Organisatie | Bladel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidskader Welzijn, Zorg en Maatschappelijke ondersteuning, Bladel 2008-2011 |
Citeertitel | Beleidskader Welzijn, Zorg en Maatschappelijke ondersteuning, Bladel 2008-2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Datum inwerkingtreding bij benadering
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-07-2010 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 03-07-2008 De Lantaarn, 17 juli 2010 | R2008.069 |
Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) moet de gemeente een beleidsplan met een looptijd van 4 jaar vaststellen. Voor u ligt het eerste beleidsplan welzijn, zorg en maatschappelijke ondersteuning.
Gezien het maatschappelijke belang van het beleidsplan en de daaraan evenredige politieke belangstelling voor dit onderwerp heeft de gemeenteraad ervoor gekozen om bij de ontwikkeling van het beleidsplan zelf een actieve rol te vervullen. De gekozen werkvorm was die van de raadswerkgroep. In de werkgroep had elke raadsfractie met één vertegenwoordiger zitting. De werkgroep werd ondersteund door de raadsgriffier en een beleidsmedewerker welzijn. De wethouder welzijn trad op als adviseur van de werkgroep. De raadswerkgroep had als taak ten behoeve van de gemeenteraad het beleidsplan voor te bereiden.
In toelichtingen op de Wmo worden de taken van de gemeente meestal gepresenteerd in negen prestatievelden. De gemeente moet beleid maken dat bijdraagt aan de in de prestatievelden genoemde prestaties. Het staat de gemeente vrij om zelf te bepalen hoe ze dat doet.
Tot op heden was het belangrijkste beleidskader op het terrein van welzijn het Welzijnsplan 2007 – 2010. Op grond van de Wmo zijn we verplicht een nieuw beleidsplan op te stellen. Het welzijnsplan en het nieuwe beleidsplan gaan grotendeels over dezelfde beleidsterreinen maar dekken elkaar niet volledig. Omdat het niet wenselijk is dat er overlappende beleidsplannen naast elkaar blijven bestaan is ervoor gekozen om één beleidsplan op te stellen voor het brede welzijnsterrein. In dit beleidsplan zijn naast de bestaande welzijnstaken alle nieuwe Wmo-taken opgenomen.
Omdat de indeling in negen prestatievelden niet het hele terrein van welzijn, zorg en maatschappelijke ondersteuning dekt is er gekozen voor een indeling in vier programma’s. Deze indeling dekt wel het hele terrein. Deze indeling sluit beter aan bij de situatie in de gemeente Bladel. De programma’s zijn:
Deze programma’s omvatten meerdere beleidsonderdelen die allemaal een bijdrage kunnen leveren aan de negen prestatievelden van de Wmo. Het doel van deze ordening is dat de verschillende beleidsvelden in onderlinge samenhang met elkaar worden bezien waardoor het beter mogelijk wordt om samenhangend beleid uit te voeren.
In hoofdstuk 1 komt de algemene inhoud van de Wmo aan de orde: wat zijn de achtergronden, uitgangspunten en doelstellingen van de wet. Daarna wordt aandacht besteed aan de gevolgen van de komst van de Wmo voor het huidige welzijnsbeleid in Bladel.
In hoofdstuk 2 wordt stilgestaan bij maatschappelijke ondersteuning in Bladel. Wat verandert er door de Wmo, wat zijn onze visie, doelstelling en uitgangspunten voor beleid.
De komst van de Wmo brengt ook een aantal procesverplichtingen met zich mee. Deze worden uiteengezet in hoofdstuk 3. De gemeente moet de participatie van burgers en cliënten regelen en de resultaten van beleid meten door middel van prestatiegegevens, een tevredenheidsonderzoek en een jaarverslag. De verschillende rapportages maken duidelijk waar maatschappelijke ondersteuning goed gaat en waar het niet goed gaat. Als zodanig zijn het instrumenten voor de gemeenteraad en het college van B&W om sturing te geven aan maatschappelijke ondersteuning. Hierdoor kan de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning worden bewaakt.
In hoofdstuk 4 wordt voor elk van de vier programma’s beschreven wat de doelstellingen zijn en welke resultaten de gemeente wenst te behalen in de periode die het plan bestrijkt. In dit hoofdstuk worden ook aandachtpunten bij de herijking van beleid benoemd en de subdoelstellingen per beleidsonderdeel geformuleerd.
In de bijlage is gedetailleerde informatie te vinden over de verschillende beleidsonderdelen die samen het brede terrein van welzijn, zorg en maatschappelijke ondersteuning vormen. In de bijlage wordt per onderdeel ingegaan op: bestaand beleid, nieuwe ontwikkelingen, kwalitatieve doelstellingen en voorgenomen activiteiten.
Sinds 1 januari 2007 is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) van kracht. De Wmo is in zijn oorspronkelijke opzet een brede participatiewet die tot doel heeft meedoen mogelijk te maken voor iedereen. De individuele verstrekkingen (rolstoelen, woningaanpassingen, hulp bij het huishouden) maken onderdeel uit van de Wmo. Mensen met een beperking kunnen rekenen op ondersteuning in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Concreet moet ondersteuning van burgers met een beperking door de gemeente deze burgers in staat stellen om: een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Het mee laten doen van burgers is dat wat de gemeente Bladel voor ogen heeft. De gemeente Bladel stelt zich ten doel een zo goed en breed mogelijk pakket van ondersteuning en zorg aan de burger aan te bieden waarbij er een goede balans zal zijn tussen eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de burger en verantwoordelijkheid van de overheid.
De gemeente Bladel heeft in oktober 2006 een nieuw welzijnsplan vastgesteld. Dit plan heeft een looptijd van 2007 tot en met 2010. Op grond van de Wmo zijn we ook verplicht een beleidsplan op te stellen. Het welzijnsplan en het Wmo beleidsplan gaan grotendeels over dezelfde beleidsterreinen maar dekken elkaar niet volledig. Het is niet wenselijk dat beide plannen naast elkaar blijven bestaan. Uiteindelijk moet er één beleidsplan komen voor het brede welzijnsterrein waarin alle nieuwe Wmo-taken zijn opgenomen en dat voldoet aan de eisen die de Wmo stelt.
Voorgesteld wordt om een beleidsplan te maken dat wat breder is dan de negen prestatievelden van de Wmo. Ook wonen, onderwijs en gezondheid moeten of kunnen onderdeel zijn van dit plan. Deze beleidsvelden hebben veel met de Wmo te maken, en daarom is het zinvol ze er van het begin af aan bij te betrekken. Wij stellen voor om te kiezen voor een onderverdeling die logischer en meer werkbaar is dan de indeling in prestatievelden. We kunnen zo 4 programma’s onderscheiden:
Deze programma’s omvatten meerdere beleidsonderdelen die allemaal een bijdrage kunnen leveren aan de negen prestatievelden van de Wmo.
Sociale samenhang en leefbaarheid
Hier gaat het om voorzieningen die bij kunnen dragen aan sociale samenhang en leefbaarheid: sport, recreatie, scholen, gemeenschapshuizen, bibliotheken, verenigingen etc. Ook de gebouwde omgeving (huizen, en de inrichting van de woonomgeving) en de aanwezigheid van gebouwelijke voorzieningen vormen randvoorwaarden om goed samen te kunnen leven in de wijk.
De Wmo gaat ook uit van eigen verantwoordelijkheid van burgers en de maatschappelijke netwerken waarvan zij deel uitmaken. Vanuit dit perspectief dienen de onderdelen van dit programma te worden herijkt. Wanneer mensen voor elkaar en hun omgeving zorgen, hoeven zij minder snel een beroep te doen op individuele voorzieningen en de ondersteuning en zorg die wordt geboden door de gemeente en professionele zorg- en welzijnsorganisaties. Het is ook mede een taak van de gemeente om ervoor te zorgen dat burgers die verantwoordelijkheid kunnen nemen.
Aandachtpunten bij de herijking van beleid zijn:
Doelstelling op programmaniveau:
Een woon- en leefomgeving waar inwoners zich zo zelfstandig en veilig mogelijk kunnen verplaatsen, en waar zij gebruik kunnen maken van letterlijk en figuurlijk laagdrempelige voorzieningen en faciliteiten. Op deze manier kan de gemeente de inwoners daadwerkelijk laten meedoen in de samenleving.
Ten opzichte van de bestaande situatie willen we in 2011 bereiken dat:
Als gemeente willen we werken aan een toekomst waarin burgers zoveel mogelijk zelfstandig en zelfredzaam zijn en hun verantwoordelijkheid nemen in de samenleving. Jonge burgers kunnen daar niet vroeg genoeg mee geconfronteerd en in begeleid worden.
We richten ons dus niet alleen op jeugd en gezinnen met een verhoogd risico of problemen, maar op alle jeugd en gezinnen. Dit is overigens niet iets dat we nu, met de introductie van de Wmo, voor het eerst doen. We doen dit al jaren via het integrale jeugdbeleid en onder die noemer zullen we dat ook blijven doen, alleen zullen we op onderdelen de verbinding met de filosofie achter de Wmo nadrukkelijker gaan leggen.
Aandachtspunten bij de herijking van beleid zijn:
Doelstelling op programmaniveau:
Ten opzichte van de bestaande situatie willen we in 2011 bereiken dat:
Dit programma heeft de meest directe relatie met de Wmo en betreft de taak die de gemeente heeft om burgers die niet op eigen kracht mee kunnen doen hierbij te ondersteunen.
Aandachtspunten bij de herijking van beleid zijn:
Doelstelling op programmaniveau:
Burgers door middel van individuele voorzieningen (hulpmiddelen en diensten) zodanig ondersteunen zodat het mogelijk is om een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel, medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Ten opzichte van de bestaande situatie willen we in 2011 bereiken dat:
Het maatschappelijke doel van de Wmo is meedoen. Deelname van álle burgers aan álle facetten van de samenleving, al of niet geholpen door vrienden, familie of bekenden. En als meedoen dreigt te worden belemmerd of niet meer kan, is er ondersteuning van de gemeente door middel van preventie en opvang.
De wet die de taken van de gemeente met betrekking tot preventie van gezondheidsproblemen regelt is de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv). In algemene zin kunnen preventie van gezondheidsproblemen, het doel van de Wcpv, en maatschappelijke participatie, de belangrijkste doelstelling van de Wmo, elkaar versterken.
Gemeenten fungeren als vangnet voor groepen die op een of andere wijze buiten de boot dreigen te vallen: zorgmijders, slachtoffers van vervuiling, verwaarlozing of mishandeling; verslaafden, dak- en thuislozen en illegalen. Deze taak maakt deel uit van de Openbare geestelijke gezondheidszorg (Oggz). Vanwege de relatie met maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid en vrouwenopvang, een prestatieveld in de Wmo, is de Oggz overgeheveld van de Wcpv naar de Wmo.
Aandachtspunten bij de herijking van beleid zijn:
Doelstelling op programmaniveau:
Ten opzichte van de bestaande situatie willen we in 2011 bereiken dat:
Op 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning van kracht geworden. Om te komen tot een zorgvuldige implementatie hebben de vijf Kempengemeenten samengewerkt om de Wmo op een aantal onderdelen gezamenlijk in te voeren. De belangrijkste producten van deze samenwerking zijn:
Deze stukken vormen de kaders en randvoorwaarden voor dit beleidsplan.
Gezien het maatschappelijke belang van het beleidsplan en de daaraan ook evenredige politieke belangstelling voor dit onderwerp, wilde de gemeenteraad bij de ontwikkeling van het beleidsplan zelf een actieve rol vervullen. Voor de ontwikkeling van het beleidskader welzijn, zorg en maatschappelijke ondersteuning is een raadswerkgroep ingesteld. De raadswerkgroep had tot taak om een ontwerp beleidsplan ten behoeve van de gemeenteraad op te stellen.
In de gemeente wordt op verschillende momenten en op verschillende niveaus beleid ontwikkeld. Zo zijn daar het raadsprogramma, het collegeprogramma, de programmabegroting en inhoudelijke beleidsplannen op de vele terreinen waar de gemeente verantwoordelijkheid voor draagt. Deze verschillende beleidsplannen kennen veelal een eigen dynamiek en cyclus. Sommige plannen worden jaarlijks aangepast, andere plannen worden eens in de vier jaar herzien en er zijn ook plannen die geen vaste herzieningstermijn kennen. Aan de deze veelheid van plannen wordt nu naar aanleiding van de Wmo het Beleidskader Welzijn, Zorg en Maatschappelijke ondersteuning toegevoegd. Dit is een kaderstellend plan dat elke vier jaren moet worden herzien en vastgesteld. De uitdaging waar het bestuur en het management van de gemeente Bladel voor staan is om de visie, uitgangspunten en doelstellingen die in dit plan worden geformuleerd een plek te geven in de reeds bestaande plannen. Door middel van een jaarlijks tevredenheidsonderzoek en een jaarverslag wordt gemeten in hoerverre en op welke wijze gestelde beleidsdoelen worden gerealiseerd.
Sinds 1 januari 2007 is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) van kracht. De invoering van de Wmo is onderdeel van een bredere herziening van het zorgstelsel. Het centrale themain de Wmo is de zelfredzaamheid van mensen bevorderen en ondersteuning te bieden daar waar dit niet goed lukt, waarbij de nadruk wordt gelegd op de eigen verantwoordelijkheid. De Wet geeft gemeenten een sturende en regisserende rol om maatschappelijke ondersteuning te stimuleren en faciliteren.
De Wmo is een kaderwet waarin een aantal oude wetten is opgegaan:
De Wmo is in zijn oorspronkelijk opzet een brede participatiewet die tot doel heeft meedoen mogelijk te maken voor iedereen. De individuele verstrekkingen (rolstoelen, woningaanpassingen, hulp bij het huishouden) maken onderdeel uit van de Wmo. Mensen met een beperking kunnen rekenen op ondersteuning in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Gemeenten krijgen de vrijheid om te kijken welke voorzieningen zij daarvoor inzetten. Het beoogde resultaat ligt dus vast (zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie), de weg ernaar toe (de voorziening) is nader te bepalen op grond van het beleid dat de gemeente voert.
Bij het vaststellen welke voorzieningen adequaat zijn om zo gewoon mogelijk mee te doen, moet de gemeente rekening houden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de financiële mogelijkheden die iemand heeft om zelf in maatregelen te voorzien.
Concreet moet ondersteuning van burgers met een beperking door de gemeente deze burgers in staat stellen om:
b. zich te verplaatsen in en om de woning;
c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Soms wordt de indruk gewekt dat wat de Wmo brengt nieuw en anders is. Dit is ten dele waar. De Wmo is immers een kaderwet waarin in aantal oude wetten is opgegaan. Op basis van die wetten werd er al beleid ontwikkeld en dat blijven we onder de Wmo ook doen.
Het is wel zo dat de Wmo een aantal uitgangspunten heeft die niet eerder zo expliciet werden genoemd:
Mede op basis van de uitgangspunten zijn voor de Wmo de volgende doelstellingen geformuleerd:
Deze twee doelstellingen zijn het wezenlijk nieuwe dat de Wmo brengt: de nadrukkelijke aandacht voor maatschappelijke participatie en eigen verantwoordelijkheid. Dit zijn dan ook de twee elementen waar door de gemeenteraad bij kaderstelling aandacht aan moet worden besteed.
Van het welzijnsplan naar 4 programma’s
De Wmo kent een onderverdeling in negen prestatievelden. De gemeente moet beleid uitvoeren dat bijdraagt aan de in de prestatievelden genoemde prestaties. Deels is dit beleid reeds gemaakt en deels moet dit nog gemaakt worden. Dit is met ingang van 1 januari 2008 verplicht.
De gemeente Bladel heeft in oktober 2006 een nieuw welzijnsplan vastgesteld. Dit plan heeft een looptijd van 2007 tot en met 2010. In het welzijnsplan worden de volgende beleidsonderdelen beschreven:
Op grond van de Wmo zijn we tevens verplicht een beleidsplan op te stellen. Het welzijnsplan en het Wmo beleidsplan gaan grotendeels over dezelfde beleidsterreinen maar dekken elkaar niet volledig. Het is niet wenselijk dat beide plannen naast elkaar blijven bestaan. Uiteindelijk moet er één beleidsplan komen voor het brede welzijnsterrein waarin alle nieuwe Wmo-taken zijn opgenomen en dat voldoet aan de eisen die de Wmo stelt.
