Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening inburgering Rotterdam 2011 |
Citeertitel | Verordening inburgering Rotterdam 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Gemeenteblad 2011-41 |
Gecons. tekst bijgewerkt tot en met wijziging 1
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-05-2011 | Gecons. tekst bijgewerkt tot en met wijziging 1 | 12-05-2011 Gemeenteblad 2011-41 | Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van |
Verordening inburgering Rotterdam 2011
De raad van de gemeente Rotterdam,
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van
22 maart 2011 (raadsvoorstel nr. 11JOS05678); raadsstuk 2011-807;
gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 19a, eerste lid, 23, derde lid, 24a, vijfde lid, 24e, tweede lid, 24 f en 35 van de Wet inburgering en artikel 149 van de Gemeentewet;
tot vaststelling van de Verordening inburgering Rotterdam 2011.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
1o artikel 20 van de Wet werk en bijstand als de inburgeraar jonger is dan 21 jaar; 2o artikel 21, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand als de inburgeraar 21 jaar of ouder is;
Artikel 1A Toekenning inburgeringsvoorziening
Het college doet uitsluitend een inburgeringsaanbod aan de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel X, derde lid, van de Wetswijziging.
Artikel 4 Persoonlijk inburgeringsbudget
Het college kan op verzoek van de inburgeraar het aanbod doen in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget, indien het college van oordeel is dat: a. de voorzieningen die de gemeente voor dit doel heeft ingekocht niet passend zijn voor de inburgeraar; b. de inburgeraar de eigen verantwoordelijkheid die een persoonlijk inburgeringsbudget met zich brengt, kan dragen; en c. de voorziening die de inburgeraar wil volgen met behulp van het persoonlijk inburgeringsbudget geschikt is voor het beoogde doel.
Het college kan de werkgever waar de inburgeraar werkzaam is op verzoek van de inburgeraar in het kader van de uitvoering van dit artikel aanmerken als inburgeringsbedrijf.
Artikel 5 Opleggen van verplichtingen
Onverminderd de verplichtingen voortvloeiend uit de wet, verplicht het college de inburgeraar die gebruik maakt van een aanbod om:
Voor zover de inburgeraar geen uitkering ontvangt, kan het college aan een betaling in termijnen de voorwaarde verbinden dat de inburgeraar een machtiging afgeeft tot inhouding van de termijnbedragen op het door hem of zijn echtgenote ontvangen inkomen. Bij intrekking van de machtiging vervalt de betalingsregeling en is de eigen bijdrage direct opeisbaar.
Paragraaf 2 Specifieke bepalingen inburgeringsplichtingen
Artikel 7 Aanbod inburgeringsvoorziening
De hoogte van de boete wordt verdubbeld als de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de bekendmaking van een besluit waarbij een boete is opgelegd op grond van het tweede lid of het derde lid, onder a of b, opnieuw schuldig maakt aan een in deze leden genoemde verwijtbare gedraging die tot eenzelfde of hogere boete leidt.
Paragraaf 3 Specifieke bepalingen vrijwillige inburgeraars
Artikel 9 Vaststelling identiteit
Het college stelt de identiteit van de vrijwillige inburgeraar vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1o tot en met 3o, van de Wet op de identificatieplicht.
Artikel 10 Overeenkomst vrijwillige inburgeraar
Artikel 11 In rekening brengen kosten inburgering
Het college kan de kosten van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening geheel of gedeeltelijk bij de vrijwillige inburgeraar in rekening brengen als deze naar het oordeel van het college zonder geldige reden: a. niet verschijnt op een oproep van het college of het inburgeringsbedrijf;
Het college kan het bedrag verdubbelen als de vrijwillige inburgeraar zich binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit tot het in rekening brengen van een deel van de kosten op grond van het eerste lid, opnieuw schuldig maakt aan één van de in dit lid genoemde verwijtbare gedragingen, voor zover deze gedraging leidt tot het in rekening brengen van een vergelijkbaar of hoger bedrag.
aannemelijk maakt dat het bedrag wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Artikel 12 Intrekking Verordening inburgering Rotterdam 2009
De Verordening inburgering Rotterdam 2009 wordt ingetrokken.
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de dagtekening van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening inburgering Rotterdam 2011.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 12 mei 2011.
Dit gemeenteblad is uitgegeven op 18 mei 2011 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Kenniscentrum Bestuursdienst Rotterdam (KBR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)
(Zie ook: www.bds.rotterdam.nl – Gemeentebladen)
De Wet inburgering bepaalt in diverse artikelen dat onderwerpen met betrekking tot inburgeringsplichtigen en inburgeraars geregeld moeten worden bij gemeentelijke verordening.
