Organisatie | Overijssel |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Procedureregeling behandeling geschillen en beroepen Politiewet 1993 |
Citeertitel | Procedureregeling behandeling geschillen en beroepen Politiewet 1993 |
Vastgesteld door | commissaris van de koningin |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze procedureregeling kan worden aangemerkt als een beleidsregel, omdat het hier gaat om een nadere invulling van de bevoegdheden van genoemde organen.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 5-9-1994
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal Blad 1994, nr. 103
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-1994 | nieuwe regeling | 05-09-1994 Provinciaal Blad 1994, nr. 103 | - |
Hoofdstuk 2: Behandeling geschillen door de procureur-generaal (artikel 29, Politiewet 1993)
De hoofdofficier van justitie legt een geschil met de korpsbeheerder over het ontwerp van de organisatie, de formatie, de begroting, de jaarrekening en het beleidsplan voor het regionale politiekorps als bedoeld in artikel 29 van de Politiewet 1993 in drievoud schriftelijk voor aan de procureur-generaal.
De procureur-generaal leidt de hoorzitting en draagt er zorg voor dat van zijnentwege een verslag wordt opgesteld van het verhandelde tijdens de zitting. Het verslag wordt door hem en door de commissaris van de Koning ondertekend. Het verslag wordt aan de bij het geschil betrokken partijen toegezonden.
Nadat de commissaris van de Koning heeft ingestemd met het ontwerp-besluit, bedoeld in artikel 6, dan wel het nader onderzoek en het nader overleg, bedoeld in artikel 7, hebben geleid tot overeenstemming tussen de commissaris van de Koning en de procureur-generaal, wordt door laatstgenoemde het definitieve besluit opgesteld.
De verzending van de ondertekende besluiten, bedoeld in het vierde lid, geschiedt op grond van het bepaalde in artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht zo mogelijk binnen acht weken na ontvangst van het geschrift, bedoeld in artikel 2. Indien zulks echter niet mogelijk is, stelt de procureur-generaal overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:14 van laatstgenoemde wet de commissaris van de Koning, de hoofdofficier van justitie, de korpsbeheerder en het regionale college daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen het besluit wel tegemoet kan worden gezien.
Indien de procureur-generaal en de commissaris van de Koning niet met elkaar tot overeenstemming kunnen komen over het in het geschil te nemen besluit, legt de procureur-generaal overeenkomstig het bepaalde in artikel 29, lid 2 van de Politiewet 1993 het verschil van zienswijze voor aan de minister van justitie. Hij geeft daarbij aan op welk punt geen overeenstemming is bereikt. De procureur-generaal zendt alle op het geschil betrekking hebbende stukken aan laatstgenoemde minister.
De procureur-generaal stelt de commissaris van de Koning, de hoofdofficier van justitie, de korpsbeheerder en het regionale college schriftelijk in kennis van het door hem voorleggen van het verschil van zienswijze aan de minister van justitie. Hierop is het bepaalde in het zesde lid van artikel 8 van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 3: Behandeling beroepen door de commissaris van de Koning (artikel 32, Politiewet 1993)
De korpsbeheerder dan wel de hoofdofficier van justitie dient een beroep tegen de door het regionale college vastgestelde organisatie, formatie, begroting, jaarrekening en het beleidsplan voor het regionale politiekorps overeenkomstig het bepaalde in artikel 32 van de Politiewet 1993 in viervoud schriftelijk in bij de commissaris van de Koning. Zulks dient op grond van het bepaalde in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken na bekendmaking van het besluit te geschieden.
De korpsbeheerder dan wel de hoofdofficier van justitie, bedoeld in artikel 11, lid 2, alsmede het regionale college doen binnen twee weken na ontvangst van het bericht, bedoeld in laatstgenoemd artikellid, de commissaris van de Koning schriftelijk blijken van hun zienswijze ter zake van het ingediende beroep, indien die zienswijze overigens niet tegelijk is meegezonden met het beroep, bedoeld in artikel 10.
De commissaris van de Koning leidt de hoorzitting en draagt er zorg voor dat van zijnentwege een verslag wordt opgesteld van het verhandelde tijdens de zitting. Het verslag wordt door hem en door de procureur-generaal ondertekend. Het verslag wordt aan de bij het beroep betrokken partijen toegezonden.
