Organisatie | Winterswijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Wet werk en bijstand - toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm |
Citeertitel | Toeslagen verordening Wwb |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2004 | 01-01-2011 | Onbekend | 01-07-2004 Onbekend | 2004, nr. VII-11, sub b | |
01-01-2011 |
|
De raad van de gemeente Winterswijk;
gelezen het voorstel van van 25 mei 2004;
gehoord de commissie Burger en Voorzieningen d.d. 3 juni 2004;
gelet op artikel 18, zevende lid van de Wet inburgering nieuwkomers, artikel 18 van de Wet werk en bijstand, de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;
overwegende, dat het opleggen van boetes bij het niet nakomen van uit de Wet inburgering nieuwkomers voortvloeiende verplichtingen bij verordening geregeld dient te worden;
vast te stellen: de Verordening Wet werk en bijstand - toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 3 Verhoging van de bijstandsnorm voor alleenstaanden en
Artikel 5 Afstemming van de bijstand
Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm vindt plaats onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid, van de Wet werk en bijstand.
Door de vaststelling van de 'rijksnormen' in artikel 21 van de wet, wordt in feite een minimumniveau aangegeven per categorie, te weten 50% van het netto minimumloon voor een alleenstaande, 70% voor een alleenstaande ouder en 100% voor gehuwden. Dit betekent, dat een belanghebbende tenminste zou moeten kunnen beschikken over dit minimum, ook al is hij in staat om de noodzakelijke kosten van het bestaan volledig te delen met een ander. Deze aanname is gekozen als algemeen uitgangspunt bij het opstellen van deze verordening. Uitgangspunt van de bijstandsverlening is in de nieuwe wet, net zoals in de oude, dat de bijstandsuitkering voldoende moet zijn om in de kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Bovendien is geprobeerd met deze verordening een redelijk evenwicht te bereiken tussen uitvoering, handhaving en betaalbaarheid.
1.1. De verordening vloeit voort uit de verplichting, geformuleerd in artikel 30 van de wet: "Het gemeentebestuur stelt bij verordening vast voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald."
1.2. De opgenomen begripsomschrijvingen zijn grotendeels ontleend aan de wet zelf. Omdat bij het al dan niet verstrekken van een toeslag het al dan niet (gedeeltelijk) kunnen delen van noodzakelijke kosten van het bestaan de hoofdrol speelt, zal moeten worden aangegeven met welke kosten rekening wordt gehouden. Aan kamerbewoners wordt als regel een all-in prijs in rekening gebracht waarbij het moeilijk is, ook voor de bewoner zelf, om de zuivere woonkosten uit die prijs te herleiden(zie leidraad Enschede voor de berekeningssystematiek).
Het onder 1.2.g. genoemde begrip "onderhoud" heeft betrekking op normaal onderhoud (bijvoorbeeld (buiten)schilderwerk, vervanging en kleine reparaties aan binnenkozijnen en draaiende delen) terwijl het begrip "groot onderhoud" betrekking heeft op zaken als vervanging/herstel van fundering, van riolering, van buitenkozijnen of van dakgoten (zie leidraad Enschede). Het normale onderhoud komt in principe niet voor bijstandverlening in aanmerking.
1.3. tlm1.7. Deze omschrijvingen zijn terug te vinden in artikel 3 van de wet.
1.8. Van belang hierbij is het gestelde in artikel 33 lid 4 van de wet: "Indien de belanghebbende de woning bewoont met een of meer huurders, onderhuurders of kostgangers, worden de daaruit voortvloeiende lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan als inkomen in aanmerking genomen voor zover het College daarmee nog geen rekening heeft gehouden bij de vaststelling van de verhoging of verlaging van de bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3." Het is daarbij niet van belang wat partijen precies zijn overeengekomen. Artikel 31 geeft aan: "Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken". Het is redelijk om van iemand aan wie (kost en) inwoning wordt verleend, een redelijke vergoeding (lees: een commerciële prijs) te verlangen. Contracten tussen bloedverwanten in de eerste graad (ouders en kinderen) worden niet erkend; zij kunnen niet worden aangemerkt als commerciële huurder of kostganger .
1.9. en 1.10. De begrippen krakers en schoolverlater zijn opgenomen in verband met het verlagingbeleid zoals dat is geformuleerd in hoofdstuk 3.
1.11. Het begrip "verzorgingsbehoevende" is toegevoegd in verband met de uitzondering op het verlagingbeleid die in artikel 3.3. onder d en e is vastgelegd.
De categorie-indeling spreekt voor zichzelf. Zij komt overeen met de categorieën van belanghebbenden, zoals deze worden genoemd in artikel 25, eerste lid van de wet. Het gaat hierbij in alle gevallen om belanghebbenden die 21 jaar of ouder zijn en de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt.
3.1. Deze formulering komt overeen met de tekst van artikel 25 lid 1 van de wet. Dit artikel vormt de basis voor het gemeentelijke toeslagenbeleid.
3.2. Deze formulering vloeit voort uit artikel 30 lid 2 van de wet: "In de verordening bedoeld in het eerste lid stelt het gemeentebestuur in elk geval vast dat, onverminderd artikel 27, 28 en 29 de toeslag bedoeld in artikel 25 voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het in dat artikel genoemde maximumbedrag." Op het gebied van de echte alleenwonenden heeft de gemeente dus geen beleidsvrijheid: er moet een toeslag verstrekt worden gelijk aan 20% van het netto minimumloon. Het minimumloon is de netto echtparennorm(art 21 sub c Wwb).
3.3. Voor degene, in wiens woning wel een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt de toeslag vastgesteld op 10% van het netto minimumloon. Dit afwijkende percentage is gebaseerd op de veronderstelling dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeltelijk kunnen worden gedeeld met die ander. Het is echter niet billijk om aan dit percentage vast te houden ongeacht de werkelijke kosten. De woonlasten van iemand die een kamer huurt kunnen in hoogte overeenkomen met die van iemand die zelfstandig een woning huurt. Het is dan moeilijk te verdedigen, dat de eerste moet rondkomen met een lagere uitkering dan de laatste. In verband hiermee is een soort drempel opgenomen. Voor belanghebbenden, die aantonen dat hun woonlasten hoger zijn dan dat drempelbedrag geldt de volledige toeslag. Bij de vaststelling van het woonlastenbedrag is het redelijk om aan te sluiten bij het bedrag dat het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hanteert als minimumbedrag voor het toepassen van huursubsidie. Omdat het noemen van een bedrag ertoe leidt dat deze (half-)jaarlijks moet worden aangepast, is het praktischer om het woonlastenbedrag te baseren op een percentage van het netto minimumloon.
Het zou eveneens onbillijk zijn, als de uitkering lager zou worden vastgesteld op grond van de mogelijkheid om een deel van de kosten te delen, als de inwonende derde niet voldoende inkomen heeft om een deel van de kosten voor zijn rekening te nemen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een alleenstaande met een inwonend kind met eigen inkomsten. Door het opnemen van een minimum van 40%, zal het besteedbare inkomen van beiden samen tenminste uitkomen op het netto minimumloon (40% + 60%).
Onder punt e. is opgenomen dat het hebben van kostgangers of onderhuurders niet leidt tot een lagere vaststelling van de toeslag. De hieruit voortvloeiende lagere bestaanskosten worden als inkomen in aanmerking genomen en op navolgende wijze op de bijstand in mindering gebracht:
a. Het bedoelde inkomen wordt, als het gaat om onderhuur, bepaald op 10% van het netto minimumloon per onderhuurder.
b. Het bedoelde inkomen wordt, als het gaat om het verstrekken van kost en inwoning, bepaald op 16% van het netto minimumloon per kostganger en nooit meer dan 25%.
c.Bij de aanwezigheid van drie of meer kostgangers of onderhuurders is sprake van het uitoefenen van een pensionbedrijf dan wel een kamerverhuurbedrijf. Beoordeling van de noodzaak tot bijstandsverlening zal plaats moeten vinden op basis van het bijstandsbesluit zelfstandigen.
4.1.Het derde lid van artikel 30 van de wet luidt: "In de verordening worden uitsluitend verhogingen en verlagingen vastgesteld als bedoeld in de artikelen 25 tot en met 29.
4.2.Het opnemen van deze kortingsmogelijkheid is gebaseerd op artikel 27 van de wet: "Burgemeester en wethouders kunnen de bijstandsnorm of de toeslag, bedoeld in artikel 25 lager vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden."
Er is voor gekozen de toeslag in voorkomende gevallen met 20% te verlagen, ofwel te reduceren tot "nul".
Dat betekent ook, dat op de uitkering van gehuwden (immers geen toeslag) geen verlaging wordt toegepast in verband met het ontbreken van woonkosten. De gehuwden ontvangen immers elk al de 50-procentsnorm, die als minimum wordt aangemerkt.
Bepalingen omtrent dak- en thuislozen zijn in de huidige verordening niet meer opgenomen. De betreffende doelgroep dient zich voor kosten van levensonderhoud te vervoegen bij de centrumgemeente (i.c. Doetinchem).
