Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Borger-Odoorn

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBorger-Odoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015
CiteertitelNadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-08-201601-01-2015Nieuwe regeling

19-12-2014

Gemeenteblad 15 augustus 2016, nr. 112807

14.29338

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borger-Odoorn,

gelezen het voorstel, nr. 14.29338, van 17 december 2014

gelet op de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015

b e s l u i t :

in te trekken: de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn 2013

vast te stellen: de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015

Voorwoord

In deze nadere regels worden de taken en bevoegdheden van de (medewerkers van de) sociale teams vastgelegd en waar nodig van andere partners die bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Jeugdwet zijn betrokken.

Daarnaast vormen de nadere regels een uitwerking van diverse bepalingen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015.

Inleiding

Regenboogmodel

De gemeente Borger-Odoorn heeft ervoor gekozen om een geïntegreerde verordening op te stellen voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Dit past in de integrale visie die de gemeente hanteert voor het sociaal domein, tot uitdrukking gebracht in het onderstaande Regenboogmodel.

Het model stelt het gezin/huishouden centraal en geeft aan welke vormen van ondersteuning mogelijk zijn, waarbij de kleur van de bogen - van groen tot rood - staan voor de mate van ondersteuning. Groen staat voor geen of hele lichte, goedkope ondersteuning en rood voor zware, dure ondersteuning. De onderste balken geven aan op welke manier de gemeente de ondersteuning wil organiseren en uitvoeren. De voorzieningen die in de bogen staan vermeld zijn bedoeld ter illustratie, niet als een complete opsomming. Hierna de vijf bogen.

Boog gezin/huishouden: het gezin/huishouden staat centraal en wordt gezien als één geheel. In deze boog is geen sprake van ondersteuning, het gezin/huishouden redt zichzelf.

Boog sociaal netwerk: als er sprake is van een vraag of probleem wordt vaak in eerste instantie een beroep gedaan op het sociaal netwerk. Met de ondersteuning redt het gezin/huishouden zich geheel of ten dele. Als het gezin/huishouden het lastig vindt om een beroep te doen op het sociaal netwerk of wanneer dat niet of nauwelijks aanwezig is, kan hierbij (kortdurend) ondersteuning worden geboden met als doel het sociaal netwerk aan te spreken en/of op te bouwen.

Boog algemene voorziening: algemene voorzieningen zijn breed toegankelijke voorzieningen, die een (gedeeltelijke) oplossing kunnen bieden aan het gezin/huishouden als een beroep op het sociaal netwerk niet volstaat.

Boog collectieve voorziening: dit zijn voorzieningen die bedoeld zijn voor een bepaalde groep, waarbij een ‘toegangsbewijs’ (besluit van een instantie) nodig is. Deze boog komt aan bod als de ‘eerdere’ bogen niet of onvoldoende een oplossing bieden.

Boog individuele voorziening: dit zijn voorzieningen die worden afgestemd op de persoon. Ook hierbij geldt dat de voorgaande bogen niet of slechts een deel van de oplossing bieden.

Hoewel de bogen een bepaalde ‘volgordelijkheid’ in zich hebben, betekent dit niet dat eerst de ondersteuning uit de ene boog ‘geprobeerd’ moet zijn, voordat opgeschaald mag worden naar ondersteuning uit de volgende boog. Het kan nodig zijn om direct op te schalen en een combinatie van ondersteuning uit verschillende bogen kan ook aan de orde zijn.

De gemeente Borger-Odoorn heeft besloten om drie sociale teams in te stellen, te weten:

  • ·

    Sociaal team De Hondsrug

  • ·

    Sociaal team Het Veenland

  • ·

    Sociaal team De Monden

Deze sociale teams zijn ondergebracht in de Stichting sociale teams Borger-Odoorn. Deze draagt er zorg voor dat de sociale teams hun werkzaamheden verrichten conform het beleid van de gemeente.

De sociale teams vormen de brede toegang en hebben onder andere als taak om het onderzoek uit te voeren. Zij beoordelen of en welke ondersteuning nodig is. De beslissing over de toekenning van een maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning of een individuele voorziening jeugdhulp ligt bij de gemeente.

Zelfredzaamheidmatrix

De zelfredzaamheidmatrix (zie bijlage 1) is het hulpmiddel waarmee in het onderzoek wordt bepaald hoe zelfredzaamheid degene die ondersteuning vraagt, is en naar welke mate van zelfredzaamheid wordt gestreefd. Dit is altijd maatwerk en de zelfredzaamheid kan op de domeinen in de matrix verschillend zijn. Uitgangspunt is dat er resultaatsgericht wordt gewerkt en dat de te bereiken resultaten vanuit het Regenboogmodel en de gemaakte afspraken waar van toepassing worden vastgelegd in een ondersteuningsplan.

Hoofdstuk 1: nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • a.

    Deskundige(n) / deskundigheid: (externe) deskundigen die beschikken over deskundigheid zoals bedoeld in art. 2.1 besluit Jeugdwet

  • b.

    Familiegroepsplan jeugdhulp: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met de bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren zoals bedoeld in art. 1.1 van de Jeugdwet

  • c.

    Wmo 2015: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

  • d.

    Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015.

  • e.

    Verwijsformulier: een door het college vastgesteld formulier dat alle verwijzers gebruiken voor de doorverwijzing van een jeugdige.

  • f.

    Cliënt: een persoon van 18 jaar of ouder die een melding doet.

  • g.

    Jeugdige: een persoon die jonger is dan 18 jaar.

  • h.

    College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borger-Odoorn.

Artikel 2. Mandatering

  • 1.

    De Stichting sociale teams Borger-Odoorn (hierna: stichting) is bevoegd om namens het college uitvoering te geven aan de taken die zijn opgenomen in:

    • a.

      De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015;

    • b.

      Deze nadere regels en de nog vast te stellen beleidsregels;

    • c.

      Het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015;

    tenzij deze taken expliciet voorbehouden zijn aan het college in zoals opgenomen in het Mandaatbesluit Borger-Odoorn 2012 en/of neergelegd in de te sluiten uitvoeringsovereenkomst.

  • 2.

    De stichting draagt zorg voor de instelling van het Expertteam jeugdhulp Borger-Odoorn en borgt hiermee de noodzakelijke deskundigheid voor jeugdhulp.

Artikel 3. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt, de jeugdige of zijn ouders bij de stichting worden gemeld. De cliënt kan hiervoor terecht bij het sociaal team van het leefgebied waar de cliënt of de jeugdige woont. In de gemeente zijn drie sociale teams, te weten:

    • ·

      Sociaal team Het Veenland voor inwoners van Nieuw-Buinen, Buinerveen, Drouwenerveen en Drouwenermond

    • ·

      Sociaal team De Hondsrug voor inwoners van Borger, Bronnegerveen, Buinen, Drouwen, Ees, Eesergroen, Eeserveen, Elletshaar, Exloo, Exloërveen, Klijndijk, Odoorn, Odoornerveen, Valthe en Westdorp.

    • ·

      Sociaal team De Monden voor inwoners van 1e Exloërmond, 2e Exloërmond, Valthermond, 2e Valthermond en Zandberg.

    Als een cliënt, een jeugdige of de ouders zich (per abuis) meldt/melden bij een sociaal team van een ander leefgebied of bij de gemeente, zorgt dit sociaal team of de gemeente voor een goede overdracht naar het juiste sociaal team.

  • 2.

    De stichting bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk. Wanneer de melding een jeugdige betreft, informeert de stichting de jeugdige of zijn ouders over de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 treft de stichting na de melding direct een tijdelijke (maatwerk)voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

  • 4.

    In spoedeisende gevallen betreffende jeugdhulp zet de stichting zo spoedig mogelijk via Spoed4Jeugd passende spoedhulp in, waar nodig in combinatie met een passende tijdelijke maatregel en/of een rechterlijke machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.

Artikel 4. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is. Deze gratis cliëntondersteuning is ter uitvoering neergelegd bij de stichting.

  • 2.

    De stichting wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

  • 3.

    De stichting borgt dat de cliëntondersteuning en het onderzoek nooit door dezelfde persoon gebeurt.

  • 4.

    Op verzoek van de cliënt zal een medewerker van een sociaal team uit een ander leefgebied dan waar de cliënt woont, cliëntondersteuning bieden.

  • 5.

    Op verzoek van de cliënt zal een cliëntondersteuner die niet werkzaam is in de gemeente Borger-Odoorn cliëntondersteuning bieden.

  • 6.

    Voor specialistische cliëntondersteuning zal op verzoek van de stichting een medewerker worden ingezet vanuit de door de gemeente gecontracteerde aanbieder voor deze specialistische ondersteuning.

Artikel 5. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan of familiegroepsplan

  • 1.

    De stichting bepaalt, indien het een jeugdige betreft, de te hanteren woonplaats met dien verstande dat:

    • a.

      bij de start van jeugdhulp of een maatregel altijd een bepaling wordt gedaan van het woonplaatsbeginsel volgens de landelijke richtlijnen;

    • b.

      in afwijking van de landelijke richtlijnen, bij een verhuizing binnen de jeugdregio Drenthe tijdens de al gestarte jeugdhulp of maatregel de woonplaats niet opnieuw wordt bepaald.

  • 2.

    De stichting verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt of de jeugdige en zijn situatie en maakt binnen de termijn van vijf werkdagen na de melding een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    Voor het gesprek verschaffen de cliënt, de jeugdige of zijn ouders de stichting alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van de stichting voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 4.

    De cliënt, de jeugdige of zijn ouders verstrekt/verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 5.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de stichting kan in overeenstemming met de cliënt, de jeugdige of zijn ouders worden afgezien van een vooronderzoek als bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 6.

    De stichting brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wmo 2015 op te stellen en stelt hem gedurende vijf werkdagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 7.

    De stichting brengt de jeugdige of zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen tien werkdagen een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet op te stellen.

  • 8.

    Op verzoek van de cliënt, de jeugdige of zijn ouders draagt de stichting zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een persoonlijk plan of een familiegroepsplan.

Artikel 6. Onderzoek/gesprek

Algemeen

  • 1.

    De stichting informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken, waarbij de grenzen van wet- en regelgeving in acht worden genomen.

Maatschappelijke ondersteuning

  • 2.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan de stichting onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

  • 3.

    De stichting onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht (boog gezin/huishouden Regenboogmodel) of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang (boog sociaal netwerk);

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wmo 2015, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang (boog algemene voorzieningen);

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken (boog collectieve en individuele voorzieningen);

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 4.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 5, zesde lid, aan de stichting heeft overhandigd, betrekt de stichting dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

Jeugdhulp

  • 5.

    De stichting onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders en zo nodig met één of meer deskundigen, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden (boog gezin/huishouden en sociaal netwerk);

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening (boog algemene voorzieningen);

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening (boog algemene voorzieningen);

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken (boog collectieve en individuele voorzieningen);

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 6.

    De stichting kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek, als de hulpvraag genoegzaam bekend is.

  • 7.

    Als de cliënt een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 5, zevende lid, aan de stichting heeft overhandigd, betrekt de stichting dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 7. Verslag

Algemeen

  • 1.

    De stichting zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek/gesprek.

  • 2.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt, de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Maatschappelijke ondersteuning

  • 3.

    Binnen zeven werkdagen na het gesprek verstrekt de stichting aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

Jeugdhulp

  • 4.

    Binnen zeven werkdagen na het gesprek verstrekt de stichting aan de jeugdige of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het gesprek.

Artikel 8. Aanvraag maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

Artikel 9. Vormen en interventieniveaus van jeugdhulp

Jeugdhulp krijgt vorm via acht interventieniveaus. Hieronder staat beschreven welke vormen van jeugdhulp er zijn en om welk(e) interventieniveaus het gaat.

  • 1.

    Onder overige voorzieningen, zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van de verordening worden verstaan het vrij toegankelijke preventieve aanbod en de (generieke) opvoed- en opgroeiondersteuning.

  • 2.

    Het preventieve aanbod omvat:

    • a.

      universele preventie, dit betreft algemene voorlichting dat zich richt op alle ouders en professionals die geïnteresseerd zijn in informatie over opvoeden en opgroeien (interventieniveau 1);

    • b.

      selectieve preventie, dit betreft gerichte training en voorlichting waarbij een specifieke vraag van ouders en jeugdige centraal staat over het gedrag dan wel de ontwikkeling van het kind of de jongere (interventieniveau 2).

  • 3.

    Bij opvoed- en opgroeiondersteuning gaat het om beginnende opvoedproblemen of zorgen over de ontwikkeling van hun kind bij ouders, of om ondersteuningsvragen van kinderen en jongeren bij het opgroeien (interventieniveau 3). Dit betreft kortdurende interventies en adviesgesprekken.

  • 4.

    De generieke opvoed- en opgroeiondersteuning betreft een kortdurende gerichte training of hulpaanbod voor ouders met kinderen met een ernstig gedragsprobleem (interventieniveau 4).

  • 5.

    Onder individuele voorzieningen zoals bedoeld in artikel 2 lid 2 van de verordening worden verstaan:

    • a.

      de intensieve ambulante behandelingen voor kinderen en jongeren met ernstige gedrags- en/of ontwikkelingsproblemen en (interventieniveau 5 en 6);

    • b.

      de zorg overdag en de 24-uurs opvang voor kinderen en jongeren met zeer ernstige gedrags- en ontwikkelingsproblemen (interventieniveau 7 en 8).

    Deze hulpverlening wordt geboden door organisaties op het gebied van onder andere de jeugdpsychiatrie, de jeugdreclassering, de licht verstandelijk beperkten en de verslavingszorg.

Artikel 10. Inzet jeugdhulp interventieniveau 4 of hoger

  • 1.

    Voor de inzet van de vrij toegankelijke jeugdhulp interventieniveau 4 of de individuele voorzieningen jeugdhulp interventieniveau 5 en hoger is het invullen van het door het college vastgestelde verwijsformulier verplicht.

  • 2.

    Een POD3-geschoolde medewerker van de stichting kan eigenstandig beslissen over de inzet van jeugdhulp interventieniveau 4. De POD3-geschoolde medewerker is hierbij verplicht om een deskundige, die minimaal POD4-geschoold is, te consulteren. De medewerker vult voor de inzet het verwijsformulier in zoals genoemd in het eerste lid.

  • 3.

    Voor de inzet van individuele voorzieningen jeugdhulp interventieniveau 5 en hoger is het inroepen (erbij halen) van de deskundigheid van het Expertteam jeugdhulp Borger-Odoorn noodzakelijk.

  • 4.

    Het Expertteam jeugdhulp Borger-Odoorn biedt de volgende deskundigheid:

    • Consultatie;

    • Deelname aan een of meer gesprekken met de jeugdige of zijn ouders teneinde zich een oordeel te vormen over de in te zetten jeugdhulp.

  • 5.

    Wanneer na inzet van deskundigheid besloten wordt een individuele voorziening jeugdhulp interventieniveau 5 of hoger in te zetten, vult de deskundige van het Expertteam jeugdhulp Borger-Odoorn het verwijsformulier in zoals genoemd in het eerste lid. Met de ondertekening van het verwijsformulier door de jeugdige of zijn ouders dient het verwijsformulier als aanvraag voor een individuele voorziening. Het college neemt het besluit op de aanvraag en legt deze vast in een beschikking.

  • 6.

    Wanneer de stichting besluiten overweegt die betrekking hebben op de veiligheid van een kind is de stichting verplicht om via het Expertteam jeugdhulp Borger-Odoorn een ter zake deskundige te betrekken en dit te vast te leggen. Het betreft in ieder geval besluiten om:

    • Wel of niet actie te ondernemen naar aanleiding van een signaal van een derde over een bedreiging van de veiligheid over een kind of van een signaal van het kind zelf;

    • Wel of niet professionele interventie(s) in te zetten om de bedreiging van de veiligheid van het kind op te heffen;

    • Wel of niet een maatregel van kinderbescherming te verzoeken om de bedreiging af te wenden c.q. de noodzakelijke hulp te kunnen bieden;

    • Wel of niet een (machtiging) uithuisplaatsing aan te vragen;

    • Wel of niet een uithuisgeplaatst kind terug naar huis te laten gaan; en

    • Wel of niet de bemoeienis met kind en gezin te beëindigen.

Artikel 11. Inhoud beschikking jeugdhulp

In aanvulling op de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015 wordt in de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening jeugdhulp nog opgenomen:

  • 1.

    Welk interventieniveau maximaal is toegekend en wat de te verstrekken voorziening is;

  • 2.

    Wat de duur van de voorziening is, waarbij

    • a.

      bij een eerste toekenning de voorziening voor maximaal één jaar kan worden toegekend;

    • b.

      bij daaropvolgende toekenningen de voorziening ook voor een langere periode kan worden toegekend waarbij tweejaarlijkse toetsmomenten worden vastgelegd;

Artikel 12. Pgb maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    De hoogte van een pgb maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning:

    • a.

      wordt bepaald aan de hand van een door of namens tezamen met de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden, en

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor:

    • a.

      een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering;

    • b.

      hulp bij (ontregeld) huishouden wordt bepaald op het uurtarief dat in 2014 voor deze hulp werd vergoed. Dit uurtarief is ongeveer 89,5% van het laagste uurtarief dat de gemeente betaalt aan gecontracteerde instellingen;

    • c.

      ondersteuning bij zelfredzaamheid en/of participatie inclusief noodzakelijk vervoer door een daartoe opgeleid persoon of waarvoor bijzondere deskundigheid is vereist, wordt per uur voor ondersteuning bij zelfredzaamheid en/of participatie bepaald op basis van het tarief dat de gemeente betaalt voor ondersteuning in natura door een daartoe opgeleide beroepskracht werkzaam bij een door de gemeente gecontracteerde instelling;