Nadat de procureur-generaal heeft ingestemd met het ontwerp-besluit, bedoeld in artikel 14, dan wel het nader onderzoek en het nader overleg, bedoeld in artikel 15, hebben geleid tot overeenstemming tussen de procureur-generaal en de commissaris van de Koning, wordt door laatstgenoemde het definitieve besluit opgesteld.
De verzending van de ondertekende besluiten, bedoeld in het vierde lid, geschiedt zo mogelijk binnen zestien weken na ontvangst van het beroepschrift, bedoeld in artikel 10. Indien zulks echter niet mogelijk is, kan de commissaris van de Koning de beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. Hij stelt hiervan de procureur-generaal, de korpsbeheerder, de hoofdofficier van justitie en het regionale college in kennis.
Indien de commissaris van de Koning en de procureur-generaal niet met elkaar tot overeenstemming kunnen komen over het op het beroep te nemen besluit, stelt de commissaris van de Koning de minister van binnenlandse zaken daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. Hij geeft daarbij aan op welk punt geen overeenstemming is bereikt. De commissaris van de Koning zendt alle op het beroep betrekking hebbende stukken aan laatstgenoemde minister.
Hoofdstuk 4: Behandeling beroepen van de gemeenteraad door de commissaris van de Koning (artikel 34, Politiewet 1993)
De korpsbeheerder legt een beroep van een gemeenteraad, dat deze in overeenstemming met de zienswijze van de burgemeester bij hem heeft ingediend en dat is gericht tegen een besluit van het regionale college dat naar hun beider mening op onaanvaardbare wijze afbreuk doet aan het belang van een goede vervulling van de politietaak in hun gemeente, overeenkomstig het bepaalde in artikel 34 van de Politiewet 1993 onverwijld in drievoud schriftelijk voor aan de commissaris van de Koning. Daaraan voorafgaande heeft de gemeenteraad op grond van het bepaalde in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid gehad binnen zes weken, nadat bedoeld besluit bekend is gemaakt, genoemd beroep in te dienen bij de korpsbeheerder.
Het regionale college doet binnen twee weken na ontvangst van het bericht, bedoeld in artikel 19, lid 2, de commissaris van de Koning schriftelijk blijken van zijn zienswijze ter zake van het ingediende beroep, indien die zienswijze overigens niet tegelijk is meegezonden met het beroep, bedoeld in artikel 18.
De commissaris van de Koning leidt de hoorzitting en draagt er zorg voor dat van zijnentwege een verslag wordt opgesteld van het verhandelde tijdens de zitting. Het verslag wordt door hem en door de procureur-generaal ondertekend. Het verslag wordt aan de bij het beroep betrokken partijen toegezonden.
De commissaris van de Koning leidt de hoorzitting en draagt er zorg voor dat van zijnentwege een verslag wordt opgesteld van het verhandelde tijdens de zitting. Het verslag wordt door hem en door de procureur-generaal ondertekend. Het verslag wordt aan de bij het beroep betrokken partijen toegezonden.
Zoals in artikel 34, lid 3 van de Politiewet 1993 is bepaald, dient in het op het beroep genomen besluit van de commissaris van de Koning het tijdstip te worden vermeld, waarop het bestreden besluit van het regionale college uiterlijk moet zijn aangepast. Naast de procureur-generaal en de korpsbeheerder worden ook aan de betrokken gemeenteraad en het regionale college de ondertekende besluiten toegezonden
Nadat de procureur-generaal heeft ingestemd met het ontwerp-besluit, bedoeld in artikel 22, dan wel het nader onderzoek en het nader overleg, bedoeld in artikel 23, hebben geleid tot overeenstemming tussen de procureur-generaal en de commissaris van de Koning, wordt door laatstgenoemde het definitieve besluit opgesteld.
De verzending van de ondertekende besluiten, bedoeld in het vijfde lid, geschiedt zo mogelijk binnen zestien weken na ontvangst van het beroepschrift, bedoeld in artikel 18. Indien zulks echter niet mogelijk is, kan de commissaris van de Koning de beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. Hij stelt hiervan de procureur-generaal, de korpsbeheerder, de gemeenteraad die beroep heeft ingesteld en het regionale college in kennis.
Indien de commissaris van de Koning en de procureur-generaal niet met elkaar tot overeenstemming kunnen komen over het op het beroep te nemen besluit, stelt de commissaris van de Koning de minister van binnenlandse zaken daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. Hij geeft daarbij aan op welk punt geen overeenstemming is bereikt. De commissaris van de Koning zendt alle op het beroep betrekking hebbende stukken aan laatstgenoemde minister.