Het gaat om de volgende onderwerpen:
§artikel 19a: het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening voor een inburgeringsplichtige;
§artikel 23: de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige, waaronder de inning van de eigen bijdrage en de mogelijkheid van betaling in termijnen;
§artikel 24a, vijfde lid: de procedure voor het doen van een aanbod aan vrijwillige inburgeraars en de wijze waarop het college met een vrijwillige inburgeraar in overleg treedt;
§artikel 24f: de informatieverstrekking aan vrijwillige inburgeraars betreffende hun rechten en plichten, de eventuele inning van de eigen bijdrage, de mogelijkheid van betaling in termijnen, de niet-nakoming van de overeenkomst en het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar;
§artikel 35: het bedrag van de bestuurlijke boete.
Er is aanleiding om een nieuwe verordening op grond van de Wet inburgering vast te stellen, omdat:
§er in de Wet inburgering bepalingen zijn opgenomen over vrijwillige inburgeraars, die voorheen waren opgenomen in het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid. Hiervoor geldt een vergelijkbare verordeningsplicht als voor inburgeringsplichtigen;
§er in de verordening nog niets geregeld was over het persoonsgebonden inburgeringsbudget.
Daarnaast is van de situatie gebruik gemaakt om de verordening op een aantal technische punten te verbeteren en te verduidelijken.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
De wijze waarop een inburgeringsvoorziening wordt verstrekt is voor de inburgeringsplichtige en vrijwillige inburgeraar verschillend. De voorziening wordt ten behoeve van de inburgeringsplichtige vastgesteld per beschikking. De voorziening wordt ten behoeve van de vrijwillige inburgeraar bij overeenkomst geregeld. Beide vormen worden in deze verordening samengevat met de term “aanbod”.
Onder de wet vallen 2 groepen inburgeraars: inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars. De inburgeringsplichtige is gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onder b, van de wet. Wie als inburgeringsplichtigen worden aangemerkt is geregeld in de artikelen 3, 5 en 6 van de wet. Het begrip vrijwillige inburgeraar is geregeld in artikel 1, eerste lid, onder q, van de wet.
Een groot deel van de verordening is van toepassing op zowel inburgeringsplichtigen als vrijwillige inburgeraars. Sommige bepalingen zijn echter specifiek van toepassing op inburgeringsplichtigen of vrijwillige inburgeraars. Deze zijn daarom opgenomen in aparte paragrafen.
De maandnorm wordt hier gedefinieerd als de volledige norm voor gehuwden. Daarbij is het van belang of er sprake is van een inburgeraar die jonger dan 21 jaar of 21 jaar of ouder is.
Onderdelen d en f: inburgeringsvoorziening en taalkennisvoorziening
Voor de definitie van deze begrippen is aansluiting gezocht bij de omschrijving in artikel 19, derde lid, van de wet.
Artikel 2 Informatieverstrekking
Het college heeft verschillende mogelijkheden om de (potentiële) inburgeraar te voorzien van informatie over de Wet inburgering en de daarop gebaseerde verordening:
Specifiek voor de inburgeringsplichtige, die geen oudkomer is, geldt, dat deze ook schriftelijke informatie ontvangt bij inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie. In deze informatie kan hij bijvoorbeeld lezen over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen, wie daar gebruik van kunnen maken en hoe je er voor in aanmerking kunt komen. Daarnaast wordt er informatie verstrekt over de faciliteiten die landelijk worden aangeboden door de IB-Groep, zoals een lening, voor mensen die zelfstandig aan de inburgeringsplicht willen of moeten voldoen. Ook staat er in vermeld waar hij terecht kan voor meer informatie over dit onderwerp.
Artikel 3 Samenstelling inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening
Het college start met een onderzoek. Een inburgeringsplichtige kan hiertoe worden opgeroepen, maar een inburgeraar kan zich hiervoor ook zelf melden als hij in aanmerking wenst te komen voor een inburgerings- of taalkennisvoorziening.
Allereerst stelt het college vast in hoeverre de persoon inburgeringsplichtig is.
Er kan immers sprake zijn van de aanwezigheid van diploma’s op grond waarvan de inburgeringsplichtige vrijgesteld kan worden van zijn inburgeringsplicht.
Vervolgens bepaalt het college de noodzaak van het doen van een inburgeringsaanbod. Als een vreemdeling evident ingeburgerd is, kan deze de korte vrijstellingstoets afleggen, waardoor hij vrij is van de inburgeringsplicht.
Ook kan het zijn dat de vreemdeling op andere wijze reeds bezig is met het volgen van een opleiding, waarvan het diploma of het certificaat vrijstelt van de inburgeringsplicht.
Als het college tot de conclusie komt dat geen van deze omstandigheden aan de orde is en het een inburgerings- of taalkennisvoorziening wil aanbieden, onderzoekt het college in welke vorm en samenstelling deze voorziening het beste past bij de inburgeraar.
