Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Werkplein Hart van West-Brabant

Treasurystatuut ISD Werkplein Hart van West-Brabant

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWerkplein Hart van West-Brabant
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingTreasurystatuut ISD Werkplein Hart van West-Brabant
CiteertitelTreasurystatuut ISD Werkplein Hart van West-Brabant
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpalgemeen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet financiering decentrale overheden (Wet fido)
  2. Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden
  3. Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden
  4. Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden
  5. Regeling schatkistbankieren decentrale overheden
  6. Financiële verordening Werkplein Hart van West-Brabant

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-06-201501-01-2015Nieuwe regeling

27-02-2015

Blad gemeenschappelijke regeling 2015, nr. 128

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Treasurystatuut ISD Werkplein Hart van West-Brabant

Het Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling ISD Werkplein Hart van West-Brabant besluit,

gelet op

  • 1.

    de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido), Wet van 14 december 2000 houdende nieuwe bepalingen inzake het financieringsbeleid van openbare lichamen;

  • 2.

    de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden (relatie met artikelen 3,5 en 8 van de Wet fido);

  • 3.

    de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (relatie met artikel 2 van de Wet fido);

  • 4.

    het Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden, Besluit van 14 december 2000, houdende regels inzake het aangaan, verstrekken en garanderen van geldleningen door openbare lichamen;

  • 5.

    de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden, Regeling van 5 december 2013 houdende de vaststelling van regels ter uitvoering van het verplicht schatkistbankieren voor decentrale overheden (relatie met artikel 2 van de Wet fido);

  • 6.

    de Financiële verordening Werkplein Hart van West-Brabant;

 

vast te stellen het navolgende Treasurystatuut ISD Werkplein Hart van West-Brabant.

1. Begrippenkader

Artikel 1

In dit statuut wordt verstaan onder:

  • a.

    derivaten: financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Deze onderliggende waarden kunnen reële producten zijn zoals grondstoffen of financiële producten zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico's te sturen en financieringskosten te minimaliseren;

  • b.

    financiering: het aantrekken van benodigde financiële middelen c.q. geldleningen voor een periode van minimaal één jaar;

  • c.

    financiële onderneming: een onderneming die in een lidstaat het bedrijf van bank mag uitoefenen, beleggingsdiensten mag verlenen, beleggingsinstellingen mag beheren, rechten van deelneming in een beleggingsmaatschappij mag beheren, of het bedrijf van verzekeraar mag uitoefenen;

  • d.

    geldstromenbeheer: al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden;

  • e.

    gemeenschappelijke regeling: de gemeenschappelijke regeling ISD Werkplein Hart van West-Brabant;

  • f.

    gemiddelde netto vlottende schuld: het saldo van de netto vlottende schuld op de eerste dag van iedere maand in het desbetreffende kwartaal;

  • g.

    intern liquiditeitsrisicobeheer: het beheersen van risico's van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjareninvesteringsplanning waardoor als gevolg daarvan financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen;

  • h.

    kasgeldlimiet: een bedrag ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeenschappelijke regeling bij aanvang van het jaar;

  • i.

    koersrisico: het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen;

  • j.

    kortlopend: geldlening met een rentetypische looptijd tot 1 jaar;

  • k.

    kredietrisico: het risico op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichting door de tegenpartij als gevolg van insolventie of deficit;

  • l.

    kredietwaardig: de mate waarin een instelling of onderneming in staat is aan haar verplichtingen te kunnen voldoen;

  • m.

    langlopend: geldlening met een rentetypische looptijd van 1 jaar of langer;

  • n.

    lidstaat: staat die lid is van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • o.

    liquiditeitenbeheer: het aantrekken en uitzetten van middelen voor een periode van maximaal één jaar;

  • p.

    liquiditeitenplanning: een prognose van de inkomende en uitgaande geldstromen;

  • q.

    netto vlottende schuld: het bedrag van de opgenomen geldleningen met een looptijd van maximaal één jaar vermeerderd met de schuld in rekening courant en verminderd met de tegoeden in rekening courant en verminderd met de uitzettingen met een looptijd van maximaal één jaar;