    • d.

      ondersteuning bij zelfredzaamheid en/of participatie inclusief noodzakelijk vervoer door een niet daartoe opgeleid persoon die mantelzorger is of afkomstig is uit het sociale netwerk van de cliënt, wordt bepaald op 70% van het tarief per uur voor ondersteuning in natura dat de gemeente betaalt aan gecontracteerde instellingen;

    • e.

      ondersteuning bij zelfredzaamheid respijtzorg wordt bepaald op basis van het tarief per 24 uur voor ondersteuning bij zelfredzaamheid respijtzorg in natura door een daartoe opgeleide beroepskracht werkzaam bij een door de gemeente gecontracteerde instelling met een maximum van 60 uur per week;

    • f.

      ondersteuning bij zelfredzaamheid respijtzorg door een niet daartoe opgeleide beroepskracht wordt bepaald op 70% van het tarief per 24 uur voor ondersteuning bij zelfredzaamheid respijtzorg in natura door een daartoe opgeleide beroepskracht werkzaam bij een door de gemeente gecontracteerde instelling met een maximum van 60 uur per week;

    • g.

      de kosten van het gebruik van een door de gemeente verstrekte bruikleenauto of voor het gebruik van een auto van een derde wordt bepaald op basis van het belastingvrije bedrag per kilometer voor vervoerskosten en uitgaande van een maximaal aantal kilometers per jaar;

    • h.

      de kosten van het gebruik van een eigen auto wordt bepaald op basis van de autokosten per kilometer in de prijzengids van het NIBUD voor een compacte auto en uitgaande van een maximaal aantal kilometers per jaar;

    • i.

      taxikosten en rolstoeltaxikosten wordt bepaald op basis van een onderzoek naar marktconforme tarieven en uitgaande van een maximaal aantal kilometers per jaar;

    • j.

      een autoaanpassing wordt bepaald op basis van het programma van eisen voor de aanpassing en bedraagt de tegenwaarde van de door het college opgevraagde of goedgekeurde offerte;

    • k.

      verhuiskosten wordt bepaald op de gemiddelde kosten voor een verhuizing op basis van marktonderzoek, uitgaande van een eengezinswoning.

    • l.

      aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel wordt bepaald op basis van het programma van eisen en bedraagt de tegenwaarde van de door het college opgevraagde of goedgekeurde de offerte;

    • m.

      het bezoekbaar maken van een woning wordt bepaald op basis van het programma van eisen en bedraagt de tegenwaarde van de door het college opgevraagde of goedgekeurde offerte met een maximum bedrag zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015.

  • 3.

    Verder geldt dat wanneer een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt ingezet wordt dit alleen kan wanneer dit passend is en er geen sprake is van overbelasting van deze persoon.

Artikel 13. Pgb jeugdhulp

In aanvulling op de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015 wordt bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb jeugdhulp in de beschikking vastgelegd:

  • 1.

    Welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

  • 2.

    Wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen, waarbij bij de bepaling van de hoogte rekening gehouden kan worden met:

    • a.

      een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan over hoe zij het pgb gaan besteden;

    • b.

      of het pgb toereikend is om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen;

    • c.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 3.

    Verder geldt dat wanneer een persoon uit het sociale netwerk van de jeugdige ingezet wordt dit alleen kan wanneer dit passend is en er geen sprake is van overbelasting van deze persoon.

Artikel 14. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Voor de algemene voorziening schoonmaakondersteuning is de cliënt een bijdrage verschuldigd conform het bepaalde in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015.

  • 2.

    Voor alle maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning geldt dat de cliënt een bijdrage is verschuldigd met uitzondering van de maatwerkvoorzieningen waarvoor op grond van artikel 3.8 lid 4 van het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen eigen bijdrage mag worden gevraagd. De hoogte van de bijdrage is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015.

Artikel 15. Weigeringsgronden voor voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Geen voorziening maatschappelijke ondersteuning wordt toegekend:

  • a.

    Indien de voorziening algemeen gebruikelijk is;

  • b.

    Voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van melding of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst passend aan te merken valt.

  • c.

    Voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen, of tenzij belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten.

Artikel 16. Meldingsregeling calamiteiten en geweld voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening maatschappelijke ondersteuning door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders van maatschappelijke ondersteuning melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de Wmo 2015, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 17. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Mantelzorgers van cliënten in de gemeente komen in aanmerking voor een jaarlijkse blijk van waardering rond de Dag van de Mantelzorg.

Artikel 18. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Het college kan op aanvraag aan personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Een ieder met een inkomen per maand van maximaal € 180,-- plus de op hem/haar betrekking hebbende bijstandsnorm kan een aanvraag indienen.

Artikel 19. Vertrouwenspersoon sociaal domein

Cliënten kunnen een beroep doen op de vertrouwenspersoon sociaal domein. Het college werkt in een notitie uit in welke situaties cliënten dit kunnen doen.

Artikel 20. Overgangsregeling schoonmaakondersteuning

Per 1 januari 2015 is schoonmaakondersteuning een algemene voorziening. Voor cliënten aan wie op basis van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn 2013 of voorafgaande regelgeving individuele voorziening schoonmaakondersteuning (huishoudelijke hulp niveau 1) is toegekend, geldt een overgangsregeling. Tot en met 19 april 2015 houden zij recht op de individuele voorziening en betalen zij een inkomensafhankelijke eigen bijdrage die door het CAK wordt geïnd. Daarna krijgen deze cliënten toegang tot de algemene voorziening schoonmaakondersteuning en betalen zij een niet inkomensafhankelijke eigen bijdrage.

Cliënten met een inkomen per maand van maximaal € 180,- plus de voor hen geldende bijstandsnorm, kunnen een tegemoetkoming aanvragen voor de eigen bijdrage. Bij toekenning wordt de eigen bijdrage volledig vergoed.

De hulp wijzigt inhoudelijk niet. Daarom vindt geen heronderzoek plaats. Cliënten krijgen wel de mogelijkheid om kenbaar te maken dat zij de algemene voorziening schoonmaakondersteuning niet passend vinden in hun situatie. Dan wordt alsnog een gesprek gepland en vindt onderzoek plaats.

