Organisatie | Heerlen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel algemene bijstand gemeente Heerlen 2015, eerste wijziging |
Citeertitel | Beleidsregel algemene bijstand gemeente Heerlen 2015, eerste wijziging |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Participatiewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2015 | 01-07-2015 | 01-01-2017 | Nieuwe regeling (tevens intrekking van de Beleidsregel algemene bijstand gemeente Heerlen 2015) | 07-07-2015 | OBM-15000144 |
”BELEIDSREGEL ALGEMENE BIJSTAND GEMEENTE HEERLEN 2015, EERSTE WIJZIGING”
bijbehorend erf een waarde heeft die hoger is dan het bedrag zoals genoemd in artikel 34 lid 2 onder d van de Participatiewet.
waarde van het motorvoertuig sterk afwijkt van de op de koerslijst voorkomende waarde, wordt afgeweken van waarde op de koerslijst.
De heffingskortingen die in artikel 31 lid 1 van de Participatiewet als middel worden genoemd en waarop aanspraak gemaakt kan worden, strekken in
Artikel 8 Citeertitel en inwerkingtreding
Aldus besloten tijdens de vergadering van het college van burgemeester en wethouders der gemeente Heerlen van 7 juli 2015.
Hypotheek wordt gevestigd op registergoederen (huizen en geregistreerde
woonschepen). Pandrecht wordt gevestigd op niet-registergoederen
(woonwagens en niet-geregistreerde woonschepen).
De waarde van het vermogen in de woning wordt bepaald door de waarde bij
vrije oplevering te verminderen met de op de woning drukkende schulden. De kosten van het vestigen van de krediethypotheek of het pandrecht worden opgenomen in de akte van de krediethypotheek/pandrecht.
Per geval moet worden beoordeeld en gemotiveerd of het buiten beschouwing laten van de auto ouder dan 7 jaar redelijk is. Bij de beoordeling moet gelet worden op de waarde/exclusiviteit van de auto.
Op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet moet als bijzonder inkomen worden aangemerkt de lagere algemene noodzakelijke kosten als belanghebbende de woning bewoont met een of meerdere huurders,
onderhuurders of kostgangers als daarmee nog geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de kostendelersnorm (artikel 22a, eerste tot en met derde lid van de wet). Dit betekent dat het college de werkelijk genoten inkomsten niet meer volledig op basis van dat artikel kan korten indien met deze inkomsten al rekening is gehouden in het kader van de kostendelersnorm.
Artikel 33, vierde lid, wet creëert de mogelijk om, indien de werkelijke inkomsten hoger zijn dan het bedrag waarmee rekening wordt gehouden bij toepassing van de kostendelersnorm, het meerdere te korten.
Volledig zakelijke relaties zoals (onder)huur, blijven voor de kostendelersnorm buiten beschouwing. Bij deze relaties is sprake van deelname aan het economisch verkeer, waarbij de verhuurder een commerciële prijs vraagt voor de huur van de woning en de geleverde diensten en de huurder deze commerciële prijs betaalt. In deze situaties is het uitgangspunt dat de kosten niet op dezelfde wijze worden gedeeld als met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben.
Om tot een uniforme richtlijn te komen ten aanzien van het verlagen van de uitkering op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet, is gekozen voor de bepalingen ten aanzien van woonlasten uit de zogenaamde Recofa richtlijnen. Genoemde richtlijnen zijn ontwikkeld en worden onderhouden door de werkgroep rekenmethode ‘Vrij te laten bedrag’ van Recofa. Recofa is de werkgroep rechters-commissarissen in insolventies (faillissementen en surseances van betaling).
Onder hoofdstuk 4.9 van deze richtlijn staat het bedrag dat de belanghebbende, na aftrek van een forfaitair bedrag voor kost- en/of inwoning, daadwerkelijk als bijdrage in de woonlasten van de inwoner(s) ontvangt in verband met meerderjarige inwoners. Het forfaitaire bedrag kan indien er alleen sprake is van inwoning, worden gesteld op € 1,93 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Omwille van de
werkbaarheid is het forfaitaire bedrag omgerekend naar een maandbedrag van € 1,93 x 365 : 12 = € 58,70 en vervolgens afgerond op € 60,00. Met andere woorden: al het meerdere van € 60,00 aan inkomsten uit verhuur moet op de bijstand van belanghebbende in mindering worden gebracht.
Bij inkomsten uit verhuur van € 300,00 per maand moet een bedrag van
€ 300,00 - € 60,00 (forfaitaire bedrag) = € 240,00 per maand op de bijstand van belanghebbende in mindering worden gebracht.
De prijs die belanghebbende vraagt voor de verhuur van de woning moet een commercieel gangbare prijs zijn, dus geen vriendenprijs.
Wat belanghebbende vraagt moet in verhouding staan tot de geleverde diensten. Het overeengekomen bedrag wordt werkelijk betaald, en belanghebbende moet dit ook aantonen met bijvoorbeeld bankafschriften (artikel 17 lid 1 wet). Het is gangbaar dat de prijs regelmatig wordt aangepast, bijvoorbeeld eens per jaar.
Belanghebbende toont een commerciële relatie aan met de volgende bewijsstukken:
Als belanghebbende genoemde bewijslast niet kan overleggen, kan het recht op bijstand niet (meer) worden vastgesteld.
Om te voorkomen dat er willekeurige en zeer summiere huurovereenkomsten (‘kladjes’) worden overgelegd, is een aantal criteria gesteld waaraan een huurovereenkomst moet voldoen. Hierbij hebben we de door het ministerie van VWS aan een huurovereenkomst gestelde criteria als basis genomen. De huurovereenkomst moet tenminste voldoen aan de in lid 2, onderdeel c, genoemde voorwaarden.
De Recofa-richtlijnen worden jaarlijks aangepast. Deze aanpassingen hebben gevolgen voor het forfaitaire
bedrag waardoor deze jaarlijks zal worden herzien. De afronding vindt plaats op € 5,00 naar boven.