Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Winterswijk

Verordening Wet werk en bijstand - toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWinterswijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Wet werk en bijstand - toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm
CiteertitelToeslagen verordening Wwb
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet inburgering nieuwkomers, art. 18
  2. Wet werk en bijstand, art. 18
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-200401-01-2011Onbekend

01-07-2004

Onbekend

2004, nr. VII-11, sub b
01-01-2011

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Wet werk en bijstand - toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm

2004, nr. VII-11, sub b

 

De raad van de gemeente Winterswijk;

 

gelezen het voorstel van van 25 mei 2004;

 

gehoord de commissie Burger en Voorzieningen d.d. 3 juni 2004;

 

gelet op artikel 18, zevende lid van de Wet inburgering nieuwkomers, artikel 18 van de Wet werk en bijstand, de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;

 

overwegende, dat het opleggen van boetes bij het niet nakomen van uit de Wet inburgering nieuwkomers voortvloeiende verplichtingen bij verordening geregeld dient te worden;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen: de Verordening Wet werk en bijstand - toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1.1

 

Deze verordening verstaat onder de wet: de Wet werk en bijstand (Staatsblad 2003, 386).

1.2

 

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

a.

alleenstaande:

de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

 

b.

alleenstaande ouder:

de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

 

c.

kind:

het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

 

d.

ten laste komend kind:

het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

 

e.

belanghebbende:

degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

 

f.

woning:

onder woning wordt mede verstaan een woonwagen en een woonschip;

 

g.

woonkosten:

1.indien een huurwoning wordt bewoond: de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet (Hsw);

2.indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

3.onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, de onroerende zaakbelasting (eigenaaraandeel), waterschapslasten (eigenaaraandeel) en kosten groot onderhoud

indien een woonwagen in huur dan wel in eigendom wordt bewoond, de tot een bedrag per maand herleide op 1 juli geldende woonkosten, als omschreven in artikel 5, tweede lid van de Beschikking geldelijke steun ten behoeve van het bekostigen van de bewoning van een woonwagen;

 

h.

woonlasten:

1.de onder g. omschreven woonkosten vermeerderd met de kosten van water en energie;

2.de kosten van kamerhuur inclusief de te betalen vergoeding voor water en energie;

3.de te betalen vergoeding voor kost en inwoning voorzover dat meer is dan de door de belastingdienst gehanteerde waarde van volle kost;

 

i.

netto minimumloon:

de bijstandsnorm voor gehuwden van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, zoals opgenomen in artikel 21 van de wet.

1.3

 

In deze verordening wordt gelijkgesteld met:

 

a.

echtgenoot: geregistreerde partner;

 

b.

echtgenoten: geregistreerde partners;

 

c.

huwelijk: geregistreerd partnerschap;

 

d.

gehuwd: als partner geregistreerd;

 

e.

gehuwde: als partner geregistreerde;

 

f.

gehuwden: als partners geregistreerden;

 

g.

echtscheiding: beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing.

1.4

 

Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.

1.5

 

Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij is gehuwd.

1.6

 

Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

1.7

 

Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

 

a.

zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

 

b.

uit de relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

 

c.

zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

 

d.

zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding als bedoeld onder 1.6.

1.8

 

In deze verordening wordt verder verstaan onder:

 

a.

medebewoner:

degene die met de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning, zonder dat daarbij sprake is van een gezamenlijke huishouding;

 

b.

onderhuurder:

medebewoner, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, waarvan een vergoeding verlangd kan worden voor verleende inwoning;

 

c.

kostganger:

medebewoner, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, waarvan een vergoeding verlangd kan worden voor verleende kost en inwoning.

1.9

 

Krakers worden in deze verordening aangemerkt als belanghebbenden die een woning bewonen waaraan voor hen geen woonkosten zijn verbonden.

1.10

a.

Onder schoolverlater wordt verstaan: degene die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering dan wel op kinderbijslag.

 

b.

Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld onder a. is sprake zolang nog geen periode van een half jaar is verstreken, gerekend vanaf het tijdstip van beëindiging.

 

c.

De periode van een half jaar bedoeld onder b. gaat in op de eerste dag van de maand waarin geen aanspraak meer bestaat op de bedoelde studiefinanciering, dan wel de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin het onderwijs of de beroepsopleiding daadwerkelijk is beëindigd.

1.11

 

Onder verzorgingsbehoevende wordt verstaan degene die, indien hij niet bij naaste familieleden zou inwonen, zou zijn aangewezen op verzorging in een bejaardenoord of een andere inrichting ter verpleging of verzorging.

Hoofdstuk II Categorieën

Artikel 2 Categorie-indeling

2.1

 

Voor de belanghebbenden van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, voor wie de bijstand op grond van deze verordening kan worden verhoogd of verlaagd, geldt een categorie-aanduiding.

2.2

 

De categorieën worden als volgt aangeduid

 

a.

alleenstaande

 

b.

alleenstande ouder

 

c.

gehuwde

Hoofdstuk III Criteria voor het verhogen of verlagen van

de bijstandsnorm

Artikel 3 Verhoging van de bijstandsnorm voor alleenstaanden en

alleenstaande ouders.

3.1

 

De bijstandsnorm wordt verhoogd indien de alleenstaande, of de alleenstaande ouder, hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

3.2

 

De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 25 tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag.

3.3

a.

Voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die geen gezamenlijke

huishouding voert als bedoeld in artikel 1.5., maar lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft als gevolg van het kunnen delen van die kosten met een ander die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, wordt de toeslag bepaald op 10% van het netto minimumloon.

 

b.

De noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld met een ander die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, indien door die ander kan worden beschikt over een inkomen dat tenminste gelijk is aan of hoger dan 40% van het netto minimumloon.

 

c.

Voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder bedoeld onder a. wordt de toeslag bepaald op het in artikel 3.2 genoemde maximumbedrag indien de noodzakelijke kosten van het bestaan weliswaar kunnen worden gedeeld met een ander die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, maar deze ander een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad is en kan worden aangemerkt als een verzorgingsbehoevende als bedoeld in artikel 1.11 van deze verordening.

 

d.

Voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder bedoeld onder a. wordt de toeslag eveneens bepaald op het in artikel 3.2 genoemde maximumbedrag indien de noodzakelijke kosten van het bestaan weliswaar kunnen worden gedeeld met een ander die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, maar deze ander een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad is en de belanghebbende zelf kan worden aangemerkt als een verzorgingsbehoevende als bedoeld in artikel 1.11 van deze verordening.

 

e.

Indien de belanghebbende de woning bewoont met één of meer onderhuurders of kostgangers, vindt geen verlaging van de toeslag plaats, maar worden de daaruit voortvloeiende lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan als inkomen in aanmerking genomen.

ØHet bedoelde inkomen wordt, als het gaat om onderhuur, bepaald op 10% van het netto minimumloon per onderhuurder.

ØHet bedoelde inkomen wordt, als het gaat om het verstrekken van kost en inwoning, bepaald op 16% van het netto minimumloon per kostganger en nooit meer dan 25%.

ØHet bedoelde inkomen wordt, als het gaat om het verstrekken van kost en inwoning, bepaald op 16% van het netto minimumloon per kostganger en nooit meer dan 25%.

Artikel 4 Verlaging van de toeslag voor alleenstaanden en

 

alleenstaande ouders.

4.1

 

De toeslag als bedoeld in artikel 3.2. wordt verlaagd voor de belanghebbenden als genoemd in de artikelen 27 tot en met 29 van de Wet werk en bijstand.

4.2

 

Ontbreken van woonkosten:

 

a.

De toeslag aan de belanghebbende die lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten verbonden zijn, wordt verlaagd met het percentage waarop ingevolge het bepaalde in artikel 3.2. dan wel 3.3. in principe aanspraak zou bestaan.

