Organisatie | WerkSaam Westfriesland |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive WerkSaam Westfriesland 2015 |
Citeertitel | Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive WerkSaam Westfriesland 2015 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Participatiewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-06-2015 | 01-01-2015 | 01-01-2017 | Onbekend | 07-01-2015 Blad Gemeenschappelijke Regeling | Onbekend |
Het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling WerkSaam Westfriesland, gevestigd te Hoorn;
Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur WerkSaam Westfriesland dd 22 oktober 2014;
Gelet op artikel 8b, van de Participatiewet en artikel 35 lid 1 onder c van de IOAW en IOAZ;
Gelet op artikel 15, lid 2, onderdeel c van de Gemeenschappelijke Regeling WerkSaam Westfriesland
Overwegende dat WerkSaam Westfriesland bij verordening nadere regels dient vast te stellen met betrekking tot de verrekening van de bestuurlijke boete bij recidive;
Besluitvast te stellen de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive WerkSaam Westfriesland 2015.
Hoofdstuk 2 Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive
Artikel 3. Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit
Indien het bezit van een belanghebbende niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het dagelijks bestuur de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
Artikel 4. Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet
In afwijking van de artikelen 2 en 3 kan het dagelijks bestuur de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:
Artikel 5. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes
De artikelen 2, 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Participatiewet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van 7 januari 2015.
De secretaris
M.Olierook
De voorzitter
A.J. de Jong
Op 1 januari 2013 is de "Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving" in werking getreden. Deze wet heeft de bestuurlijke boete bij een schending van de inlichtingenplicht geïntroduceerd. Het dagelijks bestuur is verplicht de bestuurlijke boete met de lopende uitkering te verrekenen. In beginsel moet bij deze verrekening de bescherming van de beslagvrije voet in acht genomen worden. Is echter sprake van een bestuurlijke boete wegens recidive, dan kan het dagelijks bestuur besluiten gedurende maximaal drie maanden met de beslagvrije voet te verrekenen.
Begrippen In deze bepaling zijn een aantal begrippen nader omschreven. De meeste behoeven geen nadere toelichting.
De verordening kent een definitie van het begrip bezit. Het gaat daarbij om (de waarde van) alle bezittingen waarover een belanghebbende of diens gezinsleden beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Bezittingen kunnen zowel bestaan uit geld als op geld waardeerbare goederen. Bij het begrip bezit zoals dat in deze verordening wordt gebruikt, gaat het nadrukkelijk niet om vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet. Eventueel aanwezige schulden spelen immers geen rol en worden dus ook niet op het bezit in mindering gebracht. Ook de vrijlatingen van artikel 34, tweede lid, van de Participatiewet zijn hier niet van toepassing. Een belanghebbende die vanwege de volledige verrekening met de beslagvrije voet zonder inkomsten komt te zitten, zal de bezittingen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, volledig moeten aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Een uitzondering is gemaakt voor de door belanghebbende en zijn gezin bewoonde (eigen) woning.
De Participatiewet kent een ruimer begrip van verrekenen dan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor de duidelijkheid is daarom een aparte begripsbepaling opgenomen in de verordening.
Artikel 2. Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende bezit
Uitgangspunt van deze verordening is dat volledige verrekening zonder inachtneming van de beslagvrije voet plaats vindt voor de maximale termijn van drie maanden als een belanghebbende over voldoende bezittingen beschikt om dit op te kunnen vangen. Dat uitgangspunt is vastgelegd in artikel 2 van deze verordening. Van voldoende bezit is sprake als de waarde van de bezittingen waarover belanghebbende beschikt (of redelijkerwijs kan beschikken), tenminste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. Immers, bij aanwending of tegeldemaking van deze bezittingen, zou een periode van drie maanden overbrugd moeten kunnen worden.
Artikel 3. Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit
Heeft een belanghebbende onvoldoende bezittingen om een periode van drie maanden volledige verrekening zonder inachtneming van de beslagvrije voet te kunnen overbruggen, dan verrekent het dagelijks bestuur slechts één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige twee maanden vindt weliswaar verrekening plaats rekening houdend met de beslagvrije voet, maar niet de volledige. Belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Het gaat hier immers om belanghebbenden die herhaaldelijk hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Daar mag een duidelijk signaal tegenover staan. Anderzijds wordt rekening gehouden met de zorgplicht. Het volledig buiten werking stellen van de beslagvrije voet gedurende drie maanden kan kwalijke maatschappelijke consequenties hebben. Dat moet voorkomen worden, nu de regeling daarmee zijn doel voorbij zou schieten.
Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van artikel 31, tweede lid, onderdelen n of r, van de Participatiewet worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Bij verrekening van een recidiveboete tot 80% van de bijstandsnorm, tellen deze inkomsten echter gewoon mee. Het dagelijks bestuur laat deze inkomsten dus niet buiten beschouwing bij de beoordeling van de vraag of een belanghebbende nog over voldoende inkomen beschikt. Dat is geregeld in lid 3.
Artikel 4. Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet
Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties denkbaar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Die situaties komen aan de orde in artikel 4. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waaraan het dagelijks bestuur zal moeten toetsen.
In onderdeel a is geregeld dat het dagelijks bestuur kan besluiten in afwijking van de artikelen 2 en 3 toch de beslagvrije voet te respecteren wanneer volledige verrekening waarschijnlijk leidt tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin. Voorkomen moet worden dat een belanghebbende door de volledige verrekening op straat komt te staan, nu dit de problematiek alleen maar verergert, met alle maatschappelijke kosten van dien.
Een dreigende huisuitzetting wordt in deze verordening gezien als een dringende reden om van verrekening met de beslagvrije voet af te zien. Dat volgt uit het woord 'anderszins' in onderdeel b. Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen dan een dreigende huisuitzetting, kan het dagelijks bestuur rekening houden met de bescherming van de beslagvrije voet. Van dringende redenen is niet snel sprake. Het gaat slechts om incidentele gevallen, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen.
Artikel 5. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes
In artikel 60b, derde lid, van de Participatiewet is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het dagelijks bestuur die eerdere, nog openstaande boetes gaan verrekenen, dan regelt artikel 5 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn.