Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Beemster

Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen in de gemeente Beemster 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBeemster
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingUitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen in de gemeente Beemster 2007
CiteertitelUitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Beemster 2007
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp
Externe bijlageBijlage TB1

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet inzake rijksbelastingen
  2. Invorderingswet 1990
  3. Gemeentewet
  4. Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-12-2006nieuwe regeling

14-11-2006

Noordhollands Dagblad d.d. 21 december 2006

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Beemster 2007(versie geldend sedert 22 december 2006)

Het college van burgemeester en wethouders van Beemster;

gelet op de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990 in verbinding met de artikelen 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, en 237 van de Gemeentewet, op artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede op het betreffende artikel van de in de gemeente Beemster geldende belastingverordeningen, waarin aan het college de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen;

besluit

vast te stellen de volgende regeling:

Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen in de gemeente Beemster 2007 (Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Beemster 2007).

Artikel 1 Algemene bepaling.

  • 1.

    Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen in de belastingverordeningen van de gemeente Beemster op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.

  • 3.

    De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet, worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen buiten toepassing.

Artikel 2 Aangifte.

  • 1.

    De belastingplichtige voor de toeristenbelasting aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na het verstrijken van die zes maanden bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.

  • 2.

    Als formulier van het aangiftebiljet toeristenbelasting wordt vastgesteld het formulier dat in overeenstemming is met het in bijlage TB1 opgenomen model.

  • 3.

    Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dienen de in het aangiftebiljet gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden ingevuld. Het aangiftebiljet wordt ondertekend en met de daarbij gevraagde bescheiden ingeleverd of toegezonden.

Artikel 3 Gebruik nachtregister ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting.

Bij de vaststelling van feiten ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting kan de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar het door belastingplichtige bijgehouden nachtregister raadplegen.

Artikel 4 Voorlopige aanslag.

  • 1.

    De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.

  • 2.

    De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven kan voor de toeristenbelasting geschieden op grond van het gemiddelde dat voortvloeit uit de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over elk van de twee voorafgaande jaren. Daarbij kan op benaderende wijze rekening worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belasting van belang kunnen zijn. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld lager is dan het op de voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag.

Artikel 5 Rente.

  • 1.

    Het percentage van de invorderingsrente is het percentage dat ingevolge artikel 29 van de Invorderingswet 1990 voor het betreffende kalenderkwartaal voor de rijksbelastingen is vastgesteld.

  • 2.

    Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vindt de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel.

  • 1.

    De 'Regeling gemeentelijke belastingen', vastgesteld bij besluit van 13 januari 1978 wordt ingetrokken op het moment dat deze regeling in werking treedt.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van de vierde dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    Deze regeling wordt aangehaald als 'Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Beemster 2007'.

Middenbeemster, 14 november 2006.

Het college van burgemeester en wethouders,

de burgemeester, de secretaris,

H.N.G. Brinkman. E. Kroese-Vrolijks.

Bijlage behorende bij de Modeluitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Beemster 2007

 

 

Bijlage TB1: model voor het formulier van het aangiftebiljet toeristenbelasting.

 

Behorende bij besluit van het college van 14 november 2006.

De secretaris.

 

E. Kroese-Vrolijks.

 

Bijlage TB1

Toelichting op de uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Beemster 2007

 

Opmerking vooraf: Deze toelichting is korter dan de toelichting op de modeluitvoeringsregeling. Omdat in de regeling voor Beemster alleen het aangiftebiljet voor de toeristenbelasting is opgenomen, is ook alleen de toelichting op dit biljet opgenomen. Bij een aantal artikelen is onder ‘Opmerking bij artikel ..’ nog aangegeven in welk opzicht de regeling van Beemster afwijkt van het model.

 

A Algemeen

Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar (de inspecteur) en de invorderingsbevoegdheden aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar (de ontvanger). De AWR en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan aan de minister van Financiën de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven over bepaalde heffings- en invorderingsaangelegenheden. Voor gemeentelijke belastingen komt die bevoegdheid op grond van artikel 231 toe aan het college van burgemeester en wethouders. Verder is het college van burgemeester en wethouders als bestuursverantwoordelijke voor de heffings- en invorderingsambtenaar bevoegd om beleidsregels vast te stellen (artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb). Op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet is het college eveneens bevoegd beslissingen van de raad (lees: belastingverordeningen) uit te voeren. Met het oog hierop kan het college over uitvoeringsaangelegenheden regels stellen. Te denken valt hierbij aan het vaststellen van de modellen voor het formulier van de onderscheiden aangiftebiljetten. Met de inwerkingtreding van de derde tranche Awb op 1 januari 1998 is een aantal bevoegdheden van de gemeenteraad op belastinggebied overgegaan op het college. In verband hiermee hebben wij in elke modelverordening een bepaling opgenomen dat het college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de betreffende gemeentelijke belasting. Op deze wijze is het voor de belastingplichtigen duidelijk dat er nog nadere regels kunnen gelden. In deze modeluitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen is een en ander uitgewerkt. Het betreft een uitwerking van:

  • de wettelijke bepalingen over de aangifte (artikelen 6, 7 en 8 van de AWR en artikel 237 van de Gemeentewet;

  • de wettelijke bepalingen over de voorlopige aanslag (artikelen 13 en 14 AWR);

  • de wettelijke bepalingen over de invorderingsrente (artikelen 29 en 31 Invorderingswet 1990).

 

In de aanhef worden deze wettelijke bepalingen opgesomd. De verwijzing naar de betreffende belastingverordeningen is niet per se noodzakelijk. Het college ontleent de bevoegdheden rechtstreeks aan de genoemde wettelijke bepalingen. Indien de verwijzing naar de belastingverordeningen wel wordt opgenomen, kan het nodig zijn na het opnieuw vaststellen van een belastingverordening, de uitvoeringsregeling ook opnieuw door het college te laten vaststellen.

 

B Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Algemene bepaling

In dit artikel wordt de reikwijdte van de regeling aangegeven. In het eerste lid wordt gerefereerd aan de in de algemene toelichting genoemde wetsartikelen. Het tweede lid geeft - wellicht ten overvloede - aan dat de regeling ook geldt voor de rechten, zoals bijvoorbeeld ook in artikel 229, tweede lid, van de Gemeentewet is gebeurd voor de toepassing van de eerste, derde en vierde paragraaf van hoofdstuk XV van die wet. Die bepaling geldt echter alleen voor de toepassing van genoemde paragrafen en in beginsel niet voor de toepassing van de uitvoeringsregeling. Om eenzelfde reden is er in het derde lid voor gekozen een regeling te treffen overeenkomstig artikel 233a, tweede lid, van de Gemeentewet. Daarin is - ten overvloede - geëxpliciteerd dat bij de heffing op andere wijze geen gebruik kan worden gemaakt van aangiftebiljetten. In artikel 236 Gemeentewet worden de artikelen 6 tot en met 9 AWR namelijk buiten toepassing verklaard voor de heffing op andere wijze.

 