Keuze aan cliënten met schoonmaakondersteuning om af te zien van de overgangsregeling

Voor cliënten kan de algemene voorziening schoonmaakondersteuning gunstiger zijn voor wat betreft de eigen bijdrage dan de eigen bijdrage die zij nu betalen voor de ondersteuning. Daarom mogen cliënten ervoor kiezen om vanaf 1 januari 2015 gebruik te maken van de algemene voorziening schoonmaakondersteuning en geen gebruik te maken van de overgangsregeling.

Artikel 21. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze nadere regels zijn vastgesteld op 19 december 2014 en treden in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    De Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn 2013 worden per 1 januari 2015 ingetrokken.

  • 3.

    Deze regels worden aangehaald als: Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015.

Burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn,

de secretaris,

de waarnemend burgemeester,

 

 

Mr. P. Post

P.Adema

Hoofdstuk 2: Toelichting nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

De gemeente Borger-Odoorn heeft gekozen voor één verordening voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Deze nadere regels betreffen dan ook beide. Waar nodig is onderscheid gemaakt in maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.

In een later stadium zullen de beleidsregels worden toegevoegd. Voor de uitvoering zijn beleidsregels niet strikt noodzakelijk, maar ze bieden wel een goed handvat voor de sociale teams.

Artikelsgewijze toelichting:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel worden de in deze nadere regels gebruikte begrippen toegelicht.

Artikel 2. Mandatering

De gemeente Borger-Odoorn heeft ervoor gekozen om de uitvoering van de gemeentelijke regelgeving op het gebied van de toegang tot maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp te beleggen bij de Stichting sociale teams Borger-Odoorn. Wettelijk gezien zijn er echter taken die expliciet op het domein van het college (blijven) liggen. Sommige van de uit te voeren taken worden opgedragen aan de stichting en zijn derhalve ook onder hun verantwoordelijkheid gebracht. Dit betekent overigens niet dat het college niet ook zelf die taken zou kunnen uitvoeren, zij zijn daartoe tevens bevoegd gebleven. Echter gezien de veelal specialistischer aanpak van de zaken is gekozen om dit bij de stichting ter uitvoering onder te brengen. De taken in de genoemde regelgeving die wel bij het college blijven (niet doorgegeven worden aan de stichting dus) zijn expliciet toebedeeld aan het college zodat het onderscheid helder uit de regelgeving is af te leiden.

Het tweede lid draagt de Stichting sociale teams Borger-Odoorn op om het Expertteam jeugdhulp Borger-Odoorn te organiseren, zodat de sociale teams ook daadwerkelijk hun taken kunnen uitvoeren.

Artikel 3. Melding hulpvraag.

In artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Deze bepaling verankert dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

Het college van de gemeente Borger-Odoorn heeft er voor gekozen om het onderzoek (en daarmee de binnenkomst van de melding) neer te leggen bij de stichting. De aanvraag als bedoeld in het negende lid moet wel gericht worden aan het college. Dit is namelijk de aanvraag voor een voorziening, waarop een besluit van het college volgt.

In het eerste lid worden de sociale teams en hun werkgebied genoemd. Mocht een inwoner zich (per abuis) melden bij een ander sociaal team of de gemeente, dan draagt het sociaal team of de gemeente er zorg voor dat de melding bij het juiste sociaal team terechtkomt.. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij de stichting worden gedaan. Aangezien het college de uitvoering heeft neergelegd bij de stichting, treedt de stichting namens het college op.

In artikel 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet.

In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd (artikel 2.3.2, eerste lid, slotzin, van de Wmo 2015). Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Indien de melding mondeling of telefonisch is gedaan, zou dit ook kunnen worden afgesproken.

Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.

In het tweede lid is opgenomen dat wanneer de melding een jeugdige betreft, deze of zijn ouders worden geïnformeerd over de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen.

In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen maatschappelijke ondersteuning. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

In het vierde lid is een soortgelijke uitzondering opgenomen voor spoedeisende gevallen jeugdhulp.

Artikel 4. Cliëntondersteuning

Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de Wmo 2015. Cliëntondersteuning is op grond van de Wmo 2015 voor de cliënt kosteloos.. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit. De cliëntondersteuning is een taak van de stichting met uitzondering van het bepaalde in het vijfde en zesde lid.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de Wmo 2015 bepaald dat de stichting de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

In het derde lid wordt uitwerking gegeven aan het in het eerste lid genoemde uitgangspunt dat het belang van de cliënt voorop staat. De cliëntondersteuner en degene die het onderzoek uitvoert kunnen nooit dezelfde persoon zijn.

Het kan zijn dat de cliënt het niet prettig vindt dat de cliëntondersteuner en de medewerker die het onderzoek uitvoert in hetzelfde sociaal team werkzaam zijn. In het vierde lid is daarom opgenomen dat in dat geval een medewerker van een ander sociaal team als cliëntondersteuner zal fungeren.

Het vijfde lid borgt dat de cliënt desgewenst gebruik mag maken van een cliëntondersteuner die niet werkzaam is in één van de sociale teams. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een cliëntondersteuner die niet werkzaam is in de gemeente Borger-Odoorn

Het zesde lid ten slotte geeft aan dat er cliëntondersteuning noodzakelijk kan zijn die niet door het sociaal team geboden kan worden, omdat de noodzakelijke deskundigheid niet aanwezig is. Te denken valt aan cliëntondersteuning bij een bezwaar- en beroepsprocedure.

Artikel 5. Vooronderzoek, indienen persoonlijk plan of familiegroepsplan

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het verzamelen van reeds beschikbare gegevens die kunnen bijdragen aan het helder krijgen van de situatie van de cliënt. Tevens geeft het de mogelijkheid weer om vanuit de cliënt zelf met oplossingen te komen.

Het eerste lid betreft een uitwerking van de afspraken binnen de jeugdregio Drenthe over het woonplaatsbeginsel. Afspraak is dat er afwijkend aan de landelijke lijn bij een verhuizing binnen de regio tijdens de al gestarte jeugdhulp of maatregel de woonplaats niet opnieuw bepaald. Bij de start of verlenging van jeugdhulp of maatregel volgt wel een nieuwe bepaling van het woonplaatsbeginsel. Aanleiding voor het afwijken van de landelijke richtlijn is het beperken van administratieve lasten vanuit de wetenschap en ervaringsgegevens dat dergelijke verhuizingen beperkt van omvang zijn en de risico’s daarmee beheersbaar zijn.

Het tweede lid dient ter voorbereiding op het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.

In dit lid is ook een termijn opgenomen waarbinnen een gesprek wordt gepland. Er is geen sprake van een wettelijke termijn wanneer er nog geen aanvraag is ingediend. Vanzelfsprekend is het niet fraai het plannen van een gesprek onnodig lang te laten duren.

De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het derde lid, is opgenomen om het gesprek/onderzoek zo vlot mogelijk te laten verlopen. In de Wmo 2015 is deze verplichting ook vastgelegd in artikel 2.3.2, zevende lid. De Jeugdwet kent deze verplichting weliswaar niet, maar ook hierbij geldt dat een vlotte afhandeling in het belang is van de jeugdige of zijn ouders.

In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de Wmo 2015 in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Ook hierbij geldt dat de Jeugdwet deze verplichting niet kent. Het is echter logisch om deze verplichtingen gelijk te trekken.

Bij de gegevensverzameling zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden alsmede de verdere afspraken zoals die gaan gelden tussen de gemeente en de stichting.

Op grond van het vijfde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

In het zesde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wmo 2015 de verplichting opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en over de termijn waarbinnen dit persoonlijk plan aan de stichting moet worden overhandigd.

In het zevende lid is eenzelfde termijn opgenomen voor het familiegroepsplan.

Toelichting op familiegroepsplan

De bedoeling is dat ouders en jeugdigen versterkt worden in hun eigen kracht en zoveel mogelijk zelf de regie houden wanneer zij kampen met problemen. Het familiegroepsplan is daarbij een belangrijk instrument. De Jeugdwet bepaalt dat bij hulp bij vroege signalering van problemen, bij verlening van jeugdhulp en bij de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering gewerkt wordt op basis van een hulpverleningsplan. Dat kan het eigen plan van ouders zijn dat zij samen met hun sociale netwerk opstellen, het familiegroepsplan of het kan een onderdeel zijn van het hulpverleningsplan.

Het familiegroepsplan is in artikel 1.1 van de Jeugdwet gedefinieerd als: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. In artikel 4.1.2 van de Jeugdwet is bepaald dat de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling bij het uitvoeren van artikel 4.1.1 en indien sprake is van vroegsignalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als eerste de mogelijkheid biedt om, binnen redelijke termijn, een familiegroepsplan op te stellen.

Deze bepalingen zijn een uitvloeisel van het amendement Voordewind/Ypma (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 83). Dit amendement beoogt ouders, familieleden en anderszins direct betrokkenen de mogelijkheid te geven om (ook in de preventieve fase) voor gedwongen of vrijwillige jeugdhulp mee te denken en te helpen aan een oplossing. Burgers zijn in veel gevallen zeer wel in staat verantwoordelijkheid te nemen voor problemen in eigen familie- of vriendenkring. Sociale samenhang draagt daarnaast bij aan het welzijn van kinderen. Door vormen van hulp van betrokkenen en steun uit directe kring kan bovendien uithuisplaatsing worden afgewend en wordt netwerkpleegzorg bevorderd.

Indien het een machtiging of een voorwaardelijke machtiging betreft biedt de kinderrechter de kans voor het opstellen van een familiegroepsplan.

Ten slotte is in het achtste lid opgenomen dat cliënten een beroep kunnen doen op cliëntondersteuning als zij hulp wensen bij het opstellen van een persoonlijk plan of een familiegroepsplan.

Artikel 6. Onderzoek/gesprek

Algemeen

In het eerste lid is de verplichting opgenomen dat de cliënt, de jeugdige of zijn ouders geïnformeerd worden over de procedure, hun rechten en plichten en wordt toestemming gevraagd voor het verwerken van de persoonsgegevens. Ook hier geldt dat vertrouwelijk met alle gegevens omgegaan moet worden.

Maatschappelijke ondersteuning

In het tweede lid is opgenomen dat van een gesprek kan worden afgezien als de situatie van de cliënt al voldoende bekend is.

De onderdelen van het derde lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015 opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”. De memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het derde lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij.

In het derde lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

In onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal”.

In het vierde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de Wmo 2015 verankerd dat de stichting een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

Jeugdhulp

Het vijfde lid is grotendeels hetzelfde als het derde lid. Met dien verstande dat het hier gaat om jeugdhulp en er daardoor accentverschillen zijn.

Het zesde lid biedt net als het tweede lid de mogelijkheid om af te zien van een gesprek met de jeugdige of zijn ouders.

In het zevende lid is verankerd dat de stichting een door of namens cliënt overhandigd familiegroepsplan betrekt bij het onderzoek.

Artikel 7. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure.

Op grond van artikel 2.3.2, vijfde lid, van de Wmo 2015 is het verslag verplicht. Deze verplichting is niet opgenomen in de Jeugdwet, maar is hier in het belang van de zorgvuldige dossiervorming wel in deze nadere regels opgenomen. Daarom zal ook in die gevallen een verslag in het dossier worden opgenomen. Als de ouders en/of jeugdige nadrukkelijk aangeven geen verslag te willen ontvangen, dan hoeft het verslag niet te worden verstuurd.

De invulling van het verslag is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt.

Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening jeugdhulp of maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de stichting de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen ondersteuningsplan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat de stichting en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan of familiegroepsplan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

In het derde en vierde lid is opgenomen binnen welke termijn na het gesprek het verslag aan de cliënt, de jeugdige of zijn ouders wordt toegestuurd.