Voorgesteld wordt om een beleidsplan te maken dat wat breder is dan de negen prestatievelden van de Wmo. Ook wonen, onderwijs en gezondheid moeten of kunnen onderdeel zijn van dit plan. Deze beleidsvelden hebben veel met de Wmo te maken, en daarom is het zinvol ze er van het begin af aan bij te betrekken. Wij stellen voor om te kiezen voor een onderverdeling die logischer en meer werkbaar is dan de indeling in prestatievelden. We kunnen zo 4 programma’s onderscheiden:
Deze programma’s omvatten meerdere beleidsonderdelen die allemaal een bijdrage kunnen leveren aan de negen prestatievelden van de Wmo.
Het doel van deze ordening moet zijn dat, zeker op termijn, de verschillende beleidsvelden en onderdelen meer in onderlinge samenhang met elkaar worden bezien en telkens de vraag wordt gesteld hoe de verschillende onderdelen gezamenlijk kunnen bijdragen aan de filosofie en doelstellingen van de Wmo. Het streven zal dan zijn om het bestaande welzijnsplan zo om te vormen en indien nodig aan te passen dat bestaande kaders en beleidslijnen worden gehandhaafd en dat tevens wordt voldaan aan de eisen die de Wmo aan het beleidsplan stelt.
De indeling van het brede welzijnsbeleid ziet er dan als volgt uit:
De komst van de Wmo heeft voor de gemeente niet geleid tot een sterke toename van wettelijke verplichtingen en nieuwe taken: alle negen prestatievelden behoorden al deels of geheel tot het gemeentelijke domein. Voor dit gemeentelijke domein gelden wel nieuwe procesverplichtingen. Hieraan wordt in hoofdstuk drie meer aandacht besteed.
De toename in verantwoordelijkheden voor de gemeente concentreren zich vooral op drie prestatievelden (en daarmee ook op het programma Maatschappelijke participatie):
De grootste verandering door de Wmo zit niet zozeer in de toename van wettelijke verplichtingen en taken maar die zit meer in de wijze waarop er naar het gemeentelijke welzijnsbeleid wordt gekeken en de wijze waarop verantwoordelijkheden zijn verdeeld tussen de lokale overheid en burgers. Met de komst van de Wmo is integrale maatschappelijke ondersteuning de focus van het gemeentelijke welzijnsbeleid geworden met als doel deelname aan de maatschappij door iedereen. Verantwoordelijkheden worden gehorizontaliseerd. De kern van de verandering die met de Wmo wordt beoogd is: “mee laten doen”. De rol van de gemeentelijke overheid verschuift van verstrekkend, controlerend, bepalend en organiserend naar faciliterend en regisserend. Dit maakt de Wmo vernieuwend en hier liggen nieuwe kansen.
Gemeenten dragen de beleidsverantwoordelijkheid voor de lokale invulling van de Wmo. Bij de invulling van beleid moeten burgers vooraf worden betrokken en ook de verantwoording over het gevoerde beleid moet aan de burger worden afgelegd. Van de burger wordt verwacht dat deze zelf de verantwoordelijkheid neemt en draagt voor het eigen meedoen aan de maatschappij.
Om de horizontalisering van verantwoordelijkheden mogelijk te maken wordt de positie van de burger op verschillende manieren versterkt. De stem van de burger speelt een belangrijke rol bij de beleidsvorming, bij het ontvangen van zorg en bij de verantwoording achteraf. Bij de beleidsontwikkeling moeten de verschillende cliëntgroepen worden betrokken (burger- en cliëntparticipatie). Wanneer burgers zorg ontvangen kunnen zij via klachtenregelingen (Wet klachtrecht cliënten zorgsector) eventuele problemen aankaarten. Verder kunnen burgers hun mening uiten in het jaarlijkse tevredenheidsonderzoek dat de gemeente moet houden. Tot slot legt de gemeente door middel van een jaarverslag verantwoording aan de burger af over het gevoerde beleid.
Het mee laten doen van burgers is dat wat de gemeente Bladel voor ogen heeft. Dit moet worden gerealiseerd door te opereren als een zorgzame gemeente die verantwoordelijkheid van burgers voor het eigen welzijn en dat van medeburgers bevordert. Daarnaast is er zorg voor diegenen die te kwetsbaar zijn om zorg voor zichzelf te bewerkstelligen. De rol van de gemeente is ondersteunend, voorwaardenscheppend en regisserend. Randvoorwaarden hierbij zijn:
Elke behoefte aan voorzieningen wordt dan ook getoetst aan de vraag 'Wat draagt deze voorziening bij aan het zelforganiserend vermogen van mijn inwoners in relatie tot de leefomgeving?' De gemeente Bladel investeert in maatschappelijke dynamiek om optimaal tegemoet te komen aan de eigen verantwoordelijkheid en keuzevrijheid van de burgers.
Voor het brede welzijnsbeleid (inclusief de Wmo) moeten beleidsuitgangspunten worden gehanteerd. Hieronder zijn de beleidsuitgangspunten opgesomd zoals deze zijn vastgelegd in de door de gemeenteraad vastgestelde kadernotitie Wet Maatschappelijke Ondersteuning in de Kempen (februari 2006). Deze uitgangspunten geven richting aan de wijze waarop beleid moet worden ingevuld en zijn als zodanig kaderstellend.
-Versterking van de gemeenschap
Het voorwaardenscheppende beleid is gericht op versterking van de gemeenschap en van de sociale samenhang. Algemene voorzieningen voor iedereen mogen niet lijden onder de specifieke voorzieningen en verstrekkingen voor zorgbehoevenden.
Het doel van de Wmo is dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen deelnemen aan de samenleving. Middels preventief beleid waar dat mogelijk is kunnen factoren die kunnen leiden tot maatschappelijke uitval worden beïnvloed. Het beleid kan in verschillende opzichten preventief werken, bijvoorbeeld:
De gemeenten streven beleid na dat gericht is op het zoveel mogelijk wegnemen van fysieke, sociale, geestelijke en financiële beperkingen voor mensen met een ziekte, handicap of zorgbehoefte, zodat zelfstandige deelname aan de samenleving realiseerbaar is. Deelnemen aan de samenleving betekent een bijdrage leveren aan de samenleving in de zin van werk, winkelen of sporten, meedoen aan sociale, culturele of maatschappelijke activiteiten.
-De sterkste schouders dragen de zwaarste lasten
De gemeenten geven ondersteuning aan die mensen die het zelf financieel niet op kunnen brengen om de benodigde zorg zelf te betalen. Door een inkomensafhankelijke eigen bijdrage bij individuele voorzieningen te hanteren dragen de sterkste schouders de zwaarste lasten.
-Eigen verantwoordelijkheid van de burger
Er is een balans nodig tussen de eigen verantwoordelijkheid en civil society enerzijds, en de ondersteuning die de lokale overheid kan bieden anderzijds. Veel zorg wordt verleend door mantelzorgers. Voor een goede balans is aandacht voor dan wel ondersteuning van mantelzorgers van belang.
-Gelijkheid van burgers in de Kempen
De implementatie van maatschappelijke ondersteuning moet zodanig worden gerealiseerd dat er zoveel mogelijk gelijkheid voor de burger in de Kempen is en waarbij de voordelen van samenwerking zo volledig mogelijk gewaarborgd worden.
Om het proces te kunnen sturen en beheersen moet tevens een aantal meer instrumentele uitgangspunten worden vastgesteld:
-Houdbaar, dus sober en doeltreffend
Het financiële risico van de uitvoering van de Wmo komt bij de gemeenten. Een sober en doelmatig geformuleerd beleid waarborgt dat het beleid ook op lange termijn financieel uitvoerbaar blijft. Dit is ook bij de herijking van beleid en vormgeving van de uitvoeringsorganisatie een belangrijk aandachtspunt.
Bij de ondersteuning moet de zorgbehoevende burger een zekere vrijheid hebben bij de keuze voor de vorm van die ondersteuning: zorg in natura, een persoonsgebonden budget bij dienstverlening of een financiële tegemoetkoming bij een materiële verstrekking. Bij vraagsturing hoort een bestuurlijke afweging van de vraag waaraan wij willen voldoen en waaraan niet. Helder beleid is daarom onontbeerlijk om vraagsturing binnen de juiste kaders en met realistische verwachtingen van de vragende burger mogelijk te maken.
Met de komst van de Wmo, heeft participatie een nog belangrijkere rol gekregen in het beleidsproces. In de Wmo gaat het om meedoen, meedoen aan de samenleving, maar ook meedoen bij de beleidsvorming en uitvoering. Wanneer er in de Wmo wordt gesproken over participatie, gaat het in eerste instantie om cliënt- en burgerparticipatie. Hierbij gaat het niet alleen om belangenbehartiging maar ook om betrokkenheid van inwoners, belanghebbenden en aanbieders bij een bredere visie op maatschappelijke ondersteuning. Participatie is daarmee meer dan het inventariseren wat inwoners en cliënten willen.
De Wmo bevat in artikel 11 en 12 bepalingen over het betrekken van burgers en belanghebbenden bij de beleidsvoorbereiding en uitvoering van de Wmo. Deze verplichtingen zijn:
Gezien het bovenstaande heeft het college dus de verplichting om, in ieder geval, de betrokkenen en belanghebbenden te betrekken bij de voorbereiding van beleid. Vervolgens voordat het beleid door de gemeenteraad kan worden vastgesteld, wordt het ter advisering voorgelegd aan vertegenwoordigers van representatieve organisaties van de vragers.
Voorgesteld wordt om de participatie in de gemeente Bladel vorm te geven door middel van de instelling van 2 organen, de Clientenraad ISD De Kempen en het Platform Ondersteuning en Participatie. Hieronder volgt een korte beschrijving van de verschillende organen. Naast deze ‘nieuwe’ organen zullen de bestaande organisaties de mogelijkheid blijven krijgen om hun specifieke belangen naar voren te brengen en zij zullen dan ook voorafgaand aan besluitvorming om advies/commentaar worden gevraagd.
De participatie van vragers van individuele voorzieningen wordt ondergebracht in een cliëntenraad ISD De Kempen. Deze cliëntenraad wordt een regionale raad, voor de 5 Kempengemeenten die samenwerken binnen de ISD. Hierin zijn zowel cliënten, of hun belangenbehartigers, van de individuele Wmo-voorzieningen als cliënten WWB vertegenwoordigd . Met het instellen van een cliëntenraad is de participatie op prestatieveld 6 van de Wmo gewaarborgd. De cliëntenraad ISD zal vanuit de ISD De Kempen worden opgezet.
Platform Ondersteuning en Participatie (POP)
Naast de cliëntenraad ISD De Kempen zal voor de burgerparticipatie op de andere onderdelen van de Wmo een lokaal Wmo-platform worden opgericht. Dit Wmo-platform zal vanuit de bestaande overleg- en participatiestructuren worden opgebouwd, en advies uitbrengen op de verschillende prestatievelden van de Wmo. Het platform is alert op ontwikkelingen en knelpunten binnen de prestatievelden en geeft de signalen door aan de gemeente. Het platform polst, informeert en oriënteert zich actief op belemmeringen die ervaren worden in de Bladelse samenleving waar het maatschappelijke participatie betreft.
Als basis kan de in Bladel goed functionerende cliëntenraad sociale zaken worden genomen aangevuld met organisaties die lokaal/regionaal actief zijn op het brede terrein van de WMO. Met het instellen van een lokaal Wmo-platform wordt invulling gegeven aan de wettelijke verplichting voor het betrekken van vragers van maatschappelijke ondersteuning. Om de nieuwe start te markeren is het goed om te kiezen voor een nieuwe naam. Daarmee wordt tevens recht gedaan aan de totale doelstelling van de WMO.
Om na te kunnen gaan of beleidsdoelen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd is onderzoek en monitoring nodig. Om te kunnen monitoren zijn prestatiegegevens nodig.
Nagaan of beleidsdoelen ook gerealiseerd worden vraagt om onderzoek en monitoring. Dit is niet gemakkelijk. Daarom is het belangrijk al bij de formulering van het beleid aan te geven op basis van welke prestatiegegevens de voortgang en resultaten worden beoordeeld.
Concrete formulering van doelen maakt resultaten (beter) meetbaar. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wmo-beleid is vaak voorwaarden scheppend, het resultaat is afhankelijk van een ingewikkeld samenspel van factoren. Zijn de middelen juistingezet en zijn de juiste middelen ingezet? Prestatie-indicatoren die het eerste meten zijn eenvoudig, het tweede is lastiger. Je kunt bijvoorbeeld vaststellen of middelen volgens afspraak zijn ingezet, of voldoende leden van de doelgroep bereikt zijn en of het aanbod aan de wensen van de doelgroep voldoet. Maar dit houdt niet automatisch een garantie in dat de doelgroep daardoor ook meer is gaan participeren of zelfredzamer is geworden. Bovendien vergen duurzame en structurele verbeteringen tijd - een jaar kan dan te kort zijn om veranderingen zichtbaar te maken. Voorgesteld wordt om aan de hand van prestatiegegevens te bepalen of middelen juist zijn ingezet, het jaarverslag en het tevredenheidsonderzoek moeten dan een indruk geven of de juiste middelen zijn ingezet.
Op grond van artikel 9 lid 1b van de Wmo moeten gemeenten bepaalde prestatiegegevens over de maatschappelijke ondersteuning in het voorgaande kalenderjaar registreren en publiceren. Deze gegevens zijn vastgelegd in de Regeling maatschappelijke ondersteuning en uitgewerkt in een overzichtelijke vragenlijst. Er zijn grote voordelen om deze vragenlijst ook voor het meten van het eigen Wmo-beleid te gebruiken:
De gemeente moet jaarlijks een tevredenheidsonderzoek (laten) uitvoeren onder gebruikers van maatschappelijke ondersteuning met betrekking tot de uitvoering van de Wmo. Over de methode moet overlegd worden met organisaties op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. De resultaten van het tevredenheidsonderzoek moeten jaarlijks voor 1 juli worden gepubliceerd.
In het jaarverslag wordt door het college van B&W verantwoording afgelegd aan burgers en raad over de prestaties die de gemeente heeft geleverd en de tevredenheid van de klanten hierover.
Onderdelen die verplicht in het jaarverslag moeten worden opgenomen zijn de prestatiegegevens en de resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek. In de wet zijn verder geen vormeisen voor het jaarverslag opgenomen. Dit betekent dus dat de gemeente een grote mate van vrijheid heeft in het opstellen en samenstellen van het jaarverslag. Uiteindelijk zijn het de burgers en de raad die bepalen of de verantwoording die het college aflegt voldoende is.
Met het opnemen van de prestatiegegevens en de resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek in het jaarverslag voldoet de gemeente aan de wettelijke verplichting. Het is echter de vraag of dit de burgers en de raad voldoende informatie geeft over de uitvoering van de Wmo. Om de raad en met name ook de burgers een goed beeld te kunnen geven van de uitvoering van de Wmo zou het college nog andere (aanvullende) informatie op kunnen nemen in het jaarverslag.
Hierbij valt dan te denken aan informatie over zaken waar de burgers vooral mee in aanraking komen of (beleids)prioriteiten die de raad heeft aangegeven. Voor burgers kan bijvoorbeeld informatie over het aantal verstrekte voorzieningen, afgewezen aanvragen, klachten, doorlooptijdaanvraag in combinatie met de resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek interessant zijn om de dienstverlening van de gemeente te meten.
Wat verder nog aandacht kan krijgen in het jaarverslag is bijvoorbeeld de burger- en cliëntparticipatie. Dit is een nieuwe en belangrijke verplichting in de Wmo, aangezien zij de belangen van vooral de (potentiële) vragers behartigen. Welke rol zij hebben gespeeld en welke inbreng zij hebben gehad bij de totstandkoming van het beleid kan voor de burgers en de vragers van maatschappelijke ondersteuning aangeven hoe de gemeente omgaat met de signalen.
Uit de voorgaande hoofdstukken komt naar voren dat denken en werken in de geest van de Wmo een belangrijke cultuuromslag zal vergen van politici, bestuurders, ambtenaren, uitvoerende professionals en burgers. Deze opsomming begint met politici omdat zij de voorwaarden kunnen scheppen die nodig zijn voor de anderen om te kunnen volgen. Deze cultuuromslag is niet binnen één of zelfs vier jaar te realiseren. Dit eerste beleidskader na de komst van de Wmo is dan ook slechts een begin, een eerste aanzet voor “Wmo-bestendig” beleid.
De cultuuromslag die we met elkaar de komende jaren moeten gaan maken kan als volgt worden uitgebeeld:
We gaan dan van vier programma’s die allemaal een relatie hebben met de Wmo, maar onderling nog bijna geen relatie naar vier programma’s met een onderling sterke samenhang. Door deze sterke samenhang dragen ze bij aan de realisering van de Wmo visie en filosofie.
