallen zal sporadisch voorkomen, tenzij het gaat om deeltijders met een klein dienstverband.

Artikel 10a:24 Scholing (T)

Hoewel de WW niet meer van toepassing is, kan er toepassing worden gegeven aan de artikelen 75 tot en met 78 van de WW. Dit betekent dat na toestemming en onder de voorwaarden zoals die zijn vastgelegd in artikel 75 en 76, werklozen kunnen studeren met behoud van aansluitende uitkering.

De jurisprudentie en het beleid van het UWV inzake scholing en onbeloonde activiteiten zijn van overeenkomstige toepassing.

In geval van noodzakelijk geachte scholing is er een duurdoorbreking van toepassing (krachtens artikel 76, eerste lid WW) en ligt de duur van de aansluitende uitkering niet vast. Dit betekent dat hier een uitzondering wordt gemaakt op artikel 10a:16, eerste lid, waarin bepaald is dat de duur van de aansluitende uitkering éénmaal wordt berekend en vervolgens vastligt.

Artikel 10a:25 Uitkering bij overlijden (T)

In artikel 10a:13 is de overlijdensuitkering geregeld in de periode dat er recht is op een aanvullende uitkering. In artikel 10a:25 is vastgelegd dat er een gelijkwaardig recht op overlijdensuitkering bestaat in geval van overlijden tijdens de aansluitende uitkering, maar na afloop van de WW-uitkering. De ZW-uitkering is geëindigd. Behoudens nawerking op grond van artikel 46 ZW, in welk geval artikel 10a:13 nog van toepassing is, bestaat er dan geen aanspraak meer op een ZW-overlijdensuitkering. De overlijdensuitkering is in dit geval geheel bovenwettelijk.

Artikel 10a:25a Grensarbeiders (T)

Deze bepaling regelt dat grensarbeiders die hun baan verliezen, in Nederland recht hebben op dezelfde Nederlandse (bovenwettelijke) werkloosheidsuitkering als een werknemer die in Nederland woont en ontslagen wordt. Dit geldt niet alleen voor de periode van de aanvullende uitkering (waarvoor artikel 10a:13a geldt), maar ook voor de periode van de aansluitende uitkering.

Zie voor een verdere toelichting de toelichting op artikel 10a:13a.

Artikel 10a:26 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten (T)

Lid 1

Aan de betrokkene die buiten de gemeentelijke organisatie arbeid ter hand gaat nemen, kan ter zake van de kosten die voor hem aan een daartoe nodige verhuizing zijn verbonden, een tegemoetkoming worden toegekend van € 2.270,- onder verrekening van een tegemoetkoming in de verhuiskosten uit anderen hoofde. Het gaat hier om een discretionaire bevoegdheid.

Het recht op een verhuiskostenvergoeding kan alleen worden geëffectueerd, indien de vergoeding bij de uitvoeringsinstelling wordt aangevraagd. Betrokkene zal de noodzakelijke informatie aan de uitvoeringsinstelling moeten overleggen.

De tegemoetkoming in verhuiskosten indien de betrokkene elders buiten de gemeentelijke organisatie werk heeft gevonden, is een instrument dat kan bijdragen aan zijn reïntegratie in het arbeidsproces. Hiermee wordt een eventuele belemmering gelegen in de hoge verhuiskosten bij aanvaarding van een functie elders weggenomen.

Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid.

Lid 2

Indien de gewezen ambtenaar een verhuiskostenvergoeding van zijn nieuwe werkgever ontvangt, kan hem slechts een tegemoetkoming in de verhuiskosten worden toegekend voor het gedeelte van de vergoeding dat uit zou gaan boven de door de nieuwe werkgever verstrekte tegemoetkoming.

Artikel 10a:27 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten (T)

Lid 1

In dit artikel zijn de nadere voorwaarden opgenomen, waaronder de tegemoetkoming in de verhuiskosten toegekend kan worden. De opsomming is cumulatief: er moet aan alle gestelde voorwaarden worden voldaan.

Er bestaat geen mogelijkheid tot terugvordering in het geval van beëindiging werkhervatting door eigen schuld of toedoen en/of in het geval van fraude.

Lid 2

Om te voorkomen dat er verrekeningsactie moet worden ondernomen wanneer blijkt dat de betrokkene (toch) niet verhuisd is, is vastgelegd dat de vergoeding achteraf wordt toegekend. Voordat de vergoeding wordt toegekend, moet komen vast te staan dat de betrokkene daadwerkelijk is verhuisd.  

Artikel 10a:28 Reïntegratietoeslag (T)

Lid 1

De reïntegratietoeslag is in het leven geroepen om degenen met recht op een WW- en bovenwettelijke uitkering te stimuleren niet alleen een functie van een gelijk niveau als de oude betrekking te aanvaarden, maar ook een functie die lager wordt beloond. Per saldo zal dit tot lagere uitkeringslasten voor de gemeente leiden.

Er moet minimaal 10% verschil zijn tussen het dagloon in de oude betrekking en dat in de nieuwe betrekking.

Net als bij de verhuiskostenvergoeding kan het recht op een reïntegratietoeslag alleen worden geëffectueerd, indien de toeslag bij de uitvoeringsinstelling wordt aangevraagd. Betrokkene zal de noodzakelijke informatie aan de uitvoeringsinstelling moeten overleggen.

Er kan alleen recht op een reïntegratietoeslag ontstaan als een betrokkene tijdens het recht op een bovenwettelijke uitkering een dienstbetrekking in de zin van de WW aanvaardt. Wanneer de betrokkene aansluitend aan het ontslag als betrokkene een dienstverband aanvaardt voordat het recht op bovenwettelijke uitkering ontstaat, is er geen recht op een reïntegratietoeslag.

Het recht op reïntegratietoeslag kan alleen worden geëffectueerd, indien het wordt aangevraagd. Betrokkene zal de benodigde gegevens aan de uitvoeringsinstelling moeten overleggen.

Lid 2

Om te voorkomen dat er langdurige berekeningen met terugwerkende kracht moeten worden gemaakt, is de termijn voor aanvraag van de reïntegratietoeslag vrij kort gehouden.

Lid 3

Wanneer er sprake is van een lager dagloon, vloeit daar niet in alle gevallen recht op een reïntegratietoeslag uit voort. Het lagere dagloon kan een gevolg zijn van een kleinere omvang van de nieuwe betrekking. Wanneer er sprake is van een kleinere omvang, wordt het dagloon in de oude betrekking omgerekend naar het dagloon in de nieuwe betrekking. Als het verschil tussen het oude (omgerekende) dagloon en het nieuwe minstens 10% bedraagt, ontstaat er recht op een reïntegratietoeslag.

Lid 4

Er dient ten minste een dienstverband van één jaar te zijn overeengekomen. Normaliter zal er bij de beëindiging van deze dienstbetrekking sprake zijn van een nieuw recht op WW. Maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Wanneer bijvoorbeeld de betrokkene met een tijdelijke dienstbetrekking van minimaal één jaar tussentijds toch weer werkloos wordt (bijvoorbeeld als gevolg van ontslag in de proeftijd), zal het eerste WW-recht, inclusief bovenwettelijke uitkering, weer herleven.

De duur van de reïntegratietoeslag wordt elke keer opnieuw berekend bij het aangaan van een nieuwe dienstbetrekking waaraan een aanspraak op reïntegratietoeslag kan worden ontleend.

Lid 5

De WW kent in artikel 35 een systematiek van verrekenen van inkomsten die alleen van belang is in situaties waarin er voor een gering aantal uren nieuw werk wordt gevonden. Het gaat dan om een dienstverband van minder dan vijf uur en minder dan de helft van het aantal verloren gegane arbeidsuren. In zo’n geval is er geen sprake van een gedeeltelijke beëindiging van de uitkering, zoals op basis van artikel 20, eerste lid, onderdeel b van de WW verwacht kan worden, maar wordt het totaal van de WW-uitkering en de bovenwettelijke uitkering verminderd met 70% van hetgeen er met die nieuwe werkzaamheden wordt verdiend. Er is in zulke gevallen geen recht op een reïntegratietoeslag.

Ook wanneer aan de betrokkene een reïntegratiepremie wordt toegekend (artikel 10a:32), is er geen recht op een reïntegratietoeslag.

Artikel 10a:29 Reïntegratietoeslag (T)

Lid 1

De duur waarvoor de reïntegratietoeslag wordt toegekend, is niet gelijk aan de periode die de betrokkene nog recht zou hebben op een aanvullende en/of aansluitende uitkering als hij geen andere functie aanvaard zou hebben. Het gaat in dit geval om driekwart van het aantal gehele jaren dat de betrokkene nog recht gehad zou hebben op een bovenwettelijke uitkering.

Artikel 10a:30 Reïntegratietoeslag (T)

Lid 4

In deze bepaling wordt de betrokkene verplicht om de uitvoeringsinstelling van bepaalde informatie te voorzien. Deze informatie moet maandelijks worden gegeven. Wanneer de betrokkene deze verplichting niet nakomt, kan het recht op reïntegratietoeslag niet worden vastgesteld, en kan dit recht derhalve niet tot uitkering komen.

Artikel 10a:31 Reïntegratietoeslag (T)

Lid 1

Het recht op reïntegratietoeslag blijft bestaan als de betrokkene binnen zijn nieuwe dienstbetrekking niet feitelijk werkt, maar wel recht op zijn loon behoudt.

Lid 2

Voor de toepassing van deze bepaling wordt uitgegaan van de stelling ‘fulltime is fulltime’. Met andere woorden: een fulltime dienstverband van 36 uur wordt qua omvang gelijkgesteld aan een fulltime dienstverband van 38 uur. Hierdoor zijn omrekeningen niet nodig.

Artikel 10a:32 Reïntegratiepremie (T)

Lid 1

De reïntegratiepremie is een instrument om opname in het arbeidsproces te stimuleren. Een soortgelijke bepaling kwam eveneens voor in de oude wachtgeld- en uitkeringsregeling. De reïntegratiepremie beoogt de gewezen ambtenaar in de gelegenheid te stellen om door middel van een bedrag ineens zijn werkloosheid geheel op te heffen. Als algemene norm voor de inwilliging van het verzoek geldt derhalve dat de bestemming van het afkoopbedrag kansen moet bieden op een blijvende opheffing van de bestaande werkloosheid.

De betrokkene die nog geen recht op een bovenwettelijke uitkering heeft, kan geen recht verkrijgen op een reïntegratiepremie. Dit betekent dat de ambtenaar die aansluitend aan het ontslag gaat werken, niet voor deze premie in aanmerking komt.

Artikel 10a:33 Reïntegratiepremie (T)

Lid 1

Deze bepaling hanteert het criterium ‘in dezelfde mate werkloos zou zijn gebleven’ als dat hij is op de dag voorafgaande aan de indiensttreding bij de nieuwe werkgever. De zinsnede ‘in dezelfde mate’ impliceert dat de omstandigheden op de dag voor de werkhervatting bepalend zijn voor de berekeningsbasis. De berekeningsgrondslag kan verminderd zijn. Als de betrokkene al gedeeltelijk werkt, heeft dit invloed op de berekeningsbasis. Hetzelfde geldt voor een verminderde beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Daarentegen heeft een sanctie geen invloed.

Wanneer op de dag voor de werkhervatting een uitsluitingsgrond voor het recht op WW van toepassing is (bijvoorbeeld ziekte of vakantie), waardoor het recht op WW en bovenwettelijke uitkering geheel eindigt, kan de reïntegratiepremie pas worden vastgesteld en tot uitbetaling komen als de uitsluitingsgrond is opgeheven.

10d Voorzieningen bij werkloosheid

Hoofdstuk 10d Van werk naar werk-aanpak en voorzieningen bij werkloosheid (T)

Algemene toelichting voor hoofdstuk 10d Van werk naar werk-aanpak en voorzieningen bij werkloosheid.

Dit het hoofdstuk behandelt de verschillende procedures die dienen te worden gevolgd bij boventalligheid of bij ontslag wegens ongeschiktheid. Daarnaast bevat het hoofdstuk bepalingen over de uitkeringen bij werkloosheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. In het Cao-akkoord 2011 en 2012 zijn de toen bestaande bepalingen over Van werk naar werk-trajecten bij boventalligheid aangescherpt.

In dit hoofdstuk zijn nu de procedures opgenomen die gelden voor ontslag wegens andere gronden (artikel 8:8); re-integratie en ontslag op grond van onbekwaamheid/ongeschiktheid (artikel 8:6); re-integratie en ontslag wegens reorganisatie (artikel 8:3) en ontslag wegens gedeeltelijke (minder dan 35%) arbeidsongeschiktheid (artikel 8:5). Dit is dan ook uitgedrukt in de werkingssfeerbepaling artikel 10d:1.

Voor de overige ontslaggronden van hoofdstuk 8 (de artikelen 8:1, 8:2, 8:4, 8:7, 8:9, 8:10, 8:11, 8:12 en 8:13) gelden geen bovenwettelijke (uitkerings)rechten.

Artikel 10d:1 Werkingssfeer (T)

In artikel 10d:1 wordt onderscheid gemaakt tussen ontslagen worden en ontslagen zijn op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8. Het onderscheid tussen “worden” en “zijn” ziet op de reintegratiefase voor ontslag (als medewerkers worden ontslagen) en de (uitkerings)rechten na ontslag (als medewerkers zijn ontslagen).

Artikel 10d:2 Begripsbepalingen (T)

Ad g werkloosheidsuitkering Wanneer ambtenaren na ingang van de werkloosheidsuitkering een baan krijgen, eindigt hun werkloosheid. Wanneer ook deze baan weer eindigt, kan er op grond van de WW sprake zijn van een herleving van het recht op uitkering. Waar in dit hoofdstuk gesproken wordt over de werkloosheidsuitkering, wordt ook gedoeld op dit herleefde recht op uitkering.

Artikel 10d:3 Samenloop met lokale afspraken (T)

LOGA partijen zijn overeengekomen dat de aanpak, zoals vastgelegd in dit hoofdstuk, de basisaanpak wordt voor alle gemeenten, omdat daarmee door middel van wederzijdse inspanningen maximaal geïnvesteerd wordt in het voorkomen van werkloosheid. In lid 1 is bepaald dat lokaal aanvullende afspraken gemaakt mogen worden ten opzichte van de basisaanpak in dit hoofdstuk, mits deze aanpak gevolgd wordt. Er zijn twee soorten aanvullingen mogelijk: aanvullingen met betrekking tot onderwerpen die niet geregeld zijn in dit hoofdstuk en aanvullingen die tot een verruiming leiden van de afspraken in dit hoofdstuk. Als er op de in lid 2 genoemde datum een sociaal plan of vergelijkbare afspraak geldt, welke niet voldoet aan de bepalingen in hoofdstuk 10d, bespreken college en vakorganisaties in het GO wanneer tot aanpassing van het lokale beleid zal worden overgegaan.

Artikel 10d:4 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8 (T)

Het college treft een passende regeling voor de ambtenaar die ontslagen wordt op grond van artikel 8:8. LOGA-partijen hebben niet willen vastleggen welke inhoud een dergelijke regeling moet krijgen. Daarvoor zijn de omstandigheden rond het ontslag te divers. Het ligt echter wel in de rede dat de inhoud, voor zover dat redelijk en billijk is, gebaseerd wordt op de rechten die gelden voor ambtenaren die op grond van artikel 8:3 of 8:6 ontslagen worden. Afhankelijk van de omstandigheden ligt opschorting van het ontslag wellicht minder voor de hand. Maar ook voor deze groep ontslagenen geldt dat overstappen van werk naar werk het primaire doel is van de ontslagregeling. Het ter beschikking stellen van faciliteiten (financieel of anderszins) om de re-integratie te stimuleren zal daarom vaak onderdeel uitmaken van de ontslagregeling. Mocht werkloosheid niet te voorkomen zijn, dan geldt de mogelijkheid om, onder gelijke voorwaarden als voor de ambtenaren die ontslagen worden op grond van artikel 8:3 of 8:6, afspraken te maken over een aanvulling op de WW-uitkering en een na-wettelijke uitkering na afloop van de WW-uitkering. De exacte hoogte en duur van deze uitkeringen zijn mede afhankelijk van de overige afspraken die rond het ontslag gemaakt zijn.

Artikel 10d:6 Re-integratiefase voor ontslag (T)

Lid 1

Het doel van de re-integratiefase is het voorkomen van werkloosheid.

Lid 2 en 3

Het ontslagbesluit bevat de datum waarop het ontslag ingaat. Doordat eerst nog de reintegratiefase doorlopen moet worden, is dit een datum die in de toekomst ligt. Deze ontslagdatum wordt bepaald op de eerstvolgende datum die, gelet op de duur van de reintegratiefase die voor de ambtenaar geldt, mogelijk is. Wanneer voor de ambtenaar een reintegratiefase van 4 maanden geldt, bevat het ontslagbesluit een datum, gelegen 4 maanden na de verzending/overhandiging van het ontslagbesluit. In artikel 10d:7 worden de mogelijkheden genoemd, op grond waarvan het ontslag al eerder dan na afloop van de reintegratiefase kan eindigen. Om die reden moet in het ontslagbesluit worden opgenomen dat het ontslag eerder kan eindigen, indien dat op grond van artikel 10d:7 aan de orde is.

Als met inachtneming van de artikelen 10d:8 en 10d:9 de re-integratiefase verlengd wordt, moet het oorspronkelijke ontslagbesluit worden ingetrokken en worden vervangen door een nieuw ontslagbesluit met een ontslagdatum die verder ligt dan de oorspronkelijke ontslagdatum.

Lid 5 en 6

Het besluit tot ontslag, inclusief ontslagdatum, kan worden genomen als aan de noodzakelijke voorwaarden voor het ontslag op grond van artikel 8:6 voldaan is.

Bij ontslag op grond van artikel 8:6 moet een dossier zijn opgebouwd, waaruit het college de conclusie heeft getrokken dat de ambtenaar ongeschikt of onbekwaam is om zijn functie te blijven uitoefenen. Als dit dossier voldoende is, kan het besluit tot ontslag genomen worden.

Bezwaar tegen een ontslagbesluit schort de werking van het ontslagbesluit en de intreding van de re-integratiefase niet op.

Artikel 10d:7 Einde re-integratiefase (T)

Lid 1

Ook bij het aanvaarden van een deeltijdbetrekking eindigt de re-integratiefase. Op grond van artikel 72a WW heeft de gemeente voor zijn oud-medewerkers een plicht om de re-integratie in de arbeid te bevorderen. Zolang de re-integratie nog niet volledig is gelukt en heeft geleid tot volledige opheffing van de werkloosheid (minder dan 5 uur werkloos), blijft deze plicht van de gemeente bestaan. In dat verband kan het zinvol zijn om afspraken uit het re-integratieplan voort te zetten.

Lid 2

Tijdens de re-integratiefase worden afspraken gemaakt over de inspanningen die van de gemeente en de ambtenaar verlangd worden. Deze afspraken worden door het college vastgesteld en vastgelegd in het re-integratieplan. Dit kunnen onder meer afspraken zijn over sollicitatieactiviteiten, opleidingen en outplacementtraject (zie artikel 10d:10). Wanneer de ambtenaar zich niet houdt aan de gemaakte afspraken, zoals het niet starten van een cursus of onvoldoende sollicitaties verrichten, gaat het ontslag op grond van 8:6 eerder in dan pas na afloop van de re-integratiefase. Uiteraard gelden hierbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel (belangenafweging) en proportionaliteitsbeginsel (de sanctie moet niet zwaarder zijn dan op grond van het gedrag te rechtvaardigen is). De medewerker kan het stopzetten van de re-integratiefase aan de rechter voorleggen. De rechter beoordeelt de redelijkheid en billijkheid hiervan. Ook kan disciplinair ontslag plaatsvinden op grond van artikel 8:13 (de nalatigheid moet dan voldoen aan de eisen die bij disciplinair ontslag horen). In beide gevallen moet een besluit genomen worden waarin, gemotiveerd en onder verwijzing naar artikel 10d:7, de nieuwe ontslagdatum is opgenomen.

Onderdeel van de afspraken kan bij ontslag op grond van artikel 8:6 ook zijn welke eisen de ambtenaar mag stellen aan de aangeboden functie. Als de ambtenaar een functie die aan dergelijke eisen voldoet, niet accepteert, kan eveneens vóór het aflopen van de reintegratietermijn ontslag plaatsvinden op grond van artikel 8:6. Naarmate de re-integratiefase langer duurt, mag een bredere oriëntatie op arbeid verwacht worden. Op grond van jurisprudentie kan dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, betekenen dat de ambtenaar na verloop van tijd een functie moet aanvaarden, waaraan een salaris is verbonden van maximaal 2 schalen lager.

Lid 3

Eerdere beëindiging van de re-integratiefase leidt tot het vervallen van het recht op een aanvullende uitkering en na-wettelijke uitkering. Ook hierbij moet het college de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen.

Artikel 10d:8 Verlenging reïntegratiefase bij nalatigheid gemeente (T)

De sanctie voor de medewerker op nalatigheid is beëindiging van de re-integratiefase en het vervallen van het recht op de aanvullende uitkering en de na-wettelijke uitkering. Ook het college moet zich aan de acties uit het re-integratieplan houden. Doet het college dit niet, dan wordt de re-integratiefase verlengd met minimaal één maand en maximaal de helft van de oorspronkelijke re-integratiefase verlengd, binnen welke termijn geprobeerd wordt de nalatigheid te herstellen, voor zover dit naar redelijkheid en billijkheid mogelijk is.