Gebaseerd op desbetreffende jurisprudentie is onder b. de situatie benoemd waarin een niet-inwonende derde (bv. de ex-echtgenoot van een bijstand ontvangende) de woonkosten voor zijn rekening neemt. In verband met de feitelijke kostenbesparing dient de bijstand op grond van artikel 13, eerste en tweede lid van de wet te worden afgestemd. Daarbij ligt het in de rede een verlaging van de toeslag toe te passen omdat voor de belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden aan de bewoonde woning.
4.3 Bij het ontbreken van woonlasten wordt er van uitgegaan dat dit inkomsten in natura betreft die op grond van artikel 33 lid 1 op de bijstandsnorm in mindering worden gebracht.
4.4. De afwijkende schoolverlateruitkering is gebaseerd op artikel 28 van de wet: " Het College kan voor de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding,de norm of toeslag, bedoeld in artikel 25, gedurende 6 maanden na het tijdstip van die beëindiging lager vaststellen, indien voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. De lagere uitkering geeft een extra stimulans om de kans op werk met beide handen aan te grijpen. Nu kan worden gesteld, dat de WSF een ruime bijverdienmogelijkheid heeft en studenten bovendien op een aantal zaken reductie krijgen en dat zij daardoor in staat zijn om van het budget voor levensonderhoud in de studiefinanciering rond te komen. Anderzijds ligt dat budget voor levensonderhoud nog ruim onder 50% van het netto minimumloon en is ervoor gekozen om de periode, waarin deze lage norm zal gelden, te beperken tot een half jaar (zie de begripsomschrijvingen artikel 1 lid 10). Van de mogelijkheid tot verlenging wordt geen gebruik gemaakt.
4.5 Dit lid is gebaseerd op artikel 29 lid 1 van de wet: "Burgemeester en wethouders kunnen voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar de toeslag bedoeld in artikel 25 afwijkend vaststellen voor zover zij van oordeel zijn dat, gezien de hoogte van het minimum jeugdloon, de hoogte van een toeslag een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van arbeid.
Echte alleenstaanden van 21- en 22-jaar houden respectievelijk 5% en 10% toeslag over. Kunnen zij de kosten delen, dan houdt de 21-jarige 0% en de 22-jarige 5% over.
Let op: in dit artikel wordt verwezen naar artikel 3.2 (de toeslag is 20%) en artikel 3.3,(de toeslag is 10%). De toeslag van respectievelijk 20 en 10% wordt vervolgens verlaagd met genoemde percentages.
4.6. In artikel 30 lid 2 onder b van de wet is de anticumulatiebepaling opgenomen, inhoudende dat jegens een belanghebbende niet gelijktijdig gebruik gemaakt mag worden van de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 28, eerste lid (verlaging voor schoolverlaters, wordt als eerste toegepast) en 29, eerste lid (verlaging 21- en 22-jarigen, wordt pas toegepast als de termijn van een half jaar overschreden wordt).
N.B.: Er is voor gekozen om geen gebruik te maken van de verlagingmogelijkheid, die wordt aangereikt in artikel 26 van de wet: "Burgemeester en wethouders kunnen voor een echtpaar de bijstandsnorm verlagen voor zover de belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander." Het idee hierachter is, dat de beide partners, op grond van het optimaal kunnen delen van de kosten, immers elk al de 50-procentsnorm ontvangen. Als uitgangspunt voor de tekst van deze verordening is genomen dat die 50% als minimum wordt aangemerkt. Overigens is het wel mogelijk dat een echtpaar inkomsten genereert, door een deel van de woning op commerciële basis te verhuren. Deze inkomsten worden dan op grond van artikel 33 lid 4 van de wet op de uitkering in mindering gebracht. Zoals al eerder opgemerkt is hier van belang het inkomen waarover men redelijkerwijs kan beschikken. Er wordt dan ook een vast kortingsbedrag vastgesteld, ongeacht wat de partijen zelf overeenkomen.
Het voorgaande betekent overigens ook, dat bij een echtpaar geen korting wordt toegepast in verband met het feit, dat er inwonende kinderen zijn, die over eigen inkomsten beschikken.
In artikel 18 van de wet is de opdracht geformuleerd om de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon of het betrokken gezin. Deze verordening geeft enige richtlijnen voor die afstemming. Dat neemt niet weg, dat de bijstand afwijkend (hoger, maar ook lager) kan worden vastgesteld als de situatie daarom vraagt.
Zoals burgemeester en wethouders belast zijn met de uitvoering van de wet in het algemeen is dat ook het geval met de uitvoering van deze verordening in het bijzonder. Het kan noodzakelijk zijn om voor een uniforme uitvoering nog nadere regelen te stellen. Dit artikel machtigt burgemeester en wethouders daartoe. Voor het geval dat zich een situatie voordoet, waarin deze verordening niet voorziet, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om een beslissing te nemen.