In de gemeente Bladel hebben we de indeling van de Wmo in negen prestatievelden en het bestaande welzijnsplan omgevormd naar een werkbare en overzichtelijke indeling in 4 programma’s:
In de gemeente wordt op verschillende momenten en op verschillende niveaus beleid ontwikkeld. Zo zijn daar het raadsprogramma, het collegeprogramma, de programmabegroting en inhoudelijke beleidsplannen op de vele terreinen waar de gemeente verantwoordelijkheid voor draagt. Deze verschillende beleidsplannen kennen veelal een eigen dynamiek en cyclus. Sommige plannen worden jaarlijks aangepast, andere plannen worden eens in de vier jaar herzien en er zijn ook plannen die geen vaste herzieningstermijn kennen. Aan de deze veelheid van plannen wordt nu naar aanleiding van de Wmo het Beleidskader Welzijn, Zorg en Maatschappelijke ondersteuning toegevoegd. Dit is een kaderstellend plan dat elke vier jaren moet worden herzien en vastgesteld. De uitdaging waar het bestuur en het management van de gemeente Bladel voor staat is om de visie, uitgangspunten en doelstellingen die in dit plan worden geformuleerd een plek te geven in de reeds bestaande plannen. Dit proces zal enige jaren in beslag nemen omdat pas bij de eerstvolgende herziening van een beleidsplan de nieuwe visie en uitgangspunten vanuit de Wmo kunnen worden meegenomen.
In het vervolg van dit hoofdstuk geven we aan hoe deze programma’s zich verhouden tot de Wmo, wat de aandachtpunten zijn bij de herziening en ontwikkeling van beleid en wat we willen bereiken. Tot slot willen we per beleidsonderdeel aangeven wat de speerpunten zijn naar aanleiding van de Wmo. Hierbij zijn we nadrukkelijk uitgegaan van de realiteit dat zowel onze maatschappelijke partners als de gemeente niet alles tegelijk in een korte periode kunnen doen. Dat moeten we ook niet willen. Een cultuuromslag en blijvende veranderingen kun je niet realiseren door alles met alles te verbinden en dat tegelijk aan te willen pakken. Het is beter om ons te richten op een aantal speerpunten en deze één voor één goed aan te pakken.
Sociale samenhang en leefbaarheid vormen de onderwerpen van prestatieveld 1: Het bevorderen van sociale samenhang en leefbaarheid in kernen en wijken. Hierbij kan het gaan om alle voorzieningen die kunnen bijdragen aan samenhang en leefbaarheid: sport, recreatie, scholen, gemeenschapshuizen, bibliotheken, verenigingen etc. Ook de gebouwde omgeving (huizen, en de inrichting van de woonomgeving) en de aanwezigheid van gebouwelijke voorzieningen vormen randvoorwaarden om goed samen te kunnen leven in de wijk.
De Wmo gaat uit van een grote eigen verantwoordelijkheid van burgers en de maatschappelijke netwerken waarvan zij deel uitmaken. Vanuit dit perspectief dienen de onderdelen van dit programma te worden herijkt. Goed samenleven in buurt en wijk is een randvoorwaarde voor mensen om zo gewoon mogelijk mee te kunnen doen in de samenleving. Bovendien is dit noodzakelijk voor een goed functionerende Civil Society. Wanneer mensen voor elkaar en hun omgeving zorgen, hoeven zij minder snel een beroep te doen op individuele voorzieningen en de ondersteuning en zorg die wordt geboden door de gemeente en professionele zorg- en welzijnsorganisaties.
Het bevorderen van sociale samenhang en leefbaarheid heeft de meeste kans van slagen op het kleinschalige niveau van buurten en wijken. Daarom dient kleinschaligheid nadrukkelijk meegenomen te worden als uitgangspunt bij de herijking van dit programma.
Als we willen dat mensen naar elkaar omzien, is het nodig dat zij elkaar kennen. Wanneer mensen elkaar kennen zullen ze elkaar eerder helpen of een beroep durven doen op een buurtgenoot. Betrokkenheid is moeilijk “te organiseren”, en bijna niet te meten. De gemeente kan wel proberen betrokkenheid te faciliteren door de buurt zo in te richten dat het makkelijker wordt om elkaar te ontmoeten.
Een samenhangend voorzieningenaanbod op het gebied van wonen, zorg en welzijn
Er moet voor worden gewaakt dat meer mensen níet worden bereikt door voorzieningenaanbod dan wél. Tevens moet er voor worden gewaakt dat het aanbod te algemeen is en daardoor voor weinig mensen passend. Aanbieders moeten zich bezinnen op nieuwe manieren om hun diensten zo in te richten dat zij iedereen in hun werkgebied op een passende wijze kunnen bereiken.
Zorg moet naar de mensen toe en niet de mensen naar de zorg. Meer keuzevrijheid in woonlocaties, ruimte voor keuzes van zorgvrager als persoon zijn in dit verband belangrijk. Bij de verdere ontwikkeling van een samenhangend voorzieningenaanbod op het gebied van wonen, zorg en welzijn moet ook nadrukkelijk worden gekeken naar hetgeen er in het verleden al is afgesproken over woon-zorg-zones. Het is belangrijk dat de gemeente op dit terrein goed zicht heeft op de vraag die bestaat vanuit de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Hetzelfde wordt verlangd van instellingen die op dit terrein moeten zorgen voor Awbz-voorzieningen. Verschillende partijen hebben verantwoordelijkheden op dit terrein. Gewaakt moet worden voor de substitutie van Awbz-voorzieningen door Wmo-voorzieningen en omgekeerd.
Eenzaamheid/sociaal isolement voorkomen
Eenzaamheid kan de keerzijde zijn van het langer zelfstandig wonen van ouderen. De gemeente en organisaties moeten samen werken aan het voorkomen van sociaal isolement. Een op maat gesneden voorzieningenaanbod voorkomt eenzaamheid. Instanties en bewoners signaleren mogelijke eenzaamheid en zoeken mensen actief op. Hierbij moet niet worden vergeten dat het niet alleen ouderen zijn die eenzaam kunnen zijn. Er moet ook aandacht zijn voor andere mensen die om uiteenlopende redenen niet deelnemen in sociale verenigingsverbanden en netwerken.
Kleinschalige buurtprojecten op maat
Verbindingen worden makkelijker gelegd op buurtniveau dan op gemeenteniveau. Door kleinschaligheid is het ook makkelijker om maatwerk te leveren, zodat echt een oplossing wordt gevonden voor problemen in een specifieke buurt. Verbetering van sociale samenhang en leefbaarheid dienen daarom een buurtgerichte aanpak of uitwerking te krijgen. De gemeente heeft hier een duidelijke preventieve, faciliterende en regisserende rol.
Meer inzet burgers voor een schone, leefbare en veilige wijk
De gemeente, woningcorporaties en instellingen werken samen om de problemen op het gebied van samenhang en leefbaarheid aan te pakken. Naast de inzet van de gemeente en professionele instellingen, is het wenselijk dat burgers zelf ook energie steken in een schone, veilige en leefbare wijk. Het initiatief voor wijkacties moet meer bij de bewoners komen te liggen en minder bij professionals. Initiatiefrijke bewoners moeten hierbij wel worden gefaciliteerd en ondersteund.
Ter versterking van de sociale samenhang en om gezondheidsverschillen die worden veroorzaakt door verschillen in de sociaal economische status (SES) te verkleinen is de implementatie van een gericht gemeentelijk armoedebeleid noodzakelijk.
Doelstelling op programmaniveau
Een woon- en leefomgeving waar inwoners zich zo zelfstandig en veilig mogelijk kunnen verplaatsen, en waar zij gebruik kunnen maken van letterlijk en figuurlijk laagdrempelige voorzieningen en faciliteiten. Op deze manier kan de gemeente de inwoners daadwerkelijk laten meedoen in de samenleving.
Ten opzichte van de bestaande situatie willen we in 2011 bereiken dat:
Subdoelstellingen per beleidsonderdeel
De gemeente Bladel wenst vanuit haar voorwaardenscheppende rol in nauwe samenwerking met de sportverenigingen en andere partners invulling te geven aan een sportbeleid dat gericht is op vergroting van de sportdeelname, en optimale benutting van de sociaal maatschappelijke waarde van sport.
Het streven is om in élke kern van de gemeente Bladel het lokale gemeenschapshuis zodanig vorm te geven dat de ruimten multifunctioneel gebruikt kunnen worden, waardoor optimaal invulling wordt geboden van de behoefte aan voldoende en passende zaal- / oefen- / vergader- en sportruimten in de eigen kern, zonder daarmee op de schaal van de betreffende kern te overvragen. De gemeenschapshuizen dienen letterlijk en figuurlijk het hart van het dorp te vormen, dé plaats waar de lokale gemeenschap elkaar treft, waar het overgrote deel van de sociale / maatschappelijke, culturele en sportieve activiteiten én economische ontmoetingen plaatsvinden.
Het bibliotheekbeleid is erop gericht burgers en organisaties toegang te bieden tot de kernfuncties:
en van die functies gebruik te maken om te voorzien in eigen behoeften of om er gebruik van te maken ten dienste van de sociale samenhang en leefbaarheid.
De bibliotheek onderscheidt een drietal niveaus van dienstverlening. De kernbibliotheek is de voorziening waar alle vijf de kernfuncties worden aangeboden. De servicebibliotheek is een voorziening met drie of vier kernfuncties. Een servicepunt is een voorziening met diensten voor twee kernfuncties, waaronder in ieder geval lezen en literatuur.
In het dorp Bladel willen wij een kernbibliotheek handhaven. Voor het dorp Hapert willen wij onderzoeken of we ons ook hier moeten richten op een bibliotheek waar alle kernfuncties worden aangeboden, of dat de praktijk meer aansluit bij de servicebibliotheek. Voor de kleine kernen Casteren, Hoogeloon en Netersel wordt de realisering van servicepunten nagestreefd. Voor de vestiging Bladel wordt vervangende nieuwbouw voorbereid als onderdeel van de herstructurering van de oostelijke pleinwand van de Markt.
De doelstellingen van het gemeentelijke cultuurbeleid zijn:
Vormings- en ontwikkelingswerk: muzikale en kunstzinn i ge vorming
Het beleid voor de muzikale en culturele vorming is gericht op de volgende doelstellingen:
Vormings- en ontwikkelingswerk: maatschappelijke vo r ming
Tot maatschappelijke vorming rekenen wij activiteiten die mensen handvatten bieden om zelfstandig deel te nemen aan het maatschappelijke verkeer. De verantwoordelijkheid voor de organisatie en bekostiging van deze activiteiten ligt primair bij de mensen zelf en de organisaties waarin zij zich verenigd hebben. Het subsidie-instrument wordt ingezet voor activiteiten die georganiseerd en uitgevoerd worden door vrijwilligers die zelf niet primair tot de doelgroep behoren.
Vluchtelingen en allochtonenbeleid
De gemeente trekt zich het lot van vluchtelingen aan en vervult in de opvang een actieve rol. De gemeente bevordert dat vluchtelingen over de juiste materiële hulp en immateriële ondersteuning kunnen beschikken om goed te kunnen inburgeren in onze gemeente.
Kinderen en volwassenen kennis en vaardigheden bijbrengen die nodig zijn om als zelfstandige burgers in onze democratische samenleving te kunnen functioneren, zowel in sociaal-economisch als in sociaal-cultureel opzicht.
Dit programma omvat in ieder geval prestatieveld 2: Op preventiegerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden. Met het oog op toekomstbestendige en evenwichtige maatschappelijke ondersteuning is het belangrijk om dit programma te verbreden.
Als gemeente willen we werken aan een toekomst waarin burgers zoveel mogelijk zelfstandig en zelfredzaam zijn en hun verantwoordelijkheid nemen in de samenleving. Jonge burgers kunnen daar niet vroeg genoeg mee geconfronteerd en in begeleid worden.
We richten ons dus niet alleen op jeugd en gezinnen met een verhoogd risico of problemen, maar op alle jeugd en gezinnen. Dit is overigens niet iets dat we nu, met de introductie van de Wmo, voor het eerst doen. We doen dit al jaren via het integrale jeugdbeleid en onder die noemer zullen we dat ook blijven doen, alleen zullen we op onderdelen de verbinding met de filosofie achter de Wmo nadrukkelijker gaan leggen.
Vroege signalering van problemen
Vroeg lichte hulp is beter dan later zware hulp. Als kleine problemen bij jeugd en jongeren en in gezinnen niet worden aangepakt, kunnen ze uitgroeien tot grotere problemen. Dat is vooral voor de betrokkenen zelf niet goed, maar heeft ook zijn weerslag op de samenleving. Overlast kan een gevolg zijn en het vraagt vaak duurdere oplossingen. De functie vroegsignalering moet in de komende periode verder worden versterkt.
Coördinatie van zorg op lokaal niveau
Als er sprake is van de samenloop van meerdere problemen in één gezin dan moeten verschillende hulpinstanties afgestemd samenwerken. Dit is moeilijk en vraagt de wil tot goed samenwerken. Vanuit de preventieve jeugdzorg heeft de gemeente een coördinatiefunctie te vervullen. De gemeente moet ervoor zorgen dat lokale instellingen afspraken maken over het bij elkaar brengen van afzonderlijke signalen van/over probleemgezinnen en het onderling afstemmen van de hulpverlening. Het versterken van deze coördinatiefunctie is een belangrijk aandachtspunt.
Weten waar je moet zijn met opvoedingsvragen
Zowel de Wmo als de Wet op de jeugdzorg maken de gemeente verantwoordelijk voor informatie en advies. Afhankelijk van de leeftijd van het kind moeten ouders met opvoedingsvragen naar verschillende loketten. Dit komt de kwaliteit van integrale opvoedingsondersteuning niet ten goede. Om de kwaliteit en bekendheid van opvoedingsondersteuning te verbeteren moet er één plek komen waar ouders met vragen en problemen terecht kunnen.
Gezondheidsproblemen bij kinderen en jongeren
Schadelijk alcoholgebruik en overgewicht onder kinderen en jongeren zijn sterk toenemende problemen. De gezondheidsproblemen die hierdoor (kunnen) ontstaan kunnen jongeren sterk belemmeren in de ontwikkeling en in de deelname aan de maatschappij. Binnen het lokaal gezondheidsbeleid vormen daarom drankmisbruik en overgewicht belangrijke aandachtspunten in de komende beleidsperiode.
Sport bevordert een gezonde geest in een gezond lichaam. Sport bevordert bij jongeren de gezondheid maar zeker ook de sociale contacten. Het sporten door volwassenen en ouderen moet worden gefaciliteerd. De sportmogelijkheden voor gehandicapten moeten regionaal aandacht krijgen, waarbij de eventuele kosten van vervoer geen onoverkomelijke belemmering mogen vormen.
In algemene zin is vrijetijdsbesteding een persoonlijke zaak en een verantwoordelijkheid van het individu. De gemeente heeft wel een taak in het faciliteren van het verenigingsleven. Een actief en rijk verenigingleven in de gemeente levert een directe bijdrage aan sociale samenhang en leefbaarheid en daarmee ook aan de maatschappelijke participatie van verschillende groepen burgers.
Doelstelling op programmaniveau:
Ten opzichte van de bestaande situatie willen we in 2011 bereiken dat:
Subdoelstellingen per beleidsonderdeel
Het integraal preventief jeugdbeleid van de gemeente Bladel beoogd zodanig flexibel te zijn dat snel en adequaat kan worden ingespeeld op de voortdurend wijzigende behoeften in de leefwereld van jongeren. Hiertoe willen we continueren wat goed gaat, bij te stellen wat beter kan en additioneel beleid ontwikkelen om hiaten in het (voorzieningen-)aanbod op te vullen. Via een sluitende keten van voorzieningen moeten jongeren / ouders en intermediairs dicht bij huis een beroep op ondersteuning bij het opgroeien / het opvoeden kunnen doen. We streven hierbij naar integrale afstemming en duidelijke communicatie met de doelgroep.
Op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning is het de taak van de gemeente om lokaal opgroei- en opvoedingsondersteuning te organiseren voor jeugdigen en ouders met lichtere op voed- en opgroeiproblemen. Deze opvoedondersteuning wordt gerealiseerd door middel van de volgende functies:
Het scheppen van de randvoorwaarden die nodig zijn om binnen onze gemeente een passend aanbod van kinderopvang te kunnen bieden. Op grond van de nieuwe “Wet kinderopvang” is de gemeente belast met het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang, registreert zij welke aanbieder binnen de gemeentegrenzen aan deze eisen voldoet én wordt een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang verstrekt aan aantal bij de wet genoemde doelgroepen. Daarnaast heeft de gemeente een regisserende taak waar het gaat om het samenspel tussen kinderopvangvoorzieningen en welzijns-, jeugd-, onderwijs- en sportvoorzieningen.