Zoals in het vierde lid staat vermeld, worden opmerkingen van de cliënt, de jeugdige of zijn ouders toegevoegd aan het verslag. Daarbij is nadrukkelijk bedoeld dat dit een toevoeging is en niet een wijziging van het oorspronkelijke verslag.

Artikel 8. Aanvraag maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning

In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld. Deze aanvraag moet bij het college worden ingediend. De beslissing op dergelijke aanvragen is voorbehouden aan het college.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

Artikel 9. Vormen en interventieniveaus van jeugdhulp

In de Jeugdwet wordt onderscheid gemaakt tussen preventie en jeugdhulp. In de provincie Drenthe is er daarnaast voor gekozen om jeugdhulp in acht interventieniveaus in te delen. In artikel 9 zijn deze interventieniveaus benoemd. Hieronder volgt een nadere uitwerking van de vormen van jeugdhulp.

Onder preventie valt de algemene voorlichting over opvoeden en opgroeien die via de gemeentelijke website beschikbaar is, maar ook informatie die opgenomen is in bijvoorbeeld schoolgidsen. Daarnaast valt onder preventie gerichte training en voorlichting die bijvoorbeeld verzorgd wordt door de Jeugdgezondheidszorg op scholen over bijvoorbeeld gezonde voeding.

Jeugdhulp bestaat deels uit een vrij toegankelijk aanbod, dat verzorgd wordt door het medewerkers van de stichting en de Jeugdgezondheidszorg. Dit betreft ondersteuning aan ouders/verzorgers, kinderen en jongeren tot 6 contactmomenten. En het groepsaanbod op het terrein van sociale vaardigheden en omgaan met echtscheidingen voor kinderen en jongeren zelf. Als dit aanbod niet toereikend is, kan ondersteuning gevraagd worden aan een jeugdhulpaanbieder op het terrein van onder andere de jeugdpsychiatrie en de licht verstandelijk beperkten. Deze hulpverlening bestaat uit ten hoogste 12 contactmomenten.

Jeugdhulp is daarnaast beschikbaar als individuele voorziening. Deze jeugdhulp bestaat uit ambulante begeleiding en hulpverlening, dit betreft ondersteuning tussen de 12 en 20 contactmomenten. Zijn meer dan 20 contactmomenten nodig, dan is sprake van intensieve ambulante begeleiding en hulpverlening.

Een andere individuele voorziening is zorg overdag. Dit betreft onder andere dagbehandeling. Voor een (licht) verstandelijk beperkte jeugdige is dagbesteding een specifieke functie binnen deze voorziening. Voor een jeugdige met een ggz-problematiek is ‘bed op recept’ een specifieke functie.

Als er sprake is van 24-uurs opvang dan is er sprake van een langdurig of kortdurend verblijf. Dit betreft zeer intensieve behandelingen, de plaatsen ‘bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen’ (bopz), spoedopvang en pleegzorg.

Artikel 10. Inzet jeugdhulp interventieniveau 4 of hoger.

In dit artikel wordt nadere invulling gegeven aan de afspraken over verwijzing naar de afgesproken interventieniveaus.

In lid 1 wordt aangegeven dat voor de inzet van jeugdhulp interventieniveau 4 of hoger het invullen van het verwijsformulier verplicht is. Dit verwijsformulier is door het college vastgesteld.

Het tweede lid geeft aan dat inzet van jeugdhulp interventieniveau 4 alleen kan door een medewerker van de sociale teams die minimaal POD3 geschoold is. Deze medewerker moet daarbij wel een POD4-geschoolde deskundige consulteren om te borgen dat het juiste interventieniveau wordt ingezet. Voor de inzet is het invullen van het verwijsformulier verplicht.

In lid 3 tot en met 5 wordt de ‘route’ voor inzet van de individuele voorziening jeugdhulp (interventieniveau 5 tot en met 8) weergegeven. Uit praktische overwegingen is in het vijfde lid vastgelegd dat het verwijsformulier door ondertekening van de jeugdige of zijn ouders dient als aanvraag. Op deze aanvraag volgt altijd een beschikking van het college.

Regionaal is afgesproken dat niet lichtvaardig wordt doorverwezen naar de niveaus 4 tot en met 8. Mede hierdoor en omdat er sprake moet zijn van een zorgvuldig besluit, is afgesproken dat inzet van deskundigheid vereist is. Om te waarborgen dat deze deskundigheid ook wordt ingezet, is ervoor gekozen om voor de niveaus 5 tot en met 8 naast het invullen van het verwijsformulier, een beschikking af te geven. Het verwijsformulier maakt dan samen met de consultatie van de deskundige onderdeel uit van de motivering van het besluit.

Het college kan er zelf middels mandaat voor kiezen op welk medewerkersniveau in de organisatie de beschikking afgegeven kan worden.

In lid 6 zijn de afspraken overgenomen die al golden in het jeugdzorgstelstel voorafgaand aan de invoering van de Jeugdwet. Er wordt expliciet gesproken over “wel of niet” om te benadrukken om ook wanneer niet tot actie wordt overgegaan, de genoemde instanties geraadpleegd moeten worden. Vanzelfsprekend moet de raadpleging vastgelegd worden inclusief de overwegingen en wie betrokken is bij deze afwegingen zodat achteraf de uitkomst van de raadpleging nagegaan kan worden.

Artikel 11. Inhoud beschikking jeugdhulp

Hoewel dit al volgt uit de Awb, wordt als handreiking voor de uitvoering erop gewezen dat in de beschikking verwezen moet worden naar de mogelijkheid tot bezwaar.

In de jeugdregio is afgesproken dat de jeugdhulpverlener eventueel ook een voorziening passend bij een lager interventieniveau mag inzetten wanneer dit aan de zorgvraag van de jeugdige tegemoetkomt. Vandaar dat er gesproken wordt dat gemeld wordt welk interventieniveau maximaal wordt toegekend.

Wanneer de jeugdhulpverlener na de start van de voorziening van mening is dat de jeugdige geholpen moet worden op een ander interventieniveau, of wanneer aan het eind van de toegekende voorziening de zorgvraag nog niet is weggenomen, kan deze zich wenden tot de stichting. Los van de omschreven procedure, kan het college ambtshalve een nieuwe en/of andere beschikking voor de jeugdige afgeven.

