Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nuenen, Gerwen en Nederwetten

Bibobbeleidsregel voor de horeca- en prostitutiebranche, coffee-, grow- en smartshops en de speelautomatenhallen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNuenen, Gerwen en Nederwetten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBibobbeleidsregel voor de horeca- en prostitutiebranche, coffee-, grow- en smartshops en de speelautomatenhallen
CiteertitelBibobbeleidsregel voor de horeca- en prostitutiebranche, coffee-, grow- en smartshops en de speelautomatenhallen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerpBibobbeleidsregel voor de horeca- en prostitutiebranche, coffee-, grow- en smartshops en de speelautomatenhallen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-12-201117-01-2019Nieuwe regeling

22-11-2011

Rond de Linde, 08-12-2011

Coranummer 2011.11875

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht voor de toepassing van de Wet Bibob voor de horeca- en prostitutiebranche, coffeeshops, smart- en growshops en speelautomatenhallen.

 

 

1. Inleiding

Steeds vaker vinden criminelen, en vooral de georganiseerde misdaad, mogelijkheden om met door de overheid verstrekte middelen illegale activiteiten te ontplooien. Hierbij kan worden gedacht aan het exploiteren van horecabedrijven of seksinrichtingen, maar ook de deelname aan bouwprojecten om zo illegaal opgebouwd vermogen “wit te wassen”. Het komt ook voor dat op zich legale bedrijven overtredingen begaan of misdrijven plegen met gebruikmaking van of ter verkrijging van bepaalde vergunningen of subsidies. Om dat tegen te gaan en te voorkomen is de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) in het leven geroepen.

 

Deze wet geeft de bestuursorganen van de overheid de mogelijkheid zich te beschermen tegen het risico, dat de gemeente ongewild meewerkt aan criminele activiteiten. De Wet Bibob maakt het namelijk mogelijk om bepaalde vergunningen en subsidies te weigeren, als er ernstig gevaar bestaat, dat de vergunning of subsidie wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten of het investeren van crimineel vermogen. Ook kunnen al verleende vergunningen en subsidies om die reden worden ingetrokken. Het is ook mogelijk om in het kader van aanbestedingen gegadigden voor bepaalde overheidsopdrachten in de sfeer van ICT, milieu en bouw van gunning van die opdracht uit te sluiten, als er sprake is van dat gevaar.

 

Dit betekent, dat bestuursorganen bij de beoordeling van een aanvraag om een vergunning of subsidie of een inschrijving op een aanbesteding onderzoek kunnen doen naar de integriteit van de aanvrager, de gegadigde en/of de onderaannemer. Anders en eenvoudiger gezegd, onderzoek te doen naar het strafbaar verleden van de aanvrager en de mensen en bedrijven met wie de aanvrager samenwerkt. Meer specifiek wordt onderzoek gedaan naar de wijze van financiering van de onderneming en door wie dat gebeurt. De toepassing van de wet is facultatief. Bestuursorganen zijn niet verplicht om van de instrumenten uit de Wet Bibob gebruik te maken.

 

Om te bepalen of er sprake is van een gevaar kunnen bestuursorganen, als hun eigen onderzoek daarvoor aanleiding geeft, bij het landelijke Bureau Bibob1 een advies vragen over de kans dat een betrokkene strafbare feiten zal plegen of geld zal witwassen. De verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke beslissing over de aanvraag om een vergunning, een subsidie of de gunning van een overheidsopdracht blijft bij het bestuursorgaan liggen.

 

1 Dit bureau maakt onderdeel uit van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Verder in de tekst zal dit bureau aangeduid worden als Bureau Bibob.

 

Op 31 oktober 2006 heeft het college de beleidsregel voor fase 1 Wet Bibob voor bovengenoemde branches vastgesteld (corsanummer 06.0015227). In het kader van uniformiteit in de regio Brabant Zuid-oost is afgesproken om deze beleidsregel opnieuw door de colleges te laten vaststellen. De beleidsregel zijn afgestemd op de meeste actuele wet- en regelgeving. Er worden nu regionaal dezelfde aanvraagformulieren gebruikt. De eerder vastgestelde beleidsregel komen daardoor te vervallen. Door de expertisegroep Bibob wordt in de tweede helft van 2011 op dezelfde manier fase 2 Wet Bibob voorbereid (bouw en milieu). Deze beleidsregel zal afzonderlijk aan de colleges voorgelegd.