Bij het bepalen hiervan spelen de volgende factoren een rol: de kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit; de maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving (bijv. betaalde arbeid, het opvoeden van kinderen) en de persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige (bijv. eventuele zorgtaken).
Het college houdt rekening met het bepaalde in artikel 19, vierde lid (ten aanzien van inburgeringsplichtigen) en artikel 24a, vierde lid (ten aanzien van vrijwillige inburgeraars). In deze vergelijkbare artikelen is bepaald dat het aanbod aan de inburgeraar die een uitkering
ontvangt wordt afgestemd op diens mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Ook stemt het college het aanbod af op de aard van de arbeid die de inburgeraar verricht of gaat verrichten.
Omdat deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, maakt het college afspraken maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 van de wet).
Het derde lid geeft aan welke mogelijkheden er zijn om de inburgeringsvoorzieningen aan verschillende participatiemogelijkheden te koppelen en hierdoor te combineren tot duale trajecten.
Voorbeelden van activiteiten, gericht op arbeid of de verwerving daarvan zijn bijvoorbeeld stages, regulier of gesubsidieerd werk en vrijwilligerswerk.
Activiteiten gericht op een vervolgopleiding of voorbereiding daarop, zijn bijvoorbeeld beroepsoriëntatie, taalstage en leerwerktrajecten.
Artikel 4 Persoonlijk inburgeringsbudget
Is er een passende inburgeringsvoorziening binnen het standaard pakket, dan wordt geen persoonlijk inburgeringsbudget verstrekt.
Ook moet de persoon de verantwoordelijkheden die bij een persoonlijk inburgeringsbudget horen aankunnen. Hij moet zelf een traject kunnen regelen, zelf afspraken kunnen maken etc.
Situaties waarin een persoonlijk inburgeringsbudget aan de orde kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld:
De rechtstreekse betaling aan het inburgeringsbedrijf is om onnodig betalingsverkeer te voorkomen, het inburgeringsbedrijf meer zekerheid van betaling te bieden en bovendien de inburgeraar niet te belasten met een financiële administratie.
Voorbeelden van voorwaarden en verplichtingen aan een bedrijf zijn bijvoorbeeld:
Als het college op de aanvraag voor het persoonlijk inburgeringsbudget heeft beschikt en de inburgeraar een passende voorziening heeft gevonden, sluit het college met het inburgeringsbedrijf een overeenkomst waarin de verplichtingen, het budget en de betaling zijn vastgelegd.
Het begrip inburgeringsbedrijf is gedefinieerd in de wet. Omdat het met het persoonlijk inburgeringsbudget ook mogelijk moet zijn dat de werkgever van de inburgeraar de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aanbiedt, is in dit lid geregeld dat ook de werkgever aangemerkt kan worden als inburgeringsbedrijf.
Artikel 5 Opleggen van verplichtingen
De in dit artikel genoemde verplichtingen vormen een aanvulling op de verplichtingen, genoemd in de wet en gelden voor zowel de inburgeringsplichtige als de vrijwillige inburgeraar. Hiermee wordt benadrukt dat de vrijwilligheid geen vrijblijvendheid betekent.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de wet, heeft het college de bevoegdheid om de eigen bijdrage te verrekenen met de uitkering. Het college maakt van deze bevoegdheid gebruik als dit mogelijk is.
De inburgeraar heeft de mogelijkheid de eigen bijdrage in termijnen te voldoen.
Omdat het college bij inburgeraars, die geen uitkering ontvangen, of waarvan de echtgenoot een uitkering ontvangt, niet de mogelijkheid heeft om de eigen bijdrage te verrekenen, kan de betaling in termijnen alleen als de inburgeraar voor de betaling in termijnen een volmacht tot verrekening afgeeft. Als de verrekening plaatsvindt op de uitkering van de echtgenoot, zal de echtgenoot deze volmacht (mede) ondertekenen.
Artikel 7 Vaststelling inburgeringsvoorziening
Artikel 19a, eerste lid, van de wet, geeft de bevoegdheid aan de gemeenteraad om bij verordening te bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening niet aanbiedt aan een inburgeringsplichtige, maar deze direct vaststelt. Dit vaststellingsstelsel verschil van het aanbodstelsel, waarbij sprake is van aanbod door het college en aanvaarding door de inburgeringsplichtige. Het voordeel is dat de procedure van deelname aan voorzieningen hierdoor wordt versneld.
Dit artikel bepaalt dat de raad ervoor kiest dit vaststellingsstelsel te hanteren. De inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening voor een inburgeringsplichtige wordt bij beschikking vastgelegd.
Uit de beschikking moet voor de inburgeringsplichtige duidelijk blijken om welke voorziening het gaat en wat zijn rechten en plichten zijn.
De wet biedt bij de inburgeringsplichtige de mogelijkheid tot handhaving door middel van een bestuurlijke boete.