Het algemene streven is om een zodanig aanbod mogelijk te maken dat ieder kind in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar gedurende twee dagdelen per week de peuterspeelzaal kan bezoeken. Het aanbod moet toegankelijk zijn voor iedereen, moet betaalbaar zijn ( acceptabele ouderbijdrage ) en garant staan voor kwaliteit ( deskundigheid leidsters en veiligheid accommodatie ).
De gezondheid, groei en ontwikkeling van jeugdigen bevorderen en beschermen.
Dit programma heeft de meest directe relatie met de Wmo en betreft de taak die de gemeente heeft om burgers die niet op eigen kracht mee kunnen doen hierbij te ondersteunen. We hebben het dan met name over de prestatievelden 3,4,5 en 6.
Het compensatiebeginsel houdt in dat de gemeente de plicht heeft om oplossingen te bieden aan burgers met beperkingen via het treffen van voorzieningen die hem in staat stellen:
Het resultaat van het compensatiebeginsel ligt vast (zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie), de weg ernaartoe (de voorziening) is een keuze van de gemeente. De gemeente moet randvoorwaarden creëren voor volwaardige maatschappelijke participatie. Bij het vaststellen van de voorziening heeft de gemeente vrijheid, maar zij moet wel op een bepaalde manier rekening houden met de ‘persoonskenmerken en behoeften’ van de aanvrager. Bij de invulling van het compensatiebeginsel kan de gemeente een afweging maken tussen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen, of tussen diensten en materiële voorzieningen. In de wet is de exacte invulling van het compensatiebeginsel niet vastgelegd. Jurisprudentie moet op termijn bepalen wat nu de precieze verplichtingen van de gemeente zijn met betrekking tot het compensatiebeginsel.
Balans en samenhang tussen algemene en individuele voorzieningen
Het compensatiebeginsel houdt in dat de gemeente compensatie biedt voor wat mensen tekort komen om volwaardig mee te kunnen doen in de maatschappij. Dit tekort wordt zo objectief mogelijk vastgesteld via indicatiestelling. Om de uitvoering van de Wmo doeltreffend en doelmatig te houden moet het uitgangspunt zijn dat eerst algemene voorzieningen moeten worden gebruikt ter compensatie van gebreken alvorens individuele voorzieningen worden verstrekt. Om dit goed te kunnen doen moet er een goede balans en samenhang zijn tussen algemene en individuele voorzieningen.
Ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers in de zorg
Door de toenemende vergrijzing en de aandacht in de Wmo op de eigen verantwoordelijkheid van de burger bij de zorg voor elkaar kan de druk op mantelzorgers en vrijwilligers toenemen. Vanwege het toenemende belang van mantelzorg moet het gemeentelijk beleid op dit terrein worden herijkt en daar waar nodig worden aangepast.
Doelstelling op programmaniveau:
Burgers door middel van individuele voorzieningen (hulpmiddelen en diensten) zodanig ondersteunen zodat het mogelijk is om:
Ten opzichte van de bestaande situatie willen we in 2011 bereiken dat:
Subdoelstellingen per beleidsonderdeel
Ouderen, chronisch zieken en gehandica p ten/wonen zorg welzijn
Ouderen, chronisch zieken en gehandicapten zijn doelgroepen in de samenleving die meer dan gemiddeld, afhankelijk zijn van ondersteuning bij de zelfstandige en actieve deelname aan het maatschappelijk leven.
Na de inventarisatiefase in de eerste jaren na de eeuwwisseling, is het concept van de woonzorgzone als te realiseren doelstelling geformuleerd. Daarbij is het begrip woonzorgzone als volgt omschreven:
Een woonzorgzone is een gebied (een buurt; een wijk; of zelfs een heel dorp) waar door bijzondere aandacht voor fysieke woonkwaliteiten (zowel in de woning als in de woonomgeving) in combinatie met een dienstencentrum, waar zorg- en welzijnsdiensten worden verleend, een leefklimaat geschapen wordt waarin het ook voor ouderen, gehandicapten en chronisch zieken, verantwoord is om daar zelfstandig te blijven wonen, zelfs als de zelfredzaamheid afneemt. Dit beleid dient te worden opgenomen in de op te stellen woonvisie.
In de periode 2003-2007 is een groot aantal initiatieven ontwikkeld en (voor een deel al) gerealiseerd, waarmee inhoud gegeven is aan de praktische invulling van het begrip woonzorgzone. Voor de doelgroep zijn woningen gebouwd waarbij in het ontwerp rekening is gehouden met zorgverlening aan huis en aandacht voor sociale veiligheid in de woonomgeving. De fysieke infrastructuur voor de dienstencentra is in Netersel en Casteren al gerealiseerd. En in alle dorpen is een heel pallet van zorg- en welzijndiensten operationeel.
Voor de jaren tot 2011 is nu een heroriëntatie actueel. Wat hadden we in 2003 voor ogen; wat is daarvan gerealiseerd; wat zit er in de pijplijn; zijn er onderwerpen blijven liggen die nog steeds de moeite waard zijn om na te streven; zijn er nieuwe inzichten en nieuwe doelen; komen de uitgewerkte oplossingen voldoende tegemoet aan eventuele verschillen in ondersteuningsbehoeften van de onderscheiden doelgroepen, ouderen, gehandicapten en chronisch zieken.
Maatschappelijk werk is een vorm van eerstelijns psychosociale hulp die raakvlakken heeft met vrijwel alle taakvelden van de Wmo. Aan de behoefte aan eerstelijns psychosociale hulp wordt invulling gegeven door een professioneel aanbod van algemeen maatschappelijk werk.
Indien door de aard van de problematiek of de aard van de doelgroep de kwaliteit of de effectiviteit van de hulpverlening gebaat zijn bij de inzet van specifieke vormen van maatschappelijk werk, wordt de inzet van specifiek maatschappelijk werk bevorderd. Specifiek maatschappelijk werk wordt onder andere ingezet in de vorm van slachtofferhulp, schoolmaatschappelijk werk (zowel in het primair als het voortgezet onderwijs), jeugdpreventieprogramma, aanpak huiselijk geweld.
Het leveren van een wezenlijke bijdrage aan de instandhouding en verdere ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardig vrijwilligerswerk ten behoeve van de totale gemeenschap door het scheppen van goede voorwaarden en condities en geven van stimulansen.
Het loket is een laagdrempelige voorziening. In het loket wordt op professionele wijze informatie en advies, verstrekt en ondersteuning en bemiddeling geboden op het gebied van wonen, welzijn, zorg. Daarbij is het loket tevens de toegangspoort voor de voorzieningen op het terrein van wonen, welzijn en zorg. Door deze doelstelling maakt het loket geen onderscheid in doelgroepen. Alle burgers met een vraag / probleem op genoemde terreinen, kunnen bij het loket terecht.
De informatie en adviesfunctie staat niet alleen ter beschikking aan de individuele hulpvrager maar ook aan mantelzorgers, vrijwilligers en hulpverleners en instellingen.
De gemeente Bladel stelt zich ten doel een zo goed mogelijk pakket van individuele WMO voorzieningen aan de burger aan te bieden waarbij er een goede balans zal zijn tussen voorliggende algemene voorzieningen en individuele voorzieningen en eigen verantwoordelijkheid van de burger en verantwoordelijkheid van de overheid.
Het maatschappelijke doel van de Wmo is meedoen. Deelname van álle burgers aan álle facetten van de samenleving, al of niet geholpen door vrienden, familie of bekenden. En als meedoen dreigt te worden belemmerd of niet meer kan, is er ondersteuning van de gemeente door middel van preventie en opvang.
De wet die de taken van de gemeente met betrekking tot preventie van gezondheidsproblemen regelt is de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv). In algemene zin kunnen preventie van gezondheidsproblemen, het doel van de Wcpv, en maatschappelijke participatie, de belangrijkste doelstelling van de Wmo, elkaar versterken. De belangrijkste raakvlakken tussen de Wmo en taken uit de Wcpv zijn:
Gemeenten fungeren als vangnet voor groepen die op een of andere wijze buiten de boot dreigen te vallen: zorgmijders, slachtoffers van vervuiling, verwaarlozing of mishandeling; verslaafden, dak- en thuislozen en illegalen. Deze taak maakt deel uit van de Openbare geestelijke gezondheidszorg (Oggz). Vanwege de relatie met maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid en vrouwenopvang, een prestatieveld in de Wmo, is de Oggz overgeheveld van de Wcpv naar de Wmo.
Regionale samenwerking en afstemming
De maatschappelijke opvang en verslavingszorg zijn jarenlang het terrein van de centrumgemeenten geweest. Ook voor de OGGZ lag het primaat duidelijk bij de centrumgemeenten. De Wmo geeft echter alle gemeenten een taak op het terrein van de maatschappelijke opvang, verslavingszorg en de OGGZ. Bij de uitvoering van deze taak moet de centrumgemeente overleggen met de regiogemeenten. Voor adequate uitvoering van taken op dit terrein moet een structuur voor regionale samenwerking en afstemming worden vormgegeven.
Om op het terrein van de maatschappelijke opvang, de verslavingszorg en de OGGZ een adequaat aanbod te kunnen realiseren van voldoende kwaliteit en kwantiteit is inzicht nodig in de vraag. Gemeenten hebben dit inzicht nog niet of niet voldoende.
Hiaten en knelpunten in het aanbod
Hoewel een goed zicht op de vraag op het terrein van de maatschappelijke opvang, de verslavingszorg en de OGGZ nog ontbreekt zijn er wel indicaties voor bepaalde hiaten en knelpunten. Deze hiaten en knelpunten zijn te vinden bij de onderdelen bemoeizorg, wonen met begeleiding en sociale netwerken en maatschappelijke steunsystemen.
Doelstelling op programmaniveau:
Ten opzichte van de bestaande situatie willen we in 2011 bereiken dat:
Subdoelstellingen per beleidsonderdeel
De gemeente Bladel streeft met het lokaal gezondheidsbeleid naar het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van gezondheidsproblemen onder de bevolking en naar bescherming en bevordering van het lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden van de bevolking, waarbij leefstijl en gedrag, sociale en fysieke omgeving en zorgvoorzieningen mede van invloed zijn.”
Maatschappelijk opvang, OGGZ en verslavingszorg
Het bieden van hulp op maat, aan de inwoners die dit nodig hebben, op de terreinen maatschappelijke opvang, openbare geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg. De gemeente Bladel werkt hierbij samen met de gemeenten in de SRE regio.
Regionale samenwerking invoering Wmo
Op 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning van kracht geworden. Om te komen tot een zorgvuldige implementatie hebben de vijf Kempengemeenten samengewerkt om de Wmo op een aantal onderdelen gezamenlijk in te voeren.
In de samenwerking kwamen de navolgende beleidsstukken tot stand:
Met de voornoemde beleidsstukken is het instrumentele deel –waarop regionaal kan worden samengewerkt- van de invoering van de Wmo afgerond. Deze stukken vormen de kaders en randvoorwaarden voor dit beleidsplan.
Op grond van de Wmo moet de gemeente een beleidsplan met een looptijd van 4 jaar vaststellen. In het beleidsplan worden de in de kadernotitie WMO vastgestelde visie, uitgangspunten en doelstellingen verder uitgewerkt. Gezien het maatschappelijke belang van het beleidsplan en de daaraan ook evenredige politieke belangstelling voor dit onderwerp, wilde de gemeenteraad bij de ontwikkeling van het beleidsplan zelf een actieve rol vervullen.
De voorbereiding van beleidskaders geschiedt normaliter in de raadscommissies. In de regel beperkt de voorbereidende rol zich tot reageren op en standpunt bepalen over concrete voorstellen van het college. Het is moeilijk om in commissieverband zelf actief een kaderstellende rol te vervullen. Het formele en openbare karakter van de raadscommissie leent zich klaarblijkelijk minder goed voor het houden van “werkvergaderingen”. Ook de grootte van de groep en de lage vergaderfrequentie van de raadscommissie werken belemmerend voor een actief kaderstellende rol.
In het verleden is daarom de actief kaderstellende rol opgedragen aan raadswerkgroepen (vrijwilligersbeleid – prioritering welzijnsbeleid – raadsprogramma). Ook voor de ontwikkeling van het Wmo-beleidsplan is een raadswerkgroep ingesteld. De raadswerkgroep heeft tot taak om een ontwerp beleidsplan ten behoeve van de gemeenteraad op te stellen.
In de werkgroep heeft elke raadsfractie met één vertegenwoordiger zitting. Dit is een raadslid of een burgerlid van de raadscommissie inwoners. De raadswerkgroep wordt ondersteund door de raadsgriffier (organisatorisch/procedureel) en een beleidsmedewerker van de afdeling Welzijn (inhoudelijk). De portefeuillehouder Welzijn treedt op als adviseur van de werkgroep.
In oktober 2006 heeft de gemeenteraad het Welzijnsplan 2007 – 2010 vastgesteld. Het welzijnsplan en dit beleidsplan naar aanleiding van de Wmo gaan grotendeels over dezelfde beleidsterreinen maar dekken elkaar niet volledig. Omdat het (op termijn) niet wenselijk is dat er twee beleidsplannen over welzijn, zorg en maatschappelijke ondersteuning naast elkaar bestaan is ervoor gekozen om de nog actuele onderdelen van het Welzijnsplan 2007 – 2010 te laten opgaan in dit Beleidskader Welzijn, Zorg en Maatschappelijke Ondersteuning 2008 – 2011. Omdat de inhoud van het Welzijnsplan 2007 – 2010 is opgenomen in het Beleidskader Welzijn, Zorg en Maatschappelijke Ondersteuning 2008 – 2011 kunnen deze plannen tot en met 2010 naast elkaar blijven bestaan. Na 2010 wordt er geen
Het Beleidskader Welzijn, Zorg en Maatschappelijke Ondersteuning 2008 – 2011 is een inhoudelijk beleidskader. De raad geeft hierin de inhoudelijke richting en de prioriteiten aan, waarmee het college jaarlijks een praktische invulling geeft aan de begroting, het jaarprogramma welzijn en de afdelingsplannen. Het financiële kader wordt jaarlijks door de gemeenteraad met de vaststelling van de begroting gegeven.
Onder invloed van landelijk beleid, treden er wijzigingen op in de gemeentelijke verantwoordelijkheden voor diverse terreinen. Soms gaat dat gepaard met een verruiming van de financiële middelen die de gemeente ter beschikking staan. In andere gevallen wordt van de gemeente verwacht dat de dekking van de kosten plaatsvindt door herschikking van bestaande geldstromen. De prioriteitstelling van de gemeenteraad kan leiden tot verschuiving van budgetten ten opzichte van de bestaande situatie. Om deze reden is het niet zinvol om in deze kadernota gedetailleerd aandacht te besteden aan de middelen voor de uitvoering van het brede welzijns- en zorgbeleid.
Voor de uitvoering van de nieuwe taken in het kader van de Wmo ontvangt de gemeente extra Rijksmiddelen. Omdat op voorhand niet duidelijk is hoe de voor de nieuwe taken te maken kosten in relatie staan tot de te ontvangen extra Rijksmiddelen is reeds besloten voor de eerste beleidsperiode niet bestede Wmo-middelen te reserveren.
De gemeenten ontvangen voor de volgende nieuwe taken middelen:
Omdat sommige taken worden gefinancierd via de centrumgemeenten ontvangt de gemeente Bladel niet voor alle taken middelen. In 2008 ontvangt de gemeente Bladel voor de nieuwe Wmo-taken € 1.257.973.
In deze bijlage worden de verschillende onderdelen van de vier programma’s nader toegelicht. Voor de bestaande onderdelen zijn deze teksten gebaseerd op het Welzijnsplan 2007-2010, beleidsnota’s en het raadsprogramma 2006-2010. Daar waar nodig zijn deze teksten aangevuld met recente ontwikkelingen.
Onder het kopje Speerpunten 2008 – 2011: wat gaan we doen? worden nieuwe activiteiten genoemd die voorkomen in beleidsnota’s, het raadsprogramma 2006 – 2010 en vastgestelde begrotingen. Reguliere en structurele activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van bestaand beleid worden niet afzonderlijk genoemd.
In het nieuwe sportbeleid zijn 4 uitgangspunten benoemd;
Onder ‘een leven lang sport en bewegen’ valt onder andere de sportstimulering en het doelgroepenbeleid gericht op jeugd, ouderen en gehandicapten. De gemeente is verantwoordelijk voor het realiseren en instandhouden van accommodaties volgens de verantwoordelijkheidsverdeling op basis van de basissport(voorzieningen).
Combinatie sport en onderwijs: Er wordt onderzoek gedaan naar mogelijkheden van combineren van sport en buitenschoolse opvang. Ook de combinatie sport en (bewegings)onderwijs heeft landelijk steeds meer aandacht, met name de inzet van combinatiefuncties.
Basissport en basissportvoorzieningen: De nieuwe sportnota geeft een definitie van basissport. Het al dan niet benoemen van sporten als basissport schept duidelijkheid richting verenigingen over de verantwoordelijkheid van de gemeente. Voor de benoemde basissporten heeft de gemeente een verantwoordelijkheid ten aanzien van het realiseren en/of instandhouden van de basissportvoorzieningen.
Subsidie: De waarderingssubsidie en de subsidie voor jeugdleden blijft bestaan. De subsidie voor sportstimulering zal verdwijnen. Door de strenge subsidieregels wordt met deze subsidie niet bereikt wat was bedoeld, er wordt weinig gebruik van gemaakt en van de aanvragen voldoet een groot deel niet aan de voorwaarden. De middelen voor sportstimulering zullen op een andere wijze ingezet gaan worden.
Tarievenbeleid: Het tarievenbeleid uit de kadernota sport uit 2000 wordt voor de daarin genoemde sporten voortgezet. Voor de overige sporten en accommodaties, waarvoor nog geen geharmoniseerde tarieven gelden, worden de mogelijkheden hiertoe onderzocht. Bij het onderzoek naar de harmonisatie van tarieven zullen mogelijkheden tot privatisering meegenomen worden als die zich aandienen.
De gemeente Bladel wenst vanuit haar voorwaardenscheppende rol in nauwe samenwerking met de sportverenigingen en andere partners invulling te geven aan een sportbeleid dat gericht is op vergroting van de sportdeelname, en optimale benutting van de sociaal maatschappelijke waarde van sport.
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
In de beleidsnota Speelruimtebeleid wordt uitgegaan van handhaving en waar nodig verbetering van het huidige kwaliteitsniveau van bestaande recreatieve voorzieningen en het realiseren van een aanbod van speelmogelijkheden dat aansluit bij de wensen van onze inwoners (ook bij nieuwe bestemmingsplannen). Daarnaast wordt uitgegaan van een aanbod van recreatieve voorzieningen door middel van het doelmatig (laten) beheren van onder andere een dierenparkje, visvijvers en een trimbaan. Ook de ontwikkeling van natuurlijke speelplekken wordt voorgestaan. Tenslotte wordt aandacht geschonken aan ouderen door te zorgen voor voldoende jeu de boulesbanen.
Kwalitatieve en kwantitatieve doelstelling
De prioriteiten uit de beleidsnota Speelruimtebeleid zijn eind 2007 geëvalueerd. Hieruit blijkt dat de openbare speelterreinen, na de inhaalslag, zowel kwalitatief als kwantitatief voldoen. Hierbij is het van belang dat de veiligheid gewaarborgd blijft. Naast afspraken over periodieke controle is een logboek ontwikkeld waarin alle wijzigingen, klachten, reparaties enz. worden opgenomen. Deze taken liggen bij eigen gemeentelijke medewerkers die ook het toezicht hebben op het dierenparkje (met aanvulling van vrijwilligers) en trimbaan. Handhaving van het bestaande niveau is uitgangspunt voor het beleid in de periode 2008-2012.
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
-Door te kiezen voor onderhoudsarm materiaal zullen de onderhoudskosten in de toekomst gaan afnemen. Hiernaar wordt een nader onderzoek ingesteld.
Het accommodatiebeleid is gebaseerd op de “beleidsnota gemeenschapshuizen”. Voor de gebruikers van deze accommodaties is het belangrijkste onderdeel van dit beleid, het standpunt om voor verenigingsactiviteiten en niet commerciële activiteiten door inwoners van onze gemeente, het gebruik om niet te laten plaatsvinden. Voor commerciële activiteiten, verenigingsactiviteiten met een commerciële inslag alsmede voor verenigingsactiviteiten van verenigingen van buiten de gemeente Bladel wordt wel huur in rekening gebracht.
Naar aanleiding van capaciteitsproblemen en de ontwikkeling van woon-zorg zones zijn in de kernen Netersel, Casteren en Hoogeloon multifunctionele accommodaties gerealiseerd. Op schaal van de betreffende kern worden daarmee afdoende oplossingen geboden voor de in het verleden ervaren beperkingen. Via een gecombineerd gebruik van ruimten wordt onder één dak invulling gegeven aan meerdere functies, zoals de gemeenschapshuisfunctie, het binnensportgebeuren en de ontmoetingsfunctie (+ het aanbod van lichte zorg) via een wijkdienstencentrum voor ouderen.
In 2007 heeft de gemeenteraad besloten tot het decentraal (per kern) vormgeven van activiteiten en voorzieningen voor jongeren. Hierbij zal jongeren lokaal de mogelijkheid worden geboden een beroep te doen op ondersteuning / begeleiding / advies door een professionele jongerenwerker. Bezien zal worden in hoeverre het lokale gemeenschapshuis mogelijkheden kan bieden aan de behoefte onder 12-15 jarigen om elkaar in de eigen kern te ontmoeten en activiteiten te organiseren. Jongeren van 16 jaar en ouder zullen hiertoe in eerste instantie verwezen worden naar het gemeenschapshuis in Bladel.
Welzijnsaccommodatie locatie Kempenland Bladel
De locatie Kempenland is het terrein in de zuidwesthoek van het dorp Bladel, waar al decennia lang het RK Kempisch Verpleeghuis en Zorgcentrum Kempenland gevestigd zijn. Hier verrijst, rond de in 2006 gereed gekomen nieuwbouw van het verpleeghuis Floriaan, een woonwijk met circa 250 wooneenheden. Het gaat voor een deel om gewone gezinswoningen maar in grote mate om woonruimte voor mensen met een beperking. Mensen met verstandelijke beperkingen, lichamelijke beperkingen en beperkingen die met ouderdom samenhangen. De mensen die nu in het verzorgingshuis wonen, krijgen straks zelfstandige woonruimte of een appartement in een groepswoning. Volgens de jongste inzichten verdwijnen niet alle intramurale verzorgingsplaatsen. Er komt een kleine intramurale unit (circa 24 verzorgingsplaatsen) voor zwaar zorgbehoevende ouderen. Vanwege de beperkte actieradius van een groot deel van de bewoners van deze nieuwe woonwijk is de bouw van een welzijnsaccommodatie onderdeel van de plannen. Tot nu toe gingen wij ervan uit dat het dienstencentrum annex buurtcentrum in het plan Kempenland zou functioneren binnen de kaders van het beleid voor de gemeenschapshuizen en dat een zelfstandige beheerstichting er de scepter zou zwaaien. Momenteel bestaat er echter onduidelijkheid welke status die welzijnsaccommodatie in het plan Kempenland krijgt. De leiding van RSZK ziet de welzijnsaccommodatie op dit moment vooral als een gebouw dat nodig is voor het aanbieden van welzijnsactiviteiten aan de cliënten van RSZK. Op uren dat het gebouw niet voor dat doel benut wordt, zijn derden welkom om er welzijnsactiviteiten voor doelgroepen uit het dorp te organiseren. RSZK bouwt en exploiteert de accommodatie primair voor eigen gebruik en voert er zelf de regie. Als RSZK aan dat standpunt vasthoudt, voorzien wij dat de Stichting Dienstencentrum Bladel de gemeente zal vragen om zich op een andere locatie te oriënteren voor het realiseren van een dienstencentrum.
In elke kern van onze gemeente wordt een gemeenschapshuis in stand gehouden, met een op de maat en specifieke eigenschappen / samenstelling van die kern toegesneden capaciteit en faciliteiten.
De beherende instellingen worden financieel in staat gesteld de accommodaties zodanig te beheren en exploiteren dat in principe alle sociale / maatschappelijke, culturele (en sportieve) activiteiten én economische ontmoetingen van de betreffende kern in het lokale gemeenschapshuis kunnen plaatsvinden.
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
Het bibliotheekbeleid wordt in sterke mate beïnvloed door de doelstellingen die op landelijk niveau zijn geformuleerd. Die doelstellingen zijn verwoord in De Richtlijn voor Basisbibliotheken en uitgewerkt in vijf samenhangende kernfuncties:
-De basisbibliotheek als warenhuis van kennis en informatie
De bibliotheek biedt met de collectie als basis, mogelijkheden tot uitlenen, raadplegen, vraagbemiddeling. In het bijzonder kan hierbij overheidsinformatie betrokken worden en informatiepunten op het gebied van bijvoorbeeld jeugd, opvoeding, zorg en gezondheid.
-De basisbibliotheek als centrum voor ontwikkeling en educatie
De bibliotheek stelt projectcollecties samen, biedt studiemogelijkheden voor scholieren, studenten en autodidacten met bijbehorende voorzieningen, ondersteunt het onderwijs, in de eerste plaats met de mediatheek, maar ook door lessen in informatievaardigheden. Informatievaardigheden worden ook overgebracht aan andere doelgroepen.
-De basisbibliotheek als encyclopedie van kunst en cultuur
De bibliotheek presenteert uitingen van en materialen over intellectuele en artistieke activiteiten. Historische of anderszins belangwekkende collecties worden bewaard en beschikbaar gesteld. De bibliotheek sluit aan op de lokale en provinciale culturele tradities. Door samenwerking met andere culturele instellingen geeft de bibliotheek informatie over de achtergronden van museale presentaties en tentoonstellingen, over muziek- en toneeluitvoeringen. De bibliotheek verbindt professionele en amateurkunst door lezingen, specifieke collecties bij kunstuitingen, en door het bieden van gerichte dienstverlening zoals programma-informatie en kaartverkoop.
-De basisbibliotheek als inspiratiebron voor lezen en literatuur
De bibliotheek biedt voor jeugd en jongeren van 0 tot 18 jaar een doorlopende leeslijn en een daarop aansluitende collectie. De collectie voor volwassenen sluit aan op het leesgedrag van de lokale bevolking (gedifferentieerd naar doelgroepen en behoeften) maar biedt ook een eenvoudige toegang tot de totale collectie van de Nederlandse openbare bibliotheken. Literaire lezingen en voordrachten behoren tot de standaardactiviteiten op het gebied van leesbevordering.
-De basisbibliotheek als podium voor ontmoeting en debat
De bibliotheek is de neutrale, objectieve, niet partijdige ontmoetingsplaats waar alle groepen uit de samenleving elkaar kunnen tegenkomen. De bibliotheek biedt ruimte als vrijplaats voor lokale initiatieven, voor debat over maatschappelijke thema’s, voor voorlichting over complexe onderwerpen, en discussie over onderwerpen van lokaal, regionaal, landelijk en mondiaal belang.
Om aan die landelijke doelstellingen een bijdrage te leveren hebben wij de realisering mede mogelijk gemaakt van basisbibliotheek De Kempen. De bibliotheken in Bladel en Hapert maken deel uit van die organisatie, samen met nog twaalf andere bibliotheken in acht andere gemeenten. De gemeente treedt op als opdrachtgever voor de lokale bibliotheekvoorziening. Dat wil zeggen dat de gemeente aangeeft hoe zij beleidsmatig vorm gegeven wil zien aan de vijf kerntaken van de bibliotheek. Het instrument dat daarvoor beschikbaar is, is de vernieuwingsagenda die tot en met 2007 jaarlijks moest worden vastgesteld en daarna elke vier jaar.
In de kern Bladel doet zich de mogelijkheid voor om de wens van het bibliotheekbestuur tot vernieuwing van de accommodatie voor de plaatselijke bibliotheek te matchen met de ontwikkeling van de oostelijke pleinwand van de Markt te Bladel. De ontwikkelovereenkomst met een projectontwikkelaar biedt het perspectief op de realisering van een nieuwe accommodatie voor de bibliotheek, met een oriëntatie op de Markt en geënt op het programma van eisen van Bibliotheek De Kempen.
In de kernen Casteren Hoogeloon en Netersel verzorgt Bibliotheek De Kempen door middel van de bibliobus de uitleen van boeken aan de basisschooljeugd. De kosten van die voorziening wordt voor 40% gedekt uit subsidie van de Provincie Noord-Brabant. De provincie trekt zich in 2008 terug als financier van de bibliobussen. De kosten moeten dan door de bibliotheek zelf gedragen worden. Omdat dit binnen het bestaande budget onmogelijk is, bezint de bibliotheek zich op alternatieven.
De bibliotheek moet in de eerste plaats een voorziening zijn waar alle inwoners van de gemeente terecht kunnen om informatiebronnen te raadplegen of te lenen, ongeacht of het om informatiedragers in gedrukte vorm gaat of om audiovisuele materialen of om virtuele informatiebronnen. De bibliotheek moet de gebruiker behulpzaam zijn bij het vinden, ontsluiten en gebruiken van betrouwbare informatie. Media-educatie, informatie-educatie en leesbevorderingsactiviteiten worden daarbij methodisch ingezet.
De bibliotheek moet een bijdrage leveren aan de sociale samenhang en leefbaarheid (sociale cohesie) in de dorpen. Aandachtspunten daarbij zijn: dienstverlening zo dicht mogelijk bij de gebruiker; ruimte geven aan vrijwilligers (lokale verankering) bij de uitvoering van additionele taken (voorlezen, exposities, leesclubs, etcetera).
De bibliotheek moet een bijdrage leveren aan de culturele infrastructuur, door ruimte, kennis en kunde die de instelling ter beschikking staan, beschikbaar te stellen aan andere culturele instellingen. Wezenlijk onderdeel is deelname aan het provinciale en landelijke netwerk van bibliotheekvoorzieningen.
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
De reikwijdte van gemeentelijk cultuurbeleid wordt in belangrijke mate bepaald door de omvang van een gemeente. Gezien de omvang van de gemeente Bladel is het zinvol om aandacht en middelen te concentreren op de kern van het gemeentelijk cultuurbeleid. Voor de eigen burgers is het interessanter wanneer het gemeentelijk cultuurbeleid zich richt op de eigenheden van de lokale gemeenschap, dan wanneer er middelen worden besteed aan zaken die men 10 kilometer verder ook kan aantreffen.
Voor het voeren van een kernachtig cultuurbeleid zijn in principe weinig regelingen nodig. Volstaan kan worden met subsidieverstrekking aan cultuurmakers en adequate ondersteuning van cultuurdragers. Vaak ligt het initiatief voor het starten van nieuwe culturele projecten of activiteiten bij particuliere personen en organisaties. Het doel van kernachtig gemeentelijk cultuurbeleid moet zijn dat deze initiatieven worden gestimuleerd en ondersteund. Het cultuurbeleid van de gemeente concentreert zich daarom op het faciliteren van een basisinfrastructuur van voorzieningen door het beschikbaar stellen van accommodaties en budgetsubsidies. Stimulering vindt voornamelijk plaats door middel van project- en waarderingssubsidies.
Belangrijke aandachtspunten in het cultuurbeleid zijn:
In het kader van het gemeentelijke cultuurbeleid wordt onder vernieuwing verstaan het ontplooien van initiatieven die afwijken van de bestaande praktijk met als doel een bijdrage te leveren aan de doelstellingen van gemeentelijk en/of provinciaal cultuurbeleid. Vernieuwing maakt onderdeel uit van het reguliere beleid van verenigingen en andere cultuurmakers, het is geen taak van de gemeentelijke overheid om deze rol over te nemen. Gemeentelijk cultuurbeleid moet vernieuwing niet opleggen, maar wel stimuleren.
Cultuureducatie is het ontwikkelen van kennis, beoordelingsvermogen en belangstelling voor cultuur.
Aandacht voor cultuureducatie in het gemeentelijk beleid is belangrijk. Door aandacht voor cultuureducatie kan immers op termijn het cultuurbereik worden vergroot. Met name op provinciaal niveau is er veel aandacht voor cultuureducatie. De provincie en het Rijk hebben ook financiële mogelijkheden om initiatieven op het terrein van cultuureducatie te ondersteunen. Met betrekking tot cultuureducatie moet de gemeente niet het voortouw nemen. Bestaande budgetten worden wel gehandhaafd en kunnen als cofinanciering worden ingezet.
Een aanzienlijk deel van de maatschappelijke waarde van kunst en cultuur ligt in haar vermogen verbindingen te leggen in en met de samenleving. Door te streven naar een grotere cultuurdeelname kan dit vermogen worden vergroot en wordt daarmee het maatschappelijk effect van cultuur groter. Cultuur levert een bijdrage aan de vorming en ontwikkeling van individuen en de gemeenschap.