Artikel 2 Aangifte

In dit artikel zijn nadere regels over het doen van aangifte opgenomen. Gelet op het bepaalde in artikel 237, eerste lid, van de Gemeentewet geldt als hoofdregel dat bij het uitnodigen voor het doen van aangifte wordt gewerkt met aangiftebiljetten. In dit artikel hebben wij dit tot uitgangspunt genomen. Indien de gemeente aangifte langs elektronische weg mogelijk wil maken, moet daarvoor een regeling in de belastingverordening worden getroffen (artikel 237, vijfde lid, Gemeentewet; zie aantekening 10 van de Algemene toelichting, opgenomen in band 1 van deze losbladige uitgave). Het eerste en tweede lid vormen een uitwerking van artikel 6, derde lid, AWR. Dit bepaalt dat bij ministeriële regeling (lees: collegebesluit) iemand die in de daarbij omschreven omstandigheden verkeert, kan worden verplicht te verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet. De keuze en de omschrijving van het eerste en tweede lid is ontleend aan de bepalingen in belastingverordeningen zoals deze luidden vóór inwerkingtreding van de derde tranche Awb. Het eerste lid voorziet in het geval dat aan een belastingplichtige geen aangiftebiljet is uitgereikt of geen aanslag is opgelegd. Aangezien de wijze van heffing in de modelverordeningen die bij wege van aanslag is, speelt het al dan niet uitreiken van een aangiftebiljet geen essentiële rol. Ook zonder aangiftebiljet kan een aanslag worden opgelegd, namelijk indien de gegeven die voor het opleggen van een aanslag van belang zijn, reeds voorhanden zijn. In het derde tot en met negende lid is opgenomen dat er voor de in het eerste lid onderscheiden gemeentelijke belastingen een formulier van het aangiftebiljet is. Vóór 1 januari 2001 bepaalde artikel 7, derde lid, AWR dat de modellen voor het uitnodigen tot het doen van aangifte bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Dit was uitgewerkt in de in de algemene toelichting genoemde Uitvoeringsregeling AWR. Vertaald naar gemeenten moest het college het model voor het formulier van het aangiftebiljet vaststellen. Op 1 januari 2001 is artikel 7, derde lid, AWR vervallen. Het vaststellen van de formulieren geschiedt sindsdien niet meer bij ministeriële regeling, maar bij (uitvoerings)besluit van de directeur-generaal Belastingdienst namens de staatssecretaris van Financiën. Gelet op deze centrale vaststelling bij de rijksbelastingen, achten wij het gewenst dat het college nog steeds het model van de formulieren van het aangiftebiljet vaststelt. Vaststelling kan plaatsvinden op grond van het bepaalde in artikel 160, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet (zie de algemene toelichting op deze regeling). In artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet staat dat het doen van aangifte geschiedt door het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de daarbij gevraagde bescheiden. Met deze bepaling is niet bedoeld de overige in artikel 8 AWR gestelde voorschriften buiten toepassing te verklaren, hoewel de wettekst hierover niet duidelijk is. In verband hiermee hebben wij in het tiende lid expliciet opgenomen dat het aangiftebiljet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moet worden ingevuld, moet worden ondertekend en met de daarbij gevraagde bescheiden moet worden ingeleverd of toegezonden. Wij benadrukken dat het tiende lid geen door het college in het leven geroepen verplichting is, maar geldt op grond van artikel 237 van de Gemeentewet juncto artikel 8 van de AWR. Wij hebben dit aan het begin van het tiende lid tot uitdrukking gebracht.

 

Opmerking bij artikel 2:

  • 1.

    Op de vorige bladzijde wordt gesproken over ‘aangifte langs elektronische weg’. Net als bij bezwaren indienen langs elektronische weg moeten we volgens mij daar nog even mee wachten. Op een keer kunnen we naar mijn idee dit niet langer tegenhouden, maar dan moeten we wen ‘gemeentebreed’ dezelfde gedragslijn hanteren.

  • 2.

    Er wordt alleen iets geregeld voor aangifte van toeristenbelasting. In Beemster is dit eigenlijk de enige belasting waarbij aangiftebiljetten noodzakelijk zijn. Het VNG-model geeft ook regels voor de onroerende-zaakbelastingen (OZB), belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten (RWB), forensenbelasting, watertoeristenbelasting, hondenbelasting en rioolrecht. Forensenbelasting, watertoeristenbelasting en hondenbelasting worden in Beemster niet geheven, dus die kunnen worden overgeslagen. Voor de OZB, de RWB en het rioolrecht worden aangiftebiljetten niet noodzakelijk geacht. Blijft dus alleen de toeristenbelasting over. Bij hotels en bed & breakfast is de belasting afhankelijk van het werkelijke aantal overnachtingen en dat moeten we opvragen na afloop van het belastingjaar.

 

Artikel 3 Gebruik nachtverblijfregister ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting

Wij hebben in de uitvoeringsregeling geen verplichting opgenomen om een nachtverblijfregister aan te houden. De reden hiervan is dat wij ons afvragen of het college wel een dergelijke verplichting in het leven kan roepen, naast de verplichtingen die iemand op grond van artikel 47 en volgende van de AWR heeft. De verplichting tot het bijhouden van een nachtverblijfregister zal zijn gebaseerd op de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Het is dan mogelijk dat de heffingsambtenaar deze op grond van artikel 47 AWR raadpleegt. Wij hebben dit als beleidsregel in artikel 3 opgenomen.

 

Artikel 4 Voorlopige aanslag

De artikelen 13 en 14 van de AWR bepalen dat de inspecteur (lees: de heffingsambtenaar) volgens bij ministeriële regeling (lees: collegebesluit) te stellen regels aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag kan opleggen tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Het opleggen van een voorlopige aanslag kan met name van belang zijn indien de belastingschuld eerst na afloop van het belastingtijdvak/belastingjaar kan worden vastgesteld. De gemeente die deze mogelijkheid wil gebruiken, dient daarvoor dus wel door het college regels te laten stellen in welke gevallen een voorlopige aanslag kan worden opgelegd en hoe de hoogte ervan moet worden bepaald. Hetzelfde geldt voor de heffing op andere wijze, zij het dat dan gesproken wordt van "voorlopig gevorderde bedragen". Zie voor de ministeriële regeling artikel 23 van de Uitvoeringsregeling AWR. Dit artikel heeft model gestaan voor artikel 4 van deze modeluitvoeringsregeling.