De commissaris van de Koning stelt de procureur-generaal, de korpsbeheerder, de gemeenteraad die beroep heeft ingesteld en het regionale college schriftelijk in kennis van zijn bericht aan de minister van binnenlandse zaken. Hierop is het bepaalde in het zesde lid van artikel 24 van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 5: Behandeling beroepen van de burgemeester door de commissaris van de Koning (artikel 35, Politiewet 1993)
De korpsbeheerder legt een bij hem ingediend beroepschrift van een of meer burgemeesters tegen een besluit van het regionale college, waarbij een territoriaal onderdeel van het regionale politiekorps wordt ingesteld dat twee of meer gemeenten omvat dan wel afwijkt van de gemeentegrenzen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 35 van de Politiewet 1993 onverwijld in drievoud schriftelijk voor aan de commissaris van de Koning. Daaraan voorafgaande heeft dan wel hebben die burgemeester(s) op grond van het bepaalde in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid gehad binnen zes weken, nadat bedoeld besluit bekend is gemaakt, genoemd beroep in te dienen bij de korpsbeheerder.
[Toelichting: Ingevolge artikel 29 van de Politiewet 1993 is de procureur-generaal belast met de beslissing op een verschil van zienswijze tussen de hoofdofficier van justitie en de korpsbeheerder over het ontwerp van de organisatie, de formatie, de begroting, de jaarrekening en het beleidsplan voor het regionale politiekorps. Hij beslist in overeenstemming met de commissaris van de Koning. In verband met het feit dat de procureur-generaal hier de primaire beslisser is, is aan hem in hoofdstuk II van de onderhavige procedureregeling de leiding in de behandeling van bedoelde geschillen toegekend. Het verschil van zienswijze en overige stukken dienen t.b.v. de andere betrokkenen in drievoud te worden toegezonden. Het geschrift, waarin het verschil van zienswijze is weergegeven, dient deugdelijk te zijn gemotiveerd en zal duidelijkheid moeten verschaffen met betrekking tot welk ontwerp-stuk een verschil van zienswijze bestaat. Dit om te voorkomen dat niet duidelijk is waarover het geschil zich uitstrekt.]
[Toelichting: Het zenden van een ontvangstbevestiging is in de Awb voorgeschreven en behoort overigens tot de normale omgangsregels in het bestuursprocesrecht. De korpsbeheerder en de commissaris van de Koning worden – vanwege hun betrokkenheid – tegelijk met het verzenden van de ontvangstbevestiging op de hoogte gesteld van het feit dat een geschil is voorgelegd.]
[Toelichting: Het is in verband met de termijnen aan te bevelen de datum van de hoorzitting - in overleg met de commissaris van de Koning - direct te bepalen, nadat het geschil aan de procureur-generaal is voorgelegd en dan ook zo spoedig mogelijk de uitnodigingen te verzenden. De hoorzitting kan dan worden gehouden vrij kort nadat de zienswijze van de korpsbeheerder is binnengekomen.De hoofdofficier van justitie en de korpsbeheerder worden in ieder geval uitgenodigd voor de hoorzitting. Het kan in bepaalde gevallen noodzakelijk zijn ook anderen uit te nodigen, zoals bijvoorbeeld de betrokken korpschef. Om misverstanden en onduidelijkheden te voorkomen worden de uitnodigingen schriftelijk gedaan. Het is niet nodig dat degenen die voor de hoorzitting zijn uitgenodigd ook persoonlijk verschijnen. Zij kunnen zich ter zitting laten vertegenwoordigen door een door hen daartoe aangewezen gemachtigde. Vanzelfsprekend is ook de commissaris van de Koning of zijn vertegenwoordiger tijdens de hoorzitting aanwezig. Tussen het tijdstip van de uitnodiging en de hoorzitting wordt een voorbereidend overleg gehouden tussen ambtelijke vertegenwoordigers van de procureur-generaal en de commissaris van de Koning. Er wordt door hen een informerende notitie opgesteld. Dit om de hoorzitting zo goed mogelijk te kunnen laten verlopen. Zo'n voorbereidend overleg zal overigens in de praktijk waarschijnlijk pas kunnen worden gehouden als de zienswijze van de korpsbeheerder beschikbaar is. Uiteraard wordt een verslag opgesteld van het besprokene tijdens de hoorzitting. Het verslag wordt door de procureur-generaal ongevraagd aan de bij het geschil betrokken partijen toegezonden.]