Artikel 10d:9 Verlenging re-integratiefase door middel van levensloop (T)

Lid 1 en 2

Als de ambtenaar levenslooptegoed opneemt voor zijn volledige arbeidsduur, kan zijn dienstverband worden voortgezet. Dit betekent in ieder geval dat zijn WW pas later ingaat. Belangrijker is dat hij van werk naar werk kan overstappen, wat het vinden van een baan over het algemeen makkelijker maakt. De verlenging van de re-integratiefase wordt slechts toegestaan, wanneer de ambtenaar tijdens die fase aan zijn re-integratie blijft werken.

Het college stemt alleen in met een verzoek tot verlenging van de re-integratiefase, wanneer de ambtenaar de re-integratiefase niet volledig heeft kunnen benutten aan re-integratie. De oorzaak hiervoor moet redelijk zijn. Dit kan bijvoorbeeld de zorg voor een ernstig zieke partner zijn. Hierdoor kan het voor de ambtenaar onmogelijk zijn geweest om tijdens de reintegratiefase aan zijn re-integratieverplichtingen te voldoen. Het college kan dan instemmen met een verlenging. Een langdurige vakantie wordt niet als redelijk beschouwd.

Voldoet de ambtenaar tijdens de verlenging van de re-integratiefase niet meer aan de voorwaarde dat aan re-integratie gewerkt moet worden, dan wordt de verlenging gestopt en gaat het oorspronkelijke ontslag alsnog in. Door aangepaste fiscale wetgeving kunnen alleen mensen, die op 1 januari 2012 minimaal 3000 euro op hun levenslooprekening hadden staan, doorgaan met sparen volgens deze regeling.

Lid 4

Lid 4 geeft aan dat de bepalingen over de eerdere beëindiging van de aanstelling of arbeidsovereenkomst van overeenkomstige toepassing zijn. Wanneer tijdens de verlenging afspraken worden gemaakt over voortzetting van de re-integratieactiviteiten en de ambtenaar houdt zich niet aan deze afspraken, wordt voor het aflopen van de verlengde re-integratiefase het ontslag verleend op grond van artikel 8:6.

Artikel 10d:10 Re-integratieplan (T)

Tijdens de re-integratiefase geldt de reguliere rechtspositieregeling. Dit houdt onder meer in dat de ambtenaar gewoon verlof opbouwt, zoals hij dat eerder opbouwde. Wanneer hij tijdens de re-integratiefase geen werkzaamheden verricht, betekent dit dat hij in principe geen verlof nodig heeft voor activiteiten die in het kader van het re-integratieplan zijn afgesproken.

Als bij de start van de re-integratiefase al duidelijk is dat direct na de beoogde ontslagdatum een functie voorhanden is, bestaat het re-integratieplan uit het benoemen van die functie en de datum vanaf wanneer de ambtenaar deze functie gaat bekleden. Het re-integratieplan hoeft dan niet verder uitgewerkt te worden.

Lid 1

Het is zinvol om te beginnen met het opstellen van het re-integratieplan, zodra duidelijk is dat de ambtenaar ontslagen gaat worden op grond van artikel 8:6 en daarmee dus niet te wachten tot het ontslagbesluit genomen is. Gemeente noch ambtenaar zijn hiertoe overigens verplicht. Medewerking van beide partijen kan echter de mogelijkheden op het vinden van een baan bespoedigen en dus de kans op het voorkomen van werkloosheid vergroten.

Het re-integratieplan moet in ieder geval binnen 1 maand na ingang van de re-integratiefase zijn opgesteld.

Lid 4

De gemeente maakt een kosten-batenanalyse van de voorgenomen re-integratieactiviteiten. De gemeente stelt vast welke kosten redelijkerwijs voor rekening van de gemeente komen (de wensen van de ambtenaar kunnen verder gaan dan op grond van re-integratie noodzakelijk zijn, waardoor de gemeente niet de volledige kosten vergoedt).

Wanneer besloten wordt dat volledige vergoeding van de kosten door de gemeente niet redelijk is of wanneer de kosten uitstijgen boven het bedrag van € 7.500,=, kan van de ambtenaar verlangd kan worden dat hij zelf ook financieel bijdraagt aan de activiteiten uit het re-integratieplan.

Artikel 10d:11 Toepassingsbereik (T)

Het toepassingsbereik van paragraaf 5 strekt zich uit over ambtenaren die een dienstverband van 2 jaar of langer bij dezelfde gemeente hebben. In dit licht wijst het LOGA op artikel 10d:3 lid 1.

Artikel 10d:13 Inspanningsverplichting (T)

Dit artikel drukt uit dat een goede uitvoering van het Van werk naar werk-traject de verantwoordelijkheid is van zowel werkgever als ambtenaar.

Artikel 10d:14 Start Van werk naar werk-traject (T)

Een goed te definiëren moment markeert de start van het hele traject. Voor beide partijen moet duidelijk zijn dat vanaf dit moment, dat boventalligheid intreedt, de periode van twee jaar begint te lopen.

Artikel 10d:15 Van werk naar werk-onderzoek (T)

In dit artikel worden de inhoudelijke stappen van het Van werk naar werk-traject geregeld. De start is het onderzoek naar wensen en mogelijkheden en arbeidsmarktpotentie, ook buiten de gemeente. Het onderzoek wordt afgerond binnen een maand na de startdatum van het Van werk naar werk-traject. De startdatum is de dag waarop het besluit tot boventalligverklaring in werking is getreden. Het onderzoek kan eerder opgestart worden, als al is voorzien dat boventalligheid aan de orde zal komen. Duidelijk is dat wanneer het onderzoek eerder aanvangt, sneller met de uitvoering ervan kan worden gestart, en de kans van slagen toeneemt. Bij het onderzoek kan een gecertificeerde loopbaanadviseur worden ingeschakeld. Dit kan ook een functionaris zijn die bij de gemeente zelf in dienst is, mits deze aantoonbaar is gekwalificeerd als loopbaanbegeleider.

Wat betreft de loopbaanadviseur is van belang dat deze voldoet aan de professionele kwaliteitseisen van de beroepsgroep van loopbaanbegeleiders ofwel aantoonbaar daartoe gevolgde opleidingen en/of relevante ervaring heeft.

Artikel 10d:16 Van werk naar werk-contract (T)

Na het onderzoek genoemd in artikel 10d:13 wordt een contract gemaakt. Dat is uiterlijk gereed drie maanden na afronding van het onderzoek. Het contract bevat de afspraken tussen werkgever en ambtenaar gericht op het vinden van nieuw werk. Het contract is maatwerk en zal per individu verschillen. Het is van belang concreet alle van belang zijnde afspraken op te nemen. In het artikel is een niet-limitatieve opsomming hiervan opgenomen. Gedurende de looptijd van het contract is de ambtenaar boventallig; ten aanzien van de werkzaamheden die hij gedurende de Van werk naar werk-termijn voor de werkgever verricht dienen daarom ook afspraken te worden gemaakt.

Artikel 10d:17 Uitvoering van het Van werk naar werk-contract (T)

De monitoring en de verslaglegging van de voortgang en evaluatiegesprekken wordt neergelegd bij een nader aan te wijzen persoon of organisatie. Van belang is dat goed wordt toegezien op de uitvoering, voor beide partijen. Het verloop van het Van werk naar werktraject kan immers aanleiding geven tot een verschil in opvatting dat aan een commissie ter toetsing wordt voorgelegd (zie artikel 10d:24). De dossiervorming moet dan op orde zijn.

Artikel 10d:18 Einde Van werk naar werk-traject (T)

Een Van werk naar werk-traject duurt twee jaar. Maar deze termijn kan korter zijn als eerder passend of geschikt werk is gevonden. Passend of geschikt werk kan ook werk in deeltijd zijn en/of werk buiten de eigen organisatie of gemeente.

Artikel 10d:19 Tussentijdse beëindiging (T)

Als de boventallige ambtenaar een aanbod voor passend of geschikt werk binnen of buiten de gemeentelijke organisatie weigert, volgt beëindiging van het Van werk naar werk-contract en vervolgens reorganisatieontslag (ontslag op grond van artikel 8:3 CAR). Partijen leggen in het Van werk naar werk-contract vast welke functies passend dan wel geschikt zijn. Als de ambtenaar een dergelijke functie weigert, eindigt het Van werk naar werk-contract. Afhankelijk van de duur van het Van werk naar werk-traject mag een bredere oriëntatie op arbeid verwacht worden. Op grond van jurisprudentie kan dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, betekenen dat de ambtenaar na verloop van tijd een functie moet aanvaarden, waaraan een salaris is verbonden van maximaal 2 schalen lager of een vergelijkbaar verschil als het een functie buiten de gemeente betreft. Hiermee wordt gevolg gegeven aan de essentie van deze afspraken, namelijk dat het voor de ambtenaren van belang is dat zij aan het werk blijven. Dat wordt ook uitgedrukt door lid 2: als de ambtenaar zich niet houdt aan de afspraken uit het contract, dan wordt het traject eveneens gestopt en tot ontslag overgegaan. In beide gevallen verliest de ambtenaar ook het recht op aanvulling op de werkloosheidsuitkering en de na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:20 Advies loopbaanadviseur (T)

Het Van werk naar werk-traject duurt twee jaar. Als na verloop van 21 maanden geen ander werk is gevonden dient een loopbaanadviseur een advies uit te brengen over een eventueel vervolgtraject. Om een goed advies te kunnen uitbrengen, heeft de loopbaanadviseur in ieder geval inzage in de evaluatieverslagen, en zonodig in andere relevante correspondentie. De loopbaanadviseur moet overwegen of een vervolgtraject een zinvolle stap is, die de kans op ander werk evident doet toenemen. De verwachte ontwikkelingen binnen de organisatie en de arbeidsmarkt van dat moment zijn daarbij relevant. De loopbaanadviseur adviseert het college; het college hoeft dit advies niet te volgen.

Artikel 10d:21 Reguliere beëindiging Van werk naar werk-traject (T)

Als de termijn van 2 jaar voorbij is wordt het Van werk naar werk-traject beëindigd. Er volgt dan, zonder verdere opzegtermijnen of wachttijd, een ontslagbesluit op grond van artikel 8:3 CAR. Dat is alleen anders als het college het advies van de loopbaanadviseur tot verlenging volgt.

Artikel 10d:22 Verlenging Van werk naar werk-traject (T)

De mogelijkheid bestaat om het Van werk naar werk-contract te verlengen. Logischerwijs zou dit kunnen voortvloeien uit het advies van de loopbaanadviseur zoals bedoeld in artikel 10d:20, maar ook een zeer reële kans op een andere functie –schriftelijk te bevestigen door de werkgever in kwestie- kan leiden tot verlenging. Een besluit hieromtrent is geheel aan de werkgever. Er kan maar een keer worden verlengd. Het traject wordt definitief beëindigd op de datum waarop het verlengde contract afloopt. Na afloop daarvan volgt het ontslagbesluit op grond van artikel 8:3.

Artikel 10d:23 Niet-nakoming van afspraken uit Van werk naar werk-contract (T)

In dit artikel is geregeld wat er gebeurt als een van beide partijen het Van werk naar werkcontract niet nakomt of als bij de uitvoering ervan geschillen optreden.

Als de ene partij van oordeel is dat de ander zich niet houdt aan de afspraken is de eerste stap dat in goed overleg naar een uitweg wordt gezocht. Als een gesprek niet leidt tot een oplossing volgt een ingebrekestelling: de partij die vindt dat de ander niet doet wat is afgesproken in het contract stelt de ander hiervan schriftelijk in kennis. Voor de gemeente kan dit leiden tot beëindiging van het contract en een ontslag. Dat is beschreven in artikel 10d:19 bij tussentijdse beëindiging. Voor de ambtenaar betekent dit dat hij kan eisen dat het Van werk naar werk-contract wordt verlengd met de periode waarin het gebrek is opgetreden. Men kan hierbij bijvoorbeeld denken aan de situatie dat een loopbaancoach afwezig is waardoor afgesproken gesprekken niet hebben plaatsgevonden. Deze worden dan als het ware ingehaald. Uitgangspunt is dat ook in deze fase werkgever en ambtenaar er samen uitkomen. Maar als dat niet lukt, kan de paritaire toetsingscommissie om advies worden gevraagd.

Artikel 10d:24 Paritaire commissie (T)

Dit artikel regelt de positie van de paritaire toetsingscommissie. De commissie is paritair. Gemeenten die al een dergelijke paritaire commissie hebben kunnen de bestaande commissie aanwijzen. Het college moet een reglement vaststellen waarin de samenstelling, bevoegdheden en werkwijze van de commissie worden vastgelegd. De LOGA partijen hebben een voorbeeld reglement opgesteld.

Artikel 10d:25 Aanvullende uitkering (T)

Lid 1, sub a

Wanneer de re-integratiefase eerder is geëindigd, omdat de ambtenaar zich niet heeft gehouden aan de afspraken die in het re-integratieplan zijn neergelegd, vervalt het recht op de aanvullende uitkering.

Lid 1, sub b

Wanneer het Van werk naar werk-traject eerder is geëindigd, omdat de ambtenaar zich niet heeft gehouden aan de afspraken die in het Van werk naar werk-contract zijn neergelegd, vervalt het recht op de aanvullende uitkering.

Lid 1, sub c

De ambtenaar moet niet alleen in principe recht hebben op een werkloosheidsuitkering, maar deze ook daadwerkelijk ontvangen. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat de ambtenaar alleen vanwege het feit dat hij met vakantie is nog geen WW-uitkering ontvangt. Dan ontvangt hij ook geen aanvullende uitkering. De WW-uitkering, en de aanvullende uitkering, vangen dan tegelijk aan, na de vakantie.

Lid 2

Gedacht kan worden aan de betalingsberichten van UWV, gegevens over werkhervatting (ter bepaling van het aantal uren dat iemand werkloos is) of sanctiebesluiten van UWV. Hiervoor wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de procedure van gegevenslevering zoals deze bij UWV geldt (zie voor meer informatie www.uwv.nl; zoeken op poortwachtertoets). Deze voorwaarde geldt ter bepaling van de hoogte van de aanvullende uitkering (artikel 10d:26) en ter controle van sancties, die door UWV kunnen zijn opgelegd (artikel 10d:28).

Artikel 10d:26 Hoogte aanvullende uitkering bij ontslag (T)

In artikel 10d:2 is de bezoldiging gedefinieerd. De hoogte van de uitkering is gedurende de twee fases verschillend. De genoemde bedragen zijn feitelijke bezoldigingsbedragen. Hiermee wordt dus niet de voltijdsbezoldiging bedoeld, die omgerekend moet worden naar de deeltijdfactor van de medewerker. Dus ook een medewerker die met een functie voor 30 uur per week een bezoldiging van € 5.500,= ontvangt, krijgt gedurende de eerste fase een aanvullende uitkering van 30% van deze bezoldiging en gedurende de tweede fase een aanvullende uitkering van 20% van deze bezoldiging. De zinsnede “naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is” houdt in dat indien iemand een arbeidsduur had van 36 uur, waaruit hij voor 18 uur is ontslagen hij een aanvullende uitkering ontvangt van 10%, respectievelijk 20% of 30% maal 18/36. Als deze persoon vervolgens een baan aanvaardt van 10 uur per week, ontvangt hij een aanvullende uitkering van 10% (respectievelijk 20% of 30%) maal 8/36 van zijn bezoldiging.

Artikel 10d:27 Duur aanvullende uitkering bij ontslag (T)

Het kan voorkomen dat een medewerker, bijvoorbeeld vanwege vakantie rond de datum van ontslag, nog geen WW-uitkering ontvangt (hij is dan namelijk niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt). Ook dan eindigt het recht op de aanvullende uitkering 12 maanden na de dag van ontslag en niet 12 maanden na dag van ingang van de WW-uitkering

Artikel 10d:28 Sancties (T)

Lid 1

Iedere sanctie die door UWV wordt opgelegd, leidt tot een evenredige sanctie op de aanvullende uitkering. Dit betekent dat als UWV voor de duur van 3 maanden een sanctie oplegt van 10%, ook de aanvullende uitkering voor de duur van 3 maanden gekort wordt met 10%. Beëindiging van de WW-uitkering voor bijvoorbeeld 6 maanden leidt ook tot beëindiging van de aanvullende uitkering voor 6 maanden. Hiermee wordt de ambtenaar gestimuleerd om zijn verplichtingen (die grotendeels gericht zijn op werkhervatting) op grond van de Werkloosheidswet na te komen.

Lid 3

Een sanctie die door UWV wordt opgelegd, kán leiden tot het vervallen van het recht op een na-wettelijke uitkering. Dit is een facultatieve bepaling en is afhankelijk van de aard en ernst van het gedrag dat heeft geleid tot de sanctie die door UWV is opgelegd.

Artikel 10d:29 Einde aanvullende uitkering (T)

Omdat de aanvullende uitkering gekoppeld is aan de uitkering op grond van de Werkloosheidswet, eindigt de aanvullende uitkering sowieso als de WW-uitkering eindigt.

Herleving aanvullende uitkering Omdat de werkloosheidsuitkering gedefinieerd is als uitkering op grond van de Werkloosheidswet, welke uitkering voortvloeit uit de aanstelling of arbeidsovereenkomst met de gemeente, herleeft de aanvullende uitkering, wanneer de werkloosheidsuitkering herleeft. Omdat de duur van de aanvullende uitkering van één jaar gekoppeld is aan de dag van ontslag, geldt de herleving van de eerste fase van de aanvullende uitkering alleen wanneer de werkloosheidsuitkering herleeft binnen 12 maanden na de ingangsdatum van ontslag. Deze eerste fase wordt dus niet opgeschort met de periode, waarin geen werkloosheidsuitkering is ontvangen. Gedurende de resterende tijd van de werkloosheidsuitkering wordt de hoogte van de tweede fase uitbetaald.

Artikel 10d:30 Na-wettelijke uitkering (T)

Lid 1

Onderdeel a

Ook na afloop van de werkloosheidsuitkering moet sprake zijn van werkloosheid, zoals gedefinieerd in artikel 10d:1. Zowel deze verwijzing naar werkloosheid, als naar de definitie van werkloosheidsuitkering geven aan dat het moet gaan om een uitkering die voortvloeit uit de aanstelling of arbeidsovereenkomst bij de gemeente.

Lid 1

Onderdeel b

Hiervoor wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de procedure van gegevenslevering zoals deze bij UWV geldt (zie voor meer informatie www.uwv.nl; zoeken op poortwachtertoets). Deze gegevens zijn nodig ter bepaling van de hoogte van de na-wettelijke uitkering (artikel 10d:31) en het door de gemeente te voeren sanctiebeleid (zie artikel 10d:34).

Lid 2

Bij -ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid (artikel 8:6) ontstaat alleen recht op een na-wettelijke uitkering als het ontslag gelegen is in omstandigheden binnen de werksfeer. Dit betekent dat de ambtenaar zelf geen schuld heeft aan de ongeschiktheid of onbekwaamheid.

Artikel 10d:31 Hoogte na-wettelijke uitkering (T)

Lid 2

In lid 2 is opgenomen dat als iemand voor minder dan 36 uur werkloos is, zijn na-wettelijke uitkering naar evenredigheid wordt bepaald. De na-wettelijke uitkering wordt namelijk gebaseerd op de mate van werkloosheid.

Als uit een arbeidsovereenkomst of aanstelling blijkt dat iemand een functie van 20 uur in de week heeft, ontvangen hij een na-wettelijke uitkering voor de resterende 16 uur. Als door een nieuwe baan een werkloosheid resteert van minder dan 5 uur, is de werkloosheid beëindigd en eindigt de na-wettelijke uitkering (zie definitie werkloosheid en artikel 10d:18).

Gedeeltelijke werkhervatting, maar ook werkzaamheden als zelfstandige verminderen de werkloosheid. Of iemand minder dan 36 uur werkloos is, is af te leiden uit de gegevens over werkzaamheden (bijvoorbeeld salarisstroken). In artikel 10d:15 is opgenomen dat de ambtenaar alle gegevens moet overleggen die van belang zijn voor het bepalen van het recht op nawettelijke uitkering. Hiertoe behoren dus ook salarisstroken en arbeidsovereenkomsten.

Lid 3

Het is mogelijk dat iemand met het aantal uren werkhervatting meer verdient dat hij in de oude situatie deed. Daarom is in lid 3 een bepaling opgenomen, waaruit voortvloeit dat het nieuwe inkomen en de na-wettelijke uitkering nooit meer kan bedragen dan 90% van de oude bezoldiging.

Voorbeeld Iemand werkte 36 uur en verdiende € 2000,=. De na-wettelijke uitkering bedraagt 70% hiervan; dit is € 1400,=. Hij krijgt tijdens de periode van de na-wettelijke uitkering een baan voor 18 uur. Hiermee resteert een werkloosheid voor 18 uur. Met zijn nieuwe baan gaat hij € 1500,= verdienen. Zijn uitkering zou, gebaseerd op 18 uur werkloosheid, € 700,= bedragen. Samen met de inkomsten van € 1500,= komt zijn totaal inkomen uit op € 2200,=. Het totaalinkomen is gemaximeerd op 90% van € 2000,=; dit is € 1800,=. Zijn uitkering wordt dus gekort met € 300,=. Hij ontvangt nog een na-wettelijke uitkering van € 400,=.

Artikel 10d:32 Duur na-wettelijke uitkering (T)

Als iemand 45 is op de dag van ontslag en hij heeft vanaf zijn 25e in de gemeentelijke sector gewerkt, ontvangt hij een na-wettelijke uitkering voor de duur van (15 x 1,4) + (5 x 2) = 31 maanden.