De hoogte van de boete wordt vastgesteld met inachtneming van dit artikel. Dit laat onverlet de toepassing van wat over de bestuurlijke boete is bepaald in titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb): zo moet het college op grond van de Awb een lagere bestuurlijke boete opleggen als de inburgeraar aannemelijk maakt dat de vastgestelde boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Er mag ook geen boete worden opgelegd als de inburgeraar geen schuld heeft aan de overtreding.
Tweede lid Onderdeel a ziet op het niet nakomen van de verplichting te verschijnen op een oproep of mee te werken aan het onderzoek.
Derde lid Deze boetes kunnen alleen worden opgelegd als ten behoeve van de inburgeringsplichtige inmiddels een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld.
Onderdeel a heeft betrekking op het niet verlenen van medewerking aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Als de inburgeraar geen medewerking verleent als gevolg door ten minste vier keer niet te verschijnen op de inburgeringsacitiviteit, dan is het tweede lid, onderdeel b, van toepassing. Onderdeel b ziet op het niet binnen één van de termijnen, genoemd in artikel 7 van de wet, afleggen van het inburgeringsexamen.
Vierde lid Dit betreft een recidiveartikel. Als de inburgeringsplichtige de termijn, genoemd in artikel 7 van de wet niet nakomt, wordt een boete opgelegd, waarbij een nieuwe termijn wordt genoemd. Als deze nieuwe termijn opnieuw niet wordt nagekomen, wordt opnieuw een boete opgelegd conform het wettelijk maximum bedrag.
Vijfde lid Dit artikel is een recidiveartikel van het vierde lid. Zolang na het verstrijken van de verlengde termijn het inburgeringsexamen nog niet is behaald, wordt iedere twee jaar een bestuurlijke boete opgelegd.
Zesde lid Dit betreft een recidiveartikel ten aanzien van het tweede en derde lid, onder a. Dit recidiveartikel heeft derhalve geen betrekking op het niet-nakomen van de verplichting om binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen.
Zevende lid Dit artikel ziet op de maximering van de boete: de boete kan nooit hoger uitvallen dan de bedragen, die genoemd staan in artikel 34 van de wet.
Artikel 9 Vaststelling identiteit
Bij verordening moet worden geregeld hoe de identiteit van de vrijwillige inburgeraar moet worden vastgesteld. Hierbij is aansluiting gezocht bij wat hierover is bepaald in de Wet werk en bijstand. In het kader van deze wet wordt de identiteit vastgesteld aan de hand van document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op de identificatieplicht.
Deze bepaling luidt als volgt:
Als documenten waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld, worden aangewezen:
1o een geldig reisdocument als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, b, c, d, e en g, of tweede lid van de Paspoortwet;
2o de documenten waarover een vreemdeling ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie;
3o een geldig nationaal, diplomatiek of dienstpaspoort dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, voor zover de houder de nationaliteit van die andere lidstaat bezit.
Artikel 10 Overeenkomst vrijwillige inburgeraar
De afspraken tussen het college en de vrijwillige inburgeraar worden niet bij beschikking, maar in een overeenkomst geregeld.
Aangezien het hier om een tweezijdige afspraak gaat, moet de inburgeraar deze overeenkomst ook ondertekenen en terugsturen.
In de overeenkomst worden vergelijkbare zaken geregeld als in de beschikking voor inburgeringsplichtigen.
Artikel 11 In rekening brengen kosten inburgering
Om het niet-vrijblijvende karakter van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening van de vrijwillige inburgeraar te benadrukken, is in dit artikel opgenomen dat het college in bepaalde gevallen (een deel van) de kosten van de voorziening bij de vrijwillige inburgeraar in rekening kan brengen. Handhaving is immers niet mogelijk via het traject van de bestuurlijke boete.
In het eerste lid staan de situaties genoemd waarin het college hiertoe kan overgaan.
In het tweede lid is opgenomen welke bedragen het college in rekening kan brengen. Voor de hoogte van deze bedragen is aansluiting gezocht bij de hoogte van de bestuurlijke boetes voor vergelijkbare gedragingen van inburgeringsplichtigen.
Het derde lid bevat het recidiveartikel. Verdubbeling van het in rekening gebrachte bedrag is alleen mogelijk als er sprake is van een tweede gedraging binnen twaalf maanden, terwijl deze gedraging tot een vergelijkbaar of hoger terug te vorderen bedrag leidt.
Het vierde en vijfde lid bevatten bepalingen over de maximering van de in rekening te brengen bedragen:
Als voor hetzelfde doel een maatregel of boete kan worden opgelegd in verband met een door de inburgeraar ontvangen uitkering, kan het college niet overgaan tot het in rekening brengen van de kosten van de voorziening.
De onderdelen, genoemd in het zesde lid, onder b, c en d zijn ontleend aan titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de bestuurlijke boete.