[Toelichting: De procureur-generaal stelt een ontwerp-besluit op en legt dit voor aan de commissaris van de Koning. Hier wordt geen termijn gegeven waarbinnen een ontwerp-besluit moet worden opgesteld. Dit wordt niet nodig geacht gezien de korte termijn die de Awb in beginsel voor de gehele procedure stelt. De procureur-generaal heeft er dan ook belang bij een ontwerp-besluit zo spoedig mogelijk op te stellen. De commissaris van de Koning krijgt een reactietermijn van één week, die op zichzelf vrij kort is.]
[Toelichting: In dit artikel wordt de mogelijkheid gegeven voor een nader onderzoek en/of een nader overleg. Het is moeilijk hiervoor een termijn te stellen. Wel is duidelijk dat dit extra tijd in de procedure zal kosten. Het is te verwachten dat in een dergelijke situatie niet kan worden besloten binnen de in de Awb genoemde termijn van acht weken, zodat op grond van die wet door de procureur-generaal een redelijke termijn zal moeten worden bepaald, waarbinnen wel een besluit kan worden genomen. Ten behoeve van met name het nader overleg dient voor een ordelijke gang van zaken het bepaalde in artikel 5 over de hoorzitting voor zoveel noodzakelijk te worden toegepast.]
[Toelichting: De procureur-generaal stelt het definitieve besluit op en legt dat in viervoud ter ondertekening voor aan de commissaris van de Koning. Ook de procureur-generaal ondertekent het besluit in viervoud. De ondertekening in viervoud is nodig om alle bij het geschil betrokkenen te kunnen laten beschikken over origineel ondertekende besluiten. Het regionale college krijgt een afschrift. In het zesde lid wordt de in artikel 4:13 van de Awb genoemde termijn van acht weken vermeld, waarbinnen de gehele procedure dient te zijn afgerond. Voorts bestaat – zoals onder artikel 7 beschreven – voor de procureur-generaal de mogelijkheid om, als de termijn van acht weken niet haalbaar is, een andere redelijke termijn te stellen waarbinnen een besluit kan worden tegemoet gezien. Dit geeft derhalve wel enige ruimte in de procedure.]
[Toelichting: Zoals in artikel 29, lid 2 van de Politiewet 1993 is bepaald, dient de procureur-generaal het verschil van zienswijze aan de minister van justitie voor te leggen, indien hij niet tot overeenstemming komt met de commissaris van de Koning. Hij geeft daarbij aan op welk punt geen overeenstemming is bereikt. Ingeval het verschil van zienswijze aan genoemde minister wordt voorgelegd, worden de bij het geschil betrokkenen daarvan in kennis gesteld.]
[Toelichting: Ingevolge artikel 32 van de Politiewet 1993 is de commissaris van de Koning belast met de beslissing op een beroep van de korpsbeheerder of de hoofdofficier van justitie tegen de door het regionale college vastgestelde organisatie, formatie, begroting, jaarrekening en het beleidsplan voor het regionale politiekorps. Hij beslist in overeenstemming met de procureur-generaal. In tegenstelling tot hoofdstuk II van de onderhavige procedureregeling is hier de commissaris van de Koning de primaire beslisser en is aan hem in hoofdstuk III de leiding in de behandeling van bedoelde beroepen toegekend. De commissaris van de Koning handelt hier als rijksorgaan.
Op administratief beroep zijn – zoals in de onderhavige procedureregeling is bepaald – de desbetreffende bepalingen van de hoofdstukken 6 en 7 van de Awb van toepassing.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:7 van de Awb moet de korpsbeheerder dan wel de hoofdofficier van justitie het beroep binnen zes weken, nadat het besluit van het regionale college bekend is gemaakt, bij de commissaris van de Koning indienen.
Het beroepschrift en de overige stukken dienen t.b.v. de andere betrokkenen in viervoud te worden toegezonden.
Het beroepschrift dient deugdelijk te worden gemotiveerd en zal duidelijkheid moeten verschaffen met betrekking tot welk stuk bezwaar bestaat. Dit om te voorkomen dat niet duidelijk is waarover het beroep zich uitstrekt. ]
[Toelichting: Voor de hoorzitting wordt eveneens een vertegenwoordiging van het regionale college schriftelijk uitgenodigd. Er is immers een besluit van dat college in het geding. Het regionale college maakt zelf uit door wie het wordt vertegenwoordigd.