Artikel 10d:33 Einde na-wettelijke uitkering (T)

Lid 2

Recht op een werkloosheidsuitkering bestaat als iemand meer dan 5 uur of meer dan de helft van zijn oorspronkelijke arbeidsduur per week verliest. Als door werkhervatting een werkloosheid resteert van minder dan 5 uur (of minder dan de helft van zijn oorspronkelijke arbeidsduur per week) eindigt de werkloosheid en eindigt de na-wettelijke uitkering.

Lid 3

De wijziging van lid 3 waarbij de beëindiging van de na-wettelijke uitkering wordt gekoppeld aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is in werking getreden op 15 juli 2014. De gewijzigde bepaling heeft betrekking op de ambtenaar die op 15 juli 2014 bij de werkgever in dienst is, of de ex-ambtenaar die op die datum — als gevolg van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 CAR – in het genot is van een WW- of na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:35 Afkoop (T)

Er bestaat geen recht op afkoop van de na-wettelijke uitkering. Het college kan echter op verzoek van de ambtenaar besluiten tot afkoop van de na-wettelijke uitkering. Het college bepaalt daarbij de voorwaarden en de hoogte van het afkoopbedrag.

Als partijen het niet eens worden over de hoogte van het afkoopbedrag, vallen partijen terug op de normale regels over hoogte en duur van de na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:36 Bijzondere uitkering bij ontslag of definitieve herplaatsing ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid (T)

De ambtenaar die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan in het derde ziektejaar definitief worden herplaatst, wanneer hij een functie aanvaardt, waarmee hij ten minste in 100% van de restverdiencapaciteit, zoals deze door UWV is vastgesteld, kan voorzien. Wanneer een dergelijke functie buiten de organisatie van de gemeente wordt gevonden, kan ontslag op grond van artikel 8:5 plaatsvinden. Is dat het geval dan ontvangt de ambtenaar, zolang hij arbeid heeft waarmee hij ten minste in 100% van de restverdiencapaciteit kan voorzien, een bijzondere uitkering.

Artikel 10d:39 Overgangsrecht (T)

In de CAO 2007-2008 is overgangsrecht overeengekomen voor de ambtenaar die

op de dag van inwerkingtreding van hoofdstuk 10d (1 juli 2008) 20 dienstjaren of meer heeft in de gemeentelijke sector en

die binnen 10 jaar daarna daadwerkelijk ontslag verleend wordt.

Het overgangsrecht houdt in dat de duur van de overgangsuitkering overeenkomt met de aansluitende uitkering uit hoofdstuk 10a, zoals dit hoofdstuk tot 1 juli 2008 luidde. Wel is afgesproken dat de berekening hiervan voor gemeenten gemakkelijker wordt gemaakt. Daarom is de oude berekeningsduur van de aansluitende uitkering omgezet in een formule, die in het tweede lid, is opgenomen. Vanaf 1 juli 2008 valt iedereen onder hoofdstuk 10d. Alle ambtenaren die op grond van artikel 8:3 en 8:6 ontslagen worden, krijgen dus recht op een re-integratiefase of een Van werk naar werk-traject. Mocht daarna sprake zijn van werkloosheid, dan geldt slechts ten aanzien van de duur van de uitkering na afloop van de WW een uitzondering voor de ambtenaren, voor wie dit overgangsrecht is overeengekomen.

De overgangsuitkering eindigt op de leeftijd van 62 jaar en 9 maanden (artikel 10d:33). Vanwege deze beëindiging op 62 jaar en 9 maanden komt de potentiële uitkeringsduur uit lid 2, bij ontslag op de leeftijd van 50 jaar en ouder niet volledig tot uitkering. Samen met een WW van minimaal 20 maanden (het overgangsrecht is voor mensen die op 1 juli 2008 minstens 20 dienstjaren hadden) komt deze uitkering namelijk boven de leeftijd van 62 jaar en 9 maanden uit.

10e Bijzondere bovenwettelijke werkloosheidsuitkering voor de ambtenaar met op 1 januari 2008 20 dienstjaren of meer

Hoofdstuk 10e Geen Toelichting (T)

Dit hoofdstuk heeft geen toelichting.

11 Uitkeringsregeling ontslag

Artikel 11:1 Betrokkene (T)

Algemeen De omschrijving dat aan de ambtenaar ontslag moet zijn verleend, impliceert dat het einde van een tijdelijke urenuitbreiding geen recht geeft op een uitkering. Immers, er is geen sprake van ontslag. Dit is anders wanneer deze urenuitbreiding, die in de vorm van een brief kan worden meegedeeld, de vorm krijgt van een tijdelijke aanstelling. Na afloop van deze aanstelling ontstaat wel recht op een uitkering.

Lid 2

Het tweede lid biedt de mogelijkheid een ambtenaar een recht op uitkering toe te kennen die ontslag heeft gevraagd omdat betrokkene de echtgenoot (en eventueel de levenspartner) wil volgen die genoodzaakt is elders een betrekking te aanvaarden.   Interessant is vaste jurisprudentie van de Centrale raad van beroep die uitwijst dat de weigering in dergelijke situaties een recht op uitkering toe te kennen, in alle gevallen is gesanctioneerd. Wanneer de verhuizing medisch noodzakelijk is in verband met de gezondheid van de echtgenoot, is er aanleiding een uitkering toe te kennen. Dit is een omstandigheid waarop betrokkenen geen invloed kunnen uitoefenen.

Artikel 11:6 Recht op uitkering (T)

Lid 1

Het eerste lid bepaalt dat recht op een uitkering bestaat indien voldaan is aan de zogenaamde toegangseis. In het jaar voorafgaand aan het ontslag dient betrokkene tenminste gedurende 26 weken werkzaam te zijn geweest als werknemer in de zin van de WW. Werkzaamheden, verricht als zelfstandige, tellen dus niet mee. In dit verband wordt een week als een gewerkte week aangemerkt, indien ten minste op n dag per week is gewerkt, ongeacht het aantal uren. Deze toegangseis, afkomstig uit de WW, is in de WW inmiddels per 1 maart 1995 verzwaard, maar die verzwaring wordt in ieder geval voor 1 januari 2000 niet overgenomen in dit hoofdstuk.

Lid 3

Het derde lid vermeldt welke werkzaamheden in aanmerking worden genomen bij het vaststellen of aan de toegangseis is voldaan. Het gaat hierbij niet alleen om werkzaamheden verricht in de dienstbetrekking waaruit ontslag volgt, maar ook om werkzaamheden die zijn verricht in een dienstbetrekking waarvoor de betrekking waaruit ontslag volgt, in de plaats is gekomen. Let wel, hierbij kan het ook gaan om werkzaamheden die in de private sector zijn verricht voorafgaand aan indiensttreding bij de gemeente.

Dat er een duidelijke relatie ligt tussen het ontslag en de dienstbetrekking waaruit ontslag volgt voor het bepalen of aan de toegangseis is voldaan, moge het volgende voorbeeld illustreren.   Een ambtenaar gaat een deeltijdbaan vervullen van 20 uur voor de termijn van een jaar. Na zes maanden gaat betrokkene een tweede deeltijdbaan vervullen van 16 uur voor de duur van drie maanden. Aan deze baan is geen andere voorafgegaan. Na het verstrijken van de termijn van drie maanden ontstaat geen recht op een uitkering, betrokkene is in deze functie immers geen 26 weken werkzaam geweest. De weken waarin is gewerkt in de betrekking die blijft voortbestaan, tellen niet mee. Deze tijd telt uitsluitend mee voor de beoordeling of aan de toegangseis voldaan is op het tijdstip dat de deeltijdbetrekking van 20 uur eindigt. Gewerkte weken tellen dus slechts eenmaal mee.

Artikel 11:17 Uitkering bij ziekte (T)

Lid 3

Ook al vervalt hoofdstuk 11 per 1 januari 2001 voor de gevallen van werkloosheid, die zijn ontstaan op of ná 1 januari 2001, de verwijzing naar hoofdstuk 7 kan nog gedurende 2 jaren van toepassing zijn. Hierbij gaat het om de status quo op 31 december 2000. Gemeenten doen er verstandig aan de tekst van hoofdstuk 7, zoals dat luidde op 31 december 2000, apart te bewaren.

Artikel 11:18 Samenloop (T)

De ziekte-uitkering op grond van artikel 11:17 (gedurende maximaal een jaar, ter hoogte van 80% van de bezoldiging) schort het recht op uitkering op. Dit betekent dat de periode gedurende welke een ziekte-uitkering is genoten, bij de oorspronkelijke uitkeringsduur wordt opgeteld.

Artikel 11:20 Verval en opnieuw toekennen van het recht op uitkering (T)

Algemeen Dit artikel geldt slechts ten aanzien van degene aan wie uitsluitend een uitkering voor de periode van zes maanden is toegekend. In afwijking van het reguliere systeem van de verrekening van neveninkomsten, geldt in dit geval dat het recht op uitkering vervalt en herleeft in de situatie dat spoedig opnieuw werkloosheid optreedt nadat betrokkene bijvoorbeeld als uitzendkracht heeft gewerkt.  

Lid 1

In het eerste lid wordt bepaald dat het recht op uitkering vervalt met ingang van de dag dat de werkloosheid eindigt, en dat het recht opnieuw voor de resterende duur wordt toegekend met ingang van de dag dat opnieuw werkloosheid ontstaat. Van belang is dat het begrip beëindiging van de werkloosheid zodanig is omschreven dat bij het aanvaarden van een tijdelijke dienstbetrekking eerst van beindiging van de werkloosheid sprake is indien gedurende een periode van een maand gewerkt is. Daarbij moet het gaan om een betrekking bij eenzelfde werkgever en met ten minste de omvang van de betrekking waaruit ontslag volgde. Dit betekent dat gedurende de eerste maand waarin de gewezen ambtenaar met een uitkering een tijdelijke betrekking vervult, de inkomsten met de uitkering worden verrekend. Pas na een periode van een maand vervalt de uitkering. Hiermee wordt voorkomen dat meerdere malen het recht op uitkering vervalt en weer herleeft wanneer bijvoorbeeld op uitzendbasis wordt gewerkt.

Lid 3

Het derde lid voorziet in een aangepaste toegangseis wanneer na afloop van de uitkeringsduur van zes maanden nog steeds sprake is van een situatie van werkloosheid.

11a Suppletie

Artikel 11a:1 Begripsomschrijvingen (T)

Lid 1

Sub b Artikel 11a:1 bevat de definitiebepalingen.

Met het begrip ‘arbeidsongeschiktheidsuitkering’ is in deze suppletieregeling elke wettelijke of bovenwettelijke uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid bedoeld. Voorbeelden hiervan zijn de WAO-uitkering, de uitkering op grond van de WAZ en de uitkering op grond van de WAJONG. Ook uitkeringen van buitenlandse mogendheden of van de Nederlandse Antillen of Aruba kunnen onder dit begrip vallen.

Sub d De doelgroep van deze suppletieregeling wordt gevormd door de overheidswerknemers die zijn ontslagen uit een dienstbetrekking bij een gemeente op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WAO.

Van suppletie is echter uitgezonderd degene die zijn resterende verdienvermogen volledig benut in een of meer aangehouden betrekkingen. Ingevolge de systematiek van de WAO wordt namelijk de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op grond van het resterend verdienvermogen dat de betrokkene heeft. Wanneer de betrokkene één of meer aangehouden betrekkingen heeft, is hij ingevolge die systematiek dus altijd minder dan 80% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO. De suppletie is echter bedoeld voor degenen die minder dan 80% arbeidsongeschikt zijn voor de dienstbetrekking waaruit zij zijn ontslagen op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte.

De overheidswerknemer die op bovengenoemde grond is ontslagen en die toen minder dan 15% arbeidsongeschikt is verklaard, heeft, gelet op de definiëring, eveneens recht op suppletie. Met de omschrijving dat de betrokkene overheidswerknemer is, bedoeld in artikel 2 van de WPA, wordt niet beoogd een andere omschrijving te geven dan die van het ambtenaarschap in de zin van de Abp-wet, zoals die luidde op 31 december 1995.

Sub g en h Het dagloon in de zin van de suppletie is het ongemaximeerde dagloon in de zin van de WAO met een bepaalde correctie. Allereerst wordt het dagloon in de zin van de WAO vermeerderd met het bedrag aan pensioenbijdrageverhaal.

Daarnaast wordt in die gemeenten waar overheidswerknemers tegen ziektekosten verzekerd zijn ingevolge een particuliere ziektekostenverzekering de werkgeversbijdrage in die ziektekostenverzekering in mindering gebracht op het ongemaximeerde dagloon in de zin van de WAO. Deze tegemoetkoming van de werkgever dient van het WAO-dagloon te worden afgetrokken, omdat de berekeningsgrondslag van de suppletie anders niet gelijk zou zijn aan de berekeningsgrondslag van het vroegere herplaatsingswachtgeld, de laatstgenoten bezoldiging.

In gemeenten waar overheidswerknemers tegen ziektekosten verzekerd zijn ingevolge een publiekrechtelijke ziektekostenverzekering, is het niet nodig om bij de vaststelling van de berekeningsgrondslag van de suppletie, het ongemaximeerde dagloon in de zin van de WAO te verminderen met de tegemoetkoming van de werkgever in een particuliere ziektekostenverzekering van betrokkene. In deze gevallen wordt bij de vaststelling van het dagloon in de zin van de WAO reeds rekening gehouden met de werkgeversbijdrage.

Sub h Het dagloon wordt uitsluitend in aanmerking genomen voor zover het toegerekend kan worden aan de betrekking waaruit betrokkene met recht op suppletie is ontslagen. In tegenstelling tot de WAO-conforme uitkering ingevolge de WPA, is het recht op suppletie immers aan die enkele betrekking gekoppeld.

Lid 2

Door de verwijzing naar artikel 1:2:1 wordt duidelijk gemaakt dat hoofdstuk 11a niet van toepassing is op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming en de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen.

Artikel 11a:2 Recht op suppletie (T)

Het recht op suppletie gaat in na ontslag op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. Aangezien ontslag op genoemde grond pas mogelijk is na 24 maanden ongeschiktheid (zie artikel 8:5, tweede lid), kan het recht op suppletie derhalve niet eerder ingaan dan na die 24 maanden.

De maximale uitkeringsduur van de suppletie is geregeld in artikel 11a:6. Zoals bij dat artikel wordt toegelicht, is de maximale uitkeringsduur 66 maanden, te rekenen vanaf het einde van genoemde periode van 24 maanden. Na ommekomst van de maximale uitkeringsduur eindigt het recht op suppletie. Dat is nadat 90 maanden zijn verstreken sedert de aanvang van de ongeschiktheid wegens ziekte. Vergelijk artikel 11a:5, onderdeel a.

Artikel 11a:3 Recht op suppletie (T)

Algemeen Ten aanzien van de suppletieregeling geldt een verplichtingen en sanctieregime dat overeenkomt met de WW. De toepassing van dat sanctieregime ten aanzien van de suppletie geschiedt door of namens het bestuursorgaan.

Lid 2

In het tweede lid is de reikwijdte van het begrip ‘passende arbeid’ in de zin van de WW voor de toepassing van de suppletie zodanig uitgebreid dat het mede gangbare arbeid omvat. De definitie van gangbare arbeid is eveneens in dit lid gegeven, namelijk: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Deze uitbreiding is een gevolg van het volgende.

De werkgever dient, voordat hij tot ontslag overgaat, een zorgvuldig onderzoek te doen naar de herplaatsingsmogelijkheden voor degene die ongeschikt is voor het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Hiertoe onderzoekt de werkgever eerst of de mogelijkheid bestaat van plaatsing in een functie met passende arbeid. Indien die mogelijkheid zich niet voordoet doch minimaal na afloop van het eerste ziektejaar onderzoekt hij of de mogelijkheid bestaat van plaatsing in een functie met gangbare arbeid. Dit uitgangspunt betekent dat de betrokkene op het moment dat het recht op suppletie op zijn vroegst zou kunnen ontstaan, reeds een jaar lang verplicht is geweest aangeboden gangbare arbeid te accepteren.

Ingevolge het verplichtingen- en sanctieregime van de WW zijn grote groepen betrokkenen die een beroep kunnen doen op de WW, op genoemd moment (nog) niet verplicht gangbare arbeid te aanvaarden. Zonder bovengenoemde uitbreiding van het begrip ‘passende arbeid’ zou de ongewenste situatie kunnen ontstaan dat een betrokkene na afloop van het eerste ziektejaar, maar vóór zijn ontslag, gehouden is gangbare arbeid te aanvaarden en dat hij zich, als hij vervolgens na zijn ontslag suppletie geniet, in mindere mate beschikbaar hoeft te houden voor de arbeidsmarkt.

Een ander effect van deze gelijkstelling van gangbare arbeid met passende arbeid in de zin van de WW is dat de suppletiegerechtigde, bij eventuele weigering van gangbare arbeid vóór zijn ontslag, ook onder het sanctieregime van de WW, en dus suppletieregeling, valt. De weigering van gangbare arbeid wordt derhalve betrokken bij het bepalen van het recht op suppletie. Wanneer er op deze wijze sprake is van verwijtbare werkloosheid, kan de suppletie blijvend geheel danwel tijdelijk of blijvend gedeeltelijk worden geweigerd of kan de suppletieduur worden beperkt.

Artikel 11a:4 en 11a:5 Recht op suppletie (T)

Het verschil tussen het niet tot uitbetaling komen van het recht op suppletie ingevolge artikel 11a:4 en het beëindigen van dat recht op grond van artikel 11a:5, is het volgende. Het recht op suppletie loopt in het eerstgenoemde geval nog door en er kan weer tot betaling van de suppletie worden overgegaan, zodra de in artikel 11a:4, onderdeel a of b genoemde omstandigheid zich niet meer voordoet en er op dat moment nog suppletieduur resteert.

Beëindiging van het recht op suppletie zou in het geval, bedoeld in artikel 11a:4, onderdeel a, tot onredelijke resultaten kunnen leiden. Ingevolge de systematiek van de WAO (conforme) uitkering kan iemand ook bij een arbeidsongeschiktheid met een kennelijk tijdelijk karakter, tijdelijk een verhoogde arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Wanneer die mate van arbeidsongeschiktheid vervolgens weer wordt vastgesteld op een lagere klasse, zou de betrokkene zijn recht op suppletie zijn kwijtgeraakt. Dit wordt onredelijk geacht.

Wat betreft de betrokkenen, bedoeld in onderdeel b, geldt dat zij in de huidige situatie terug kunnen vallen op het herplaatsingswachtgeld wanneer de herplaatsingstoelage wordt be‘indigd. Die vangnetfunctie wordt nu voortgezet in artikel 11a:4, onderdeel b, van de suppletieregeling.

Artikel 11a:7 Suppletie (T)

Artikel 11a:7 ziet op de ingangsdatum van de duur van de suppletie. De ‘klok’ van de duur van de suppletie begint te lopen op het moment waarop de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft geduurd. Ook als op dat moment nog geen ontslag heeft plaatsgevonden. Wanneer de betrokkene derhalve ontslag wordt verleend op een latere datum dan genoemd moment, wordt de tussen die data gelegen periode in mindering gebracht op de totale uitkeringsduur van de suppletie. De betrokkene geniet in een dergelijke situatie in ieder geval gedurende een kortere periode 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie dan wanneer hij zou zijn ontslagen op het moment dat hij 24 maanden onafgebroken wegens ziekte ongeschikt was voor de vervulling van zijn betrekking. Wordt betrokkene ontslagen op een moment dat genoemde ongeschiktheid 57 maanden heeft geduurd dan heeft hij geen recht meer op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie, maar alleen nog op 70% van die berekeningsgrondslag.

Artikel 11a:8 Suppletie (T)

Algemeen In artikel 11a:8, eerste lid, komt tot uiting dat de suppletieregeling een aanvullend karakter heeft. Indien de betrokkene gedurende de periode dat de suppletie tot uitbetaling komt, ter zake van het dienstverband waaruit hij is ontslagen recht heeft op één of meer wettelijke of bovenwettelijke uitkeringen ter zake van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, wordt het bedrag van genoemde uitkeringen in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Ditzelfde geldt wanneer betrokkene een Waz-uitkering ontvangt. De suppletie komt derhalve tot uitbetaling wanneer en voor zover het bedrag aan suppletie hoger is dan de van toepassing zijnde wettelijke en bovenwettelijke uitkeringen. Dus ook in geval van het zogenaamde TBA-hiaat in de vervolguitkeringsfase van de WAO (-conforme) uitkering of bij expiratie van de uitkeringsduur van de WW tijdens de duur van de suppletieregeling.

De suppletieregeling vult aan tot een bepaald niveau, maar alleen wanneer de betrokkene niet reeds via andere inkomstenbronnen tot dat niveau komt. Inkomstenbronnen die betrokkene reeds had vóór hij aanspraak had op suppletie, worden daarentegen niet meegerekend. Wanneer de betrokkene echter later meer inkomsten gaat genereren uit die ‘oude’ inkomstenbronnen dan ligt het in de rede dat meerdere wordt verrekend met de suppletie, ook wat betreft inkomsten uit of in verband met arbeid is deze systematiek opgenomen in artikel 11a:9.

Lid 2

Het tweede lid van artikel 11a:8 ziet op de situatie dat de betrokkene op het ingangsmoment van de suppletie reeds een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van die arbeidsongeschiktheidsuitkering kan na het ingaan van de suppletie worden verhoogd, bijvoorbeeld als gevolg van de uitval uit de dienstbetrekking ter zake waarvan suppletie is toegekend. Door die verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage stijgt ook het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ingevolge artikel 11a:8, tweede lid, dient dat meerdere, die verhoging van inkomsten, in mindering te worden gebracht op het bedrag van de suppletie.