  • r.

    rating: taxatie van de kredietwaardigheid van een financiële onderneming of een land, bepaald door een (erkend) ratingbureau;

  • s.

    renterisico: het risico van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de gemeenschappelijke regeling door rentewijzigingen;

  • t.

    renterisiconorm: een bedrag ter grootte van een percentage van het totaal van het begrotingstotaal van het openbaar lichaam bij aanvang van het jaar;

  • u.

    saldobeheer: het beheer van de dagelijkse saldi op de (bank)rekeningen;

  • v.

    rentevisie: toekomstverwachting over de rente-ontwikkeling;

  • w.

    rentetypische looptijd: het tijdsinterval gedurende de looptijd van een lening, waarin op basis van de geldleningvoorwaarden sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare constante rentevergoeding;

  • x.

    treasury: alle activiteiten die zich richten op het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico's. Treasury bestaat uit vier deelfuncties: financiering, kasbeheer en debiteuren- en crediteurenbeheer;

  • y.

    uitzetting: het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen.

2. Doelstellingen van de treasuryfunctie

Artikel 2.

De treasuryfunctie van de gemeenschappelijke regeling dient tot:

  • 1.

    het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities, zodat ten allen tijde in de behoefte aan liquide middelen kan worden voldaan;

  • 2.

    het beschermen van de gemeenschappelijke regeling tegen ongewenste financiële risico’s zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s;

  • 3.

    het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

  • 4.

    het optimaliseren van de renteresultaten over uitgezette geldleningen binnen de vigerende wet- en regelgeving;

  • 5.

    het realiseren van informatiestromen ter ondersteuning van de opstelling van het treasurybeleid, de uitvoering van het beleid en de verantwoording daarvan.

3. Risicobeheer

A. Uitgangspunten risicobeheer

Artikel 3.  

Met betrekking tot het risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  • 1.

    de gemeenschappelijke regeling trekt uitsluitend geldleningen aan ten behoeve van de publieke taak;

  • 2.

    de gemeenschappelijke regeling verstrekt geen garanties of borgstellingen aan derden;

  • 3.

    de gemeenschappelijke regeling zet alleen uit hoofde van de treasuryfunctie middelen uit;

  • 4.

    de gemeenschappelijke regeling zet (tijdelijk overtollige) middelen boven de drempel, zoals bedoeld in artikel 7 van de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden, uit bij ’s Rijks schatkist en/of bij andere decentrale overheden, zoals bedoeld in artikel 2 lid 3 van de Wet fido;

  • 5.

    de uitzettingen van de gemeenschappelijke regeling, zoals bedoeld in de voorafgaande leden 3 en 4, hebben een prudent karakter en zijn niet gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico;

  • 6.

    de gemeenschappelijke regeling maakt geen gebruik van derivaten.

B. Renterisicobeheer

Artikel 4.  

  • 1.

    Bij het renterisicobeheer wordt gestreefd naar een beperking van het renterisico op langlopende en kortlopende schuld.

  • 2.

    Het renterisico op de korte schuld bedraagt maximaal de kasgeldlimiet, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet fido en artikel 2 van de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden.

  • 3.

    De renterisico op de lange schuld bedraagt maximaal de renterisiconorm, zoals bedoeld in artikel 5 van de Wet fido en artikel 2 van de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden.

C. Koersrisicobeheer

Artikel 5.  

De gemeenschappelijke regeling beperkt de koersrisico’s verbonden aan uitzettingen, zoals bedoeld in artikel 3, leden 3 en 4, van het Treasurystatuut, door uitsluitend gelden uit te zetten in de vorm van producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het einde van de looptijd intact is, uitgezet bij een (financiële) instelling die voldoet aan artikel 6 en/of vastrentende waarden, uitgegeven door een (financiële) instelling die voldoet aan artikel 6.

D. Kredietrisicobeheer

Artikel 6.  

  • 1.