Op grond van het bepaalde in de Awb kunnen tot tien dagen voor de hoorzitting nog nadere geschriften door de bij het beroep betrokken partijen worden ingediend. ]
[Toelichting: In het vijfde lid wordt een termijn van zestien weken vermeld, waarbinnen de gehele procedure dient te zijn afgerond. Voor de commissaris van de Koning bestaat echter de mogelijkheid de beslissing voor ten hoogste acht weken te verdagen. Van een verdaging moeten de overige betrokkenen in kennis worden gesteld.
Deze termijn is gebaseerd op artikel 7:24 van de Awb. Hoewel dat artikel op grond van artikel 32, lid 4, van de Politiewet 1993 hier niet van toepassing is, lijkt het toch goed deze termijn aan te houden. Dit om te voorkomen dat beroepsprocedures te lang gaan duren. Gezien het feit dat de onderhavige procedureregeling het karakter heeft van een beleidsregel is de commissaris van de Koning daardoor in beginsel wel gebonden aan de in de procedureregeling opgenomen termijnen. ]
[Toelichting: Zoals in artikel 32, lid 2 van de Politiewet 1993 en in de ontwerp-Ambtsinstructie is bepaald, dient de commissaris van de Koning, indien hij niet tot overeenstemming komt met de procureur-generaal over het op het beroep te nemen besluit, de minister van binnenlandse zaken daarvan onverwijld schriftelijk in kennis te stellen. Hij en de minister van justitie treden dan in de plaats van de commissaris van de Koning respectievelijk de procureur-generaal. De commissaris van de Koning geeft aan op welk punt geen overeenstemming is bereikt.
Ingeval het verschil van zienswijze aan de minister van binnenlandse zaken wordt voorgelegd, worden de bij het geschil betrokkenen daarvan in kennis gesteld. ]
[Toelichting: Ingevolge artikel 34 van de Politiewet 1993 is de commissaris van de Koning belast met de beslissing op een beroep van een gemeenteraad, dat deze in overeenstemming met de zienswijze van de burgemeester en door tussenkomst van de korpsbeheerder heeft ingediend tegen een besluit van het regionale college, dat naar zijn mening op onaanvaardbare wijze afbreuk doet aan het belang van een goede vervulling van de politietaak in zijn gemeente. Het kan hier overigens gaan om diverse besluiten.De gemeenteraad dient het beroep op grond van artikel 6:7 van de Awb binnen zes weken, nadat het besluit bekend is gemaakt, aan de korpsbeheerder voor te leggen. Deze zendt het beroep onverwijld in drievoud door aan de commissaris van de Koning. Verder is in het derde lid een bepaling opgenomen voor het geval de korpsbeheerder en de bij het beroep betrokken burgemeester dezelfde personen zijn. Om problemen te voorkomen treedt dan de plaatsvervangend korpsbeheerder in deze procedure als korpsbeheerder op.]
[Toelichting: Ingevolge artikel 35 van de Politiewet 1993 is de commissaris van de Koning belast met de beslissing op een beroep van een of meer burgemeesters tegen een besluit van het regionale college, waarbij een territoriaal onderdeel van het regionale politiekorps wordt ingesteld dat twee of meer gemeenten omvat dan wel afwijkt van de gemeentegrenzen. De burgemeester(s) moet of moeten het beroep op grond van artikel 6:7 van de Awb binnen zes weken, nadat het besluit bekend is gemaakt, bij de korpsbeheerder indienen. Deze zendt het beroep dan wel de beroepen onverwijld in drievoud door aan de commissaris van de Koning.]
[Toelichting: In dit artikel zijn diverse bepalingen uit hoofdstuk IV van de onderhavige procedureregeling van overeenkomstige toepassing verklaard. Er is echter een aantal wijzigingen en aanvullingen opgenomen. Deze hebben betrekking op het feit dat op grond van artikel 35 van de Politiewet 1993 meerdere burgemeesters beroep kunnen hebben ingesteld. Daarnaast kunnen er andere belanghebbende burgemeesters bij het beroep betrokken zijn, die overigens zelf geen beroep hebben ingesteld. Hiermee is in de procedure rekening gehouden. Het zal duidelijk zijn dat het beslissen op beroepschriften, waarbij meerdere burgemeesters betrokken zijn, gecompliceerd kan zijn.]
[Toelichting: De onderhavige procedureregeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 april 1994, tegelijk met de inwerkingtreding van de Politiewet. Omdat de procedureregeling kan worden aangemerkt als een beleidsregel dient deze openbaar bekend te worden gemaakt. Volstaan kan worden met afkondiging in het provinciaal blad.]