Verenigingen en andere cultuurmakers formuleren hun eigen beleid en voeren dit uit, dit is geen taak van de gemeente. Je kunt als gemeente echter wel faciliteren en stimuleren door te subsidiëren. Omdat het hier gaat over gemeenschapsgeld moet je er op toezien dat middelen worden aangewend voor het doel waarvoor zij bestemd waren.
Om voor een gemeentelijke subsidie in aanmerking te komen moet een cultuuruiting een zekere maatschappelijke relevantie hebben. Hieronder wordt verstaan dat de uiting ten goede moet komen aan de gemeenschap en er moet een behoefte aan bestaan. Uitvoeringen en voorstellingen moeten toegankelijk zijn voor iedereen die daar interesse in heeft. De enige uitzondering op deze voorwaarde wordt gemaakt voor activiteiten die gericht zijn op cultuureducatie.
Het is een individuele keuze van mensen om cultuur te maken en te genieten als vorm van vrijetijdsbesteding en ontspanning. Cultuurmakers en –genieters dienen daarom een redelijke eigen bijdrage te leveren aan de uitvoering van hun hobby. Deze voorwaarde is niet van toepassing op jeugd.
Onder beeldende kunst worden materiële kunstuitingen verstaan, over het algemeen in openbare ruimten. Hierbij kan worden gedacht aan beeldhouwkunst, schilderkunst, tekenkunst, graveerkunst en fotografie. De directe (financiële) bijdrage van de gemeente aan beeldende kunst is beperkt.
De doelstellingen van het gemeentelijke cultuurbeleid zijn:
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
Decennia lang hebben wij de muzikale en dansante vorming van jeugdige inwoners gestimuleerd door de instandhouding, respectievelijk de subsidiëring van de muziekschool. Hoewel daarmee jaarlijks enkele honderden leerlingen werden bereikt, was er ook sprake van een grote groep jeugdigen met belangstelling voor muzikale vorming, die niet bij de muziekschool terecht kon. Voor een deel werd dit opgevangen door de eigen opleidingsactiviteiten van de lokale muziekverenigingen. Daarnaast vond een onbekend aantal leerlingen zijn weg in het particuliere circuit.
In overleg met de muziekschool en de verenigingen hebben wij serieus gezocht naar oplossingen voor deze problematiek. We hebben daarbij moeten constateren dat het institutionele muziekonderwijs sterk aan regels en conventies gebonden is, terwijl juist flexibiliteit noodzakelijk is om op de vraag naar muzikale en culturele vorming te kunnen antwoorden zonder dat het kostenniveau explodeert.
In 2007 is daarom een totaal nieuwe koers uitgezet. Er wordt afscheid genomen van het beleid waarmee de muzikale en culturele vorming wordt gestimuleerd via de subsidiëring van de uitvoerende instellingen. Daarvoor in de plaats komt een model waarmee de muzikale basisvorming wordt geïntegreerd in het lesaanbod van de basisscholen en voor de deelname aan instrumentale/vocale opleidingsactiviteiten wordt een regeling ingevoerd voor individuele subsidiëring van de deelnemer. De deelnemer maakt zelf afspraken met een aanbieder over de inhoud en de kosten van zijn opleiding. Die aanbieder kan een bevoegde docent zijn die als zelfstandige werkt, maar ook een instelling die bereid is om met dit systeem te werken. De deelnemer kan vervolgens bij de gemeente subsidie aanvragen in de kosten van de opleiding.
Deze nieuwe beleidslijn sluit goed aan bij de filosofie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Burgers dragen zelf verantwoordelijkheid voor deelname aan het maatschappelijk verkeer en krijgen daarbij ondersteuning binnen de kaders van het gemeentelijke beleid.
In 2007 is door de raad een nieuwe beleidslijn voor de muzikale en culturele vorming uitgezet.
De nieuwe beleidslijn heeft de volgende kenmerken:
Hoewel het de intentie van de raad was om het nieuwe beleid met ingang van 1 augustus 2007 te effectueren, vereist de zorgvuldigheid dat voor de afbouw van de subsidierelatie met de muziekschool meer tijd wordt genomen. Gedurende het schooljaar 2007-2008 zal daarom het traditionele aanbod via de muziekschool in stand blijven. Tegelijkertijd zal al ervaring opgedaan worden met het nieuwe systeem van individuele subsidiëring van deelname aan muzikale en culturele vorming.
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
De gemeentelijke ondersteuning van activiteiten op dit terrein heeft zich geruime tijd gericht op doelgroepen waarvan wij nu vinden dat die zelf verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de organisatie en bekostiging van de activiteiten. Het gaat bijvoorbeeld om vormende en emancipatoire programma’s van diverse vrouwenorganisaties. De verantwoordelijkheid voor organisatie en bekostiging van deze activiteiten is teruggelegd bij de deelnemers, respectievelijk de instellingen waarin zij zich georganiseerd hebben.
De activiteiten die nog wel gesubsidieerd worden, zijn activiteiten die georganiseerd en uitgevoerd worden door vrijwilligers die zelf niet primair tot de doelgroep behoren en van wie dus niet verwacht mag worden dat zij persoonlijk verantwoordelijkheid dragen voor de noodzakelijk te maken kosten.
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
-vrijwilligers(organisaties) die activiteiten op het gebied van maatschappelijke vorming uitvoeren zonder zelf tot de doelgroep te behoren, kunnen voor niet door deelnemers gedekte kosten een beroep doen op subsidie (2008 – 2011)
Het lokaal onderwijsbeleid is opgenomen in de “Nota lokaal onderwijsbeleid gemeente Bladel 2004”, waarin onder andere prioriteiten worden gesteld bij:
In de gemeente Bladel zijn er 9 basisscholen, één school voor speciaal basisonderwijs en één school voor voortgezet onderwijs. Volwassenen zijn voornamelijk aangewezen op de educatieve trajecten die het Ster College biedt (voorheen de School voor Volwasseneneducatie van het ROC Eindhoven).
Op de onderwijshuisvestingsprogramma’s van de komende jaren komen alleen activiteiten voor die te maken hebben met uitbreidingen, renovaties, voorzieningen als gevolg van gewijzigde wet- en regelgeving en voorzieningen als gevolg van de kwaliteitsimpuls onderwijs.
Met het Pius X college is een overeenkomst tot doordecentralisatie huisvestingsvoorzieningen getroffen. Dit houdt in dat deze school jaarlijks een bedrag krijgt van de gemeente, waarvoor de school alle huisvestingsvoorzieningen moet treffen (onderhoud, uitbreiding, aanpassing e.d.).
Het Samenwerkingverband Regio Eindhoven voert namens de gemeente jaarlijks de contractonderhandelingen met het Ster College. Uitgangspunt hierbij is dat het Rijksbudget BVE taakstellend is.
Het SRE probeert de educatieve trajecten zoveel als mogelijk af te stemmen op de vraag.
Als gevolg van de invoering van de nieuwe wet onderwijsachterstandenbeleid (OAB) per 1 augustus 2006 zijn de verhoudingen binnen het lokale onderwijsbeleid veranderd. Scholen en besturen hebben meer beleidsvrijheid, terwijl gemeenten minder taken en financiële sturingsmiddelen hebben.
Daarnaast hebben de Operatie Jong (ontkokering van beleid) en de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) consequenties voor de bestuurlijke verhoudingen tussen gemeenten, schoolbesturen en overige partners.
Van gemeenten wordt verwacht dat zij als meest nabije overheid inzetten op de samenhang in voorzieningen en de sociale infrastructuur voor de jeugd.
Scholen zijn verplicht tussen 7.30 en 18.30 uur kinderopvang aan te bieden. Scholen kunnen de opvang zelf organiseren of een samenwerking met een kinderopvangorganisatie aangaan. De betreffende motie van Van Aartsen/Bos is vanaf het schooljaar 2007-2008 ingevoerd:
Ouders blijven zelf verantwoordelijk voor de opvang van hun kind(eren). Zij betalen de kosten en onder bepaalde voorwaarden kunnen zij een tegemoetkoming in die kosten krijgen via de Wet kinderopvang. De Wet kinderopvang waarborgt de kwaliteit van de opvang en het toezicht daarop.
Kinderen en volwassenen kennis en vaardigheden bijbrengen die nodig zijn om als zelfstandige burgers in onze democratische samenleving te kunnen functioneren, zowel in sociaal-economisch als in sociaal-cultureel opzicht.
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
De gemeente trekt zich het lot van vluchtelingen aan en vervult in de opvang een actieve rol. De gemeente bevordert dat vluchtelingen over de juiste materiële hulp en immateriële ondersteuning kunnen beschikken om goed te kunnen inburgeren in onze gemeente. Integratietrajecten zijn niet alleen gericht op de allochtone inwoners, maar ook op de acceptatie door de autochtone inwoners. De gemeenteraad wenst de opgelegde taakstellingen op het gebied van de huisvesting van vluchtelingen volledig na te komen.
De gemeente bevordert de samenwerking van en afstemming tussen verschillende instanties betrokken bij de integratie c.q. inburgering van vluchtelingen en allochtonen. De gemeente bevordert en faciliteert voorwaarden en maatregelen ter preventie van sociaal isolement van bovenstaande groep inwoners.
Gemeenten hebben een spilfunctie in de nieuwe Wet Inburgering gekregen. Alhoewel de wet aangeeft dat de inburgeringsplichtigen zelf de regie over hun eigen inburgering dienen te voeren, krijgen de gemeenten een brede taak.
Faciliteren: De inburgeringsplichtigen zijn verantwoordelijk voor hun eigen inburgeringtraject. De gemeente kan een inburgeringaanbod doen aan opvoeders en uitkeringsgerechtigden. Gemeenten zijn verplicht een inburgeringaanbod te doen aan geestelijk bedienaren en asielgerechtigden, zowel nieuw- als oudkomers. Maatschappelijke begeleiding is voor deze laatste groep een verplicht onderdeel van het inburgeringprogramma. Voor uitkeringsgerechtigden moet inburgering worden gecombineerd met een reintegratietraject.
Initiatieven van vrijwilligersorganisaties (verenigingen en sportclubs) ter bevordering van de integratie van onze allochtone inwoners worden materieel ondersteund.
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
De gemeente is vrij om te bepalen in hoeverre voorzieningen / mogelijkheden worden geschapen waardoor de doelgroep intensief betrokken kan worden bij de voorbereiding, het opstellen en de uitvoering van het gemeentelijk beleid gericht op jongeren.
Om tijdens dat proces jongeren daadwerkelijk te bereiken, hen ertoe te bewegen hun wensen en opmerkingen kenbaar te maken, jongeren op de juiste manier te motiveren hier actief aan deel te nemen en de afgegeven signalen op de juiste manier te interpreteren, is jongerenopbouwwerk / jongerenwerk een belangrijke schakel gebleken.
In welke mate (structureel) middelen beschikbaar blijven voor (extra) activiteiten / voorzieningen en inspraak voor jongeren is eigen beleid (en dus voor rekening) van de gemeente.
Jeugdnota 2007 gemeente Bladel
Het belangrijkste kader voor het overige jeugdbeleid wordt gevormd door de jeugdnota 2007 gemeente Bladel. De nota is een opsomming van (beleids-)terreinen die betrekking hebben op, of een relatie hebben met jeugd. Per terrein is aan de hand van de bestaande situatie, relevante ontwikkelingen en de doelstellingen van gemeentelijk beleid in kaart gebracht wat de knelpunten en mogelijke oplossingen zijn. De leefwereld van jongeren is echter dynamisch en steeds aan veranderingen onderhevig.
Ontwikkelingen volgen elkaar in rap tempo op. Het is daarom zaak dat het gemeentelijk beleid, gericht op deze dynamische leefwereld, continue gevoed wordt met informatie over ontwikkelingen die mogelijk (enige) bijstelling van geformuleerde beleidsuitgangspunten vereisen. Op die manier blijven de in de beleidsnota geformuleerde doelstellingen herkenbaar voor de jongeren en bestaat er bij voorbaat draagvlak ten aanzien van de aanpak en uitvoering ervan.
Aan het overleg wordt deelgenomen door instellingen die een plek hebben in de keten van voorzieningen gericht op 0-25 jarigen. Deze ketenpartners informeren elkaar over de stand van zaken op het eigen werkterrein, relevante ontwikkelingen en de bijdrage die geleverd wordt aan maatregelen in het kader van het integraal jeugdbeleid van de gemeente Bladel. Door het voortdurende actualiseren van inzet en prioriteiten trachten we het jeugdbeleid up-to-date te houden. Bezien zal worden hoe het platform in de toekomst nadrukkelijker een bijdrage kan leveren aan de regierol van de gemeente ten aanzien van (de voortgang in de realisering van) ons jeugdbeleid.
Het “Jongeren op Straat” (JOS-)overleg
Periodiek overleg tussen politie, jongerenopbouwwerk, ambtenaar jeugdbeleid, ambtenaar integrale veiligheid en milieuwachter met als doel om, via het uitwisselen van informatie, te komen tot een
onderling afgestemde aanpak van de – ervaren – overlast van hangjongeren.
Het is voor onze gemeente van groot belang om continue geïnformeerd te worden over de voortdurende veranderingen binnen de leefwereld van jongeren. Het jongerenopbouwwerk is via haar rechtstreekse contacten met jongeren in staat een juiste inschatting te maken van de signalen die door de doelgroep worden afgegeven. Op grond van deze informatie kan de gemeente haar op deze doelgroep gericht beleid bijstellen, zodat draagvlak blijft bestaan voor de maatregelen die op grond hiervan worden uitgevoerd en wordt er maatwerk geleverd. Het jongerenopbouwwerk is bij uitstek de “ingang” om jongeren te bereiken en hen aan te zetten actief deel te nemen aan het voorbereiden, opstellen en het uitvoeren van ons jeugdbeleid.
De gemeente zorgt er voor dat jongeren op momenten dat ze behoefte hebben aan ondersteuning / begeleiding bij het organiseren van activiteiten en/of het ontwikkelen van aansprekende voorzieningen, in de eigen kern een beroep kunnen door op een professionele jongerenwerk. Ook wanneer jongeren behoefte hebben aan advies over zaken die hen op dat moment bezighouden, moet via het jongerenwerk hulp geboden kunnen worden. Om dat mogelijk te maken zal het jongerenwerk niet langer vanuit één accommodatie centraal in de gemeente opereren, maar per kern beschikbaar zijn.
Subsidiëring jeugdverenigingen en –activiteiten
Het beleid van de gemeente is er mede op gericht om jongeren een zo veel als mogelijk dekkend aanbod van voorzieningen en activiteiten te bieden voor een actieve en / of passieve vrijtijdbesteding.
Dit aanbod wordt mede ingevuld door verenigingen met sportieve, recreatieve, educatieve activiteiten, specifiek gericht op jongeren dan wel met een speciale jeugdafdeling.
Ook activiteiten die niet in georganiseerd verband plaatsvinden kunnen voor financiële ondersteuning door de gemeente in aanmerking komen.
De gemeente wil in elke afzonderlijke kern invulling bieden aan de behoefte onder jongeren aan
( vormende ) activiteiten en/of voorzieningen om elkaar vrijblijvend te ontmoeten. Een professionele jongerenwerker zal worden ingezet om de jongeren hierbij lokaal te ondersteunen.
Het jeugdbeleid in Bladel voor de doelgroep 0 tot 24 jarigen richt zich op het scheppen van voorwaarden binnen algemene beleidskaders voor de deelname van jongeren aan de samenleving, zodanig dat die jongeren kunnen opgroeien tot zelfstandige en evenwichtige volwassenen die op volwaardige wijze hun bijdrage leveren aan diezelfde samenleving.
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
-Ontwikkelen plan voor adequate huisvesting jeugdvereniging “Los Hoes” (2008).
Op het terrein van de preventieve jeugdzorg wordt door een veelheid aan partijen een veelheid aan activiteiten ontplooid. Slechts enkele voorbeelden zijn: begeleidingshuisbezoeken, videohome-training, spreekuur voor opvoedingsvragen, licht ambulante hulp, zomertraining met plezier naar school, het jeugd preventie programma, internet hulpverlening, schoolmaatschappelijk werk, etc.
Uit deze opsomming wordt duidelijk dat de gemeente samen met haar partners op alle vijf de functies al vele activiteiten uitvoert. De komst van de Wmo nodigt ons uit om deze activiteiten meer in samenhang met elkaar te zien.
Het Jeugdzorgteam is een platform waarin gepraat wordt over concrete problemen van kinderen, jongeren en gezinnen. De gesignaleerde problemen lopen uiteen van kleine, nog hanteerbare opvoedingsvragen tot moeilijk oplosbare problematische situaties.