    Uitzettingen, zoals bedoeld in artikel 3, leden 3 en 4, van het Treasurystatuut, vinden uitsluitend plaats bij financiële ondernemingen die

    • a.

      gevestigd zijn in een lidstaat van de EER1  die ten minste beschikt over een AA-rating, afgegeven door ten minste twee erkende ratingbureaus2  ; en

    • b.

      voor henzelf kunnen aantonen dat ze ten minste over een AA-rating beschikken, afgegeven door ten minste twee erkende ratingbureaus.

  • 2.

    In afwijking van hetgeen onder artikel 1 sub b. vermeld staat geldt dat wanneer de uitzettingen, zoals bedoeld in artikel 3, leden 3 en 4, van het Treasurystatuut, voor een periode van minder dan drie maanden worden gedaan de financiële ondernemingen voor henzelf kunnen aantonen dat ze minimaal over een A(minus)-rating beschikken, afgegeven door ten minste twee erkende ratingbureaus.

  • 3.

    Indien de rating van een financiële instelling daalt na het afsluiten van een contract, wordt verscherpt toezicht gehouden op de kredietwaardigheid van de instelling.

  • 4.

    Het is slechts toegestaan om tijdelijk overtollige gelden van opgenomen geldleningen voor projectfinanciering uit te zetten bij financiële ondernemingen waar deze leningen zijn aangegaan.

     

    1 De EER (Europese Economische Ruimte) bestaat uit de lidstaten van de Europese Unie en drie lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA).

     

    2 Bijvoorbeeld Moody's, Standard & Poors of Fitch IBCA

E. Intern liquiditeitsrisicobeheer

Artikel 7.  

De gemeenschappelijke regeling beperkt haar interne liquiditeitsrisico’s door haar treasuryactiviteiten te baseren op een liquiditeitenplanning voor het betreffende begrotingsjaar (=kalenderjaar).

F. Valutarisicobeheer

Artikel 8.  

Valutarisico’s worden in de gemeenschappelijke regeling uitgesloten door uitsluitend gelden uit te zetten of aan te trekken in euro’s.

4. Financiering van de gemeenschappelijke regeling

A. Opgenomen langlopende geldleningen (financiering)

Artikel 9.  

Bij het aantrekken c.q. opnemen van geldleningen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    geldleningen worden alleen aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak;

  • 2.

    financiering met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen te gebruiken, teneinde het renterisico te minimaliseren en het renteresultaat te optimaliseren;

  • 3.

    toegestane instrumenten bij het aantrekken van geldleningen zijn: onderhandse geldleningen, commercial paper (CP), euro medium term notes (EMTN).

  • 4.

    de gemeenschappelijke regeling vraagt bij minimaal 2 (financiële) instellingen een prijsopgave (offerte) op alvorens de gemeenschappelijke regeling een geldlening aantrekt. Dit wordt schriftelijk vastgelegd.

B. Langlopende uitzettingen

Artikel 10.  

Bij het uitzetten van middelen, zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, van het Treasurystatuut, voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    uitzettingen worden uitsluitend gedaan onder de voorwaarden zoals opgenomen in de artikelen 3, 5 en 6 van het Treasurystatuut;

  • 2.

    de gemeenschappelijke regeling vraagt bij minimaal 2 (financiële) instellingen een prijsopgave (offerte) op alvorens de gemeenschappelijke regeling langlopende middelen uitzet. Dit wordt schriftelijk vastgelegd.

C. Relatiebeheer

Artikel 11.  

De gemeenschappelijke regeling beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    financiële instellingen dienen wat betreft hun kredietwaardigheid minimaal te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 6, leden 1 en 2, van het Treasurystatuut;

  • 2.

    financiële ondernemingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) dienen onder Nederlands of anderszins EER-toezicht te vallen, zoals De Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer.

  • 3.

    de gemeenschappelijke regeling kan met een bank een overeenkomst afsluiten voor geïntegreerde dienstverlening voor het betalingsverkeer en het opnemen en uitzetten van kortlopende en langlopende geldleningen.

  • 4.

    Tussenpersonen dienen geregistreerd te staan bij de AFM (Autoriteit Financiële Markten) in Nederland en daarvan een vergunning als makelaar te hebben ontvangen.