Artikel 11a:9 Suppletie (T)

Voor degene die tijdens zijn recht op suppletie nieuwe inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf verwerft, geldt de in artikel 11a:9, eerste lid, opgenomen anticumulatieregeling.

Betrokkene heeft bij inactiviteit een garantieniveau van 80% onderscheidenlijk 70% van de berekeningsgrondslag van de suppletie. Indien betrokkene er in slaagt door middel van arbeid of bedrijf inkomsten te verwerven, heft hij zijn (resterende) werkloosheid op. Wanneer hij zijn werkloosheid geheel opheft doordat hij zijn resterend verdienvermogen volledig benut, heeft hij recht op een herplaatsingstoelage van de Stichting Pensioenfonds ABP. Zolang hij die herplaatsingstoelage ontvangt, komt zijn recht op suppletie niet meer tot uitbetaling (zie artikel 11a:4, onderdeel b). Wanneer hij zijn werkloosheid gedeeltelijk opheft, behoeft de suppletiegarantie niet meer voor dat gedeelte te gelden. De suppletiegarantie wordt alsdan lager en wel op de volgende wijze:

(berekeningsgrondslag suppletie -/- nieuwe inkomsten) * 80% [70%] = X.

Het verschil met artikel 11a:8 is dus dat de te anticumuleren inkomsten ingevolge artikel 11a:9 niet in mindering worden gebracht op het bedrag van de suppletie, maar op de berekeningsgrondslag van de suppletie.

Een voorbeeld van een situatie waarbij van bijzondere omstandigheden sprake kan zijn, in welk geval artikel 11a:9, derde lid, van toepassing zou kunnen zijn, is het geval van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, welke in de plaats komen van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen vóór de dag van het ontslag, anders dan bedoeld in het eerste lid.

Artikel 11a:10 Suppletie (T)

Een vermindering in het niveau van de onderlinge wettelijke en/of bovenwettelijke uitkeringen leidt door het aanvullende karakter van de suppletieregeling tot een groter bedrag aan suppletie.Dit effect is echter ongewenst indien de verlaging van het niveau van de onderliggende uitkeringen wordt veroorzaakt door sancties. In artikel 11a:10 is daarom vastgelegd dat sancties genomen ten aanzien van wettelijke en/of bovenwettelijke uitkeringen niet leiden tot een groter bedrag aan suppletie.In geval van sancties worden de wettelijke en bovenwettelijke uitkeringen voor de toepassing van de artikelen 11a:8 en 11a:9 steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten.

Artikel 11a:12 Betaling van suppletie (T)

Zoals reeds aangegeven in het algemene deel, is in verband met de OOW-operatie zoveel mogelijk aangesloten bij de WW. Onderhavige bepalingen zijn geredigeerd conform enkele WW-bepalingen.

Dit geldt ook voor de artikelen 11a:13, 11a:14 en 11a:15.

Artikel 11a:16 Uitvoeringsvoorschriften (T)

De uitvoeringsvoorschriften die het bestuursorgaan ingevolge artikel 11a:16 eerste lid dient vast te stellen zijn nadere regels terzake van een doelmatige controle ten aanzien van de betrokkenen. Voorbeelden van dit soort regels zijn regels met betrekking tot de wijze waarop de betrokkene het bestuursorgaan dient te informeren over neveninkomsten, sollicitaties en inschrijving bij het RBA, alsmede met betrekking tot de wijze waarop de betrokkene zich ziek dan wel hersteld dient te melden. Onder deze nadere regels kunnen bijvoorbeeld ook regels worden gevat die de betrokkene voorschrijven om gedurende de ziekteperiode tijdens de duur van de suppletie op bepaalde tijdstippen thuis te zijn.

Artikel 11a:17 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte (T)

In artikel 11a:17 is het overgangsrecht opgenomen voor diegenen die op 31 december 1995 reeds in het genot waren van een herplaatsingswachtgeld in de zin van de ABP-wet. De systematiek van dit overgangsrecht is dat de duur van het door de betreffende persoon genoten herplaatsingswachtgeld wordt omgezet in een nog resterende duur van het recht op suppletie. Dit is vastgelegd in het eerste en tweede lid.

Herplaatsingswachtgeld en suppletie zijn twee ongelijksoortige eenheden. Om het herplaatsingswachtgeld desalniettemin zo veel mogelijk gelijkwaardig te converteren naar de suppletie, is een afweging gemaakt voor wat betreft hoogte, duur en pensioenopbouw. Zoals blijkt uit de in het tweede lid opgenomen tabel betreffende de hoogte en de duur, heeft genoemde ongelijksoortigheid er onder andere toe geleid dat de tabel op drie plaatsen niet lineair verloopt. Daar staat tegenover dat de pensioenopbouw gedurende de duur van de suppletie 100% is, terwijl dit bij het herplaatsingswachtgeld 25% en onder bepaalde voorwaarden 50% was.

Artikel 11a:18 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte (T)

In de WPA is in artikel 39, vierde en vijfde lid, bepaald hoe op 1 januari 1996 de conversie dient plaats te vinden van de berekeningsgrondslag van de bezoldiging of uitkering wegens ziekte van degene die op dat moment 52 weken of langer onafgebroken arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO en wiens mate van algemene invaliditeit op grond van de Abp-wet is vastgesteld op ten minste 15 procent dan wel wiens mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ministeriële regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de AAW is vastgesteld op ten minste 25 procent. In artikel 11a:18 van de suppletieregeling is bepaald dat voor degene die op 1 januari 1996 recht had op een dergelijke bezoldiging of uitkering wegens ziekte, dat ‘geconverteerde’ dagloon zal gelden als berekeningsgrondslag voor de suppletie, in het geval dat hij binnen een periode van zes maanden aanspraak krijgt op suppletie.

Artikel 11a:19 Overige en slotbepalingen (T)

In artikel 11a:19 is vastgelegd dat LOGA-partijen met elkaar in overleg treden indien het niveau van de WAO-conforme uitkering anders dan door wijziging als gevolg van individuele feiten en omstandigheden, algemeen neerwaartse wijzigingen ondergaat. In dat overleg zal dan de vraag centraal staan op welke wijze LOGA-partijen in de arbeidsvoorwaardelijke sfeer zullen omgaan met die algemeen neerwaartse wijzigingen.

Voor het geval dat overleg niet tot overeenstemming heeft geleid binnen een periode van zes maanden na de datum van publikatie in het Staatsblad van de maatregel, houdende die algemeen neerwaartse wijzigingen, geldt het volgende. In dat geval worden die algemeen neerwaartse wijzigingen effectief ten aanzien van de suppletieregeling vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder.

Artikel 11a:21 Overige en slotbepalingen (T)

Lid 1

De ambtenaar die recht heeft op een WGA-uitkering valt na ontslag wegens arbeidsongeschiktheid (artikel 8:5) op of na 1 januari 2007 onder de bovenwettelijke regeling op grond van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Indien betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft hij na ontslag wegens arbeidsongeschiktheid op of na 1 januari 2007 recht op een WW-uitkering en bovenwettelijke WW op grond van hoofdstuk 10a.

12 Overleg met organisaties van overheidspersoneel

Artikel 12:1 Algemene bepalingen (T)

Van belang bij dit artikel is dat hierin is opgenomen dat de commissie G.O. niet alleen bevoegd is voor alle ambtenaren, maar evenzeer voor de mensen die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst.

Het al dan niet representatief zijn is een beslissing die op lokaal niveau genomen wordt. Op deze wijze kan rekening gehouden worden met lokale organisaties van ambtenaren.

Lid 4

De tekst van het vierde lid voorziet in een overgangsbepaling die het - in afwijking van de reguliere bepalingen over de samenstelling - mogelijk maakt om de vertegenwoordigers van genoemde organisaties die op 1 juli 1998 zitting hebben in persoon nog maximaal vier jaar in de commissie te laten deelnemen. Deze tijdelijke oververtegenwoordiging heeft geen gevolgen voor de stemverhouding in de commissie, die immers gebaseerd is op de aantallen vertegenwoordigde personeelsleden.

Artikel 12:1:1 Samenstelling (T)

Lid 1

Het college wijst uit zijn midden vrijwel altijd de portefeuillehouder personeel en organisatie aan. Het is ook mogelijk dat naast deze vertegenwoordiger van de werkgever een tweede collegelid wordt toegevoegd. In artikel 12:1:3 en 12:1:7 is de ambtelijke ondersteuning geregeld.

Lid 2

In een nader vast te stellen regeling moet het minimumaantal ambtenaren worden bepaald dat lid van een organisatie moet zijn om die organisatie tot het overleg toe te laten. Het gaat hier om de representativiteit van de organisatie. Voor de bepaling van het minimum zijn geen vaste regels te geven. Het kan, behalve van lokale omstandigheden, afhankelijk zijn van het aantal medewerkers en van hun organisatiegraad.

Artikel 12:1:2 Samenstelling (T)

Lid 2

Een ambtenaar die gedetacheerd wordt buiten de gemeente, behoeft in formele zin zijn lidmaatschap niet op te geven. Indien de detachering langer duurt dan bijvoorbeeld zes maanden, ligt het voor de hand het lidmaatschap op te geven. Een dergelijke handelwijze zou op lokaal niveau als spelregel kunnen worden afgesproken.

Artikel 12:1:3 Samenstelling (T)

Het verdient aanbeveling om het hoofd personeel en organisatie als secretaris aan te wijzen of anders de medewerker die met die taken is belast. Het valt af te raden de gemeentesecretaris aan te wijzen omdat die immers de voorzitter is van het overleg met de ondernemingsraad. Het is beter om die rollen te scheiden.

De secretaris van het overleg kan voorzitter zijn van het zogenaamde informeel of technisch overleg, dat het georganiseerd overleg voorbereidt.

Artikel 12:1:4 Mededeling omtrent CAR en UWO (T)

Gemeenten zijn gehouden de CAR te volgen, hetzelfde geldt voor de UWO indien gemeenten zich daarvoor hebben aangemeld. Omdat op lokaal niveau van een in het LOGA afgesproken wijziging niet kan worden afgeweken, volstaat een mededeling van de wijziging.

Voor een gemeente die de hoorbepaling volgt (zie bijlage III bij CAR en UWO) geldt dat wijzigingen van CAR en/of UWO niet ter kennis van de centrales behoeven te worden gebracht.

Artikel 12:1:5 Mededeling omtrent CAR en UWO (T)

De vraag is of bij reorganisaties het primaat bij het GO of bij de ondernemingsraad ligt. Het besluit tot reorganiseren moet in eerste instantie, conform artikel 25 van de WOR, voor advies aan de ondernemingsraad worden voorgelegd. Nadat het advies is uitgebracht en het gemeentebestuur een besluit heeft genomen, komt het GO in beeld. Het GO spreekt zich uit over de personele gevolgen van het besluit. Als regel zijn die gevolgen neergelegd in een sociaal statuut. Het toezicht op de uitvoering van het sociaal statuut is weer een zaak voor de ondernemingsraad.

Deze formele taakafbakening neemt overigens niet weg dat het bevoegd gezag er verstandig aan doet om beide organen in alle fasen te informeren over zijn voornemens. Dat maakt het mogelijk dat GO en de ondernemingsraad elkaar beïnvloeden en hun opvattingen op elkaar afstemmen. Dat kan de kwaliteit van het proces en het draagvlak van de besluiten alleen maar vergroten.

Artikel 12:2 Taak en bevoegdheden (T)

Lid 1

Uit het eerste lid volgt dat die onderwerpen die op sectoraal niveau worden besproken, niet voor overleg in de commissie G.O. in aanmerking komen. Dit spreekt voor zich: de CAR is onderwerp van overleg op sectoraal (=LOGA-)niveau en hierover hoeft derhalve niet opnieuw overleg op gemeentelijk niveau plaats te vinden (de grootste vier gemeenten hebben een afwijkende rechtspositie). Voldoende is om het G.O. te informeren. In het geval een gemeente zich heeft aangemeld voor de UWO, geldt hetzelfde: afspraken hierover worden op LOGA-niveau gemaakt en niet in de commissie G.O. Voor een gemeente die zich daarentegen niet voor de UWO heeft aangemeld, geldt dat de onderwerpen in de UWO behoren tot het ‘lokale domein’: in de commissie G.O. dient over deze onderwerpen overleg plaats te vinden.

Uit het eerste lid volgt tevens dat in de commissie G.O. nooit over individuele kwesties wordt gesproken.

Lid 2

De in het tweede lid bedoelde nadere regels zijn voor de ‘UWO-gemeenten’ opgenomen in de UWO (bijvoorbeeld in artikel 12:2:1 waarin het overeenstemmingsvereiste aan de orde komt) en voor de ‘niet-UWO-gemeenten’ dienen deze in de commissie G.O. aan de orde te komen.

Lid 3

De in het derde lid bedoelde nadere bepalingen over een geschillenregeling zijn in de UWO in artikel 12:3:1 e.v. opgenomen. Een ‘niet-UWO-gemeente’ dient over deze nadere regels in de commissie G.O. overleg te voeren. In de commissie G.O. dient in dat geval tevens gesproken te worden over het al dan niet deelnemen aan de Lokale Advies- en Arbitragecommissie (L.A.A.C.).

Artikel 12:2:1 Taak en bevoegdheden (T)

In het LOGA zijn partijen het niet eens geworden over een eenduidige formulering van het overeenstemmingsvereiste. Lokaal moet een formulering voor het overeenstemmingsvereiste zijn vastgelegd. Hiermee wordt invulling gegeven aan het begrip “gevoelen” uit het artikel. In de LOGA-brief van 7 juni 1994, Lbr. 94/152, is aangegeven dat, wanneer het in de gemeente van toepassing zijnde overeenstemmingsvereiste bevredigend functioneert, dit gehandhaafd kan worden. Waar het overeenstemmingsvereiste niet is geformuleerd of waar het niet bevredigend functioneert, is aan de gemeenten in de genoemde LOGA-brief een keuze voorgelegd uit twee formuleringen, die respectievelijk een brede (voorkeur van de vakbonden) en een beperktere (voorkeur van het College voor Arbeidszaken) invulling aan het vereiste geven.

Formulering 1 luidt als volgt: ‘invoering of wijziging van aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, vindt niet plaats dan nadat daarover overeenstemming is bereikt met de centrales van overheidspersoneel’.

Formulering 2 luidt: ‘Invoering, intrekking of wijziging van een regeling welke verplichtingen schept voor individuele ambtenaren, dan wel waaraan individuele ambtenaren rechten kunnen ontlenen, vindt niet plaats dan nadat daarover overeenstemming is bereikt met de centrales van overheidspersoneel’.

Het verschil tussen de beide formuleringen zit erin dat in formulering 1 ‘de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd’ wel onder het overeenstemmingsvereiste valt en in formulering 2 niet.

Concreet betekent dit verschil dat in formulering 2 onderwerpen als de inrichting van het personeelsbeleid als zodanig, de werving en selectie, het personeelsregistratiesysteem en het opleidingsbeleid niet onder het overeenstemmingsvereiste vallen. Dat is wel het geval met de uit deze regelingen voortvloeiende rechten en plichten voor individuele ambtenaren.

In formulering 1 vallen de onderwerpen als zodanig onder het overeenstemmingsvereiste, en natuurlijk de regelingen die daaruit voortvloeien.

Besluiten of voorstellen die specifiek de rechtstoestand van de griffie en de griffiemedewerkers betreffen, moeten nog steeds door de gemeenteraad worden genomen respectievelijk aan de gemeenteraad worden voorgelegd. Alleen in de situatie dat de gemeenteraad zijn bevoegdheid heeft gedelegeerd aan het college, is het college het bevoegde orgaan.

Artikel 12:2:2 Taak en bevoegdheden (T)

Lid 2

De besluiten in de tweede zin betreffen aangelegenheden van algemeen belang die specifiek de rechtstoestand van de griffie en de griffiemedewerkers betreffen. De griffier kan op grond van artikel 12:2:7, tweede lid, de vergadering bijwonen en deelnemen aan de besprekingen.

Lid 3

Het gaat hier onder meer over de bevoegdheden van de overlegpartijen. Besluiten moeten passen binnen het mandaat dat men heeft; dat geldt voor beide zijden. Wanneer het mandaat onvoldoende is om tot overeenstemming te komen, moeten partijen terug naar hun achterban.

Artikel 12:2:5 Vergaderingen (T)

Lid 2 en 3

Soms wordt door een van beide partijen bewust aangestuurd op onvoltalligheid teneinde gevoelens van onvrede tot uitdrukking te brengen. Een voorbeeld hiervan was dat tijdens de acties in 1993 de centrales het overleg in alle GO's opschortten. Dit betekent uiteraard niet dat in zo'n geval in het geheel geen besluiten meer genomen kunnen worden. Wanneer ook bij een tweede vergadering niet ten minste de helft van de werknemersvertegenwoordiging aanwezig is, kunnen de geagendeerde onderwerpen behandeld en van een standpunt voorzien worden. Indien behandeling geweigerd wordt, kan niettemin besluitvorming plaatsvinden. Uiteraard gebeurt dat alleen in gevallen waarin uitstel niet mogelijk is en de andere partij nadrukkelijk op de gevolgen van hun handelwijze gewezen is.

Artikel 12:2:7 Vergaderingen (T)

Lid 4

Ook in gedualiseerde verhoudingen moet het te allen tijde mogelijk zijn om de raad op de hoogte te brengen van hetgeen in het GO ter bespreking voorligt, met name als dit raakt aan door de raad gestelde beleidsmatige of financiële kaders.

Artikel 12:2:9 Vergaderingen (T)

Lid 2

Het tweede lid zegt dat de stem van de werkgeversvertegenwoordiging wordt bepaald door hoofdelijke stemming van de leden in of buiten de vergadering. Voor het geval dat meer   werkgeversvertegenwoordigers zijn aangewezen is deze bepaling noodzakelijk.

Lid 3

Op basis van dit lid vindt een weging van de stemmen plaats zodanig dat geen enkele organisatie bij een stemming de absolute meerderheid heeft, ook niet in de situatie waarin een organisatie meer leden in de gemeente heeft dan de andere organisaties gezamenlijk.

Artikel 12:3:1 Advies- en arbitragecommissie (T)

Bij de advies- en arbitragecommissie hadden zich per 1 januari 1997 circa 400 gemeenten aangemeld. De Lokale advies- en arbitragecommissie (LAAC) is te bereiken via het secretariaat van het College voor Arbeidszaken, Postbus 30435, 2500 GK Den Haag.

Artikel 12:3:2 Advies- en arbitragecommissie (T)

De helft van de (plaatsvervangend) leden van de advies- en arbitragecommissie wordt aangewezen door het College voor Arbeidszaken, gehoord het Interprovinciaal Overlegorgaan en de Unie van Waterschappen. De andere helft wordt aangewezen door de centrales van overheidspersoneel.

13 Overgangsbepaling en slotbepalingen CAR

Artikel 13:3 Overgangs- en slotbepaling CAR (T)

De berekeningsbasis van wachtgelden en (FLO-)uitkeringen wordt uitgebreid met de eindejaarsuitkering. De invoering van de eindejaarsuitkering per 1 januari 1997 betekent dat deze uitkering per genoemde datum maandelijks wordt opgebouwd. Deze ingangsdatum van de eindejaarsuitkering brengt met zich dat, nu de berekeningsbasis van de wachtgelden en (FLO)uitkeringen met deze uitkering wordt uitgebreid, deze uitbreiding betrekking heeft op alle op 1 januari 1997 toegekende wachtgelden en (FLO-)uitkeringen.

14 Medezeggenschap

Artikel 14:1 Medezeggenschap in ondernemingen met 35-50 werknemers (T)

Het bepaalde uit de artikelen 17, 18 en 34 van de Wet op de Ondernemingsraden wordt in acht genomen. Conform artikel 18 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) wordt de tijd vastgesteld die (C)OR en commissieleden redelijkerwijs nodig hebben voor hun medezeggenschapswerk. In het convenant spreken WOR-bestuurder en OR af hoe de individuele leden in staat worden gesteld deze tijdsbesteding te combineren met hun functie. Hierbij geldt dat OR-werk ook regulier werk is. Mogelijkheden hiertoe zijn onder meer herverdeling van werkzaamheden indien noodzakelijk in combinatie met een tijdelijke uitbreiding van de formatie van de organisatorische eenheid waar het OR-lid werkzaam is. Een andere mogelijkheid is met gebruikmaking van artikel 2:7a CAR het verruimen van de arbeidsduur van individuele OR-leden tot maximaal 40 uur per week, als de bezetting van de afdeling in relatie tot het werk dat nodig maakt.

De bedoeling van LOGA-partijen is dat lokaal overleg wordt gevoerd over het (maximaal) aantal zittingstermijnen. Afspraken hierover worden opgenomen in het convenant. In zijn algemeenheid is het niet wenselijk om voor lange tijd achtereen OR werk te doen. Er zijn uitzonderingsgevallen mogelijk.

Artikel 14:1:1 Medezeggenschap in ondernemingen met 35-50 werknemers (T)

Op grond van artikel 5a van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) kan de verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad (OR) bij een collectieve arbeidsvoorwaardenregeling of een publiekrechtelijke regeling van arbeidsvoorwaarden op een lager getal worden vastgesteld dan in artikel 2 van de WOR is bepaald. Deze verplichting geldt ook voor onderdelen van gemeenten, waar met toepassing van artikel 4 van de WOR is besloten in het belang van een goede toepassing van de WOR voor die onderdelen een eigen OR in te stellen.

15 Overige rechten en verplichtingen

Artikel 15:1 Verplichtingen (T)

Dit in algemene bewoordingen gestelde artikel (een zogenaamd kapstokartikel) heeft naast artikel 16:1:1 nauwelijks enige zelfstandige betekenis. Overtreding ervan levert immers plichtsverzuim op en daarvan geeft artikel 16:1:1, lid 2, de definitie.

De jurisprudentie is dan ook geheel gericht op de interpretatie van het begrip ‘plichtsverzuim’, zodat hier verwezen kan worden naar de toelichting bij artikel 16:1:1.

Artikel 15:1a Verplichtingen (T)

Sinds maart 2006 is de overheidwerkgever wettelijk verplicht om nieuw aan te stellen personeel een ambtseed- of belofte af te nemen. Veel gemeenten hebben naar aanleiding van deze verplichting de bestaande ambtseed heringevoerd of een nieuwe tekst vastgesteld. Indien een ambtseed- of belofte of een integriteitverklaring slechts één van de formaliteiten bij indiensttreding is, zal deze niet het bedoelde effect van bewustwording van integriteitaspecten hebben. Wil de betekenis van eedaflegging beklijven dan dient het moment de nodige lading te krijgen: door de inhoud actief uit te spreken, door de ceremonie erom heen, door de keuze van de persoon ten overstaan van wie de eed wordt afgelegd, door de keuze van tijdstip en plaats.

Artikel 15:1b Persoonlijk gebruik van goederen of diensten (T)

Dat overtreding van deze artikelen plichtsverzuim oplevert, wat reden kan zijn tot het opleggen van een disciplinaire straf, zal duidelijk zijn. Enkele voorbeelden zijn de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 13 juli 1995, TAR 1995, nr. 206 (gebruik van gemeente-eigendommen bij een verhuizing en aannemen van een geldbedrag) en Centrale Raad van Beroep d.d. 21 december 1993, TAR 1994, nr.44 (aannemen van een geldbedrag).

Artikel 15:1c Aannemen van geschenken en gelden (T)

Dat overtreding van deze artikelen plichtsverzuim oplevert, wat reden kan zijn tot het opleggen van een disciplinaire straf, zal duidelijk zijn. Enkele voorbeelden zijn de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 13 juli 1995, TAR 1995, nr. 206 (gebruik van gemeente-eigendommen bij een verhuizing en aannemen van een geldbedrag) en Centrale Raad van Beroep d.d. 21 december 1993, TAR 1994, nr.44 (aannemen van een geldbedrag).

Artikel 15:1e Nevenwerkzaamheden (T)

De term ‘nevenwerkzaamheden’ dient ruim te worden opgevat. Hieronder worden verschillende werkzaamheden verstaan, zoals het lidmaatschap van het bestuur van een vereniging of stichting, het zijn van commissaris, bestuurder, vennoot of aandeelhouder. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen betaalde en onbetaalde nevenwerkzaamheden of nevenwerkzaamheden die binnen of buiten de normale diensttijd worden verricht.

Een gedane melding dient getoetst te worden aan het tot de ambtenaar gerichte verbod, dat in het derde lid is geformuleerd. De ambtenaar zal zich een oordeel moeten vormen over de vraag of door een nevenwerkzaamheid de goede functievervulling of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid is verzekerd.

De constatering dat een nevenwerkzaamheid zich niet goed verdraagt met de ambtelijke functie, hoeft niet zonder meer te leiden tot het opleggen van een verbod. Er kunnen ook zodanige nadere afspraken worden gemaakt dat de mogelijkheid van belangenverstrengeling of anderszins zich niet meer voordoet. Jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep over dit onderwerp geeft eenzelfde richting aan.

De registratie van nevenwerkzaamheden kan op verschillende wijzen worden ingericht. In elk geval dient de registratie te voldoen aan de regels die gesteld zijn op grond van de Wet persoonsregistraties en de op deze wet gebaseerde verordening, voorzover deze in de gemeente is vastgesteld.

Lid 4

In 2003 is aan de Ambtenarenwet een bepaling toegevoegd die overheidswerkgevers verplicht om voorschriften vast te stellen over de openbaarmaking van nevenwerkzaamheden verricht door topambtenaren. In artikel 15:1e, vierde lid, zijn twee functies genoemd waaraan een verplichte openbaarmaking van nevenwerkzaamheden gekoppeld is: de gemeentesecretaris en de directeur van een gemeentelijke dienst of bedrijf (dan wel functionarissen in functies die daarmee op één lijn staan maar in het gemeentelijk organisatiemodel een andere benaming hebben). Lokaal dient bepaald te worden of er daarnaast nog sprake is van ‘andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van de nevenwerkzaamheden noodzakelijk is’. Gedacht kan worden aan de functies waaraan het plaatsvervangend directeurschap is verbonden. Daarnaast kunnen in aanmerking komen de stadsdeelsecretaris en functies zoals directeur van een projectorganisatie, concern- of dienstcontroller, afdelingshoofd, commandant van de brandweer.

Het LOGA verstaat onder openbaar te maken gegevens het volgende:

hoofdfunctie (dus niet de persoonsnaam van de ambtenaar);

de nevenfunctie die de functionaris verricht, voorzover het een nevenfunctie betreft die de belangen van de dienst, voorzover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken;

de organisatie waarbinnen de nevenfunctie wordt vervuld;

de eventuele beperkingen die het college heeft gesteld aan de uitoefening van de nevenfunctie.

Tevens verdient het aanbeveling om openbaar te maken met ingang van welke datum de nevenwerkzaamheid wordt verricht. De openbaarmaking kan geschieden door ter inzage legging van de gegevens op het gemeentehuis zoals dat is voorgeschreven voor de openbaarmaking van nevenfuncties van politieke ambtsdragers.

Artikel 15:1f Melding financiële belangen (T)

Lid 1

In 2003 is aan de Ambtenarenwet een bepaling toegevoegd die overheidswerkgevers verplicht om voorschriften vast te stellen over het melden van financiële belangen door ambtenaren die een functie uitoefenen waarin risico bestaat op financiële belangenverstrengeling. Het begrip financieel belang is zeer divers. Het kan gaan om het bezit van effecten, vorderingsrechten, onroerend goed, bouwgrond alsook om financiële deelneming in ondernemingen. Het college dient ambtenaren aan te wijzen die zijn aangesteld in een functie (dan wel feitelijke werkzaamheden verrichten) waaraan een bijzonder risico op financiële belangenverstrengeling is verbonden. Bij de gemeentelijke overheid kan gedacht worden aan ambtenaren die betrokken zijn bij grondzaken, subsidieverstrekking, sponsoring, verstrekking van leningen, verstrekking van garanties, inkoop en aanbesteding zoals bijvoorbeeld het gunnen van onderzoeks- en adviesopdrachten. Ambtenaren die deze taken verrichten zouden in de verleiding kunnen komen zich bij het nemen van functionele beslissingen te laten leiden door niet-functionele belangen zoals een persoonlijk financieel belang. Of er inderdaad sprake is van een bijzonder risico hangt af van de feitelijke werkzaamheden en bevoegdheden van de ambtenaar en dient lokaal bepaald te worden. Ook ambtenaren die uit hoofde van hun functie (dan wel hun feitelijke werkzaamheden) beschikken of kunnen beschikken over koersgevoelige informatie zullen een meldplicht opgelegd moeten krijgen. Zij hebben immers de mogelijkheid deze informatie oneigenlijk te gebruiken of lopen het risico de schijn van oneigenlijk gebruik op te wekken. De inschatting is dat zich bij de gemeenten niet of nauwelijks bijzondere risico’s zullen voordoen met betrekking tot oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie.

Lid 2 en lid 3

Het college bepaalt op welke wijze financiële belangen worden gemeld. Nadere regels kunnen betrekking hebben op de volgende elementen.

Het gebruik van een formulier voor de melding.

De functionaris aan wie de melding gedaan moet worden.

De wijze van registratie in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.  

De wijze waarop de actualiteit van de registratie gewaarborgd wordt.

De plicht van de ambtenaar tot het verstrekken van nadere gegevens over het financiële belang of het bezit van (of de transactie in) effecten.

Met betrekking tot de plicht tot verstrekking van gegevens wordt opgemerkt dat het bevoegd gezag in de gelegenheid moet zijn om te beoordelen of de gemelde belangen en bezittingen een risico opleveren in de werkzaamheden van de ambtenaar. De ambtenaar dient alle informatie te verschaffen die voor deze beoordeling nodig is. Is er sprake van een risico dan dient beoordeeld te worden hoe dit risico voorkomen of verkleind kan worden.     

Lid 4

Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ambtenaar om te voorkomen dat hij in (de schijn van) een situatie terecht komt dat hij in zijn functievervulling wordt beïnvloed door persoonlijke financiële belangen. Dat vloeit voort uit de algemene norm van goed ambtenaarschap en is nu uitdrukkelijk bepaald in artikel 15:1f, vierde lid. De vraag of een financieel belang toelaatbaar is kan niet eenduidig beantwoord worden. Bezien moet worden of het concrete financieel belang daadwerkelijk risico’s met zich meebrengt bij het uitoefenen door de ambtenaar van zijn bevoegdheden en werkzaamheden. Wordt het financiële belang of effectenbezit niet toelaatbaar geacht dan zal de werkgever op basis van de verbodsbepaling maatregelen moeten nemen om een risico op financiële belangenverstrengeling of misbruik het hoofd te bieden. Daarbij dient eerst naar de minst ingrijpende oplossing gezocht te worden. Gedacht kan worden aan aanpassing van de taakinhoud of overplaatsing in een andere functie. Is een dergelijke oplossing niet mogelijk dan is de ambtenaar verplicht het financieel belang af te stoten.

Artikel 15:1:11 Aanvaarden andere werkzaamheden (T)

Lid 3

Op grond van dit artikellid valt een ambenaar die op grond van artikel 15:1:11, tweede lid, is aangewezen om taken te verrichten in het kader van de Wet veiligheidsregio’s voor wat betreft die werkzaamheden onder leiding en toezicht van het bevoegd gezag van de veiligheidsregio waar de ramp of crisis plaatsvindt. Daartoe zijn dus geen individuele detacheringsovereenkomsten nodig. Het college van de gemeente waar de ambtenaar is aangesteld, blijft de formele werkgever van desbetreffende ambenaar en de rechtspositie van die gemeente blijft, ook voor onderhavige werkzaamheden in het kader van de Wet veiligheidsregio’s, van toepassing.

Artikel 15:1:12 Vergoeding van schade (T)

Dit artikel opent de mogelijkheid om door de gemeente geleden schade op de schuldige of nalatige ambtenaar te verhalen. Bij elk schadegeval zal daarover door het college een beslissing moeten worden genomen, met name over de vraag of de schuld of nalatigheid van de ambtenaar van dien aard is dat zij geheel op hem kan worden verhaald of dat met een gedeeltelijke schadevergoeding kan worden volstaan. Overigens moet men natuurlijk niet voor elk wissewasje naar dit artikel grijpen. In elke organisatie komen ‘bedrijfsongevalletjes’ voor die inherent zijn aan menselijk handelen. Deze zijn meestal wel aan iemand toe te rekenen, maar de woorden ‘schuld’ en ‘nalatigheid’ wijzen er toch wel op dat het moet gaan om zaken waarover men de ambtenaar echt een verwijt kan maken.

Artikel 15:1:13 Plichten rekenplichtige ambtenaar (T)

Hierbij gaat het om iedere ambtenaar die beroepshalve geld int en/of uitgeeft, bijvoorbeeld via een loketkas of op andere wijze financiële waarden beheert. Het betreft hier dus niet alleen degenen die ontvangersfuncties bekleden op grond van het bepaalde in artikel 212 van de Gemeentewet. Genoemd artikel bepaalt dat de administratie en het beheer van vermogenswaarden van de gemeente worden verricht door de bij de in dat lid bedoelde regels aan te wijzen ambtenaren.

Artikel 15:1:15 Beoordeling van de ambtenaar (T)

De aan dit artikel ten grondslag liggende beoordelingsregeling behoeft de instemming van de ondernemingsraad, dit op grond van het bepaalde in artikel 27, eerste lid, onderdeel g van de Wet op de ondernemingsraden.

Artikel 15:1:16 Dragen van uniform of dienstkleding (T)

Op grond van het bepaalde in het eerste lid kan bijvoorbeeld een collegebesluit worden opgesteld waarin wordt bepaald dat het niet geoorloofd is voor ambtenaren die baliewerkzaamheden verrichten of anderszins regelmatig in contact treden met burgers, in een korte broek op de werkplek te verschijnen.

Artikel 15:1:17 Standplaats (T)

Wat betreft de verplichting voor de ambtenaar in of nabij de standplaats te wonen, dient rekening gehouden te worden met het vierde Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In artikel 2, eerste lid van dat Protocol is immers het volgende individuele grondrecht van elke burger - dus ook van die burger die in een arbeidsrelatie tot de overheid staat - geformuleerd: ‘een ieder die zich wettig op het grondgebied van een (verdragsluitende) staat bevindt, heeft het recht zich daar vrij te verplaatsen en er in vrijheid plaats van verblijf te kiezen’. Op dit grondrecht kan ingevolge artikel 2, derde lid van hetzelfde Protocol slechts inbreuk worden gemaakt bij wet en indien de daarin op te leggen beperkingen ‘in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van ’s lands veiligheid of de openbare veiligheid, ter handhaving van de openbare orde, ter voorkoming van strafbare handelingen, ter bescherming van de gezondheid of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen’.

De beperking op het individuele grondrecht is neergelegd in artikel 15:1:17. Een relevante uitspraak in dit verband is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 april 1990 (TAR 1990, nr. 139). In deze zaak is geoordeeld dat de relevante verdragsartikelen verdragspartijen niet verbieden aan de vervulling van een ambtelijke betrekking te verbinden dat de ambtenaar in de omgeving van zijn werkplek dient te wonen, op voorwaarde dat die begrenzing van de woonomgeving in een functionele relatie tot die betrekking staat. Aan die voorwaarde is volgens de Centrale Raad voldaan indien de grenzen van dit woongebied zodanig zijn vastgesteld dat in redelijkheid kan worden gezegd dat, wanneer de ambtenaar buiten dat gebied gaat wonen, de goede vervulling van zijn functie te zeer in het gedrang komt. Dit laatste kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer de reistijden excessief lang zijn of wanneer de ambtenaar in verband met de aard van zijn functie niet snel genoeg op zijn werkplek aanwezig kan zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld de brandweercommandant, het hoofd interne zaken of de gemeentesecretaris. Het aspect van calamiteiten die zich in een gemeente kunnen voordoen speelt hierbij een rol.

Artikel 15:1:18 Dienstwoning (T)

Een huis is pas een dienstwoning in de zin van dit artikel als het voor een goede vervulling van zijn werkzaamheden noodzakelijk is dat de ambtenaar in een bepaald huis woont (zie artikel 18:1:3). Te denken valt aan portiers- of conciërgewoningen. Einde van het dienstverband brengt dan de verplichting met zich mee de dienstwoning te verlaten.

De woning die door de gemeente aan de ambtenaar ter beschikking wordt gesteld zonder dat tussen de werkzaamheden die de ambtenaar moet verrichten en het gebruik van de woning een duidelijk verband bestaat, wordt ook wel ‘dienstwoning’ genoemd, maar is in feite een normale huurwoning. Einde van het dienstverband betekent dan niet automatisch het einde van de huurovereenkomst. In die gevallen geldt de normale huurbescherming.

Artikel 15:1:22 Reis- en verblijfkosten (T)

De vergoeding van reis- en verblijfkosten van reizen in het belang van de dienst is een onderdeel van de rechtspositie dat onderwerp uitmaakt van het lokale domein. Hetzelfde geldt overigens voor de kosten woon-werkverkeer voor de niet-verhuisplichtige ambtenaar. Hiermee wordt bedoeld dat het hier een zaak betreft die niet is geregeld in CAR of UWO. In veel gemeenten wordt het Besluit van 1 maart 1993, houdende vaststelling van het Reisbesluit binnenland voor het burgerlijk rijkspersoneel (Reisbesluit binnenland, Stbl. 1993, 144), van overeenkomstige toepassing verklaard.

Klik hier voor de reisregeling binnenland

Artikel 15:1:23 Vergoeden van schade (T)

Lid 1

De schade die hier bedoeld wordt, moet zijn geleden als gevolg van de vervulling van zijn betrekking. Deze beperking betekent niet dat alleen schade die het directe gevolg is van het werk dat de ambtenaar verricht, vergoed wordt. Er moet een zodanig verband zijn met de betrekking, dat de schade zich niet zou hebben voorgedaan (althans niet op die tijd en plaats) als de ambtenaar niet aan het werk zou zijn geweest. Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding mag rekening worden gehouden met normale slijtage. Voorkomen moet worden dat de ambtenaar ongerechtvaardigd voordeel geniet, wat het geval zou zijn wanneer als schadevergoeding de nieuwwaarde van een goed wordt betaald, terwijl het goed deze waarden niet meer had op het moment van de schade. In het algemeen zal geen schade vergoed hoeven worden bij diefstal van een fiets uit een fietsenstalling of diefstal van een jas uit een garderobe, omdat deze goederen doorgaans niet nodig zijn voor de uitoefening van de functie.

Lid 2

In het tweede lid van dit artikel wordt geregeld in welke gevallen de schade aan een eigen auto wordt vergoed, die is opgelopen tijdens een dienstreis. Deze bepaling is opgenomen als gevolg van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juni 1995 waar in een ledenbrief van het College voor Arbeidszaken van 27 juli 1995 (kenmerk ARZ/505527) nader op wordt ingegaan. Er wordt niets geregeld over de hoogte van de vergoeding die betaald dient te worden. Dit kan de schade aan de eigen auto zijn, dan wel het verlies aan no-claimkorting. Er is bewust voor gekozen af te zien van de verplichting voor de ambtenaar een all-riskverzekering af te sluiten omdat dit niet in alle gevallen in redelijkheid kan worden opgelegd.

Artikel 15:1:24 Gebruik van motorrijtuig (T)

Het gebruik van de eigen auto ten behoeve van de dienst is gebonden aan toestemming van het college ter voorkoming van een ongelimiteerd gebruik. Wanneer toestemming is verleend, mag de ambtenaar verwachten dat de gemaakte kosten die voortvloeien uit het gebruik van de eigen auto worden vergoed. De juridische basis hiervoor is gelegen in artikel 15:1:22. Als voorwaarde verbonden aan de toestemming de eigen auto te gebruiken ten behoeve van dienstreizen, kan bijvoorbeeld het afsluiten van een all-riskverzekering worden verbonden.

Artikel 15:1:25 Schadeloosstelling (T)

Het college moet op grond van artikel 169 lid 2 Gemeentewet, de raad alle inlichtingen geven die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. Daarnaast kan de raad, als zich een incident voordoet of dreigt voor te doen het college met de aan de raad ten dienste staande middelen ter verantwoording roepen.

Met betrekking tot de actieve inlichtingenplicht wordt nog het volgende opgemerkt. In sommige gevallen zal buiten kijf staan dat het college de raad inlicht over een voornemen tot een schadeloosstelling of vergoeding van kosten. Criteria daarvoor kunnen zijn de politieke relevantie of de bijzondere financiële consequenties. Is er sprake van een overeenkomst met de betrokken ambtenaar, dan geldt bovendien het vierde lid van artikel 169 Gemeentewet. Hierin wordt bepaald dat het college de raad vooraf inlicht over een besluit tot privaatrechtelijk handelen indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente.

Artikel 15:1:30 Borstvoeding (T)

Ingevolge dit artikel dient de werkgever een ruimte beschikbaar te stellen waar de ambtenaar borstvoeding kan kolven of kan zogen. Deze voorziening kan in de plaats komen van de gelegenheid die de ambtenaar krijgt haar kind zelf te voeden. Bij dit alles speelt de redelijkheid een belangrijke rol.

Artikel 15:1:31 Benadeling positie gemeentelijke organisatie (T)

Dit artikel bevat een zorgplicht voor de gemeente voor de werknemers in de zin van artikel 2:4 (aanstelling) en 2:5 (arbeidsovereenkomst) die (plaatsvervangend) lid zijn van de commissie voor georganiseerd overleg. Dezelfde plicht ligt er ten aanzien van de werknemers die anderszins door de vakorganisaties zijn aangewezen om vakbondsactiviteiten te vervullen. Het gaat daarbij om de activiteiten waarvoor zij op grond van artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kunnen genieten.

De zorgplicht is te vergelijken met die voor de ondernemingsraadsleden, opgenomen in artikel 21, eerste lid van de Wet op de ondernemingsraden. Omdat zij door de uitoefening van hun taak kwetsbaarder zijn dan andere werknemers, is deze extra rechtsbescherming in de CAR/UWO opgenomen. Daardoor wordt gewaarborgd dat zij onafhankelijk in de onderneming kunnen optreden zolang zij door hun vakorganisatie daarvoor een aanwijzing hebben gekregen. Het gaat daarbij om benadeling in promotiekansen, verslechtering van werkomstandigheden, gedwongen overplaatsing, schorsing vanwege vakbondsactiviteiten en het niet verlengen van een aanstelling/arbeidsovereenkomst. De feitelijke handelwijze van de gemeente moet gelijk zijn aan het handelen wanneer betrokkene de vakbondsactiviteiten niet zou vervullen. De werknemer die zich desondanks benadeeld voelt, kan zich wenden tot de administratieve kamer van de arrondissementsrechtbank (aanstelling) of de kantonrechter (arbeidsovereenkomst).

Artikel 15:2 Klokkenluiders (T)

Het verdient aanbeveling dat het college de raad informeert over de vaststelling van de klokkenluidersregeling en de wijzigingen daarin. De raad kan het college ter verantwoording roepen over het gevoerde beleid ter zake van de meldingen.

16 Disciplinaire straffen

Artikel 16:1:1 Plichtsverzuim (T)

In dit artikel is de bevoegdheid neergelegd om een ambtenaar te straffen. Deze zeer ruime formulering van de strafbaarstelling brengt met zich dat het bestuursorgaan zeer zorgvuldig te werk moet gaan alvorens een straf op te leggen. In de eerste plaats moeten feiten in die zin bewezen worden dat zij in rechte kunnen worden aangetoond. Daarbij moeten bepaalde gedragingen van betrokkene als verwijtbaar worden aangemerkt. Het aspect van de verwijtbaarheid speelt nogal eens een rol wanneer een bestuursorgaan tot strafontslag wil overgaan in een geval waarbij de ambtenaar zich niet bereid toont op het spreekuur van de bedrijfsarts te komen. Uiteraard moet het hierbij om een zwaar dossier gaan; dit vergt dossieropbouw. Met het opleggen van een dergelijke sanctie loopt het bestuursorgaan het risico dat het strafontslag ongedaan wordt gemaakt op grond van het feit dat de gedragingen de betrokkene niet kunnen worden verweten. In dit verband speelt artikel 15:1:1 een rol; dit artikel bepaalt onder meer dat de ambtenaar gehouden is zich te gedragen als een goed ambtenaar betaamt.

Artikel 16:1:2 Disciplinaire straffen (T)

In het eerste lid worden de disciplinaire straffen limitatief opgesomd. De straffen lopen uiteen van een schriftelijke berisping tot een strafontslag. In dit verband wordt ook aandacht gevraagd voor artikel 8:15:1, dat gaat over de schorsing als ordemaatregel. Wat betreft onderdeel e dient te worden opgemerkt dat het niet-uitbetalen van het salaris - ten hoogste tot een bedrag overeenkomend met het salaris over een halve maand - slechts eenmaal kan worden opgelegd.

Het is mogelijk een combinatie van straffen op te leggen. De op te leggen straf dient in overeenstemming te zijn met het plichtsverzuim. Het besluit een straf toe te passen, zoals genoemd in artikel 16:1:2, eerste lid, is een besluit ingevolge de Awb.

Het derde lid biedt de mogelijkheid om een voorwaardelijke straf op te leggen. De voorwaarden dienen redelijk te zijn; er dient rekening te worden gehouden met de belangen van de organisatie en die van de ambtenaar. Ook de termijn waarbinnen de voorwaarde kan worden vervuld, dient redelijk te zijn. Wanneer een ambtenaar bijvoorbeeld geruime tijd heeft gefraudeerd met het tijdsregistratiesysteem, kan worden afgesproken dat betrokkene strafontslag wordt verleend wanneer hij binnen enkele maanden na een afgesproken tijdstip zich wederom schuldig maakt aan hetzelfde feit. Wanneer aan een voorwaarde is voldaan, wordt de straf ten uitvoer gelegd. Een dergelijk uitvoeringsbesluit is een besluit in de zin van de Awb, hetgeen betekent dat de betreffende ambtenaar vooraf gehoord dient te worden.

Artikel 16:1:3 Verantwoording (T)

Voordat een ambtenaar een straf wordt opgelegd, wordt het voornemen tot strafoplegging de ambtenaar schriftelijk meegedeeld. Betrokkene dient allereerst te worden gehoord om zijn zienswijze kenbaar te kunnen maken. Het gaat hier immers om een besluit waar de ambtenaar niet om gevraagd heeft en waar hij naar verwachting bezwaar tegen zal hebben, waarbij de beschikking zal steunen op gegevens of feiten die de ambtenaar betreffen en die hij niet zelf heeft verstrekt. Artikel 16:1:3 kan begrepen worden als een uitwerking van de hoorprocedure ingevolge de Awb (artikel 4:8).

Dit horen kan pas plaatsvinden na een afkoelingsperiode van zes dagen en kan niet later gebeuren dan na 12 dagen na ontvangst van de schriftelijke mededeling waarin het voornemen tot het opleggen van een disciplinaire straf wordt aangekondigd.

17 Opleiding en ontwikkeling

Artikel 17:3 Individueel loopbaanbudget (T)

Lid 1

Lid 1 regelt de hoogte van het individuele budget. Het budget is niet naar rato van omvang dienstverband of naar rato van aantal maanden dienstverband als iemand in de loop van het jaar in dienst komt. Op het moment een medewerker in de tweede helft van een kalenderjaar in dienst komt, is het verstandig om bij aanstelling meteen afspraken te maken over het individueel loopbaanbudget in dat kalenderjaar.

Lid 2

In lid 2 is bepaald dat wanneer er een opleidings- en/of loopbaanbeleid is vastgesteld in de gemeente dat vergelijkbare en gelijkwaardige mogelijkheden en rechten biedt als het voorgestelde loopbaanbudget, dit beleid niet vervangen hoeft te worden door het loopbaanbudget. Zulks ter beoordeling van de Ondernemingsraad.

Lid 3 en 4

In de leden 3 en 4 is vastgelegd dat het individueel loopbaanbudget ingezet moet worden voor individuele opleiding- en ontwikkelingswensen die gericht zijn op het verbeteren van de eigen inzetbaarheid en arbeidsmarktpotentie.

Lid 6

Om te voorkomen dat medewerkers die in de loop van het jaar in dienst treden dit budget niet meer kunnen besteden en het budget komt te vervallen na verloop van het kalenderjaar, is het van belang dat de leidinggevende dit onderwerp in een vroegtijdig stadium aan de orde stelt.

Lid 7

Lid 7 biedt de mogelijkheid om het individueel loopbaanbudget maximaal drie jaar te sparen. In het persoonlijk ontwikkelingsgesprek worden hierover afspraken gemaakt: deze worden in het persoonlijk opleidingsplan vastgelegd. Het is niet mogelijk om over de geldigheidsduur van dit artikel heen te sparen. Sparen omdat er niet over gesproken is en er dus geen afspraken zijn gemaakt wordt door de LOGA partijen als ongewenst gezien.

Artikel 17:4 Persoonlijk ontwikkelingsplan (T)

Lid 1

Het persoonlijk ontwikkelingsplan is de basis van de loopbaanontwikkeling en van de ontwikkeling van de kennis en vaardigheden van de medewerker. In (een aanvulling op) het persoonlijk ontwikkelingsplan worden tevens de afspraken rondom het individueel loopbaanbudget vastgelegd. Vorm en inhoud zijn in beginsel vrij, dat wil zeggen dat het plan zowel kan bestaan uit een korte feitelijke aanduiding van een opleidingsafspraak als uit een meer uitgebreide afspraak over - door beide partijen - te ondernemen ontwikkelingsactiviteiten in brede zin. Ook kan het accent liggen op activiteiten die alleen de medewerker zal ondernemen of op inspanningen die beide partijen zich zullen getroosten. Ook de mate waarin het initiatief voor het doen van voorstellen voor de inhoud van het persoonlijk ontwikkelingsplan bij de medewerker dan wel bij de leidinggevende ligt, kan van geval tot geval uiteenlopen. Essentieel is dat het persoonlijk ontwikkelingsplan gezamenlijk wordt vastgesteld door leidinggevende en medewerker. Bij ontbreken van overeenstemming is uiteindelijk de beslissing van de leidinggevende namens de werkgever een voor beroep vatbaar besluit. Bij dit laatste dient bedacht te worden dat het in het algemeen niet of nauwelijks denkbaar is, dat de werkgever meer aan opleidingsinspanningen van de medewerker kan eisen dan waartoe deze bereid is, afgezien van de opleidingen die krachtens artikel 15:1:26 in het kader van een goede functie-uitoefening noodzakelijk zijn te achten. Een besluit dat voor beroep vatbaar is, zal doorgaans alleen in de omgekeerde situatie kunnen voorkomen: de medewerker wil meer dan de werkgever wil of kan toestaan.

Lid 2

Ten minste een maal per drie jaar dient een persoonlijk ontwikkelingsplan te worden vastgesteld. De medewerker heeft daar recht op. Overigens kunnen partijen in onderling overleg concluderen dat er bijvoorbeeld in een bepaalde periode geen reden is voor bijzondere inspanningen of afspraken. Het is in de praktijk ook denkbaar dat er vaker, bijvoorbeeld jaarlijks, een gesprek plaatsvindt tussen leidinggevende en medewerker over onderwerpen die van belang zijn voor de ontwikkeling van kennis en vaardigheden en de loopbaan van de medewerker. De voortgang van de eerdere afspraken kan aan de orde komen. Het vastleggen van de afspraken in een dergelijk gesprek kan worden gezien als een nieuw persoonlijk ontwikkelingsplan. Het ligt in de rede dat deze gesprekken in het kader van het functioneringsgesprek en/of beoordelingsgesprek plaatsvinden, maar noodzakelijk is dat niet.

Lid 3

De inhoud van het persoonlijk ontwikkelingsplan dient te passen in het gemeentelijk opleidingsbeleid, zoals dat is neergelegd in het gemeentelijk opleidingsplan. De verplichting van het college om een opleidingsplan vast te stellen is niet met zoveel woorden in de tekst opgenomen, omdat het hier niet gaar om een deel van de persoonlijke rechtspositie. De individuele medewerker heeft dus niet het recht om een opleidingsplan te eisen en hij kan er ook niet direct rechten aan ontlenen of tegen in beroep komen. De Ondernemingsraad kan er om vragen en heeft conform de Wet op de ondernemingsraden instemmingsrecht met het opleidingsplan. Dit plan kan voor de gehele gemeente tegelijk worden vastgesteld, maar uiteraard is het ook mogelijk, en in veel situaties zelfs meer voor de handliggend, dat het per sector of dienstonderdeel wordt vastgesteld. Ook de frequentie waarmee het wordt vastgesteld kan verschillen. Behalve inhoudelijke doelen en criteria voor de gewenste opleidingen waarmee het beoogde profiel van de organisatie als geheel of het betrokken onderdeel kan worden bereikt, kan het opleidingsplan ook budgettaire en organisatorische randvoorwaarden bevatten. Ook kan in het opleidingsplan worden geformuleerd of en zo ja tot welke grenzen of onder welke voorwaarden de werkgever bereid is in het kader van goed werkgeverschap of stimulering van mobiliteit mee te werken aan opleidingen, die primair het persoonlijke loopbaanbelang van medewerkers dienen en maar ten dele het directe dienstbelang.

Lid 4

Studies en andere ontwikkelingsactiviteiten die in het persoonlijk ontwikkelingsplan staan en passen in het gemeentelijk opleidingsplan worden volledig bekostigd. Indien ze niet in die termen vallen, kan er wellicht wel enige faciliteit worden verstrekt, maar dat valt buiten de formeel geregelde rechten van medewerkers. Bij de kostenvergoeding wordt niet langer verschil gemaakt tussen een deeltijder en een voltijder. Beiden hebben bij gelijke afspraken ook gelijke aanspraken op vergoeding van kosten.

Lid 5

Naast de vergoeding van kosten wordt ook het noodzakelijke verlof door de werkgever verleend. Verlof met behoud van bezoldiging, maar ook andere vormen van medewerking door de werkgever worden vastgelegd. Te denken valt aan afspraken over de inroostering van werktijden, inzet op een bepaald project dat directe relatie heeft met de gevolgde opleiding en het ter beschikking stellen van technische hulpmiddelen. Er is geen vast stramien vastgelegd hoeveel verlof noodzakelijk is. Van geval tot geval zullen partijen samen dienen te bepalen wat het begrip noodzakelijk in redelijkheid dient in te houden. Uiteraard mag er een beroep op de betrokken medewerker worden gedaan om ook eigen tijd in de ontwikkeling van zijn loopbaan te investeren, maar andersom is het redelijk dat de werkgever rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden en de zwaarte van de studie.

Lid 6

In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken gemaakt over de concrete keuze van de opleiding, het instituut waar de opleiding zal worden gevolgd, de voorwaarden waaronder de opleiding of andere activiteiten worden uitgevoerd, wat de consequenties zijn van tussentijdse complicaties zoals voortijdige beëindiging of onderbreking, verandering van functie of ontslag. Of en zo ja welke afspraken er over eventuele terugbetaling van de vergoeding worden vastgelegd is een zaak van lokaal beleid. Uiteraard kan daarbij worden betrokken wat het niveau van de kosten is, in wiens primaire belang de kosten zijn gemaakt en wat de reden en termijn is van het ontslag. Aard en omvang van de te maken kosten worden in redelijkheid vastgesteld. Doorgaans zal de kostenkwestie al bij de keuze van de opleiding aan de orde komen. Minstens zal het gaan om de kosten van de opleiding zelf, de kosten van studiemateriaal en de kosten van reizen en eventueel verblijf. Voor de verdere activiteiten die worden afgesproken is moeilijk eenduidig een indicatie te geven van de relevante kosten.

Artikel 17:7 Flankerend beleid (T)

Hierbij kan worden gedacht aan reis- en verhuiskosten, suppletie van salaris bij aanvaarden van een lager betaalde functie, voorziening voor pensioenlacunes, stimuleringspremie bij vrijwillig ontslag etc.

18 Verplaatsingskosten

Artikel 18:1:1 Begripsomschrijvingen (T)

Lid 1

In dit artikel zijn de verschillende begrippen gedefinieerd. Bij de definitie van het begrip ‘eigen huishouding voeren’ is de eis opgenomen dat het gaat om het zelfstandig bewonen van woonruimte. Iemand die bij zijn ouders inwoont komt dus niet in aanmerking voor een volledige verhuiskostenvergoeding.

De drie inkomsten die bij punt f onder 1 tot en met 3 vermeld worden, worden slechts meegenomen bij de berekeningsbasis voorzover zij naast de bezoldiging worden genoten.

Lid 2

Door de verwijzing naar artikel 1:2:1 wordt duidelijk gemaakt dat hoofdstuk 18 niet van toepassing is op de oproepkracht.

Klik hier voor de Verplaatsingskostenregeling 1989

Artikel 18:1:2 Tegemoetkoming verhuiskosten (T)

Lid 1

Dit artikel regelt de aanspraak op tegemoetkoming in verhuiskosten voor ambtenaren die in verband met een verplaatsing of indiensttreding moeten verhuizen. Zie ook de toelichting bij artikel 15:1:17.

Lid 3

Dit lid is bedoeld om te voorkomen dat een betrokkene niet op de hoogte is van de terugbetalingsverplichting.

Artikel 18:1:3 Tegemoetkoming verhuiskosten (T)

Lid 1

Een werknemer die een dienstwoning betrekt, heeft recht op dezelfde tegemoetkoming in de verhuiskosten als een werknemer die vanwege dienstbelang dient te verhuizen naar een huur- of koopwoning. Zie artikel 15:1:18.

Artikel 18:1:5 Tegemoetkoming verhuiskosten (T)

Lid 1

De kosten voor het in- en uitpakken van breekbare zaken worden vergoed; dit is expliciet geregeld. Het inpakken van andere goederen door de transporteur dient door de betrokkene zelf te worden betaald.

De bedragen voor transportkosten en dubbele woonkosten worden vastgesteld op basis van de werkelijk gemaakte kosten. Het maakt niet uit of de dubbele woonkosten betrekking hebben op huishuur, hypotheeklasten of beide.

Het bedrag voor de andere kosten (onderdeel C) beoogt niet kostendekkend te zijn.

De Belastingdienst hanteert maxima voor de bedragen die fiscaal onbelast kunnen worden toegekend.

Lid 2

Wie zelfstandig, dus niet als alleenstaande bij de ouders inwonend, woonruimte bewoont met eigen inboedel en stoffering komt in aanmerking voor de vergoeding. Het is aan te nemen dat een kamerbewoner lagere verhuiskosten maakt dan iemand die een groot huis achterlaat. Daarom is er een differentiatie naar het aantal achter te laten kamers. Dit voorkomt dat de gemeente gaat meebetalen aan de inrichting van een groter huis. De differentiatie naar bezoldiging is gebaseerd op de gedachte dat er tussen de waarde van de inboedel en het inkomen een zekere relatie bestaat.

Lid 3

Bij een verhuizing waarbij beide levenspartners zijn betrokken, wordt voor beide personen de berekeningsbasis vastgesteld. De tegemoetkoming wordt vervolgens toegekend op grond van de hoogste berekeningsbasis. Voor deeltijders wordt de berekeningsbasis vastgesteld als ware er sprake van een voltijdbetrekking (tenzij die deeltijder tevens een andere betrekking heeft die eveneens aanspraak geeft op een vergoeding).

Lid 4

Om te voorkomen dat een betrokkene die geen eigen huishouding voerde, en dus een nieuwe inrichting moet kopen, zich op kosten van de gemeente gaat inrichten, is geregeld dat hij niet voor een vergoeding in aanmerking komt. In bijzondere omstandigheden kan hierop een uitzondering worden gemaakt. Bijvoorbeeld in de situatie dat een werknemer tijdelijk elders wordt geplaatst en dus tijdelijk andere woonruimte moet betrekken.

Artikel 18:1:6 Tegemoetkoming woon- werkverkeer (T)

Lid 1

In principe komen alleen werknemers die verhuisplichtig zijn in aanmerking voor een tegemoetkoming in de reiskosten.

Omdat de reiskosten voor verhuisplichtigen relatief hoog kunnen zijn, is het van belang om in het oog te houden of er wel voldoende inspanningen worden verricht om aan de verhuisverplichting te voldoen. De tegemoetkoming in de reis- en pensionkosten komt automatisch te vervallen als de werknemer niet binnen twee jaar na het ontstaan van de verhuisverplichting is verhuisd (zie art. 18:1:4). De verplichting om te verhuizen blijft overigens wel bestaan.

Artikel 18:1:7 Vervallen (T)

(Vervallen)

Artikel 18:1:8 Niet verhuisplichtig, toch een tegemoetkoming woon-werkverkeer (T)

Dit artikel regelt een vergoeding voor de betrokkene wiens plaats van tewerkstelling door het bevoegde gezag is aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet per openbaar vervoer is te bereiken of wiens plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen tijden niet per openbaar vervoer is te bereiken. Ondanks het feit dat de betrokkene niet de verplichting is opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, heeft de betrokkene toch op grond van de rechtspositieregeling recht op een kilometervergoeding voor woon-werkverkeer. De hoogte van deze vergoeding wordt bepaald door het bevoegde gezag en geldt voor de gehele duur van de dienstbetrekking.

Artikel 18:1:9 Pensionkosten (T)

Lid 1

Wat onder redelijk gemaakte pensionkosten verstaan moet worden is niet zonder meer te zeggen; dit zal regionaal en per seizoen kunnen verschillen.

Artikel 18:1:10 Duur tegemoetkoming reis- en pensionkosten (T)

Lid 1

Deze bepaling is opgenomen om er op toe te kunnen zien of betrokkene wel genoeg inspanningen verricht om snel te verhuizen (opdat onnodige kosten worden voorkomen).

Artikel 18:1:11 Procedure tegemoetkoming verhuiskosten (T)

Het is aan te raden de in dit artikel genoemde termijnen strikt te hanteren: bij overschrijding van de termijnen zal het namelijk niet altijd meer mogelijk zijn de aanvraag respectievelijk de bedragen te toetsen. Vanzelfsprekend dient de werknemer over deze termijnen te worden geïnformeerd. Het niet voldoen aan de voorwaarden leidt tot het vervallen van de aanspraken op vergoeding.

Artikel 18:1:13 Slotbepaling (T)

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij wijze van uitzondering van de gestelde regels af te wijken, zowel in individuele gevallen als voor groepen van personen. Bijvoorbeeld bij ingrijpende reorganisaties en daarmee gepaard gaande verplaatsingen kan op grond van dit artikel een aanvullend sociaal beleid gevoerd worden.

19 Rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer

Artikel 19:1 Werkingssfeer (T)

Vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer zijn ambtenaren. Daarom moet het college op grond van artikel 125 van de Ambtenarenwet een rechtspositieregeling voor hen vaststellen. De rechtspositie van de vrijwilligers bij de brandweer wordt in dit hoofdstuk geregeld. De overige hoofdstukken van de CAR/UWO zijn niet van toepassing.

Artikel 19:3 Overleg met vakorganisaties (T)

In artikel 125 van de Ambtenarenwet wordt bepaald dat het bevoegd gezag van een gemeente voorschriften vaststelt over de wijze waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gepleegd. Dit artikel is een uitwerking van die bepaling.

Artikel 19:6 Aanstelling in vaste of tijdelijke dienst (T)

Een vrijwilliger kan in vaste of in tijdelijke dienst aangesteld worden. Een tijdelijke aanstelling kan alleen bij wijze van proef, dus om te beoordelen of de vrijwilliger goed functioneert en geschikt is voor de brandweerdienst. Een aanstelling op proef ligt vooral voor de hand als de vrijwilliger nog in opleiding is. De tijdelijke aanstelling wordt altijd aangegaan voor een van te voren omschreven periode. Deze periode wordt vermeld in de aanstelling. Een eerste tijdelijke aanstelling kan verleend worden voor ten hoogste twee jaren. Uitgangspunt is dat in die periode bekeken wordt of de vrijwilliger in aanmerking kan komen voor een vaste aanstelling, is dat niet het geval dan eindigt het dienstverband. Na afloop van de eerste tijdelijke aanstelling kan er ook nog onduidelijkheid zijn over het functioneren van de vrijwilliger; bijvoorbeeld omdat de vrijwilliger lange tijd ziek is geweest. Daarom is het mogelijk om in bijzondere situaties een tweede tijdelijke aanstelling te verlenen. De maximale termijn voor een tijdelijke proefaanstelling is drie jaar en er kunnen maximaal twee tijdelijke aanstellingen verleend worden.