Veel ouders hebben onvoldoende zicht op de mogelijkheden en activiteiten van diverse instellingen. Doordat deelnemende instellingen in een netwerk gebruik kunnen maken van elkaars deskundigheden en mogelijkheden kunnen problemen effectiever worden aangepakt. Een van de netwerkdeelnemers brengt dan een situatie in tijdens het overleg en vervolgens wordt gezamenlijk naar adequate oplossingen gezocht. Ouders en jongeren kunnen ook zelf vragen of problemen inbrengen via een van de deelnemende instellingen.
In het jeugdzorgteam Bladel zijn vertegenwoordigd het Algemeen Maatschappelijk Werk, Bureau Jeugdzorg, de afdeling Jeugdgezondheidszorg van de GGD Zuidoost-Brabant, de Zuidzorg, het Jeugd Preventie Project, Politie de Kempen, de Raad voor de Kinderbescherming, het Voortgezet Onderwijs, het Jongerenopbouwwerk en de leerplichtambtenaar van de gemeente Bladel.
Op 1 januari 2005 is de Wet op de jeugdzorg in werking getreden. In deze wet is bepaald dat de provincies verantwoordelijk zijn voor het bieden van zorg aan jeugdigen met ernstige opgroeiproblemen en ouders met ernstige opvoedproblemen. Jeugdigen en ouders met lichtere opgroei- en opvoedproblemen kunnen een beroep doen op opgroei- en opvoedondersteuning in het kader van het preventieve lokale jeugdbeleid. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de gemeenten.
Vijf functies van het lokaal preventief jeugdbeleid
Het Bestuurlijk Overleg Jeugdzorg (VNG, IPO, ministeries van VWS en Justitie en de MOgroep) heeft vijf functies van het lokaal preventief jeugdbeleid vastgesteld. Het kabinet heeft besloten de verantwoordelijkheid van de gemeenten voor het realiseren van deze functies vast te leggen in de WMO.
De gemeente Bladel besteedt aan elk van deze functies in meer of mindere mate aandacht. Om tot een evenwichtige ontwikkeling van de verschillende functies te komen moeten de functies die nu nog de minste aandacht krijgen in de komende planperiode de meeste aandacht krijgen. De volgorde wordt dan:
Einddoel implementatie Wet op de jeugdzorg :
De implementatie van de vijf functies van het preventieve lokale jeugdbeleid stelt de gemeente voor de opgave toe te groeien naar de volgende situatie:
Naar aanleiding van de wet op de jeugdzorg en de geconstateerde aandachtspunten in de regio is het wenselijk dat er een gemeentelijke visie wordt ontwikkeld op het lokale jeugdzorgbeleid.
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
In de beleidsperiode 2008-2011 moeten de vijf functies van het preventieve jeugdbeleid worden geïmplementeerd. Speerpunten in dit verband zijn:
In 2005 is de Wet kinderopvang (Wk) in werking getreden. De wet beoogt het ouders of ver-zorgers gemakkelijker te maken om werk en zorg te combineren. Als gevolg van de invoering van de Wk heeft de gemeente drie wettelijke taken:
De gemeente ontvangt voor deze taken één vast bedrag van het Rijk.
Het initiëren en instandhouden van peuterspeelzaalwerk is autonoom beleid van de gemeente.
Als zodanig is de gemeente vrij om te bepalen hoe en in welke mate invulling wordt gegeven aan peuterspeelzaalwerk.
In 2006 zijn de 5 peuterspeelzalen in de gemeente Bladel opgegaan in één nieuwe organisatie: “Stichting Peuterspeelzalen Bladel”. Behalve invulling aan de basisfuncties “spelen”, “ontwikkelen” en “ontmoeten” wordt verwacht dat problemen in de ontwikkeling van de peuters vroegtijdig worden gesignaleerd en een bijdrage wordt geleverd in een adequate aanpak ervan, waardoor met name taalachterstanden in de onderbouw van de basisschool kunnen worden voorkomen.
De nieuwe organisatie bestaat uit één stichtingbestuur. Nieuw is de functie van coördinator, die integraal verantwoordelijk is voor het dagelijks functioneren van de stichting en de daaronder ressorterende peuterspeelzalen. Om de betrokkenheid van de ouders te behouden voorziet de nieuwe organisatie in een oudercommissie pér peuterspeelzaal en een centrale oudercommissie op stichtingsniveau.
De "basisfunctie" van de peuterspeelzaal bestaat uit spelen, ontwikkelen (sociaal-emotionele ontwikkeling, de taalontwikkeling, de ontwikkeling van creativiteit, de zintuigen, de motoriek en de cognitieve ontwikkeling) en ontmoeten. Het herkennen van problemen in de ontwikkeling van kinderen en het uitwisselen van ervaringen met ouders over (de opvoeding van) hun kinderen, completeren de "basisfunctie" van de peuterspeelzaal.
Uitvoering van de “plusfunctie” betekent dat naast herkenning ook gerichte signalering en aanpak van problemen plaatsvindt, dat naast spelen en ontwikkelen ook aandacht wordt besteed aan gerichte ontwikkelingsstimulering, dat naast uitwisseling van opvoedkundige ervaringen ook opvoedingsondersteuning wordt geboden, dat naast algemene oudercontacten er ook een gerichte ontmoetingsfunctie wordt ingevuld én dat naast algemene toegankelijkheid ook gericht doelgroepenbeleid wordt gevoerd.
Deze "plusfuncties" leiden er uiteindelijk toe dat er methodisch aan curatieve en preventieve doelen wordt gewerkt.
-deskundigheidsbevordering peuterspeelzaalleidsters
In toenemende mate wordt een beroep op voorschoolse instellingen gedaan om medewerking te verlenen aan het streven naar vroegtijdige voorschoolse signalering van taal-, opvoedings- en sociaal-emotionele problemen. Het herkennen van deze problemen om ze tijdig te kunnen signaleren en de juiste aanpak ervan te kiezen, vereist bepaalde deskundigheid. Om deze kennis te vergaren wordt aan de peuterspeelzaalleidsters en de leidsters in de kinderopvang de mogelijkheid geboden om deel te nemen aan de door de schoolbegeleidingsdienst verzorgde cursussen deskundigheidsbevordering.
-bezoek extra dagdelen doelgroepkinderen VVE (Voor- en Vroegschoolse Educatie). In de praktijk blijkt regelmatig de behoefte om kinderen met problemen in hun ontwikkeling wat vaker de peuterspeelzaal te kunnen laten bezoeken. Dit extra bezoek zou een positieve bijdrage kunnen leveren om de gesignaleerde problemen te overwinnen. Het extra bezoek brengt extra kosten met zich mee voor zowel de peuterspeelzaal (leidsters) als de ouders (ouderbijdrage).
Om te voorkomen dat een financiële drempel wordt opgeworpen die ertoe leidt dat deze aanpak achterwege blijft, wordt de ouderbijdrage gemoeid met extra dagdelen bezoek aan de peuterspeelzalen, gecompenseerd.
Het algemene streven is om een zodanig aanbod mogelijk te maken dat ieder kind in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar gedurende twee dagdelen per week de peuterspeelzaal kan bezoeken. Het aanbod moet toegankelijk zijn voor iedereen, moet betaalbaar zijn (acceptabele ouderbijdrage) en garant staan voor kwaliteit (deskundigheid leidsters en veiligheid accommodatie);
De Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (Wcpv) regelt de relatie tussen het Rijk en de gemeenten ten aanzien van de collectieve preventie en openbare gezondheidszorg. In artikel 3a van deze wet is vastgelegd dat de gemeenteraad zorg moet dragen voor de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg (JGZ). In het Besluit Jeugdgezondheidszorg wordt deze verplichting nader uitgewerkt.
In het Basistakenpakket staat aangegeven welke taken de gemeenten op het gebied van de Jeugdgezondheidszorg moeten uitvoeren. Het Basistakenpakket bestaat uit een uniform en een maatwerk deel. Het uniforme deel bevat zorg die aan elk kind in elke gemeente moet worden aangeboden, zoals vaccinaties. Het uniforme gedeelte van het Basistakenpakket omvat de volgende onderdelen:
Het maatwerkdeel omvat dezelfde onderdelen en iedere gemeente moet ook alle producten in het maatwerkdeel leveren, maar heeft hierbij een (beperkte) vrijheid van keuze van de mate waarin en de wijze waarop maatwerkproducten worden aangeboden.
De jeugdgezondheidszorg wordt in Bladel uitgevoerd door Zuidzorg en de GGD Zuidoost-Brabant. De activiteiten die worden uitgevoerd zijn vastgelegd in het wettelijk verplichte basistakenpakket.
De gemeente is ook verplicht het gehele maatwerk deel uit te voeren. Aan alle jeugdigen (ouders) en alle groepen jeugdigen (ouders) waarvan is vastgesteld dat zij "zorg op maat" nodig hebben, zijn de gemeenten verplicht een aanbod te verzorgen. De gemeente heeft vrijheid in de keuze van de mate waarin en de wijze waarop maatwerkproducten worden aangeboden. Alvorens hierin een keuze te maken laat het college van B&W zich adviseren door inhoudsdeskundigen zoals de GGD en Zuidzorg.
Een ontwikkeling die al enige jaren gaande is is de integratie van de JGZ 0-4 en de JGZ 4-19. Hoewel er op uitvoeringsniveau steeds meer resultaten zichtbaar worden is verregaande intergratie op directieniveau iets van de lange adem.
In een evaluatieonderzoek van het ministerie van VWS wordt geconcludeerd dat er een aantal elementen is die een echte integrale JGZ belemmeren. Zo wordt de JGZ 0-4 op een andere wijze gefinancierd dan de JGZ 4-19. Ook is er sprake van een dubbele bestuurlijke aansturing: de JGZ 0-4 direct door de afzonderlijke gemeenten, de JGZ 4-19 door het algemeen bestuur van de GGD. De gescheiden financiering en bestuurlijke aansturing belemmert verdere integratie. De JGZ instellingen proberen wel inhoudelijk samen te werken en hebben hiertoe het samenwerkingsconvenant “Rondom Jeugd 2006-2010” ondertekend.
Uit landelijke cijfers blijkt dat het met 70% van de jeugd goed gaat, 15% van de kinderen hebben problemen en 15% van de kinderen hebben nog geen problemen maar wel symptomen. Er zijn ook aanwijzingen dat er binnen de bestaande structuren te weinig tijd kan worden besteed aan de groep kinderen met (dreigende) problemen. Om aan deze ontwikkeling het hoofd te bieden komt er een fundamentele herbezinning van de inzet van de jeugdgezondheidszorg met het accent op risicokinderen en hun omgeving. Dit betekent dat grootste deel van de kinderen minimale maar verantwoorde zorg gaan ontvangen zodat de kwetsbare groep optimale aandacht kan krijgen.
De gezondheid, groei en ontwikkeling van jeugdigen bevorderen en beschermen.
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
De afgelopen jaren hebben we in samenspraak met vertegenwoordigers van de doelgroepen en met aanbieders van woon- zorg- en welzijnsdiensten hard gewerkt aan de ontwikkeling en de concretisering van het concept woonzorgzone.
Een woonzorgzone is een gebied (een buurt; een wijk; of zelfs een heel dorp) waar door bijzondere aandacht voor fysieke woonkwaliteiten (zowel in de woning als in de woonomgeving) in combinatie met een dienstencentrum, waar zorg- en welzijnsdiensten worden verleend, een leefklimaat geschapen wordt waarin het ook voor ouderen, gehandicapten en chronisch zieken, verantwoord is om daar zelfstandig te blijven wonen, zelfs als de zelfredzaamheid afneemt.
In de gemeentelijke woonvisie ligt de prioriteit bij het bouwen voor starters en senioren. Daaruit vloeit voort, dat een belangrijk deel van de bouwstroom voorziet in woonruimten die duurzaam geschikt zijn voor bewoning door ouderen, ook als die op zorg aangewezen raken. Ook woningen voor zelfstandig of begeleid wonen voor gehandicapten, maken deel uit van het woningbouwprogramma.
In het accommodatiebeleid is ruim aandacht besteed aan de realisering van dienstencentra voor ouderen. In Netersel en Casteren zijn de ruimtelijke faciliteiten voor de dienstencentra opgenomen in de multifunctionele accommodaties die daar gerealiseerd zijn.
Ook in de sfeer van zorg en welzijn is de invulling van het concept woonzorgzone al het stadium van ideevorming voorbij. Heel concreet kunnen mensen al gebruik maken van bijvoorbeeld de klussendienst, boodschappendienst, vrijwillige vervoersdienst, zorgcoördinator, ouderenadviseur, dagopvang en een uitgebreid aanbod van activiteiten die het sociale contact bevorderen. In Hoogeloon is zelfs een servicepunt van de openbare bibliotheek in het steunpunt voor ouderen ondergebracht en functioneert er op lokaal niveau een voorziening voor dagverzorging.
Voor hulp en coördinatie bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid kunnen de lokale ouderenorganisaties een beroep doen op de diensten van de Stichting Gecoördineerd Ouderenwerk de Kempen.
Al lange tijd leggen wij afspraken over taken van het gecoördineerd ouderenwerk en bekostiging door de gemeente vast in vierjarige budgetovereenkomsten die tot stand komen in overleg met de gemeenten in het werkgebied van GOW de Kempen (de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel, Reusel-De Mierden, Waalre).
De betekenis van de Wet maatschappelijke ondersteuning zal op geen enkel ander beleidsterrein zo groot zijn als op het terrein van wonen zorg en welzijn voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten. Deze doelgroepen zijn voor het behoud van hun zelfstandigheid in toenemende mate gebruikers van algemene en persoonsgerichte voorzieningen. Intramurale voorzieningen zullen in afnemende mate beschikbaar zijn. De capaciteit die beschikbaar blijft zal uitsluitend worden ingezet voor personen die daarop zijn aangewezen vanwege beperkingen die zo ernstig zijn dat verantwoorde zorg niet in de thuissituatie kan worden aangeboden.
Bij de gemeente ligt de opdracht en de uitdaging, om met de financiële middelen die wij krijgen overgedragen, op lokaal niveau een voorzieningenpakket aan te bieden dat tegemoet komt aan de zorgbehoeften van mensen die daar niet meer zelf of met hulp van hun omgeving in kunnen voorzien.
We zullen er naar streven, dat pakket zo nauw mogelijk aan te laten sluiten bij het pakket dat in de omliggende gemeenten wordt aangeboden.
Het concept van de woonzorgzone, zoals gedefinieerd in de paragraaf Wat doen we al, is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling van de komende jaren. In kwalitatieve zin richten wij ons daarbij op de volgende aspecten:
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
We maken onderscheid tussen algemeen maatschappelijk werk en specifiek maatschappelijk werk.
Algemeen maatschappelijk werk is een hulpaanbod waar iedereen gebruik van kan maken, die het even niet op eigen kracht redt. Grof ingedeeld gaat het daarbij om de probleemcategorieën: materieel-sociaal / psycho-sociaal / relationeel en overig.
Van specifiek maatschappelijk werk spreken we, indien door de aard van de problematiek of de aard van de doelgroep, de kwaliteit of de effectiviteit van de hulpverlening gebaat zijn bij de inzet van specifieke vormen van maatschappelijk werk. Voorbeelden zijn schoolmaatschappelijk werk, slachtofferhulp bij geweldsmisdrijven en verkeersongevallen, jeugd preventie programma, huiselijk geweld.
Al bijna twee decennia lang hebben wij de afspraken over de taken van het algemeen maatschappelijk werk en de bekostiging daarvan, geregeld via meerjarige budgetovereenkomsten tussen Maatschappelijk Werk Dommelregio en de 12 gemeenten in het werkgebied van die instelling. Het draagvlak voor die intergemeentelijke solidariteit is de laatste jaren wat verbrokkeld. Gemeenten willen hun eigen prioriteiten neergelegd zien in de afspraken met de uitvoerende instelling. MW Dommelregio profileert zich tegelijk als een maatschappelijk ondernemer, die wil inspelen op vragen uit de markt en die zich sterk richt op kwaliteit en het ontwikkelen van nieuwe methodieken voor de aanpak van maatschappelijke problemen. Het biedt letterlijk maatschappelijke ondersteuning en werkt aan het herstel van het zelfvertrouwen om deel te blijven nemen aan het maatschappelijke leven.
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
-(meerjarige) subsidieovereenkomst sluiten met Dommelregio voor de uitvoering van algemeen en specifiek maatschappelijk werk (2008).
In juli 2004 heeft de gemeenteraad de kadernota vrijwilligersbeleid gemeente Bladel vastgesteld.