 

2. Regionale invoering Wet Bibob in Brabant- Zuidoost

Gemeenten zijn niet verplicht om de Wet Bibob toe te passen. Het is echter wel belangrijk dat zoveel mogelijk gemeenten dat doen. Dat voorkomt namelijk het zogenaamde waterbedeffect. Dat betekent, dat als een kwaadwillende persoon die in een bepaalde gemeente geconfronteerd wordt met de toepassing van de Wet Bibob, hij geen aanvraag zal indienen, maar zal uitwijken naar die gemeente die de Wet Bibob (nog) niet toepast.

Om die ongewenste ontwikkeling tegen te gaan en te voorkomen heeft het Regionaal College van de politie Brabant Zuidoost op 31 maart 2005 besloten tot regionale toepassing van de Wet Bibob. Op die manier kan namelijk het meest effectief en efficiënt de instrumenten uit de Wet Bibob worden toegepast. 2

 

2 De voorstellen van het Regionaal College zijn verwoord in de nota “Een gezamenlijke aanpak Bibob door de gemeenten in Brabant Zuidoost”. Onderdeel daarvan is de “Notitie Lokaal Bibobbeleid”.

 

Voor de regionale aanpak werken de 21 gemeenten van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE-gebied) met de politie Brabant Zuidoost samen. Afspraken worden zoveel mogelijk op elkaar afgestemd en er worden keuzes gemaakt voor een uniforme uitvoering van de Wet Bibob. De aanpak is gefaseerd. In de eerste fase richten gemeenten zich op vergunningen voor horeca-inrichtingen, seksinrichtingen, softdrugs gerelateerde activiteiten, zoals coffee- smart- en growshops, en speelautomatenhallen.

 

Daarna zullen de overige beleidsvelden, zoals bouwen en milieu, aanbestedingen en subsidies aan bod komen. Ondanks deze afspraken van gefaseerde invoer kunnen individuele gemeenten daar van afwijken. Iedere gemeente heeft wat dat betreft een eigen verantwoordelijkheid. Wel hebben alle gemeenten de regionale aanpak onderschreven en streven zoveel mogelijk naar een uniforme aanpak.

 

3. Invoering Wet Bibob in de gemeente Nuenen

De gemeente Nuenen heeft ingestemd met deze regionale aanpak. In dat kader heeft de gemeente ook een Bibobcoördinator benoemd. Deze functionaris is in eerste instantie verantwoordelijk voor de invoering van de Wet Bibob in de gemeente en belast met de uitvoering van het vastgestelde beleid. Tevens is de functionaris de gemeentelijke vertegenwoordiger in de regio en aanspreekpunt voor het landelijk Bureau Bibob. De gemeente Nuenen start volgens de regionale afspraak met de horeca- en de prostitutiebranche.

 

4.Noodzaak om beleid vast te stellen

De inzet van de instrumenten uit de Wet Bibob moet gezien worden als een uiterste middel. Daarom moeten eerst andere mogelijkheden onderzocht worden om een vergunning te weigeren of in te trekken. Omdat de gemeente niet verplicht is om de Wet Bibob toe te passen en er dus keuzevrijheid is, is er voor gekozen om per toepassingsgebied beleid vast te stellen in de vorm van een beleidsregel. Ook het landelijk Bureau Bibob verlangt dat de gemeente beleid vaststelt.

 

In de beleidsregel wordt in algemene termen aangegeven in welke gevallen de gemeente de Wet Bibob zal toepassen, hoe de gemeente haar eigen onderzoek zal verrichten en wanneer een advies aan het landelijk Bureau Bibob gevraagd zal worden. Dit schept duidelijkheid naar de burgers en ondernemingen die aan een Bibobonderzoek kunnen worden onderworpen.

 

Bovendien schept het een helder kader voor de toetsing door de democratische controleorganen van de door de gemeente in een concreet geval genomen beslissing. Vooral de afweging om tot een Bibobonderzoek over te gaan, dient - juist met het oog op het ingrijpende karakter van het instrument - weloverwogen en met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Daarbij spelen proportionaliteit (evenredigheid van het middel), subsidiariteit (zijn er alternatieven), rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een belangrijke rol.3

 

3 De termen proportionaliteit en subsidiariteit worden in de toelichting op de beleidsregel verder uitgelegd.

 

De beleidsregel worden voor alle genoemde bedrijfsectoren vastgesteld ondanks dat er in de gemeente Nuenen bijvoorbeeld geen prostitutiebedrijven, seksinrichtingen en speelautomatenhallen zijn gevestigd en deze naar verwachting er ook niet komen.

 

 

BELEIDSREGEL

 

Op welke vergunningen zal de Wet Bibob worden toegepast?

  • 1.

    De Wet Bibob wordt toegepast op de volgende gemeentelijke vergunningen:

    • a.

      De vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet voor het uitoefenen van het horecabedrijf, met uitzondering van een horecavergunning voor de zogenaamde paracommerciële instellingen als bedoeld in artikel 4 van die wet; 4

    • b.

      De vergunning op grond van artikel 3.4 van de APV voor de exploitatie van een seksinrichting en/of escortbedrijf;

  • 2.

    De uitzondering voor paracommerciële instellingen als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en horecawet genoemd onder a. geldt niet:

    • a.

      als een indicatie of een vermoeden bestaat, dat een weigeringsgrond uit de Wet Bibob van toepassing is.

    • b.

      als onderzocht wordt of een verleende vergunning op grond van de Wet Bibob kan worden ingetrokken of

    • c.

      als de Bibob-Officier van Justitie de gemeente adviseert om bij een bepaalde aanvraag een advies aan het landelijk Bureau Bibob aan te vragen. 5

 

4 De Wet Bibob wordt ook niet toegepast op slijterijen. Een slijterij kan worden gezien als detailhandel en de uitsluiting van deze vergunning is in overeenstemming met de Brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 5 maart 2009.

5 Artikel 26 van de Wet Bibob bepaalt dat de officier van justitie die beschikt over gegevens die er op wijzen dat een betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die al zijn gepleegd of nog gepleegd zullen worden, het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst kan wijzen op de wenselijkheid het Bureau Bibob om een advies te vragen.

 

De gemeente zal bij de procedure van vergunningverlening of bij controle van een al verleende vergunning, onderzoeken of artikel 3 van de Wet Bibob van toepassing is. Op grond van dit artikel kan de gemeente een vergunning weigeren of intrekken als:

  • 1.

    er sprake is van ernstig gevaar dat de vergunning mede gebruikt zal worden voor:

  • a.

    het benutten van voordelen uit strafbare feiten;

  • b.

    het plegen van strafbare feiten.

  • 2.

    er een redelijk vermoeden bestaat dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel verleende vergunning een strafbaar feit is gepleegd (bijvoorbeeld valsheid in geschrifte of omkoping).

 

De burgemeester heeft de bevoegdheid om risicogebieden in de gemeente aan te wijzen waarbinnen de Wet Bibob integraal, dus op alle wettelijk toegestane sectoren, wordt toegepast. Het gaat hierbij om gebieden die extra aandacht verlangen voor wat betreft de leefbaarheid en de veiligheid. Binnen een door de burgemeester aangewezen risicogebied zullen alle aanvragen om een vergunning, waarop deze beleidsregel van toepassing is, aan de weigeringsgronden uit de Wet Bibob worden getoetst.

 

Voor houders van een bestaande vergunning betekent dit, dat alleen het feit van de ligging van de onderneming binnen het aangewezen risicogebied al aanleiding kan zijn om over te gaan tot een Bibobtoets.