Op grond van het eerste lid kan de heffingsambtenaar naar eigen inzicht een voorlopige aanslag opleggen indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, dit rechtvaardigt. Vanzelfsprekend dienen hierbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te worden genomen.

In het tweede lid hebben wij voor die gemeentelijke belastingen waarbij in de praktijk het opleggen van een voorlopige aanslag pleegt voor te komen, een regeling getroffen voor het bepalen van het bedrag van de voorlopige aanslag. Indien de betreffende belasting niet geheven wordt, behoeft vanzelfsprekend ook geen regeling te worden getroffen. Gemeenten kunnen ook een eigen regeling formuleren. Wij hebben voor de forensenbelasting en rioolrechten geregeld dat gekeken wordt naar de gegevens van het afgelopen jaar (onderdeel a) en voor de toeristenbelasting naar de gegevens van de afgelopen twee jaren (onderdeel b). Voor de afvalstoffenheffing of reinigingsrechten hebben wij voor een voorlopige aanslagregeling per maand gekozen (onderdeel c). Deze mogelijkheid is met name van belang indien wordt meegelift met de nota van een nutsbedrijf en eerst bij de eindafrekening een definitieve aanslag of kennisgeving volgt. Wij wijzen er nogmaals op dat ingevolge artikel 1, derde lid, de onderhavige voorlopige aanslagregeling ook geldt bij de heffing op andere wijze. Wij merken nog op dat het sinds 1 juli 1997 mogelijk is tegen voorlopige aanslagen of voorlopig gevorderde bedragen bezwaar te maken. Verder wijzen wij er op dat een voorlopige aanslag of een voorlopig gevorderd bedrag altijd moet worden gevolgd door een (definitieve) aanslag of door een kennisgeving van het (definitief) gevorderde bedrag.

 

Opmerking bij artikel 4:

In het tweede lid regelen we alleen iets voor de toeristenbelasting. Het VNG-model noemt ook forensenbelasting, rioolrecht en watertoeristenbelasting. Forensenbelasting en watertoeristenbelasting worden in Beemster niet geheven. Rioolrecht wordt alleen van de eigenaar geheven. De aanslag rioolrecht wordt opgenomen op het aanslagbiljet gemeentelijke belastingen; de aanslag rioolrecht wordt dus al vroeg in het belastingjaar opgelegd.

 

Artikel 5 Rente

Bij de invordering van gemeentelijke belastingen is hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990 van toepassing. Dit betekent dat invorderingsrente moet worden berekend indien na de laatste betalingstermijn niet of te weinig is betaald. Daartegenover moet invorderingsrente worden vergoed indien - na betaling - een belastingaanslag of gevorderd bedrag wordt verminderd. Het betaalde bedrag vormt het maximum bedrag waarover invorderingsrente wordt vergoed en wordt eventueel verminderd met een nog openstaand bedrag van de belastingaanslag of het gevorderde bedrag. Het percentage van de invorderingsrente volgt de door de Europese Centrale Bank voor basisfinancieringstransacties toegepaste interestvoet, dan wel, indien dit lager is, de gemiddelde koers van het effectieve rendement op staatsleningen. Dit percentage wordt periodiek in de Staatscourant bekendgemaakt.

Krachtens artikel 30 van de Invorderingswet 1990 moet het bedrag van de invorderingsrente bij voor bezwaar vatbare beschikking worden vastgesteld. Artikel 31 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld voor de bij de berekening van invorderingsrente toe te passen afrondingen en voor het niet in rekening brengen van invorderingsrente die een bij die regeling bepaald bedrag niet te boven gaat. Een en ander is geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Daarin wordt onder meer bepaald dat het bedrag van de in rekening te brengen invorderingsrente naar beneden wordt afgerond op gehele euro's. Ook wordt bepaald dat bij de enige of laatste betaling een bedrag aan invorderingsrente van € 23,-- of minder niet in rekening wordt gebracht (artikel 32). Ingevolge artikel 231, derde lid, van de Gemeentewet dient voor ministeriële regeling te worden gelezen: collegebesluit. Het college dient dus over de toepassing van de invorderingsrente regels te stellen. In verband hiermee hebben wij in de modeluitvoeringsregeling ervoor gekozen de ministeriële regeling (de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990) van overeenkomstig toepassing te verklaren. Tenslotte merken wij nog op dat de ministeriële regeling niet voorziet in een minimumbedrag voor te vergoeden invorderingsrente. De gemeente kan dit ook niet in de uitvoeringsregeling opnemen. In een afzonderlijk lid kan worden geregeld dat, in afwijking van die ministeriële regeling, een hoger of lager drempelbedrag dan genoemde € 23,-- geldt. Wij hebben deze bepaling facultatief als derde lid opgenomen.