Over de duur van de voorziening is in de jeugdregio afgesproken dat men bij een eerste toekenning voor een periode van maximaal één jaar toekent. In deze periode kan duidelijk worden dat een jeugdige voor langere tijd aangewezen is op een voorziening. Om de administratieve lasten te beperken, kan dan voor een langere periode worden toegekend. Wanneer er geen twijfel bestaat over het verloop van de zorgvraag, zou een voorziening zelfs tot de leeftijd van 18 jaar kunnen worden toegekend. Hierbij wordt dan wel elke twee jaar een toetsmoment ingevoerd.

Artikel 12. Hoogte pgb maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel geeft regels voor de wijze van berekening van de hoogte van de bedragen voor pgb’s voor (afzonderlijke) maatwerkvoorzieningen. Waar van toepassing wordt onderscheid gemaakt tussen welke persoon de ondersteuning levert. Een vrijwilliger of persoon die niet is opgeleid, ontvangt een lager tarief dan een opgeleid persoon.

Artikel 13. Pgb jeugdhulp

Bij het specificeren van kwaliteitseisen, vermeld in het eerste lid, kan gedacht worden aan het vermelden aan welke opleidings- en/of certificeringseisen iemand moet voldoen om de zorg aan de jeugdige middels pgb te leveren. Nu dit per jeugdige en per interventieniveau heel wisselend kan zijn, moet hier per jeugdige naar gekeken worden met afweging van alle feiten en omstandigheden en dit duidelijk worden omschreven in de beschikking..

Het tweede lid geeft regels voor de bepaling van de hoogte van een pgb.

In het derde lid wordt geregeld in welke situatie een persoon uit het sociale netwerk van de jeugdige ingezet mag worden.

Artikel 14. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel regelt dat cliënten die maatschappelijke ondersteuningen ontvangen in de vorm van een algemene voorziening of maatwerkvoorziening een bijdrage in de kosten moeten betalen, mits wettelijk mogelijk. Voor de hoogte van de bijdragen wordt verwezen naar het aparte Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015. Op die manier kunnen jaarlijks eenvoudig de bedragen worden aangepast.

Artikel 15. Meldingsregeling calamiteiten en geweld voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

In artikel 3.4, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de Wmo 2015 onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de Wmo 2015 is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

In aanvulling op het bovenstaande regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 16. Weigeringsgronden voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel bepaalt wanneer er redenen zijn om een voorziening maatschappelijke ondersteuning te weigeren.

Artikel 17. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

In dit artikel is geregeld dat mantelzorgers van cliënten in de gemeente rond de Dag van de Mantelzorg (november) een waardering krijgen voor hun inspanningen. In de beleidsregels wordt uitgewerkt waaruit deze waardering zal bestaan.

Artikel 18. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de Wmo 2015. Daarin is opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische problemen (ook psychische en psychosociale) die daardoor aannemelijke meerkosten hebben een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Voor het in aanmerking komen voor een dergelijke tegemoetkoming is naast het hebben van een beperking of chronische aandoening eveneens de hoogte van het inkomen van belang. Een ieder met een inkomen per maand van maximaal € 180,-- plus de op hem/haar betrekking hebbende bijstandsnorm kan een aanvraag indienen.

Het college bepaalt in de beleidsregels in welke gevallen en in welke mate een tegemoetkoming kan worden verstrekt.

Artikel 19. Vertrouwenspersoon sociaal domein

Het college heeft op advies van de Wmo-raad Borger-Odoorn besloten tot de instelling van een vertrouwenspersoon sociaal domein. Het college werkt in een notitie uit in welke situaties cliënten een beroep kunnen doen op de vertrouwenspersoon en houdt daarbij rekening met andere mogelijkheden van cliënten om kenbaar te maken dat zij het niets eens zijn met bijvoorbeeld de bejegening of de uitkomst.

Artikel 20. Overgangsregeling schoonmaakondersteuning

De gemeente Borger-Odoorn heeft een aanvraag ingediend voor de huishoudelijke hulp toelage (HHT) bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het ministerie heeft deze toelage toegekend. Dit betekent dat de gemeente 2 jaar lang extra gelden ontvangt voor de hulp bij het huishouden. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de HHT was dat de huishoudelijke hulp (schoonmaakondersteuning) per 1 januari 2015 niet als maatwerkvoorziening zou worden verstrekt maar als algemene voorziening.

Met de huidige aanbieders van huishoudelijke hulp is een plan opgesteld om de algemene voorziening vorm te geven. Hoewel de organisatie van de huishoudelijke hulp is gewijzigd, zijn er geen inhoudelijke gevolgen voor cliënten. De overeenkomsten met de aanbieders worden verlengd en er wordt een addendum toegevoegd omdat de schoonmaakondersteuning als algemene voorziening wordt georganiseerd.

Voor de hulp bij (ontregeld) huishouden (huishoudelijke hulp niveau 2) wijzigt er niets. Deze wordt als maatwerkvoorziening verstrekt.

Bij een algemene voorziening mag geen inkomensafhankelijke bijdrage worden gevraagd, alleen een bijdrage die voor iedereen gelijk is. Het is wel mogelijk om een uitzondering te maken voor een bepaalde doelgroep. Cliënten met schoonmaakondersteuning krijgen dus te maken met een andere bijdrage. Afhankelijk van het inkomen van cliënten kan dit wel of niet gunstig zijn.

Vanwege de beleidswijziging is er een overgangsregeling getroffen. De overgangstermijn loopt tot en met 19 april 2015. Hierdoor valt de overgang samen met de einddatum van een vier wekelijkse CAK-periode. Omdat de niet inkomensafhankelijke bijdrage gunstiger kan zijn, mag een cliënt ervoor kiezen om vanaf 1 januari 2015 gebruik te maken van de algemene voorziening schoonmaakondersteuning.

Bijlage 1: zelfredzaamheidsmatrix