 

b.

De bijstandverlening aan de belanghebbende die lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft als gevolg van het feit dat een niet-inwonende derde de woonkosten voor zijn rekening neemt, wordt afgestemd volgens artikel 18, eerste lid van de Wet werk en bijstand en verlaagd met het bedrag dat gelijk is aan het bedrag van de ondergrens van de huursubsidie.

4.3

 

Het ontbreken van woonlasten wordt individueel beoordeeld.

4.4

 

Schoolverlaters:

Voor de schoolverlater, zoals bedoeld in artikel 1 lid 10 onder a van de verordening, wordt de toeslag verlaagd met het percentage waarop ingevolge het bepaalde in artikel 3.2. dan wel 3.3. in principe aanspraak zou bestaan.

4.5

 

Alleenstaande van 21 of 22 jaar:

 

a.

Voor de alleenstaande van 21 jaar wordt de toeslag als bedoeld in

artikel 3.2. verlaagd met 15% van het netto minimumloon.

artikel 3.3. verlaagd met 10% van het netto minimumloon.

 

b.

Voor de alleenstaande van 22 jaar wordt de toeslag als bedoeld in

artikel 3.2. verlaagd met 10% van het netto minimumloon.

artikel 3.3. verlaagd met 5% van het netto minimumloon.

4.6

 

Anticumulatie:

Jegens een belanghebbende zal niet gelijktijdig gebruik worden gemaakt van het bepaalde in de artikelen 4.4 en 4.5 van deze verordening.

Hoofdstuk V Slotbepalingen

Artikel 5 Afstemming van de bijstand

Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm vindt plaats onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 6 Nadere regelgeving

6.1

 

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

6.2

 

In het belang van de goede uitvoering van het in deze verordening bepaalde kunnen burgemeester en wethouders nadere regelen stellen.

6.3

 

In gevallen, de uitvoering van de verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 7 Inwerkingtreding

7.1

 

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2004 en vervangt de op 31 augustus 1995 vastgestelde Verordening algemene bijstand.

7.2

 

Als overgangsregeling wordt bepaald dat besluiten op aanvragen die zijn ingediend en gehonoreerd voor de datum van definitieve vaststelling van deze verordening niet met terugwerkende kracht in, voor de belanghebbende, negatieve zin zullen worden bijgesteld.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: de Toeslagen verordening Wwb.

 

Aldus besloten door de raad van de gemeente Winterswijk in

zijn openbare vergadering gehouden op 1juli 2004,

 

de griffier, de voorzitter,

 

Toelichting op de toeslagenverordening

Algemeen

Door de vaststelling van de 'rijksnormen' in artikel 21 van de wet, wordt in feite een minimumniveau aangegeven per categorie, te weten 50% van het netto minimumloon voor een alleenstaande, 70% voor een alleenstaande ouder en 100% voor gehuwden. Dit betekent, dat een belanghebbende tenminste zou moeten kunnen beschikken over dit minimum, ook al is hij in staat om de noodzakelijke kosten van het bestaan volledig te delen met een ander. Deze aanname is gekozen als algemeen uitgangspunt bij het opstellen van deze verordening. Uitgangspunt van de bijstandsverlening is in de nieuwe wet, net zoals in de oude, dat de bijstandsuitkering voldoende moet zijn om in de kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Bovendien is geprobeerd met deze verordening een redelijk evenwicht te bereiken tussen uitvoering, handhaving en betaalbaarheid.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

1.1. De verordening vloeit voort uit de verplichting, geformuleerd in artikel 30 van de wet: "Het gemeentebestuur stelt bij verordening vast voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald."

1.2. De opgenomen begripsomschrijvingen zijn grotendeels ontleend aan de wet zelf. Omdat bij het al dan niet verstrekken van een toeslag het al dan niet (gedeeltelijk) kunnen delen van noodzakelijke kosten van het bestaan de hoofdrol speelt, zal moeten worden aangegeven met welke kosten rekening wordt gehouden. Aan kamerbewoners wordt als regel een all-in prijs in rekening gebracht waarbij het moeilijk is, ook voor de bewoner zelf, om de zuivere woonkosten uit die prijs te herleiden(zie leidraad Enschede voor de berekeningssystematiek).

Het onder 1.2.g. genoemde begrip "onderhoud" heeft betrekking op normaal onderhoud (bijvoorbeeld (buiten)schilderwerk, vervanging en kleine reparaties aan binnenkozijnen en draaiende delen) terwijl het begrip "groot onderhoud" betrekking heeft op zaken als vervanging/herstel van fundering, van riolering, van buitenkozijnen of van dakgoten (zie leidraad Enschede). Het normale onderhoud komt in principe niet voor bijstandverlening in aanmerking.

1.3. tlm1.7. Deze omschrijvingen zijn terug te vinden in artikel 3 van de wet.

1.8. Van belang hierbij is het gestelde in artikel 33 lid 4 van de wet: "Indien de belanghebbende de woning bewoont met een of meer huurders, onderhuurders of kostgangers, worden de daaruit voortvloeiende lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan als inkomen in aanmerking genomen voor zover het College daarmee nog geen rekening heeft gehouden bij de vaststelling van de verhoging of verlaging van de bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3." Het is daarbij niet van belang wat partijen precies zijn overeengekomen. Artikel 31 geeft aan: "Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken". Het is redelijk om van iemand aan wie (kost en) inwoning wordt verleend, een redelijke vergoeding (lees: een commerciële prijs) te verlangen. Contracten tussen bloedverwanten in de eerste graad (ouders en kinderen) worden niet erkend; zij kunnen niet worden aangemerkt als commerciële huurder of kostganger .

1.9. en 1.10. De begrippen krakers en schoolverlater zijn opgenomen in verband met het verlagingbeleid zoals dat is geformuleerd in hoofdstuk 3.

1.11. Het begrip "verzorgingsbehoevende" is toegevoegd in verband met de uitzondering op het verlagingbeleid die in artikel 3.3. onder d en e is vastgelegd.

Artikel 2

De categorie-indeling spreekt voor zichzelf. Zij komt overeen met de categorieën van belanghebbenden, zoals deze worden genoemd in artikel 25, eerste lid van de wet. Het gaat hierbij in alle gevallen om belanghebbenden die 21 jaar of ouder zijn en de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt.

Artikel 3

3.1. Deze formulering komt overeen met de tekst van artikel 25 lid 1 van de wet. Dit artikel vormt de basis voor het gemeentelijke toeslagenbeleid.

3.2. Deze formulering vloeit voort uit artikel 30 lid 2 van de wet: "In de verordening bedoeld in het eerste lid stelt het gemeentebestuur in elk geval vast dat, onverminderd artikel 27, 28 en 29 de toeslag bedoeld in artikel 25 voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het in dat artikel genoemde maximumbedrag." Op het gebied van de echte alleenwonenden heeft de gemeente dus geen beleidsvrijheid: er moet een toeslag verstrekt worden gelijk aan 20% van het netto minimumloon. Het minimumloon is de netto echtparennorm(art 21 sub c Wwb).

3.3. Voor degene, in wiens woning wel een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt de toeslag vastgesteld op 10% van het netto minimumloon. Dit afwijkende percentage is gebaseerd op de veronderstelling dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeltelijk kunnen worden gedeeld met die ander. Het is echter niet billijk om aan dit percentage vast te houden ongeacht de werkelijke kosten. De woonlasten van iemand die een kamer huurt kunnen in hoogte overeenkomen met die van iemand die zelfstandig een woning huurt. Het is dan moeilijk te verdedigen, dat de eerste moet rondkomen met een lagere uitkering dan de laatste. In verband hiermee is een soort drempel opgenomen. Voor belanghebbenden, die aantonen dat hun woonlasten hoger zijn dan dat drempelbedrag geldt de volledige toeslag. Bij de vaststelling van het woonlastenbedrag is het redelijk om aan te sluiten bij het bedrag dat het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hanteert als minimumbedrag voor het toepassen van huursubsidie. Omdat het noemen van een bedrag ertoe leidt dat deze (half-)jaarlijks moet worden aangepast, is het praktischer om het woonlastenbedrag te baseren op een percentage van het netto minimumloon.