 

De toetsing van aanvragen om een vergunning verloopt als volgt:

Bij de beoordeling om een vergunning al of niet te verlenen wil de gemeente praktisch handelen. Daarom wordt een onderscheid gemaakt tussen een “lichte toets” en een “diepgaande toets"6. Een lichte toets is een globaal, maar wel serieus onderzoek van de gegeven antwoorden op de gestelde vragen en de ingeleverde stukken bij de aanvraag om de vergunning. Als daaruit iets opvallends naar voren komt (bijvoorbeeld een ‘merkwaardige financiering’ of een bijzondere bedrijfsstructuur) of als de gegeven antwoorden en stukken extra vragen oproepen, dan zullen de ingeleverde stukken nauwkeuriger geanalyseerd worden en wordt de aanvrager uitgenodigd om op de onduidelijkheden een toelichting te geven. In dat verband kunnen eventueel extra documenten, bewijsstukken of informatie gevraagd worden. Dat is de diepgaande toets.

Voor het indienen van een aanvraag om een vergunning dient naast het reguliere aanvraagformulier tevens een aanvullend aanvraagformulier als bedoeld in artikel 30 van de Wet Bibob te worden ingeleverd (het Bibobvragenformulier).

Voor de toetsing van aanvragen om een vergunning gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Bij alle aanvragen worden de aangeleverde gegevens (ingeleverde stukken, inclusief het Bibobvragenformulier met bijlagen) over financiering en bedrijfsactiviteiten globaal, maar wel grondig, bekeken (lichte toets).

  • 2.

    Als er naar aanleiding van de antwoorden in het Bibobvragenformulier en de ingeleverde stukken nog vragen zijn, dan wordt een dieper onderzoek uitgevoerd (diepgaande toets).

  • 3.

    Een diepgaande toets wordt altijd uitgevoerd in de volgende gevallen:

    • a.

      Bij inrichtingen die eerder op grond van artikel 174a Gemeentewet of 13b van de Opiumwet (tijdelijk) zijn gesloten; 7

    • b.

      Als de Bibob-Officier van Justitie de gemeente adviseert om bij een bepaalde aanvraag een advies aan het landelijk Bureau Bibob aan te vragen;

    • c.

      Als een voorafgaande aanvraag door de vorige aanvrager werd ingetrokken, omdat de vergunning anders geweigerd zou worden;

    • d.

      Als een vergunning werd ingetrokken wegens het weigeren om een Bibobvragenformulier of volledig in te vullen en/of de daarbij behorende bijlagen in te leveren of die aanvraag buiten behandeling werd gesteld wegens het niet volledig invullen van het Bibobvragenformulier en/of het inleveren van in het kader van het Bibobonderzoek gevraagde documenten;

    • e.

      In alle gevallen waarin de mutatiefrequentie voor een bepaald pand hoog is;

    • f.

      Als informatie van derden daartoe aanleiding geeft.

 

6 Daarnaast is er ook nog de “Bibob toets”, maar die gebeurt door het Bureau Bibob, nadat daar door de gemeente om is gevraagd.

7 Deze inrichtingen zijn gesloten op grond van ondermeer verstoring van de openbare orde.

 

In de volgende gevallen vindt in elk geval een toetsing van een verleende vergunning plaats:

  • 1.

    Als de Bibob-Officier van Justitie de gemeente adviseert om een advies aan het landelijk Bureau Bibob aan te vragen.

  • 2.

    In alle gevallen waarin de mutatiefrequentie voor een bepaald pand hoog is.

  • 3.

    Als een aanvraag voor een nieuwe vergunning zonder een acceptabele reden werd ingetrokken, nadat de gemeente had aangegeven een advies aan Bureau Bibob te zullen vragen en daarna wordt de inrichting op basis van de al verleende vergunning verder gedreven.

  • 4.

    Als informatie van derden daartoe aanleiding geeft.

 

In de volgende gevallen zal een advies aan het Bureau Bibob worden aangevraagd:

  • 1.

    Als de Bibob-Officier van Justitie de gemeente adviseert om over een aanvraag om een vergunning of over een verleende vergunning een advies aan het landelijk Bureau Bibob aan te vragen.

  • 2.