5. Kasbeheer

A. Geldstromenbeheer

Artikel 12.  

Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te minimaliseren wordt:

  • 1.

    het liquiditeitsgebruik beperkt door de geldstromen op niveau van de gemeenschappelijke regeling op elkaar en de liquiditeitenplanning af te stemmen. Hierbij wordt erop toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen.

  • 2.

    het elektronisch betalingsverkeer uitgevoerd door één bank.

B. Saldo- en liquiditeitenbeheer

Artikel 13.  

Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden de volgende specifieke richtlijnen:

  • 1.

    de gemeenschappelijke regeling streeft naar concentratie van de liquiditeiten binnen één rentecompensatiecircuit bij de bank met de gunstigste condities;

  • 2.

    indien er een liquiditeitsbehoefte ontstaat kan de gemeenschappelijke regeling kortlopende geldleningen aantrekken, zonder dat daarbij de kasgeldlimiet wordt overschreden;

  • 3.

    Toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende geldleningen zijn: daggeld, kasgeldleningen en kredietlimiet op rekening courant rekening.

  • 4.

    Toegestane instrumenten bij het uitzetten van kortlopende middelen zijn: rekening-courant, daggeld, spaarrekeningen, deposito’s en commercial papers.

  • 5.

    De gemeenschappelijke regeling vraagt bij minimaal 2 (financiële) instellingen een prijsopgave (offerte) op alvorens middelen worden aangetrokken of uitgezet met een looptijd korter dan één jaar. Dit wordt schriftelijk vastgelegd.

6. Administratieve organisatie en interne controle

A. Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle

Artikel 14.  

In het kader van de treasuryfunctie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van administratieve organisatie en interne controle.

  • 1.

    de verantwoordelijkheden en bevoegdheden verbonden aan de treasury-activiteiten zijn op eenduidige wijze in het Treasurystatuut (artikelen 15 en 16) schriftelijk vastgelegd;

  • 2.

    bij de uit te voeren treasury-activiteiten is functiescheiding doorgevoerd met als belangrijkste voorwaarden:

    • a.

      iedere transactie wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd (het vier-ogen-principe);

    • b.

      de uitvoering en de controle geschiedt door afzonderlijke functionarissen;

    • c.

      de registratie en de controle van de transacties in de financiële administratie geschiedt door afzonderlijke functionarissen.

  • 3.

    De transacties worden geregistreerd door de functionaris die de transactie heeft afgesloten en gecontroleerd door een andere functionaris. De administratieve organisatie en interne controle waarborgen dat:

    • a.

      de uitvoering van de treasury-activiteiten rechtmatig en doelmatig is;

    • b.

      de treasury-activiteiten adequaat kunnen worden uitgevoerd en bijgestuurd;

    • c.

      de juistheid, tijdigheid en volledigheid van de informatie verzekerd zijn.

B. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

Artikel 15  

De verantwoordelijkheden met betrekking tot de treasury-functie staan, voor zover ze betrekking op het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur, de directeur en de accountant van de gemeenschappelijke regeling, in onderstaande tabel gedefinieerd.

Verantwoordelijkheden treasuryfunctie

Functie

Verantwoordelijkheden

Algemeen Bestuur gemeenschappelijke regeling

-vaststellen van een prudent treasurybeleid

-houden van toezicht op het treasurybeleid

-evalueren en eventueel bijstellen van het treasurybeleid via de paragraaf financiering in de begroting en de jaarstukken

-vaststellen van de begroting en de jaarstukken

-vaststellen van het Treasurystatuut

Dagelijks Bestuur gemeenschappelijke regeling

-uitvoeren van het treasurybeleid

-inrichten van de organisatie

-rapporteren aan het Algemeen Bestuur over de planning en de uitvoering van het treasurybeleid

Directeur gemeenschappelijke regeling

-rapporteren aan het Dagelijks Bestuur over de uitvoering van het treasurybeheer;

-fiatteren van aangegane geldleningen en uitgezette (tijdelijk overtollige) middelen.

