Organisatie | Sittard-Geleen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag wet werk en bijstand |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag wet werk en bijstand |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet werk en bijstand Art. 8 lid 1 onderdeel d en Art. 36
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2009 | 01-10-2009 | Onbekend | 18-12-2008 Trompetter, 14-01-2009 | Gemeenteblad 2008/095 |
De Raad van de gemeente Sittard-Geleen,
Gezien het voorstel van van 28 oktober 2008, gemeenteblad 2008,
gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand,
overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;
vast te stellen de volgende : Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand
Artikel 3 Hoogte van de langdurigheidstoeslag
Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag.
Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip langdurig, laag inkomen, zoals dat in artikel 36 lid 1 WWB wordt gebruikt.
De begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB en zijn dan ook niet nader omschreven. Aan de overige begrippen is in dit artikel wel een definitie gegeven.
Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat tijdens de gehele referteperiode niet hoger was dan de bijstandsnorm. De vaststelling van de hoogte van het inkomen vindt plaats aan de hand van artikel 32, waarbij op grond van het tweede lid van artikel 36 een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag niet meetelt bij de vaststelling van dat inkomen.
Voor de periode en de maximale hoogte is aangesloten bij artikel 36 WWB zoals dit thans nog geldt. Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau en/of bij een kortere referteperiode. Dit zou ongewenste armoede-effecten in zich hebben. Bovendien zou dit de financiële ruimte beperken om meer specifieke maatregelen voor personen met een inkomen rond het sociaal minimum, zoals andere vormen van bijzondere bijstand, te blijven inzetten.
De wetgever heeft de minimumleeftijd voor aanspraak op een langdurigheidstoeslag verlaagd van 23 naar 21 jaar. Omdat voor jongeren tot 18 jaar geen wettelijke bijstandsnorm en geen vermogensgrens van toepassing is, maar de jongere voor zijn levensonderhoud is aangewezen op zijn ouder(s), houdt dit in dat regels moeten worden vastgesteld over de maximale middelengrenzen in een tijdens de referteperiode gelegen tijdvak waarin een persoon de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt. In deze verordening wordt geregeld dat de minderjarige wordt geacht de inkomens- en de vermogensgrens niet te hebben overschreden.
De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gehandhaafd op het huidig niveau. Om niet jaarlijks de verordening wegens een indexering aan te hoeven passen is gekozen om het bedrag vast te stellen op basis van een percentage van de gehuwdennorm. De hoogte van de toeslag volgt jaarlijks de wijziging van de gehuwdennorm per 1 januari van het betreffend kalenderjaar. Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag. Indien deze periode de jaarwisseling overschrijdt vindt tussentijds geen aanpassing plaats, maar geldt bij eventuele aanspraak voor een volgende periode van 12 maanden het nieuwe bedrag.
In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.
Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.
De citeertitel van de verordening sluit aan bij de citeertitels van de overige op grond van artikel 8 WWB vastgestelde verordeningen.