    Als na de diepgaande toets vragen blijven bestaan over:

    • a.

      de bedrijfsstructuur of de activiteiten in en/of in de directe omgeving van de onderneming;

    • b.

      de financiering van het bedrijf of de onderneming;

    • c.

      over omstandigheden in de persoon van de aanvrager of de exploitant, de financier van de onderneming, de eigenaar van het pand, waarin de onderneming is gevestigd en/of andere bij de aanvraag betrokken personen, de inventaris van de onderneming;

    • d.

      (andere) omstandigheden die de gemeente doen vermoeden dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning zal worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten, of het gebruiken van voordelen uit strafbare feiten;

    • e.

      (andere) omstandigheden die de gemeente doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven vergunning een strafbaar feit is gepleegd.

 

Op basis van het (eigen) Bibobonderzoek kunnen de volgende besluiten worden genomen:

Als de gemeente op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob of naar aanleiding van een ontvangen advies van het Bureau Bibob geen of onvoldoende aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen, dat een ernstig gevaar bestaat, dat zich een situatie als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob voordoet, en er bovendien geen andere weigeringsgronden zijn, dan wordt de vergunning verleend.

 

Als de gemeente op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob of naar aanleiding van een ontvangen advies van het Bureau Bibob genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen, dat een ernstig gevaar bestaat, dat zich een situatie als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob voordoet, dan wordt de vergunning geweigerd of ingetrokken. In het geval dat uit het Bibobonderzoek blijkt, dat er sprake is van een 'mindere mate' van dat gevaar, kan de gemeente positief beschikken, maar tevens aan de vergunning aanvullende voorwaarden verbinden (bijvoorbeeld de verplichting om periodiek de boekhouding te overleggen, om te kunnen controleren of er inderdaad geen sprake is van een situatie bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob).

 

De gemeente kan echter ook bij een 'mindere mate' van gevaar besluiten de vergunning te weigeren of een verleende vergunning in te trekken, als dat gevaar niet geweerd kan worden door het stellen van aanvullende voorwaarden en bovendien de gevolgen van deze weigering of intrekking niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Als het onderzoek heeft opgeleverd, dat er geen gevaar bestaat, wordt de vergunning verleend of wordt een bestaande vergunning niet ingetrokken.

 

Een weigering om het Bibobvragenformulier volledig in te vullen of aanvullende gegevens te verstrekken, wordt opgevat als een ernstig gevaar.

Als het een aanvraag om een vergunning betreft, zal de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling worden gelaten. Als het om een al verleende vergunning gaat, zal de vergunning op grond van artikel 4 van de Wet Bibob worden ingetrokken. In het geval, dat een advies aan het Bureau Bibob is gevraagd, maar dat laat langer op zich wachten, dan de wettelijke termijn, waarbinnen dat advies gegeven moet worden, kan besloten worden de beslissing conform artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht te verdagen tot een redelijke termijn nadat het advies wordt verwacht.

 

Overgangsrecht

Deze beleidsregel is van toepassing op:

  • 1.

    na de datum van inwerkingtreding ontvangen aanvragen om een vergunning en op de datum van inwerkingtreding verleende vergunningen, waarop de beleidsregel van toepassing is;

  • 2.

    voor de datum van inwerkingtreding ontvangen aanvragen om een vergunning, indien de Bibob-Officier van Justitie, voordat een beslissing op de aanvraag is genomen, adviseert om een advies aan het landelijk Bureau Bibob aan te vragen.

 

Evaluatie

Deze beleidsregel zal uiterlijk vijf jaar na vaststelling daarvan geëvalueerd worden en op basis daarvan zonodig worden gewijzigd.

 

Naam beleidsregel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als “Bibobbeleidsregel voor de horeca- en prostitutiebranche, coffee-, grow- en smartshops en de speelautomatenhallen”.

 

Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op de dag nadat deze is bekendgemaakt.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze beleidsregel wordt de beleidsregel, die op 30 augustus 2006 door het college werd vastgesteld, ingetrokken.

 

Aldus vastgesteld, voor zover het zijn bevoegdheden betreft, op 22 november 2011.

 

Burgemeester en wethouders van Nuenen c.a.,

de burgemeester, mr. W.R. Ligtvoet

de secretaris, drs. P.T.O. van Laarhoven-Rovers .