 

Opmerking bij artikel 5:

Het derde lid van de model-regeling is niet overgenomen in deze regeling. Hieraan bestaat geen behoefte.

 

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel.

In het eerste lid wordt de oude regeling ingetrokken. Indien die niet bestaat, moet deze bepaling niet worden overgenomen. Het tweede en derde lid bevat de gebruikelijke bepaling van inwerkingtreding, alsmede de citeertitel. De regeling moet worden bekendgemaakt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in het gemeenteblad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad of op andere geschikte wijze (artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht).

 

Toelichting bij de bijlagen behorende bij de modeluitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen.

De in de bijlage opgenomen aangiftebiljetten vormen een uitwerking van het bepaalde in artikel 2, derde tot en met negende lid, van de modeluitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen. De inhoud daarvan spreekt voor zich. Het verdient aanbeveling bij toezending of uitreiking aan (vermoedelijk) belastingplichtigen het aangiftebiljet vergezeld te doen gaan van een toelichting. Daarvan kan gebruik worden gemaakt van de hierna per aangiftebiljet opgenomen toelichtingen.

 

Opmerking bij de toelichting bij de bijlagen:

Nu de bijlage alleen bestaat uit het model voor het aangiftebiljet toeristenbelasting, is alleen de toelichting bij dit biljet opgenomen. De toelichting is, net als het aangiftebiljet, wel naar de Beemster situatie vertaald.

 

Toelichting bij het aangiftebiljet toeristenbelasting.

Met de toezending of uitreiking van dit aangiftebiljet wordt u uitgenodigd aangifte te doen voor de toeristenbelasting. U moet daartoe het ingevulde en ondertekende biljet binnen één maand na de datum van uitreiking retourneren aan de gemeente. Voor het retourneren van het aangiftebiljet kunt u gebruik maken van de bijgesloten antwoordenveloppe. Indien u vragen heeft naar aanleiding van de aangifte, kunt u terecht bij de medewerkers van de belastingen. De medewerkers zijn telefonisch bereikbaar onder nummer 0299-682121.

 

Aangifte verplicht.

Op grond van wettelijke bepalingen is eenieder aan wie een aangiftebiljet is uitgereikt, verplicht aangifte te doen door het biljet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen, te ondertekenen en met de daarin gevraagde bescheiden in te leveren. U bent dus verplicht dit te doen, ook als er geen overnachtingen hebben plaatsgevonden. Het achterwege laten van aangifte leidt er toe dat de gemeente ambtshalve een aanslag zal opleggen. Bij eventuele bezwaren tegen deze aanslag rust op u de bewijslast om het tegendeel te bewijzen.

 

Wat is toeristenbelasting.

Toeristenbelasting wordt geheven ter zake van het houden van verblijf met overnachten in hotels, motels, pensions, vakantiewoningen of op kampeerterreinen. De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen. Met de exploitanten van de campings zijn vaste afspraken gemaakt over de bepaling van het aantal overnachtingen. Het is voor deze exploitanten ondoenlijk om het werkelijke aantal overnachtingen te bepalen. Exploitanten van hotels, motels, pensions en bed & breakfast kunnen wel makkelijk het aantal overnachtingen bijhouden.

 

Wie is belastingplichtig.

De toeristenbelasting wordt geheven van degene die tegen betaling gelegenheid biedt tot verblijf met overnachting in de gemeente Beemster. Dit is, met andere woorden, de recreatieondernemer of verhuurder. De recreatieondernemer of verhuurder mag de belasting echter verhalen op de recreant.

 

Hoe wordt de toeristenbelasting berekend.

De toeristenbelasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen. Het tarief voor de toeristenbelasting bedraagt in [jaartal] euro ..... per overnachting.