Het zou eveneens onbillijk zijn, als de uitkering lager zou worden vastgesteld op grond van de mogelijkheid om een deel van de kosten te delen, als de inwonende derde niet voldoende inkomen heeft om een deel van de kosten voor zijn rekening te nemen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een alleenstaande met een inwonend kind met eigen inkomsten. Door het opnemen van een minimum van 40%, zal het besteedbare inkomen van beiden samen tenminste uitkomen op het netto minimumloon (40% + 60%).

Onder punt e. is opgenomen dat het hebben van kostgangers of onderhuurders niet leidt tot een lagere vaststelling van de toeslag. De hieruit voortvloeiende lagere bestaanskosten worden als inkomen in aanmerking genomen en op navolgende wijze op de bijstand in mindering gebracht:

a. Het bedoelde inkomen wordt, als het gaat om onderhuur, bepaald op 10% van het netto minimumloon per onderhuurder.

b. Het bedoelde inkomen wordt, als het gaat om het verstrekken van kost en inwoning, bepaald op 16% van het netto minimumloon per kostganger en nooit meer dan 25%.

c.Bij de aanwezigheid van drie of meer kostgangers of onderhuurders is sprake van het uitoefenen van een pensionbedrijf dan wel een kamerverhuurbedrijf. Beoordeling van de noodzaak tot bijstandsverlening zal plaats moeten vinden op basis van het bijstandsbesluit zelfstandigen.

Artikel 4

4.1.Het derde lid van artikel 30 van de wet luidt: "In de verordening worden uitsluitend verhogingen en verlagingen vastgesteld als bedoeld in de artikelen 25 tot en met 29.

4.2.Het opnemen van deze kortingsmogelijkheid is gebaseerd op artikel 27 van de wet: "Burgemeester en wethouders kunnen de bijstandsnorm of de toeslag, bedoeld in artikel 25 lager vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden."

Er is voor gekozen de toeslag in voorkomende gevallen met 20% te verlagen, ofwel te reduceren tot "nul".

Dat betekent ook, dat op de uitkering van gehuwden (immers geen toeslag) geen verlaging wordt toegepast in verband met het ontbreken van woonkosten. De gehuwden ontvangen immers elk al de 50-procentsnorm, die als minimum wordt aangemerkt.

Bepalingen omtrent dak- en thuislozen zijn in de huidige verordening niet meer opgenomen. De betreffende doelgroep dient zich voor kosten van levensonderhoud te vervoegen bij de centrumgemeente (i.c. Doetinchem).

Gebaseerd op desbetreffende jurisprudentie is onder b. de situatie benoemd waarin een niet-inwonende derde (bv. de ex-echtgenoot van een bijstand ontvangende) de woonkosten voor zijn rekening neemt. In verband met de feitelijke kostenbesparing dient de bijstand op grond van artikel 13, eerste en tweede lid van de wet te worden afgestemd. Daarbij ligt het in de rede een verlaging van de toeslag toe te passen omdat voor de belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden aan de bewoonde woning.

4.3 Bij het ontbreken van woonlasten wordt er van uitgegaan dat dit inkomsten in natura betreft die op grond van artikel 33 lid 1 op de bijstandsnorm in mindering worden gebracht.