Artikel 19:7 Voorwaarden voor aanstelling (T)

Het Besluit brandweerpersoneel stelt een aantal eisen aan de vrijwilliger. Een belangrijke voorwaarde is dat de vrijwilliger blijkens een geneeskundig onderzoek in staat geacht kan worden de op te dragen werkzaamheden naar behoren te verrichten. Dit betekent dat een vrijwilliger voordat hij aangesteld kan worden een keuring moet ondergaan. Daarna wordt de vrijwilliger periodiek gekeurd.

Artikel 19:7a Vervallen (T)

(Vervallen)

Artikel 19:9 Bevordering (T)

Het Besluit brandweerpersoneel stelt opleidingseisen aan de verschillende rangen. Bevordering naar een volgende rang kan alleen plaatsvinden indien de vrijwilliger het daarvoor benodigde diploma heeft behaald. Het is overigens niet zo dat het behalen van een diploma recht geeft op bevordering; hierover beslist het college. Dit artikel beoogt niet in te grijpen in lokale aanstellings- en bevorderingsbesluiten.

Artikel 19:10 Vervallen (T)

(Vervallen)

Artikel 19:12 Informatie aan hoofdwerkgever (T)

De meeste vrijwilligers hebben een baan in loondienst. Om als vrijwilliger goed inzetbaar te zijn is het van belang dat de hoofdwerkgever medewerking hieraan verleent. Het kan immers voorkomen dat een vrijwilliger onder werktijd werkzaamheden voor de brandweer moet verrichten. Ook dienen zowel de gemeente als de hoofdwerkgever bij het vaststellen van de werktijden rekening te houden met de Arbeidstijdenwet; de werkzaamheden voor de brandweer worden namelijk meegeteld als arbeidstijd in het kader van de Arbeidstijdenwet.

De vrijwilliger moet de gemeente informatie geven over zijn hoofdwerkgever die er, onder meer, toe strekt dat de gemeente in contact kan komen met de hoofdwerkgever. De vrijwilliger heeft daarnaast de plicht om zijn hoofdwerkgever te informeren over een aantal praktische zaken die bij het vrijwilligerschap horen.

Artikel 19:13 Vergoeding (T)

Voor een zeer beperkte groep vrijwilligers geldt een aangepaste vergoedingentabel. De aangepaste tabel geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelfde dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP.

Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze aparte vergoedingentabel niet van belang, maar geldt de reguliere vergoedingentabel.

Artikel 19:15 Vergoeding voor oefeningen, cursussen en overige werkzaamheden (T)

In deze paragraaf worden de vergoedingen geregeld. De vergoeding valt uiteen in een jaarvergoeding en een aantal vergoedingen per activiteit. De hoogte van de vergoeding verschilt per functie en per activiteit.

De onkostenvergoeding is bedoeld voor de vergoeding van de reiskosten van de vrijwilligers.

Artikel 19:16 Vergoeding voor daadwerkelijke brandbestrijding en hulpverlening (T)

De onkostenvergoeding is bedoeld voor de vergoeding van de reiskosten van de vrijwilligers.

Artikel 19:17 Vergoeding voor langdurige aanwezigheid (T)

De vergoeding voor langdurige aanwezigheid is bedoeld voor activiteiten die een groot tijdsbeslag leggen op de agenda van de vrijwilliger of waarvoor de vrijwilliger verlof moet opnemen in zijn hoofdbetrekking. Als voorbeeld kan dienen het deelnemen aan oefeningen in het buitenland; dit neemt vaak meerdere dagen in beslag. Als de vrijwilliger recht heeft op de langdurigheidstoeslag komt deze in de plaats van de vergoeding uit kolom twee, de vergoeding voor oefeningen, cursussen en overige werkzaamheden.

De vrijwilliger ontvangt een vergoeding voor langdurige aanwezigheid wanneer hij vijf uur of langer ingezet wordt. De vergoeding geldt voor alle uren van de inzet; duurt de inzet bijvoorbeeld zes uur dan ontvangt de vrijwilliger over alle zes uren de vergoeding voor langdurige aanwezigheid. De vergoeding wordt alleen verstrekt over die uren waarin daadwerkelijk geoefend wordt of een cursus gevolgd wordt; de reistijd bijvoorbeeld telt dus niet mee voor de berekening van de vijf uren en over deze tijd wordt ook geen vergoeding verstrekt. De vergoeding voor langdurige aanwezigheid is evenmin bedoeld als vergoeding voor kazerneringsdiensten. Wanneer een gemeente werkt met kazerneringsdiensten voor vrijwilligers dan moet hiervoor op grond van artikel 19:19 lokaal een vergoedingsregeling vastgesteld worden.

Artikel 19:18 Consignatievergoeding (T)

Deze vergoeding wordt alleen verstrekt wanneer een vrijwilliger zich buiten de kazerne ter beschikking moet houden om opgeroepen te worden.

Artikel 19:19 Kazerneringsdienst (T)

LOGA-partijen hebben in het onderhandelingsakkoord over de vrijwilligers bij de brandweer, d.d. 15 mei 2009, afgesproken dat onderzoek verricht zal worden naar de in het land gebruikte bedrijfsvoeringsmodellen voor de inzet van brandweervrijwilligers. Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek treden LOGA-partijen opnieuw met elkaar in overleg over de rechtspositie van de vrijwilliger. De mogelijkheid om lokaal een regeling te treffen over vergoeding van kazerneringsdiensten is daardoor van tijdelijke aard.

Artikel 19:22 Gratificatie (T)

Het toekennen van een gratificatie is alleen mogelijk als hiertoe lokaal een regeling is opgesteld. Deze regeling moet specifiek betrekking hebben op vrijwilligers bij de brandweer.

De lokale regeling over gratificaties en andere vormen van flexibele beloning is niet van toepassing op de vrijwilligers.

Artikel 19:23 Fiscaal aantrekkelijke regelingen (T)

Artikel 4a:3 van de CAR/UWO maakt het mogelijk om een lokale regeling te treffen met fiscaal gunstige personeelsvoorzieningen. Als een gemeente een dergelijke regeling heeft dan mag de vrijwilliger hier ook gebruik van maken. Of de vrijwilliger ook daadwerkelijk fiscaal voordeel geniet hangt van individuele factoren en of de vrijwilliger voldoet aan de eisen die de fiscus stelt aan gebruikmaking van de regeling. Het openstellen van deze regelingen voor vrijwilligers betekent dus niet automatisch dat de vrijwilliger hier ook gebruik van kan maken.

De voorwaarden die in de lokale regeling gesteld zijn ten aanzien van deelname zijn van overeenkomstige toepassing op de vrijwilliger. Biedt de lokale regeling ook andere aanspraken dan alleen de mogelijkheid van gebruikmaking van fiscaal gunstige voorzieningen, dan zijn deze andere aanspraken niet van toepassing op de vrijwilliger. Dit artikel voorziet enkel in de mogelijkheid om de vrijwilliger de mogelijkheid te geven om binnen de fiscale randvoorwaarden gebruik te maken van fiscaal gunstige regelingen.

Artikel 19:25 Ongevallenverzekering (T)

Het college is verplicht om een ongevallenverzekering voor de vrijwilliger af te sluiten. Deze verzekering voorziet in een financiële uitkering wanneer de vrijwilliger overlijdt of tijdelijk of blijvend arbeidsongeschikt raakt als gevolg van een ongeval tijdens de brandweerdienst. Een goede informatievoorziening over de inhoud van de verzekering is van groot belang; daarom heeft de werkgever de plicht om de vrijwilliger bij indiensttreding te informeren en relevante wijzigingen te melden.

Artikel 19:26 Vergoeding geneeskundige kosten (T)

De medische kosten van een vrijwilliger zullen grotendeels vergoed worden door de zorgverzekeraar. Een deel van de kosten kan echter voor rekening blijven van de vrijwilliger; de ongevallen verzekering biedt hiervoor een voorziening.

Artikel 19:27 Verzekering zelfstandig ondernemers (T)

De gevolgen van een dienstongeval zijn voor vrijwilligers die zelfstandig ondernemer zijn vaak groter dan voor vrijwilligers in loondienst. De vrijwilliger in loondienst heeft vanuit zijn hoofdbetrekking immers recht op loondoorbetaling gedurende twee jaar. Voor de zelfstandig ondernemer is dit afhankelijk van de verzekering die hij zelf tegen arbeidsongeschiktheid heeft afgesloten. Om die reden geven LOGA-partijen gemeenten het advies om een aanvullende verzekering af te sluiten. Deze aanvullende verzekering is echter niet verplicht.

Artikel 19:28 Schade aan kleding en uitrusting (T)

Als de vrijwilliger schade lijdt als gevolg van zijn werkzaamheden wordt dit in onder voorwaarden vergoed door het college. Dit artikel beperkt zich tot de schade aan kleding en uitrusting en schade aan het voertuig waarmee de vrijwilliger een dienstreis maakt. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat de vrijwilliger voorafgaand toestemming nodig heeft van het college om bij een dienstreis gebruik te maken van de eigen auto. Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding mag de werkgever rekening houden met normale slijtage. Het is niet de bedoeling dat de medewerker een onrechtvaardig voordeel geniet door standaard de schade te vergoeden op basis van de nieuwwaarde van een goed.

Artikel 19:29 Zwangerschap(T)

De werkgever is wettelijk verplicht om ervoor te zorgen dat een vrouw veilig en gezond kan werken tijdens de zwangerschap; hierover zijn regels vastgelegd in wet- en regelgeving over arbeidsomstandigheden en arbeidstijden. De eisen die aan de werkgever gesteld worden, in combinatie met de aard van het brandweerwerk zijn van dien aard dat ervoor gekozen is om zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven uit de repressieve brandweerdienst te halen. Dit geldt ook voor vrouwen die korter dan zes maanden geleden zijn bevallen. Deelname aan brandweeroefeningen is alleen toegestaan nadat voorafgaand overleg is geweest met de bedrijfsarts en toestemming verleend is. Om deze regeling goed uit te kunnen voeren is het belangrijk dat een vrouwelijke vrijwilliger in een zo vroeg mogelijk stadium haar zwangerschap meldt.

Artikel 19:30 Beschikbaarheid van de vrijwilliger (T)

De organisatie van de vrijwillige brandweer verschilt per korps. Veel korpsen werken met het vrije instroomprofiel, anderen werken met consignatie- of kazerneringsdiensten voor vrijwilligers. In alle gevallen is het van belang dat de vrijwilliger voldoende beschikbaar is voor de brandweerdienst en dat de korpsleiding ervan op de hoogte is wie wel en wie niet beschikbaar is.

Artikel 19:31 Verplichtingen (T)

Dit artikel legt een verband met de plichten die een vrijwilliger heeft op grond van zijn aanstelling. Het biedt de grondslag om een disciplinaire maatregel op te leggen wegens plichtsverzuim.

Artikel 19:32 Eed of belofte (T)

Sinds maart 2006 is de overheidswerkgever wettelijk verplicht om nieuw aan te stellen personeel een ambtseed- of belofte af te nemen. Dit is een van de middelen om bewuster om te gaan met integriteit.

Artikel 19:33 Verboden (T)

Overtreding van deze artikelen levert plichtsverzuim op; dit kan leiden tot een disciplinaire straf. Bij persoonlijk gebruik van goederen van de gemeente kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het gebruik van een brandweervoertuig voor een privéverhuizing.

Artikel 19:34 Gebruik van motorrijtuig (T)

Gebruik van de eigen auto voor dienstreizen is alleen toegestaan wanneer het college daarvoor toestemming heeft verleend. Indien de vrijwilliger zonder toestemming van het college toch de eigen auto gebruikt dan zal ingeval van eventuele schade het college niet gehouden zijn tot vergoeding daarvan.

Het al dan niet verlenen van toestemming is niet van invloed op de aansprakelijkheid van het college jegens derden ex artikel 6:170 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel stelt dat de werkgever aansprakelijk is voor schade die aan een derde wordt toegebracht door één van de werknemers.

Artikel 19:35 Kledingvoorschrift (T)

Vrijwilligers dragen dezelfde uniformen en onderscheidingstekenen als de beroepsbrandweerlieden. De bij de rangen behorende onderscheidingstekenen zijn te vinden in de Regeling uniformkleding en onderscheidingstekenen rijksbrandweerpersoneel. Grondslag voor deze regeling is Artikel 65, eerste lid, Algemeen Rijksambtenarenreglement. Hierin staat dat de ambtenaar verplicht is de dienstkleding en de onderscheidingstekenen te dragen, voor zover dit door Onze Minister is voorgeschreven.

Artikel 19:39 Disciplinaire straffen (T)

Tijdens de periode van schorsing als disciplinaire straf wordt als regel de vergoeding ingehouden. Het gaat hier om zowel de vaste als de variabele vergoeding.

19a Keuringen brandweerpersoneel

Algemeen (T)

In dit hoofdstuk is de aanstellingskeuring en de periodieke medische keuring voor repressief brandweerpersoneel geregeld.

Artikel 19a:1 Algemeen (T)

Omdat het werk in repressieve dienst bijzondere eisen stelt aan de medische geschiktheid van de medewerker en gevaren met zich mee kan brengen voor de medewerker zelf en voor derden die zijn betrokken bij zijn werkzaamheden, wordt de medewerker in repressieve dienst onderworpen aan een aanstellingskeuring en een periodiek medische keuring. De keuringen zijn verplicht voor medewerkers (beroeps en vrijwilligers) in een functie van manschap a en b of bevelvoerder zoals vermeld in het Besluit personeel veiligheidsregio’s. Het college heeft de mogelijkheid andere functies aan te wijzen waarvoor de aanstellingskeuring en periodieke medische keuring wordt verplicht. Uitgangspunt hierbij moet wel zijn dat het uitoefenen van de functie belastend is voor de gezondheid van de medewerker, danwel risico’s voor derden met zich meebrengt. Hierbij dient de Wet op de medische keuringen in acht te worden genomen.

Artikel 19a:2 Aanstellingskeuring (T)

Al het brandweerpersoneel dat in dienst treedt in een functie van manschap A en B of bevelvoerder moet gekeurd worden. Dit zijn de functies binnen de brandweer waarbij aan medewerkers bijzondere eisen aan de medische geschiktheid worden gesteld. Dit geldt zowel voor beroepspersoneel als voor vrijwilligers. Lokaal kan worden vastgesteld bij welke andere functies ook gekeurd moet worden.

Hierbij moet rekening worden gehouden met de Wet op de medische keuringen. Deze staat een aanstellingskeuring alleen toe als aan de vervulling van de functie, waarop de aanstelling betrekking heeft, bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld. Onder medische geschiktheid voor de functie wordt begrepen de bescherming van de gezondheid en veiligheid van degene die gekeurd wordt en van derden bij de uitvoering van de desbetreffende arbeid.

De inhoud van de aanstellingskeuring is vastgelegd in bijlage VIIa van de CAR. Deze aanstellingskeuring is in opdracht van het LOGA door het Coronel instituut ontwikkeld.

Artikel 19a:3 Periodiek Preventief Medisch Onderzoek (T)

Lid 1

Vanwege bescherming van de gezondheid en veiligheid van de brandweermedewerker en vanwege de bescherming van de gezondheid en veiligheid van derden bij de uitvoering van de arbeid is het noodzakelijk om de medische geschiktheid van de medewerker ook na aanstelling te blijven toetsen. Daarom zijn regels gesteld over het Periodiek Preventief Medisch Onderzoek (PPMO). Uit het PPMO volgt een oordeel over de medische geschiktheid van de medewerker voor de uitoefening van zijn functie. Het PPMO geeft daarnaast een prognose over de belastbaarheid van de medewerker in de nabije toekomst. Het LOGA heeft een model gemaakt over het rechtspositioneel kader bij de keuringen. Hierin staan de rechten en plichten van de werkgever en de medewerker bij de keuring. Dit model is onder meer te vinden op vng.nl.

Lid 2

De inhoud van het PPMO is ontwikkeld door het Coronel Instituut in samenwerking met de sociale partners en mensen uit de brandweerbranche. Het PPMO geeft inzicht in de ontwikkeling van de belastbaarheid. Met de keuring is beoogd in te schatten of de medewerker voldoet aan de bijzondere eisen aan medische geschiktheid die de functie vereist. Dit ter bescherming van de gezondheid van de medewerker en ter bescherming van derden die betrokken zijn bij het werk van de medewerkers. Als uit het PPMO blijkt dat de medewerker nu of op termijn zijn werkzaamheden niet meer kan uitvoeren dan ondernemen de werkgever en de medewerker gezamenlijk actie. Doel hierbij is de medewerker klaar te stomen voor een andere functie. Het LOGA zal in overleg met de NVBR een handreiking maken over hoe omgegaan kan worden met keuringresultaten en welke stappen er genomen kunnen worden. Naar verwachting is deze handreiking in het voorjaar van 2011 gereed.

Lid 3 en 4

De frequentie van het PPMO is gekoppeld aan de leeftijd van de medewerker. Bij indiensttreding wordt het PPMO afgenomen als nulmeting. Vervolgens wordt iedere medewerker die jonger is dan 40 jaar eenmaal per 4 jaar getest. Medewerkers tussen de 40 en 50 jaar, eens per twee jaar en medewerkers ouder dan 50 worden ieder jaar getest. Met deze frequentie is aangesloten bij het oude besluit brandweerpersoneel en dus bij de frequenties van de oude medische testen.

Lid 6

Oefenen is ook onderdeel van de taken van een medewerker. Bij de beoordeling van welke taken de medewerker wordt vrijgesteld moet dus ook worden vastgesteld in hoeverre de medewerker nog kan meedoen aan de oefening.

Artikel 19a:4 Fysieke test (T)

De functie van manschap a en b en bevelvoerder stelt bijzondere eisen aan de fysieke conditie van de medewerker. Jaarlijks wordt de fysieke conditie daarom getoetst. De functiespecifieke test van het PPMO kan hiervoor gebruikt worden.

19b Aanvullende rechtspositieregeling voor de ambtenaar in een instelling voor kunsteducatie

Artikel 19b:1 Werkingssfeer (T)

Alle genoemde functies, zonder onderscheid in junior of senior, behoren tot de doelgroep van dit hoofdstuk.

Artikel 19b:2 Begripsbepaling (T)

Een instelling kan zowel kunsteducatie aanbieden als ondersteuning hierbij leveren. Ook een combinatie van het aanbieden en het leveren van ondersteuning is mogelijk.

Artikel 19b:5 Verdeling van werkzaamheden (T)

De werkgever moet een regeling vaststellen waarin per discipline de verhouding wordt vastgesteld van de verschillende soorten werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren. Het sjabloon, opgenomen in bijlage IVa, waarin de werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren worden opgesomd, is het handvat voor de lokale regeling. Aan de hand van kenmerken van de instelling en de discipline worden onderdelen uit het sjabloon opgenomen in de lokale regeling.

Zo zal in instellingen die uit meerdere vestigingen bestaan de reistijd die nodig is om tussen de verschillende vestigingen te reizen van invloed zijn op de verhouding lesgebonden en niet-lesgebonden uren. Wanneer bepaalde werkzaamheden worden verricht op verschillende locaties zullen meer niet-lesgebonden uren nodig zijn dan wanneer dezelfde werkzaamheden op één locatie worden uitgevoerd.

In de regeling kan per discipline een afwijking op de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren worden opgenomen. De voorwaarden voor deze afwijking, die ook in de regeling zijn opgenomen, bepalen welke verhouding voor de individuele ambtenaar geldt.

Voorbeeld: Voor de discipline gitaardocent is in de lokale regeling vastgelegd dat de standaardverhouding X% lesgebonden uren en Y% niet-lesgebonden uren is. Als afwijking is in de regeling opgenomen dat een gitaardocent met minder dan 3 jaar ervaring 5% meer niet-lesgebonden uren krijgt voor de voorbereiding van lessen. Voor hem geldt dan een verhouding van X – 5% lesgebonden uren en Y + 5% niet-lesgebonden uren.

Lid 3

Het college stelt de regeling vast. Maar het college doet dat niet voordat er via open en reëel overleg overeenstemming over is bereikt tussen de werkgever en de OR. Wanneer een van de partijen vindt dat het overleg over deze lokale regeling niet juist heeft plaatsgevonden, legt het college de regeling op basis van de WOR ter instemming voor aan de OR.

Artikel 19b:8 Uitloopbedragen (T)

Lid 1

De uitloopbedragen gelden voor alle ambtenaren in de kunsteducatie en zijn erop gericht om wat langer financieel perspectief te bieden.

Lid 2

Voorbeeld De heer Van de Wel heeft op 1 augustus 2009 zijn periodieke verhoging gehad naar periodiek 15 van schaal 8 (dit is de maximumperiodiek). De eerstvolgende verhoging naar uitloopbedrag 1 van schaal 8 vindt pas na 2 jaar plaats: per 1 augustus 2011.

Artikel 19b:9 Recht op toelage onregelmatige dienst (T)

Het werken op onregelmatige tijden (de tijden buiten de reguliere kantoortijden) is gebruikelijk in de kunsteducatie. Voor het werken op zondag wordt een toelage onregelmatige dienst verstrekt.

Lid 2 en 4

Hoofdregel is dat de compensatie voor het werken op zondag wordt verstrekt in de vorm van extra vrije tijd. Mochten zowel het college als de ambtenaar dat wensen dan kan de compensatie ook in geld in plaats van vrije tijd worden verleend.

Lid 3

De extra vrije tijd die de ambtenaar krijgt voor het werken op zondag, wordt niet, zoals bij vakantie-uren het geval is, ingeroosterd in de verplicht vrije periode conform artikel 19b:11, lid 1. Deze extra vrije tijd wordt op verzoek van de ambtenaar verleend. Dit verzoek dient te worden getoetst aan de algemene regels over de duur van de vakantie van artikel 6:2:1, eerste lid.

Artikel 19b:10 t/m 19b:15 Algemene toelichting op paragraaf 3 (T)

Ambtenaren die onder de werking van dit hoofdstuk vallen, hebben meer vrij dan een reguliere gemeenteambtenaar. Dit resulteert in een lager aantal te werken uur per jaar. Een reguliere ambtenaar werkt 1.677,6 uur per jaar op basis van een fulltime betrekking (1.836 uur -/- 158,4 vakantie-uren). Een ambtenaar die onder de werking van dit hoofdstuk valt, werkt 1656 uur per jaar.

Deze 1656 uur per jaar komen als volgt tot stand:

een volledige betrekking bedraagt 1836 uur per jaar

aftrek van het standaard aantal vakantie-uren van 158,4 uur per jaar

aftrek van extra vakantie-uren van 21,6 uur per jaar. Hier wordt gefaseerd naar toe gewerkt (zie artikel 19b:13).

De extra vakantie-uren van 21,6 uur per jaar worden toegekend omdat cursorisch onderwijs in de sector met zich meebrengt dat het onderwijzend personeel beperkter is in de vakantieopname dan reguliere gemeenteambtenaren. Voorwaarde voor het krijgen van deze extra vakantie-uren is dat voor de ambtenaar:

een deel van het jaar is aangemerkt als verplichte vakantieperiode, of

een deel van het jaar geen vakantie kan worden opgenomen door toewijzing van lessen/cursussen. Deze 21,6 uur geldt voor fulltimers. Voor parttimers is dat naar rato. Wanneer een ambtenaar voldoet aan bovenstaande voorwaarden is de totale hoeveelheid vakantieverlof 180 uur per jaar (158,4 + 21,6).

Hoewel kortdurend cursorisch onderwijs in opkomst is, komt langlopend cursorisch onderwijs nog steeds erg veel voor. Bij het vaststellen van de perioden voor langlopend cursorisch onderwijs houdt de werkgever rekening met 12 lokale schoolvakantieweken, waarvan de ambtenaar zich gedurende 1 week beschikbaar moet houden voor werkzaamheden van organisatorische aard. Onderwijzend personeel heeft daarom vakantie in de perioden dat er geen cursorisch onderwijs is ingepland. Dit betekent dat onderwijzend personeel verplicht vrij is in de 12 lokaal vastgestelde vakantieweken. Hiervan kan worden afgeweken:

met instemming van de ondernemingsraad of

na overeenstemming daarover tussen de werkgever en de individuele ambtenaar.

De te werken uren moeten worden verdeeld over het jaar, afhankelijk van het aantal verplicht vrije weken, dat lokaal is vastgesteld. Hieronder wordt in een aantal voorbeelden toegelicht hoe de feitelijke arbeidsduur per week bepaald wordt. Overigens hoeft de instelling niet voor alle ambtenaren die werkzaam zijn binnen de instelling dezelfde verdeling te hanteren. Het is mogelijk dat voor een deel van het personeel alle vakantie-uren opgenomen moeten worden in de 12 verplichte vrije weken terwijl voor een ander deel van het personeel (een deel van) de vakantie-uren vrij opneembaar zijn.

Hieronder volgt een aantal voorbeelden waarbij telkens:

bij bullet 1 wordt aangegeven hoe men vanuit 1656 uur per jaar komt tot het aantal te werken uren per dag en

bij bullet 2 wordt aangegeven hoeveel uur verlof de ambtenaar (rekentechnisch) opneemt per verlofdag. Dit is relevant te weten bij samenloopsituaties van verplicht vrije perioden met bijvoorbeeld ziekte, zwangerschaps- of bevallingsverlof en ouderschapsverlof.

Voorbeeld 1: Een instelling hanteert 12 verplicht vrije weken. Er zijn dan:

40 werkweken (52 – 12 verplicht vrije weken) met een feitelijke arbeidsduur van 41,4 uur (1656 / 40) per week. Dit is 8,28 uur per dag.

12 weken verplicht vrij waarin de ambtenaar 180 (158,4 + 21,6) / 12 = 15 uur per week = 3 uur per dag verlof opneemt. Per verplicht vrije dag worden dus 3 vakantie-uren ingeleverd.

Voorbeeld 2: Een instelling hanteert 12 verplicht vrije weken, maar medewerkers moeten 1 week hiervan werkzaamheden voor de instelling verrichten. Er zijn dan:

41 werkweken (52 – 11 verplicht vrije weken) met een feitelijke arbeidsduur van 40,39 uur (1656 / 41) per week. Dit is 8,08 uur per dag.

11 weken verplicht vrij waarin de ambtenaar 180 (158,4 + 21,6) / 11 = 16,36 uur per week = 3,27 uur per dag verlof opneemt. Per verplicht vrije dag worden dus 3,27 vakantie-uren ingeleverd.

Voorbeeld 3 (bij artikel 19b:10 lid 2): Een instelling kiest met instemming van de OR of in overeenstemming met de individuele ambtenaar voor een combinatie van verplicht vrije periodes met vrij opneembare vakantie-uren. De instelling kiest voor 1 week vrij opneembare vakantie en 6 verplicht vrije weken. Er zijn dan:

45 werkweken (52 – 7 vrije weken) met een feitelijke arbeidsduur van 36,8 uur (1656 / 45) per week. Dit is 7,36 uur per dag.

6 weken verplicht vrij + 1 week vrij opneembaar vakantie waarin de ambtenaar (180 (158,4 + 21,6) / 7 = 25,71 uur per week = 5,14 uur per dag verlof opneemt. Per verplicht vrije dag en vrij opneembare dag worden dus 5,14 vakantie-uren ingeleverd.

Artikel 19b:12 Vaststellen van het rooster

Lid 2

De werkgever maakt zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 2 maanden na ingang van het cursusjaar, een rooster van de in dat cursusjaar te werken uren.

Lid 3

Als een geplande cursus niet doorgaat, moet de werkgever bekijken of een nieuw rooster moet worden gemaakt. Op die manier wordt voorkomen dat een ambtenaar, van wie een cursus niet doorgaat, aan het eind van een cursusjaar nog veel uren extra moet werken om het voorgeschreven aantal te werken uren per jaar te behalen.

Artikel 19b:13 Overgangsrecht (T)

Afgesproken is dat het aantal daadwerkelijk te werken uren 1656 uur per jaar bedraagt op basis van een volledige betrekking. Deze 1656 uur komt als volgt tot stand:

een volledige betrekking bedraagt 1836 uur per jaar

aftrek van het standaard vakantieverlof van 158,4 uur per jaar

aftrek van extra vakantieverlof van 21,6 uur per jaar.

Omdat ambtenaren in veel instellingen tot 1 januari 2009 een lager aantal te werken uren per jaar kennen is overgangsrecht overeengekomen. Het overgangsrecht houdt in dat de ambtenaar vanaf 1 januari 2009 elk jaar 72 uur meer gaat werken totdat men het te werken aantal uren van 1656 bereikt. Voor instellingen die minder dan 72 uur van de 1656 uur af zitten, wordt het aantal te werken uren verhoogd tot 1656 uur.

Voorbeeld: In instelling A werkt het onderwijzend personeel momenteel na aftrek van het standaard aantal vakantie-uren 1440 uren per jaar. De werkgever van deze instelling werkt in stappen van 72 uur per jaar toe naar 1656 werkuren per jaar:

per 1 januari 2009: 1440 + 72 = 1512 uur per jaar werken;

per 1 januari 2010: 1512 + 72 = 1584 uur per jaar werken;

per 1 januari 2011: 1584 + 72 = 1656 uur per jaar werken.

Lid 2

Indien tijdens de overgangsfase nieuwe ambtenaren worden aangesteld, geldt voor deze nieuwe ambtenaren het aantal te werken uur zoals op dat moment geldt voor de al in dienst zijnde ambtenaren. Het aantal te werken uren van deze nieuwe ambtenaren wordt vervolgens op gelijke wijze verhoogd als bij de in dienst zijnde ambtenaren.

Voorbeeld: In instelling A (dezelfde instelling als in het vorige voorbeeld) wordt op 1 januari 2010 een nieuwe ambtenaar aangesteld. Deze ambtenaar met een volledige betrekking werkt in 2010 1584 uur. Vanaf 1 januari 2011 werkt deze ambtenaar 1656 uur per jaar.

Artikel 19b:14 Ontslagbescherming tijdens overgangstermijn (T)

Bij het verhogen van het aantal te werken uren per jaar geldt tot 2012 een ontslagverbod als er te weinig werk voorhanden is om de meer te werken uren per jaar in te vullen. Het ontslagverbod geldt alleen als de verhoging van het aantal te werken uren uitsluitend oorzaak is voor overtolligheid. Ontslag op een andere grond wel is geoorloofd.

Artikel 19b:15 Samenloop zwangerschaps- en bevallingsverlof met een verplicht vrije periode (T)

Lid 1

Conform artikel 19b:11, eerste lid, kan een ambtenaar een verplicht vrije periode worden opgelegd in bepaalde weken van het jaar. Die verplichte vrije periode kan samenlopen met een periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof. Daarnaast wordt deze ambtenaar geacht in die verplicht vrije periode vakantie te genieten. Omdat er slechts sprake kan zijn van één verlofvorm tegelijkertijd en in dit geval zwangerschaps- en bevallingsverlof voorgaat op vakantie, geniet de ambtenaar geen vakantie in die verplichte vrije periode. Dit artikel regelt dat de ambtenaar bij deze samenloop een compensatie krijgt voor de niet genoten vakantie-uren tot 144 uur (het geldende minimum volgens de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 6 april 2006 (C-124/05)). Het aantal vakantie-uren dat gecompenseerd wordt, is afhankelijk van de feitelijke arbeidsduur in de verplicht vrije periode (zie artikel 19b:10, lid 2 en de toelichting op paragraaf 3).

Voorbeeld 1: Een fulltime ambtenaar gaat eind 2009 3 weken voorafgaand aan de jaarwisseling met zwangerschaps- of bevallingsverlof. Haar verlof duurt tot en met week 13 van 2010.

De instelling werkt met 12 verplicht vrije weken per jaar, waarvan

de laatste week van 2009 vrij is in verband met de kerstvakantie,

de eerste anderhalve week (8 werkdagen) van 2010 vrij is in verband met de kerstvakantie en

week 8 van 2010 vrij is in verband met de voorjaarsvakantie.

Het vaststellen van 12 verplicht vrije weken per jaar. Hierdoor zijn de 180 vakantie-uren verspreid over 12 weken, zijnde 60 (werk)dagen. Per (werk)dag in de verplicht vrije periode genieten medewerkers dus 3 uur vakantie.

Berekening 2009 In 2009 loopt de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof dus samen met 1 week verplicht vrij.

Betrokkene geniet 11 van de 12 verplicht vrije weken zwangerschaps- en bevallingsverlof. In 11 verplicht vrije weken geniet betrokkene wel vakantie met een totale omvang van 11 x 5 x 3 = 165 uren. Omdat dit aantal hoger is dan 144 uur per jaar, krijgt betrokkene in 2009 geen compensatie.

Berekening 2010 In 2010 loopt de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof dus samen met 2 en een halve week (13 werkdagen) verplicht vrij.

Betrokkene geniet op 13 werkdagen van de 12 verplicht vrije weken zwangerschaps- en bevallingsverlof. In 9 weken en 2 dagen verplicht vrij geniet betrokkene wel vakantie met een totale omvang van (9 x 5 + 2) x 3 = 141 uren. Het aantal vakantie-uren dat gecompenseerd wordt is daarom gelijk aan 144 – 141 = 3 uur.

Voorbeeld 2: Een fulltime ambtenaar is zwanger in 2013. Voor haar zijn 12 verplicht vrije weken vastgesteld. De periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof loopt samen met 5 weken verplicht vrij in de zomer.

De 180 vakantie-uren zijn verspreid over 12 weken, zijnde 60 (werk)dagen. Per (werk)dag in de verplicht vrije periode geniet men dus 3 uur vakantie.

Betrokkene geniet 5 van de 12 verplicht vrije weken zwangerschaps- en bevallingsverlof. In 7 verplicht vrije weken geniet betrokkene wel vakantie met een totale omvang van 7 x 5 x 3 = 105 uren. Het aantal vakantie-uren dat gecompenseerd wordt is daarom gelijk aan 144 – 105 = 39 uur.

Lid 3

De vakantie-uren die de ambtenaar gecompenseerd krijgt, worden niet, zoals bij de normale vakantie-uren het geval is, ingeroosterd in de verplicht vrije periode conform artikel 19b:11, lid 1. De gecompenseerde vakantie-uren worden op verzoek van de ambtenaar verleend. Dit verzoek dient te worden getoetst aan de algemene regels over de duur van de vakantie van artikel 6:2:1, eerste lid.

Voorbeeld: De ambtenaar uit het voorbeeld bij het eerste lid krijgt 39 uur gecompenseerd. Omdat deze ambtenaar in de te werken weken een arbeidsduur heeft van 41,4 uur per week, kan deze ambtenaar 39 / 41,4 uur = 0,94 weken vakantie opnemen.

NOTA BENE Samenloop ziekte met een verplicht vrije periode Bij samenloop tussen een verplicht vrije periode en ziekte geldt dezelfde uitvoering als hiervoor is aangegeven, echter zonder het maximum van 144 uur. De ambtenaar krijgt dus alle wegens ziekte niet genoten vakantie-uren gecompenseerd. Dit is gelijk aan de regeling voor de reguliere ambtenaar.

Artikel 19b:16 t/m 19b:19 Toelichting paragraaf 4 (T)

Reorganisatieontslag kan verschillende redenen hebben. Een van de redenen is dat uit de actie van het college als bedoeld in artikel 19b:16 blijkt dat er in het lopende cursusjaar minder ambtenaren met een bepaalde functie nodig zijn voor het aantal cursussen en overige werkzaamheden binnen de instelling dan de totale aanstellingsomvang van deze ambtenaren met dezelfde functie. In dat geval kan (deeltijd)ontslag worden aangezegd op grond van artikel 8:3. Een andere reden kan zijn dat er door vermindering van subsidie minder arbeidsplaatsen mogelijk zijn.

In deze paragraaf wordt geregeld welke rechten gelden bij reorganisatieontslag.

Artikel 19b:17 Reorganisatieontslag en ontslagvolgorde (T)

In navolging op de CAO-afspraak 2005-2007 voor reguliere gemeenteambtenaren zijn partijen overeengekomen de vaststelling van de ontslagvolgorde bij reorganisaties ook over te laten aan het lokale overleg.

Mocht het lokale overleg nog niet tot een ontslagvolgorde zijn gekomen voor ambtenaren in de instelling, dan geldt een ontslagvolgorde die achtereenvolgens uitgaat van de drie genoemde criteria.

Onderdeel c Het afspiegelingsbeginsel in combinatie met het anciënniteitsbeginsel houdt in dat medewerkers die het kortst in dienst zijn per leeftijdsgroep het eerst voor ontslag in aanmerking komen. Bij het bepalen van het aantal medewerkers dat per leeftijdsgroep voor ontslag in aanmerking wordt gebracht, wordt getracht om de onderlinge verhouding van het aantal medewerkers in elk van de leeftijdsgroepen gelijk te houden.

Lid 4

Het achtereenvolgens hanteren van de in lid 2 genoemde criteria kan in sommige gevallen onredelijk zijn. In uitzonderlijke gevallen kan het college afwijken van deze ontslagvolgorde. Dit is het geval als een bepaalde ambtenaar beschikt over zodanige kennis of bekwaamheden, dat zijn ontslag voor het functioneren van de instelling bezwaarlijk is. Zo kan het college bijvoorbeeld beslissen dat een pianoleraar die als tweede bevoegdheid harp heeft, niet ontslagen wordt ook al komt hij voor ontslag in aanmerking bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel. De kwalificatie van deze docent, dat hij ook harplessen kan geven, maakt hem uniek voor de instelling.

Artikel 19b:18 Reorganisatieontslag voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van de formele arbeidsduur (T)

Dit artikel regelt de afwijkingen en de rechten voor onderwijzend personeel in de kunstzinnige vorming in geval van reorganisatieontslag voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van zijn formele arbeidsduur. De reden van de afwijking is dat LOGA-partijen vinden dat de langdurige verplichtingen voor zowel werkgever als medewerker van hoofdstuk 10d niet in verhouding staan tot het geringe verlies van arbeidsuren voor de medewerker. Daarom hebben LOGA-partijen besloten dat hoofdstuk 10d in zijn geheel niet van toepassing is.

Net als voor ambtenaren in de kunstzinnige vorming die voor 5 uur of meer of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor de helft of meer van hun oorspronkelijke arbeidsduur ontslagen worden, geldt voor deze medewerkers bij ontslag op grond van artikel 8:3 de ontslagvolgorde uit het vooraf vastgesteld plan. Zolang dat plan nog niet is opgesteld, geldt ook voor hen de ontslagvolgorde die als vangnetbepaling in artikel 19b:17 is opgenomen.

Los van wat individueel wordt afgesproken, geldt voor deze ambtenaren een opzegtermijn van 3 maanden, waarbinnen zorgvuldig onderzoek plaatsvindt om te beoordelen of de ambtenaar binnen de openbare dienst van de gemeente andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende werkzaamheden op te dragen zijn. Ontslag kan ook plaatsvinden als de ambtenaar deze werkzaamheden weigert te aanvaarden.

Overigens kunnen ambtenaren met klein reorganisatieontslag als bedoeld in dit artikel in plaats van de bovenwettelijke uitkeringen uit hoofdstuk 10d recht hebben op de garantie-uitkering KV van artikel 19b:19.

Lid 2

De ontslagvolgorde uit het vooraf vastgesteld plan, of als dat nog niet bestaat, de ontslagvolgorde uit artikel 19b:17 is van toepassing op de ambtenaar. Al het andere uit het vooraf vastgesteld plan geldt voor deze ambtenaren niet, tenzij voor deze ambtenaren op individueel niveau nadere afspraken worden gemaakt.

Artikel 19b:19 Garantie-uitkering KV (T)

Lid 9

Onderdeel a

Dit onderdeel heeft onder meer betrekking op het recht op een werkloosheidsuitkering dat kan ontstaan indien de ambtenaar

minder dan 5 uren of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, minder dan de helft van zijn formele arbeidsduur verliest en

binnen 12 maanden wederom minder dan 5 uren of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, minder dan de helft van zijn formele arbeidsduur verliest

waardoor in die 12 maanden sprake is van een totaal verlies van minimaal 5 uren of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, minimaal de helft van die oorspronkelijke arbeidsduur. De ambtenaar moet wel zelf om de samentelling van de uren verzoeken om een WW-uitkering te ontvangen. Dit is in aanvulling op de Werkloosheidswet geregeld in het Besluit nadere regeling verlies van arbeidsuren. In deze situatie ontstaat het recht op WW dus niet automatisch. Indien het recht op een werkloosheidsuitkering kan ontstaan, dus als de ambtenaar een verzoek om samentelling van zijn arbeidsurenverlies kan doen, eindigt de garantie-uitkering. Dit betekent dat als de ambtenaar geen verzoek indient voor een WW-uitkering, maar hij er wel recht op heeft, de garantie-uitkering KV ook stopt.

20 Vergoeding piketdiensten beroepsbrandweer

Hoofdstuk 20 Geen Toelichting (T)

Dit hoofdstuk heeft geen toelichting.

21 De rechtspositionele erkenning van alternatieve samenlevingsvormen

Artikel 21:1:1 Begripsomschrijving (T)

Dit hoofdstuk regelt de rechtspositionele gevolgen van de gelijkstelling van levenspartners aan echtgenoten van gehuwde ambtenaren. Artikel 21:1:1 bepaalt onder welke voorwaarden een levenspartner van een ambtenaar gelijk wordt gesteld aan een echtgeno(o)t(e).

Het gaat daarbij om:

de ter uitvoering van de CAR en deze regeling vastgestelde regelingen met betrekking tot

aanspraken op bezoldiging tijdens militaire dienst;

het verlof met behoud van bezoldiging wegens persoonlijke of familieomstandigheden;

de uitkering bij overlijden van de ambtenaar, waarbij voor de toepassing van artikel 8:16:3 de levenspartner als gezinslid wordt aangemerkt;

de bepalingen van hoofdstuk 10 met betrekking tot de uitkering bij overlijden van de wachtgelder;

de bepalingen van hoofdstuk 11 met betrekking tot:

het recht op een uitkering;

de uitkering bij overlijden van betrokkene;

de bepalingen van hoofdstuk 18 met betrekking tot de verhuiskosten-, de reiskosten- en de pensionkostenvergoeding;

de bepalingen van hoofdstuk 9 met betrekking tot de uitkering bij overlijden van de gewezen ambtenaar.

Omdat er niet wordt verwezen naar de bepaling die het buitengewoon verlof regelt bij een huwelijk, kan er geen sprake zijn van het verlenen van buitengewoon verlof bij het ondertekenen van een samenlevingscontract.

22 Overgangs- en slotbepaling UWO

Hoofdstuk 22 Geen Toelichting (T)

Dit hoofdstuk heeft geen toelichting.