Accountant gemeenschappelijke regeling

-in het kader van haar reguliere controletaak adviseren en controleren van de feitelijke naleving van het treasurystatuut

Artikel 16 Bevoegdheden

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling stelt het treasurystatuut op voorstel van het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling vast.

  • 2.

    De overige bevoegdheden met betrekking tot de trasuryfunctie legt het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling vast in een Regeling bevoegdheden treasuryfunctie.

Artikel 17 Informatievoorziening

De informatievoorziening over de treasuryfunctie vindt plaats in de paragraaf financiering bij de volgende documenten:

  • a.

    begroting;

  • b.

    bestuursrapportages; en

  • c.

    jaarstukken.

In bijlage I bij dit treasurystatuut is de infomatievoorziening over de treasuryfunctie nader toegelicht.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Dit treasurystatuut treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Aldus besloten in de openbare vergadering van het Algemeen Bestuur van de ISD Werkplein Hart van West-Brabant d.d. 27-02-2015,

S.A. Kurvers T.H.R. Zwiers

Secretaris Voorzitter

Bijlage 1: Informatievoorziening treasury

In de paragraaf financiering van de begroting geeft het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling voor het komende begrotingsjaar het beleidskader van de treasuryfunctie aan. De geformuleerde uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten zoals opgenomen in het Treasurystatuut vormen daarbij het uitgangspunt.

 

Vóór aanvang van het begrotingsjaar wordt er onder verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling een planning van de verwachte betalingen en ontvangsten (kasstromen) opgesteld, de liquiditeitenplanning. De horizon van de liquiditeitenplanning dient tenmijnste één kalenderjaar (= begrotingsjaar) te bedragen.

 

Over het geformuleerde treasurybeleid legt het Dagelijks Bestuur van de gemeenteschappelijke regeling verantwoording af aan het Algemeen Bestuur. De verantwoording vindt plaats via de paragraaf financiering in de jaarstukken. In de pragraaaf financiering in de jaarstukken wordt het geformuleerde beleid zoals dat is opgenomen in de begroting getoetst aan het gerealiseerde beleid.

 

In de paragraaf financiering van de begroting en jaarstukken wordt in ieder geval de volgende informatie opgenomen:

  • 1.

    de (verwachte) rente-ontwikkeling op de geld- en kapitaalmarkt;

  • 2.

    de (verwachte) omvang van de opgenomen geldleningen bij aanvang en aan het einde van het betreffende dienstjaar;

  • 3.

    de (verwachte) omvang van de uitgezette geldleningen bij aanvang en aan het iende van het betreffende dienstjaar;

  • 4.

    het begrotingstotaal bij aanvang van het betreffende dienstjaar;

  • 5.

    de kasgeldlimiet bij aanvang van het voorgaande dienstjaar;

  • 6.

    de gemiddelde netto vlottende schuld in elk van de kalenderkwartalen van het betreffende dienstjaar;

  • 7.

    de (verwachte) ruimte onder kasgeldlimiet in elke van de kalenderkwartalen van het betreffende dienstjaar;

  • 8.

    de renterisiconorm bij aanvang van het betreffende dienstjaar;

  • 9.

    het (verwachte) renterisico op de vaste schuld voor het betreffende dienstjaar en de komende drie jaren.

 

Verder verplicht het Besluit begroting en verantwoording gemeenten en provincies (BBV) dat de gemeenschappelijke regeling in de toelichting op de balans (jaarstukken) de volgende informatie opneemt:

  • 1.

    het drempelbedrag schatkistbankieren voor het betreffende dienstjaar (alleen jaarstukken);

  • 2.

    het bedrag dat buiten ’s Rijks schatkist is aangehouden voor elk van de kalenderkwartalen (alleen jaarstukken).

 

In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) is voorgeschreven dat de periodiek informatie moet worden verstrekt aan het CBS. Voor gemeenschappelijke regelingen is dit in bepaalde omstandigheden het geval. Het CBS bepaalt welke gemeenschappelijke regelingen moeten rapporteren. De inhoud van die rapportages is bepaald in het BBV.