4.4. De afwijkende schoolverlateruitkering is gebaseerd op artikel 28 van de wet: " Het College kan voor de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding,de norm of toeslag, bedoeld in artikel 25, gedurende 6 maanden na het tijdstip van die beëindiging lager vaststellen, indien voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. De lagere uitkering geeft een extra stimulans om de kans op werk met beide handen aan te grijpen. Nu kan worden gesteld, dat de WSF een ruime bijverdienmogelijkheid heeft en studenten bovendien op een aantal zaken reductie krijgen en dat zij daardoor in staat zijn om van het budget voor levensonderhoud in de studiefinanciering rond te komen. Anderzijds ligt dat budget voor levensonderhoud nog ruim onder 50% van het netto minimumloon en is ervoor gekozen om de periode, waarin deze lage norm zal gelden, te beperken tot een half jaar (zie de begripsomschrijvingen artikel 1 lid 10). Van de mogelijkheid tot verlenging wordt geen gebruik gemaakt.

4.5 Dit lid is gebaseerd op artikel 29 lid 1 van de wet: "Burgemeester en wethouders kunnen voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar de toeslag bedoeld in artikel 25 afwijkend vaststellen voor zover zij van oordeel zijn dat, gezien de hoogte van het minimum jeugdloon, de hoogte van een toeslag een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van arbeid.

Echte alleenstaanden van 21- en 22-jaar houden respectievelijk 5% en 10% toeslag over. Kunnen zij de kosten delen, dan houdt de 21-jarige 0% en de 22-jarige 5% over.

Let op: in dit artikel wordt verwezen naar artikel 3.2 (de toeslag is 20%) en artikel 3.3,(de toeslag is 10%). De toeslag van respectievelijk 20 en 10% wordt vervolgens verlaagd met genoemde percentages.

4.6. In artikel 30 lid 2 onder b van de wet is de anticumulatiebepaling opgenomen, inhoudende dat jegens een belanghebbende niet gelijktijdig gebruik gemaakt mag worden van de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 28, eerste lid (verlaging voor schoolverlaters, wordt als eerste toegepast) en 29, eerste lid (verlaging 21- en 22-jarigen, wordt pas toegepast als de termijn van een half jaar overschreden wordt).

N.B.: Er is voor gekozen om geen gebruik te maken van de verlagingmogelijkheid, die wordt aangereikt in artikel 26 van de wet: "Burgemeester en wethouders kunnen voor een echtpaar de bijstandsnorm verlagen voor zover de belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander." Het idee hierachter is, dat de beide partners, op grond van het optimaal kunnen delen van de kosten, immers elk al de 50-procentsnorm ontvangen. Als uitgangspunt voor de tekst van deze verordening is genomen dat die 50% als minimum wordt aangemerkt. Overigens is het wel mogelijk dat een echtpaar inkomsten genereert, door een deel van de woning op commerciële basis te verhuren. Deze inkomsten worden dan op grond van artikel 33 lid 4 van de wet op de uitkering in mindering gebracht. Zoals al eerder opgemerkt is hier van belang het inkomen waarover men redelijkerwijs kan beschikken. Er wordt dan ook een vast kortingsbedrag vastgesteld, ongeacht wat de partijen zelf overeenkomen.

Het voorgaande betekent overigens ook, dat bij een echtpaar geen korting wordt toegepast in verband met het feit, dat er inwonende kinderen zijn, die over eigen inkomsten beschikken.

Artikel 5

In artikel 18 van de wet is de opdracht geformuleerd om de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon of het betrokken gezin. Deze verordening geeft enige richtlijnen voor die afstemming. Dat neemt niet weg, dat de bijstand afwijkend (hoger, maar ook lager) kan worden vastgesteld als de situatie daarom vraagt.

Artikel 6

Zoals burgemeester en wethouders belast zijn met de uitvoering van de wet in het algemeen is dat ook het geval met de uitvoering van deze verordening in het bijzonder. Het kan noodzakelijk zijn om voor een uniforme uitvoering nog nadere regelen te stellen. Dit artikel machtigt burgemeester en wethouders daartoe. Voor het geval dat zich een situatie voordoet, waarin deze verordening niet voorziet, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om een beslissing te nemen.