Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Werkendam

Beleidsregels normverlagingen Participatiewet gemeente Werkendam 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWerkendam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels normverlagingen Participatiewet gemeente Werkendam 2015
CiteertitelBeleidsregels normverlagingen Participatiewet gemeente Werkendam 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerparchief

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Participatiewet, art. 27 en 28

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-201501-01-201509-01-2019nieuwe regeling

17-03-2015

24-03-2015 Gemeenteblad, Jaargang 2015, Nr. 24381

79467

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels normverlagingen Participatiewet gemeente Werkendam 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam,

Gelezen het daartoe strekkende voorstel, behandeld in zijn vergadering van 17 maart 2015;

Gelet op artikel 27 en 28 van de Participatiewet;

Gehoord de cliëntenraad sociale zekerheid in zijn vergadering van 11 februari 2015;

 

besluit

vast te stellen: Beleidsregels normverlagingen Participatiewet gemeente Werkendam 2015

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • 1.

    De wet: de Participatiewet.

  • 2.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders van Werkendam.

  • 3.

    De gehuwdennorm: de norm voor gehuwden zoals bedoeld in artikel 21 sub b Participatiewet.

  • 4.

    Woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Participatiewet.

  • 5.

    Woonkosten:

  • 6.

    indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

  • 7.

    indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

 

Artikel 2 Doelgroep

De bepalingen van deze beleidsregel gelden voor personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

 

Artikel 3 Verlagen norm wegens ontbreken woonkosten

De verlaging van de norm bedoeld in artikel 27 van de wet als gevolg van de woonsituatie bedraagt:

  • 1.

    18% van de gehuwdennorm van artikel 21 sub b van de wet indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn; Hiervan is in ieder geval sprake bij verlating of echtscheiding, waarbij de (ex-)partner de volledige woonkosten betaalt.

  • 2.

    10% van de gehuwdennorm van artikel 21 sub b van de wet, indien geen woning bewoond wordt.

 

Artikel 4 Verlagen norm schoolverlater

Het college verlaagt op grond van artikel 28 van de Participatiewet de uitkering van een schoolverlater als bedoeld in artikel 28 van de Participatiewet met 10% van de gehuwdennorm gedurende een periode van zes maanden.

 

Artikel 5 Citeertitel

`Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleidsregel normverlagingen Participatiewet 2015 gemeente Werkendam’.

 

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

 

 

Burgemeester en wethouders van Werkendam

De secretaris, De burgemeester,

 

A.J.L.G. van Oudheusden S. Haasjes – van den Berg

 

Nota-toelichting  

Toelichting Beleidsregels verlagingen Participatiewet 2015 gemeente Werkendam

Algemene toelichting:

Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. De Wet werk en bijstand (WWB) wordt hierin opgenomen. Voorheen in de WWB was er sprake van een rijksnorm welke was gebaseerd op de leefvorm van de belanghebbende (alleenstaande, alleenstaande ouder of gezin). Het uitkeringsniveau voor een alleenstaande en een alleenstaande ouder berustte op de veronderstelling, dat de kosten van het bestaan geheel met een ander gedeeld konden worden. Als dat niet het geval was, kon de gemeente deze rijksnorm verhogen met een gemeentelijke toeslag, die maximaal 20% van het netto minimumloon bedroeg. Daarnaast kon er sprake zijn van een verlaging.

In de Participatiewet is dit niet meer het geval. De toeslag bij het niet kunnen delen van de woonkosten wordt opgenomen in de norm, het normbedrag voor een alleenstaande wordt verhoogd. De kostendelersnorm wordt geïntroduceerd, waardoor er niets hoeft te worden geregeld voor een verlaging vanwege het kunnen delen van kosten. De Verordening toeslagen en verlagingen vervalt hierdoor van rechtswege. In de Participatiewet bestaat echter nog wel de mogelijkheid om een verlaging toe te passen bij personen die lagere woonkosten hebben dan waarin de norm voorziet (artikel 27 Participatiewet) of bij schoolverlaters (artikel 28 Participatiewet).

Met betrekking tot deze artikelen kan het college beleid formuleren.

 

Artikelsgewijze toelichting: Artikel 1 Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Awb of Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze beleidsregels. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van de betreffende definities in de betreffende wetten ook de beleidsregels moeten worden gewijzigd.

Het begrip ‘woning’ wordt omschreven omdat de tekst van de Participatiewet nergens een omschrijving geeft van dit begrip.

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 3 en 4. Het is aan het college overgelaten om de onderhoudskosten vast te stellen. Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid Participatiewet, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

  Artikel 2 Doelgroep

De werking van de beleidsregels is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.

 

Artikel 3 Verlagen wegens ontbreken woonkosten

Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 27 Participatiewet opent om die reden de mogelijkheid om de norm te verlagen. Dat is in artikel 4 gerealiseerd. In artikel 4 lid 1 van deze beleidsregels is bepaald dat de norm wordt verlaagd met 20% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden.

Hieronder valt ook de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten (bijv. energiekosten). Ook in dat geval bedraagt de verlaging 20% van de gehuwdennorm. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

  • 1.

    bij het niet aanhouden van een woning (in dat geval is artikel 4 lid 2 van deze beleidsregel van toepassing);

  • 2.

    bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

  • 3.

    indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige zoals de ouders of de ex-partner, de volledige woonkosten betaalt van de woning.

Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de belanghebbende een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud (CRvB 6 november 2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW). Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonkosten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om de aldus verkregen voordelen aan te merken als inkomen in natura, of de norm te verlagen op grond van artikel 27 Participatiewet (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p 54-55).

Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 Participatiewet noch in het kader van artikel 33 lid 1 Participatiewet rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 van de Participatiewet. In het tweede lid van artikel 4 is bepaald dat als de belanghebbende geen woning bewoont, de norm met 10% van de gehuwdennorm wordt verlaagd. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen. Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Daarom is gekozen voor een verlaging van slechts 10% van de gehuwdennorm.

 

Artikel 4 Verlagen norm schoolverlater

Artikel 28 Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen bij schoolverlaters. In artikel 5 van deze beleidsregels is bepaald dat het college gebruikt maakt van deze mogelijkheid.

 

Artikel 5 en 6

Behoeft geen nadere toelichting.