Uit de in de kadernota beschreven doelstelling en uitgangspunten, en uit de knelpunten en ontwikkelingen in het hedendaagse vrijwilligerswerk is geconcludeerd dat modern gemeentelijk vrijwilligersbeleid meer moet omvatten dan alleen het (passief) waarderen en promoten van vrijwilligerswerk.
Mede naar aanleiding van de uitkomsten van de gesprekken met vrijwilligers zijn of worden de volgende opties binnen het vrijwilligersbeleid nader uitgewerkt:
Volgens de WMO moet de gemeente zorgen voor voorzieningen voor het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers. Het is aan de gemeente om te bepalen de mate waarin en de wijze waarop.
De groep vrijwilligers is groot en divers. Jeugdtrainers bij voetbalverenigingen zijn vrijwilligers en mensen die werken voor klussendiensten of steunpunten zijn ook vrijwilligers. Je kunt voor elk van deze groepen vrijwilligers iets doen, maar dat is niet verplicht. In het kader van de gemeentelijke kerntaken kan een discussie worden gevoerd over de mate waarin en de wijze waarop verschillende groepen moeten of kunnen worden ondersteund. Zeker met de komst van de WMO kan het nodig zijn om prioriteit toe te kennen aan die groepen vrijwilligers die het meest direct bijdragen aan de realisering van gemeentelijke kerntaken.
Indien het noodzakelijk blijkt te zijn om te kiezen dan zal prioriteit worden toegekend aan vrijwilligers in de zorg.
Verder wordt in de komende planperiode de relatie tussen het vrijwilligersbeleid en de cliënten met een uitkering wet werk en bijstand (WWB). De Wet werk en bijstand gaat ervan uit dat mensen met een gemeentelijke uitkering zoveel mogelijk actief moeten zijn. Allereerst moet men zich richten op werk in loondienst, maar als dat niet mogelijk is wordt verwacht dat men via sociale activering, bijvoorbeeld in de vorm van vrijwilligerswerk, actief deelneemt aan de samenleving.
Het leveren van een wezenlijke bijdrage aan de instandhouding en verdere ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardig vrijwilligerswerk ten behoeve van de totale gemeenschap door het scheppen van goede voorwaarden en condities en geven van stimulansen.
Op basis van deze doelstelling worden voor het vrijwilligersbeleid de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
-Onderzoeken van mogelijkheden voor hand- en spandiensten door gemeente aan vrijwilligers (bv. hekwerk plaatsen etc.) (2e helft 2008)
Voor de ondersteuning van mantelzorgers is er het steunpunt Mantelzorg de Kempen, gecoördineerd vanuit het GOW de Kempen. Bij dit steunpunt, en bij het lokaal loket, kunnen de mantelzorgers terecht voor informatie, advies en ondersteuning. Bij het steunpunt Mantelzorg kunnen de mantelzorgers, naast een gesprek met de mantelzorgconsulent, terecht voor verschillende vormen van ondersteuning:
Op dit moment wordt er nog geen specifieke ondersteuning geboden voor vrijwilligers in de zorg. In het vrijwilligersbeleid van de gemeente Bladel wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen vrijwilligers. In het kader van het vrijwilligersbeleid biedt de gemeente momenteel een vrijwilligersverzekering aan voor alle vrijwilligers.
De deelnotitie ‘ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers in de zorg’ is door de raad in september 2007 vastgesteld.
Met de komst van de Wmo is de gemeente verantwoordelijk voor de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers. De gemeente Bladel kiest ervoor om in het kader van de Wmo de ondersteuning van vrijwilligers vooral te richten op vrijwilligers in de zorg. Hiervoor is gekozen om dat vrijwilligers in de zorg een duidelijke link hebben met mantelzorgers (bv. vrijwilliger thuiszorg, maaltijdendienst) en er een algemeen vrijwilligersbeleid ligt voor de ‘andere’ vrijwilligers. Daarnaast wordt de druk op vrijwilligers in de zorg, evenals bij mantelzorgers, in de toekomst waarschijnlijk groter door de toenemende vergrijzing en de groeiende zorgvraag.
Het beleid ter ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers in de zorg zal in samenwerking met de regionale werkgroep Mantelzorg worden opgesteld.
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
Voorzieningen die de gemeente burgers met een beperking aanbiedt zijn te verdelen in algemene voorzieningen en individuele voorzieningen. Individuele Wmo voorzieningen worden via het zorgloket aan burgers verstrekt. Het gaat hierbij om de volgende voorzieningen:
Vervoersvoorzieningen: burgers kunnen hiervoor in aanmerking komen als zij vanwege beperkingen geen gebruik meer kunnen maken van gewone vervoersvoorzieningen. Vervoersvoorzieningen zijn bedoeld om wezenlijke sociale contacten te onderhouden, boodschappen te doen en deel te kunnen nemen aan sociale en culturele activiteiten. Een vervoersvoorziening kan zijn: een scootmobiel, een vervoerkostenvergoeding, aanpassing aan de eigen auto of collectief vraagafhankelijk vervoer.
Rolstoelvoorzieningen: indien een burger zich door een beperking in belangrijke mate zittend moet verplaatsen in en om de woning kan deze in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening. Een rolstoelvoorziening kan bestaan uit een handbewogen rolstoel, een elektrisch rolstoel, een duwwandelwagen of een sportrolstoel.
Overige individuele voorzieningen: Tegemoetkoming in de kosten door chronische ziekte of handicap, Adviserend huisbezoek voor ouderen, Blijvend thuis in eigen huis, Ouderenadviseur, Vrijwillige thuiszorg, Mantelzorgondersteuning, Warme maaltijdvoorziening, Sociale alarmering, Hulp- en klussendienst, Meer bewegen voor ouderen, Deeltaxi 70+, Parkeerkaart, Tegemoetkoming afvalkosten a.g.v. incontinentie, stoma en nierdialyse.
Het loket is een laagdrempelige voorziening. In het loket wordt op professionele wijze informatie en advies, verstrekt en ondersteuning en bemiddeling geboden op het gebied van wonen, welzijn, zorg. Daarbij is het loket tevens de toegangspoort voor de voorzieningen op het terrein van wonen, welzijn en zorg. Door deze doelstelling maakt het loket geen onderscheid in doelgroepen. Alle burgers met een vraag / probleem op genoemde terreinen, kunnen bij het loket terecht.
De informatie en adviesfunctie staat niet alleen ter beschikking aan de individuele hulpvrager maar ook aan mantelzorgers, vrijwilligers en hulpverleners en instellingen.
De gemeente Bladel stelt zich ten doel een zo goed mogelijk pakket van individuele WMO voorzieningen aan de burger aan te bieden waarbij er een goede balans zal zijn tussen voorliggende algemene voorzieningen en individuele voorzieningen en eigen verantwoordelijkheid van de burger en verantwoordelijkheid van de overheid.
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
-Verdere uitbouw en optimalisatie van het zorgloket als de centrale balie voor de uitgifte van individuele WMO voorzieningen.
Op het terrein van de volksgezondheid heeft de gemeente verschillende rollen te vervullen; uitvoerder, regisseur en beleidsmaker. Deze rollen worden gespeeld binnen drie domeinen: de gezondheidsbevordering, de jeugdgezondheidszorg en de algemene gezondheidszorg.
Binnen het domein van de gezondheidsbevordering heeft de gemeente de grootste beleidsruimte. Aan de hand van verschillende criteria zijn verschillende prioriteiten bepaald. Deze prioriteiten zijn: overgewicht, bewegen, gezonde voeding, diabetes, schadelijk alcoholgebruik, roken, depressie, SOA’s / seksueel risicogedrag. Een regiegroep met daarin de uitvoeringspartners gaat op basis van deze prioriteiten een tweejarig uitvoeringsprogramma opstellen om zo te komen tot activiteiten en projecten die een bijdrage leveren aan de verschillende prioriteiten en problemen.
Voor het onderdeel jeugdgezondheidszorg wordt verwezen naar 2.4 van deze bijlage.
De taken die de gemeente uitvoert in het kader van de algemene gezondheidszorg zijn:
Deze taken worden uitgevoerd door de GGD Brabant Zuidoost.
Behalve via de GGD geeft de gemeente ook op andere wijze inhoud aan de bewaking en bevordering van de volksgezondheid:
Het in stand houden van de bereikbaarheid van voorzieningen in de gezondheidszorg, door de extra kosten te vergoeden die Zuidzorg maakt voor de handhaving van het consultatiebureau in de kern Hoogeloon en door acht uren per week een dienstverlener van Novadic-Kentron in de eigen gemeente te laten werken aan preventieactiviteiten en dienstverlening op het gebied van alcohol en drugs.
Vermaatschappelijking van zorg
In de afgelopen jaren is een proces op gang gekomen dat wordt aangeduid als de vermaatschappelijking van de zorg. Dit houdt in dat de zorg, die voorheen binnen de muren van grote instellingen/instituten is verleend, in toenemende mate in de eigen woon- en leefomgeving wordt aangeboden. Het gaat daarbij met name om zorgbehoevende ouderen, mensen met een verstandelijke of lichamelijke handicap en (ex-) psychiatrische patiënten. Op deze wijze wordt meer recht gedaan aan hun (potentiële) mogelijkheden en aan hun eigen wens een volwaardige plek temidden van de samenleving in te nemen. Opname in instituten (intramurale zorg) wordt beperkt tot zorgvragers met een zeer zware zorgbehoefte. Deeltijdzorg, waaronder dagopvang, begeleid woonprojecten, ambulante zorg en zorg in kleinschalige woonvoorzieningen, búiten de zorginstellingen/instituten (extramurale zorg) komen daarvoor in de plaats. Het proces van vermaatschappelijking heeft grote gevolgen voor gemeenten en woningcorporaties (denk aan: de bouw van aangepaste woningen en de daarbij behorende infrastructuur), welzijnsorganisaties en de lokale samenleving.
Fusie GGD Eindhoven en GGD Zuidoost-Brabant
Per 1 januari 2008 is de volledige fusie tussen GGD Eindhoven en GGD Zuidoost-Brabant een feit. Het Algemeen Bestuur van de nieuwe GGD Brabant-Zuidoost is na de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2006 samengesteld uit de 21 portefeuillehouders lokaal gezondheidsbeleid van de aan de gemeenschappelijke regeling deelnemende 21 gemeenten.
Eén van de onderdelen van de bestuursopdracht die de gemeenten aan de GGD'en meegaven bij hun besluit een bestuurlijke fusie aan te gaan, is het voeren van een kerntakendiscussie om het takenpakket van de nieuwe GGD vast te stellen. Op bestuurlijk niveau zijn afspraken gemaakt worden over de basistaken, plustaken en markttaken die de nieuwe GGD grotendeels in opdracht van de gemeenten gaat uitvoeren. In 2008 worden de uitkomsten/ conclusies van de kerntakendiscussie voorgelegd aan de raden van de gemeenten.
De algemene doelstelling van het lokaal gezondheidsbeleid in de vier Kempengemeenten is als volgt geformuleerd:
“De Kempengemeenten streven met hun lokaal gezondheidsbeleid naar het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van gezondheidsproblemen onder de bevolking en naar bescherming en bevordering van het lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden van de bevolking, waarbij leefstijl en gedrag, sociale en fysieke omgeving en zorgvoorzieningen mede van invloed zijn.”
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
De Wet collectieve preventie volksgezondheid schrijft voor dat gemeenten elke vier jaar lokaal gezondheidsbeleid vaststellen. De eerste planperiode liep van 2003 – 2007, de tweede planperiode loopt van 2008 – 2011. In het lokaal gezondheidsbeleid zijn er aan de hand van de volgende criteria prioriteiten gesteld:
Deze oefening heeft geresulteerd in de volgende rangorde:
De regiegroep Lokaal Gezondheidsbeleid gaat aan de hand van deze prioriteiten een tweejarig uitvoeringsprogramma opstellen dat ter goedkeuring zal worden voorgelegd aan het college van B&W.
Onder het bieden van openbare geestelijke gezondheidszorg wordt verstaan: het signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg, het bereiken en begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen, het functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of dreiging van crisis bij kwetsbare personen en risicogroepen en het tot stand brengen van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de openbare geestelijke gezondheidszorg. Tot 2007 waren de verplichtingen van de gemeente inzake de OGGZ onderdeel van de Wcpv, met ingang van 2007 zijn deze over gegaan naar de Wmo.
De taken van de gemeente op het gebied van de OGGZ laten zich samengevat omschrijven als:
Voor een belangrijk gedeelte worden deze taken onder regie van de gemeente Eindhoven regionaal uitgevoerd.
Regionale voorzieningen / activiteiten, preventie:
Regionale voorzieningen / activiteiten, dienstverlening (OGGZ middelen centrumgemeente):
Subregionale en lokale voorzieningen en activiteiten:
-Maatschappelijk werk Dommelregio (crisisopvang en meldpunt huiselijk geweld)
In het kader van de Wmo zijn AWBZ middelen, die gerekend werden tot het terrein van de OGGZ overgeheveld naar de gemeenten. De OGGZ middelen bestaan uit middelen voor preventie, dienstverlening en subsidieprojecten. Tot op heden heeft de gemeente Eindhoven voor dienstverlening en subsidieprojecten een centrumfunctie vervuld.
De gemeenten kunnen zelf besluiten nemen over de besteding van deze collectieve preventiegelden en daartoe afspraken maken met Novadic en GGZE. De omvang van de budgetten per gemeente zijn echter zeer beperkt waardoor versnippering van dienstverlening dreigt. Bestuurlijk is deze dreiging onderkend en zijn er initiatieven genomen om de prestatievelden 7,8 en 9 gezamenlijk regionaal in te vullen. Een en ander onder coördinatie van de gemeente Eindhoven en het SRE.
Het realiseren van een vangnet voor en het bieden van ondersteuning aan die inwoners die de controle over de zelfstandige deelname aan het maatschappelijke leven hebben verloren of dreigen te verliezen met als doel het herstellen van die controle.
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
De OGGZ is een breed terrein en veelal is sprake van meervoudige problematiek. Dat maakt het stellen van prioriteiten er niet eenvoudiger op.
Kleine regiogemeenten zijn voor de uitvoering en financiering van beleid afhankelijk van de centrumgemeente en de grote zorginstellingen. De eerste prioriteit die er ligt op dit beleidsterrein is te komen tot een zodanige samenwerkingsstructuur zodat de gemeentelijke taken op deze terreinen adequaat kunnen worden ingevuld. Hierbij moet het uitgangspunt worden gehanteerd “lokaal wat lokaal kan, regionaal wat niet lokaal kan”.
De opzet van deze samenwerkingsstructuur is in 2007 gestart. In SRE verband zijn het huidige beleid, de vraag, het aanbod en de financieringsstromen geanalyseerd en op basis van deze analyse wordt voorgesteld om expliciet de aandacht te richten op:
Ook dit prestatieveld viel al onder de Welzijnswet en is derhalve geen nieuwe taak voor de gemeente. Tot op heden werd dit prestatieveld in samenwerking met de regiogemeenten ingevuld. Een regiefunctie is in deze weggelegd voor de gemeente Eindhoven.
Voorzieningen en activiteiten:
Kortdurende of tijdelijke dag- en nachtopvang bij dak- en thuisloosheid en crisissituaties. Dit wordt uitgevoerd door de centrumgemeente Eindhoven. Tussen de Kempengemeenten is een convenant afgesloten met betrekking tot het optreden in crisissituaties. Coördinatie en eerste aanspreekpunt met betrekking tot de crisisdienst is ondergebracht bij het algemeen maatschappelijk werk.
Het realiseren van een vangnet voor en het bieden van ondersteuning aan die inwoners die de controle over de zelfstandige deelname aan het maatschappelijke leven hebben verloren of dreigen te verliezen met als doel het herstellen van die controle.
Speerpunten 2008 -2011: wat gaan we doen?
De maatschappelijke opvang en verslavingszorg is een breed terrein en veelal is sprake van meervoudige problematiek. Dat maakt het stellen van prioriteiten er niet eenvoudiger op.
Kleine regiogemeenten zijn voor de uitvoering en financiering van beleid afhankelijk van de centrumgemeente en de grote zorginstellingen. De eerste prioriteit die er ligt op deze beleidsterreinen is te komen tot een zodanige samenwerkingsstructuur zodat de gemeentelijke taken op deze terreinen adequaat kunnen worden ingevuld. Hierbij moet het uitgangspunt worden gehanteerd “lokaal wat lokaal kan, regionaal wat niet lokaal kan”.
De opzet van deze samenwerkingsstructuur is in 2007 gestart. In SRE verband zijn het huidige beleid, de vraag, het aanbod en de financieringsstromen geanalyseerd en op basis van deze analyse wordt voorgesteld om expliciet de aandacht te richten op: