Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt
verstaan onder:
- a.
wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;
- b.
compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het
college van burgemeester en wethouders om personen met
beperkingen door het treffen van voorzieningen een zodanige
uitgangspositie te verschaffen zodat zij in aanvaardbare mate
zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke
participatie;
- c.
beperkingen: moeilijkheden en/of belemmeringen die
een persoon aantoon heeft met het uitvoeren van activiteiten op
het gebied van het voeren van het huishouden , bij het normale
gebruik van de woning, bij het verplaatsen in de woning, bij het
zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten
van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale
verbanden;
- d.
mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent
als bedoeld in de wet;
- e.
zelfredzaamheid: het lichamelijke, verstandelijke,
geestelijke of financiële vermogen om zelf voorzieningen te
treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken;
- f.
maatschappelijke participatie: normale deelname aan
het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een
huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om
de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat
aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en
landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en
het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die
manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;
- g.
individuele voorziening: een voorziening die
individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening
geen adequate oplossing biedt. Een individuele voorziening kan
bestaan uit:
- 1.
hulp bij het huishouden: het ondersteunen bij
of het overnemen van activiteiten op het gebied van het
verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van
de leefeenheid waartoe een persoon behoort;
- 2.
woonvoorziening: een voorziening, niet zijnde
een huishoudelijke voorziening of een
rolstoelvoorziening die een persoon met beperkingen in
staat stelt tot het normale gebruik van de woning;
- 3.
vervoersvoorziening: een voorziening die een
persoon met beperkingen in staat stelt zich lokaal te
verplaatsen per vervoermiddel;
- 4.
rolstoelvoorziening: een voorziening die een
persoon met beperkingen in staat stelt zich in en om de
woning te verplaatsen en waarvan het rijdend de primaire
functie is.
- h.
eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een
door het college vast te stellen bijdrage, die bij
respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura,
een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een
financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet
worden en waarop de regels van het landelijke Besluit
maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;
- i.
voorziening in natura: een voorziening die in
eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke
dienstverlening wordt verstrekt;
- j.
persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de
aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan
verwerven en waarop de in deze verordening en het Wmo-besluit te
stellen regels van toepassing zijn;
- k.
financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de
kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het
inkomen van de aanvrager;
- l.
forfaitaire vergoeding: een financiële tegemoetkoming
ineens die onafhankelijk van de werkelijke kosten van een
voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van
een inkomensgrens en waarop de regels van het Wmo-besluit van
toepassing zijn.
- m.
besparingsbijdrage: een bijdrage die kan worden
afgestemd op de kosten die worden bespaard door het verkrijgen
van een vervoersvoorziening in natura en waarop de regels van
het Wmo-besluit van toepassing zijn.
- n.
algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke
normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van
een persoon als de aanvrager behorend;
- o.
meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet
te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten
uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te
beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;
- p.
budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze
verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan
het college verantwoording verschuldigd is over de besteding van
het persoonsgebonden budget;
- q.
college: het college van burgemeester en wethouders
van Wierden;
- r.
Wmo-besluit: Het Besluit maatschappelijke
ondersteuning gemeente Wierden;
- s.
Wmo-handboek: door het college vastgestelde
beleidsregels over de uitvoering van de Wet maatschappelijke
ondersteuning.
- t.
ICF (International Classification of Functions,
Disabilities and Impairments): De ICF is een
classificatie voor het beschrijven van het functioneren van
mensen inclusief factoren die op dat functioneren van invloed
zijn.
- u.
aanvrager: de persoon met een beperking die voor
zichzelf een individuele voorziening aanvraagt als bedoeld in
artikel 1:3, sub 3, van de Algemene wet bestuursrecht;
- v.
leefeenheid: alle bewoners van één adres die samen
duurzaam een huishouden voeren niet zijnde kamerbewoners of
personen die vanwege een zorgbehoefte op één adres ieder
zelfstandig wonen;
- w.
gebruikelijke zorg: de normale dagelijkse zorg die
partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar
onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk
huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke
verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat
huishouden.
Artikel 1.2 Beperkingen (in het toekennen), weigeringsgronden en
voorwaarden
- 1.
Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:
- a.
deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op te
heffen of te verminderen:
- -
op het gebied van het voeren van het
huishouden;
- -
op het gebied van het verplaatsen in en om de
woning;
- -
op het gebied van het zich lokaal verplaatsen per
vervoermiddel en;
- -
bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan
sociale verbanden aangaan;
- b.
deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst
adequate voorziening kan worden aangemerkt en;
- c.
deze in overwegende mate op het individu is gericht.
- 2.
Geen voorziening wordt toegekend:
- a.
indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager
algemeen gebruikelijk is;
- b.
indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente
Wierden;
- c.
voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is
van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie
voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de
voorziening wordt aangevraagd;
- d.
voor zover de aanvraag een voorziening betreft die de
aanvrager vóór de beschikking op de aanvraag heeft
gerealiseerd of geaccepteerd of waarvoor de aanvrager is
begonnen met de werkzaamheden voor realisatie, tenzij het
college daarvoor schriftelijk toestemming heeft
verleend;
- e.
indien een voorziening als die, waarop de aanvraag
betrekking heeft, reeds eerder krachtens deze, dan wel
krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening
voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale
afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is
verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte
voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden
die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.
Hoofdstuk 2 - Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen
Artikel 2.1 Keuzevrijheid
Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als
financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college
stelt in het Wmo-besluit vast in welke situaties de bij wet verplichte
keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget
niet wordt geboden.
Artikel 2.2 Voorziening in natura
Bij verstrekking van een voorziening in natura worden de toepasselijke
voorwaarden, zoals genoemd in het Wmo-besluit, in de beschikking
opgenomen.
Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming
Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de
toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Wmo-besluit in de
beschikking opgenomen.
Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget
Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in wet, zijn de volgende
voorwaarden van toepassing:
- a.
Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstekt ten aanzien
van individuele voorzieningen;
- b.
De omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van
de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken
voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding
voor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het Wmo-besluit
;
- c.
De wijze waarop en de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden
budget wordt vastgesteld wordt vastgelegd in het
Wmo-besluit;
Artikel 2.5 Eigen bijdragen en eigen aandeel
Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is
de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële
tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. De omvang van deze eigen
bijdrage of financiële tegemoetkoming wordt vastgelegd in het
Wmo-besluit.
Hoofdstuk 3 - Hulp bij het huishouden
Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden
De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van
ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken
voorziening kan bestaan uit:
- a.
hulp bij het huishouden in natura;
- b.
een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het
huishouden.
Artikel 3.2 Doelgroep hulp bij het huishouden
Een persoon met beperkingen kan voor hulp bij het huishouden in
aanmerking worden gebracht indien het zelf uitvoeren van een of meer
huishoudelijke taken onmogelijk is op grond van:
- a.
aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of
- b.
problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg
Artikel 3.3 Uitzondering op langdurig noodzakelijk
In afwijking van artikel 1.2 lid 1, onder a, kan het college ook hulp
bij het huishouden verstrekken indien er geen langdurige noodzaak
is.
Artikel 3.4 Omvang van de hulp bij het huishouden
De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in eenheden,
zoals nader te bepalen in het Wmo-besluit.
Artikel 3.5 Omvang van het persoonsgebonden budget
Het bedrag, dat per eenheid in de vorm van een persoonsgebonden budget
wordt verstrekt, wordt vastgelegd in het Wmo-besluit.
Artikel 3.6 Weigeringsgronden
- 1.
In afwijking van het gestelde in artikel 3.2 komt een persoon met
beperkingen niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als er
sprake is van gebruikelijke zorg.
- 2.
Geen voorziening wordt verstrekt voor zover de aangevraagde
voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het
uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.
- 3.
Er wordt geen hulp bij het huishouden ingezet ten behoeve van
personen in AWBZ-instellingen, hotels/pensions, trekkerswoonwagens,
kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen,
ADL-clusterwoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en
ouderen gerichte woongebouwen.
Hoofdstuk 4 - Woonvoorzieningen
Artikel 4.1 Vormen van woonvoorzieningen
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van
een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:
- a.
een woonvoorziening in natura;
- b.
een persoonsgebonden budget te besteden aan een
woonvoorziening;
- c.
een financiële tegemoetkoming in de kosten van een
woonvoorziening.
Artikel 4.2 Doelgroep individuele voorzieningen
Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 4.1 vermelde
voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen
een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken.
Artikel 4.3 Soorten individuele woonvoorzieningen
De in artikel 4.1 genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:
- a.
een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en
herinrichtingskosten;
- b.
een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;
- c.
een niet bouwkundige of niet woontechnische
woonvoorziening;
- d.
Artikel 4.4 Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening
In afwijking van het gestelde in artikel 4.1 en 4.3 wordt een
bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, met uitzondering van een
(trap)lift, uitsluitend verstrekt in de vorm van een financiële
tegemoetkoming.
Artikel 4.5 Primaat van de verhuizing en voorwaarden
woonvoorzieningen
- 1.
Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in
artikel 4.3, onder a, in aanmerking worden gebracht indien
aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woning
belemmeren.
- 2.
Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in
artikel 4.3, onder b en c, in aanmerking worden gebracht indien de
in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de
goedkoopst adequate voorziening is.
- 3.
Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening, als bedoeld in
artikel 4.3, onder d, in aanmerking worden gebracht indien sprake is
van een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige
gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen
het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze
persoon tot rust kan komen.
- 4.
In afwijking van het gestelde onder het eerste lid van dit artikel
kan het college een voorziening genoemd in artikel 4.3, onder a,
verlenen aan een persoon die op verzoek van de gemeente ten behoeve
van een persoon met beperkingen de woning ontruimt.
Artikel 4.6 Aanvullende voorwaarden tegemoetkoming in de verhuis- en
herinrichtingskosten
Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten,
als bedoeld in art. 4.3, onder a, wordt uitsluitend verstrekt als:
- a.
de aanvraag is ingediend voordat de verhuizing heeft
plaatsgevonden;
- b.
de persoon met beperkingen niet voor het eerst zelfstandig gaat
wonen;
- c.
de persoon met beperkingen niet verhuist vanuit of naar een
woonruimte die niet geschikt en bestemd is om het hele jaar te
worden bewoond;
- d.
de persoon met beperkingen niet verhuist naar een
AWBZ-instelling;
- e.
in de te verlaten woonruimte beperkingen zijn ondervonden en de
nieuw te betrekken woonruimte goedkoper is aan te passen dan de
te verlaten woonruimte, voor een bedrag dat minimaal de
financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten
bedraagt.
Artikel 4.7 Frequentie van woningaanpassingen
- 1.
Het college verleent een financiële tegemoetkoming in de kosten van
een woonvoorziening, als bedoeld in artikel 4.1 indien de noodzaak
van het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een
verhuizing waartoe op grond van de beperkingen bij het normale
gebruik van de woning geen aanleiding bestond.
- 2.
Een woonvoorziening, als bedoeld in het eerste lid, kan maximaal
eenmaal in de 10 jaar worden verstrekt.
Artikel 4.8 Uitsluitingen
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen
van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters,
tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen,
ADL-clusterwoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en
ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in
gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of
renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen
worden.
Artikel 4.9 Hoofdverblijf
- 1.
Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn
hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de
voorziening wordt getroffen.
- 2.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een
woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één
woonruimte, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een
AWBZ-instelling.
- 3.
De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente
waar de aan te passen woning staat.
- 4.
De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in
het tweede lid bedoelde woonruimte met een in het Wmo-besluit vast
te leggen maximumbedrag.
- 5.
Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager
de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.
Artikel 4.10 Beperkingen
De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt
afgewezen indien:
- a.
de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is
van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het
normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen
andere belangrijke reden aanwezig was;
- b.
de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar
beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning,
tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend
door het college;
- c.
deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke
ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en
extra trapleuningen;
- d.
de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis
van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat
deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van
een onverwacht optredende noodzaak of;
- e.
de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is
vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele
jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een
AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het
verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen
problemen met het normale gebruik van de woning zijn
ondervonden;
- f.
de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger
niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;
- g.
de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning
voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte
materialen;
- h.
de beperkingen niet in de woning zelf worden ondervonden,
waartoe ook de toegankelijkheid van de woning moet worden
begrepen
- i.
er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de
ondervonden beperkingen en een of meer bouwkundige of
woontechnische kenmerken van de door de persoon met beperkingen
bewoonde woning;
- j.
de kosten van de voorziening gelijk zijn aan of meer bedragen
dan € 47.118,-, tenzij weigering van die voorziening gelet op
het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot
onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 4.11 Terugbetaling bij verkoop
De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening
heeft ontvangen, die meer bedraagt dan een in het Wmo-besluit
vastgesteld bedrag, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode
van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de
woning schriftelijk mee te delen aan het college. De financiële
tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening
dient volgens het in het Wmo-besluit vastgelegde afschrijvingsschema te
worden terugbetaald.
Hoofdstuk 5 - Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal
verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
- a.
een collectieve vervoersvoorziening;
- b.
een vervoersvoorziening in natura;
- c.
een persoonsgebonden budget te besteden aan een
vervoersvoorziening;
- d.
een financiële tegemoetkoming in de kosten van een
vervoersvoorziening
Artikel 5.2 Doelgroep vervoersvoorziening
Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 5.1 vermelde
voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen
het gebruik of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk
maken.
Artikel 5.3 Het primaat van het collectief vervoer
Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 5.1, onder b en c en
d, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:
- a.
aantoonbare beperkingen het gebruik van een collectief systeem,
als bedoeld in artikel 5.1, onder a, onmogelijk maken dan
wel;
- b.
een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.1, onder a, niet
aanwezig is.
Artikel 5.4 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen
Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen
van gehuwde personen meer bedraagt dan een in het Wmo-besluit vast te
stellen inkomensgrens wordt een voorziening, als bedoeld in artikel 5.1,
onder a en d, algemeen gebruikelijk geacht en niet verstrekt.
Artikel 5.5 Omvang in gebied en in kilometers
Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de
vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie
uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon-
en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een
uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal
contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden,
terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende
vereenzaming te voorkomen.
Hoofdstuk 6 - Verplaatsen in en rond de woning
Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen
in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken
voorziening kan bestaan uit:
- a.
een rolstoelvoorziening in natura;
- b.
een persoonsgebonden budget te besteden aan een
rolstoelvoorziening;
- c.
een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel.
Artikel 6.2 Doelgroep rolstoelvoorziening
- 1.
Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 6.1, onder a en
b, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien
aantoonbare beperkingen incidenteel dagelijks zittend verplaatsen in
en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen, die verstrekt
worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een
andere wettelijke regeling, geen adequate oplossing bieden.
- 2.
Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 6.1, onder c,
vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien
aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek
sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.
Artikel 6.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners
In uitzondering op het gestelde in artikel 6.1, lid 1, komt een persoon,
die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating
zorginstellingen erkende instelling, uitsluitend voor een rolstoel in
aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op
grond van de AWBZ.
Hoofdstuk 7 - Verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten
Artikel 7.1 Gebruik aanvraagformulier
Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het
college ter beschikking gesteld formulier.
Artikel 7.2 Indentificatieplicht
De aanvrager dient zich desgevraagd te identificeren door een
identiteitsbewijs te overleggen als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder 1
tot en met 3, van de Wet op de identificatieplicht.
Artikel 7.3 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
De aanvraag wordt ingediend bij het door het college aan te wijzen
loket. Naast het aanvragen van Wmo-voorzieningen kunnen ook aanvragen
krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten worden ingediend
Artikel 7.4 Inlichtingen, onderzoek, advies, motiveren besluit
- 1.
Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor
de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een
aanvraag is ingediend:
- a.
op te roepen in persoon te verschijnen op een door het
college te bepalen plaats en tijdstip en hem te
ondervragen;
- b.
op een door het college te betalen plaats en tijdstip door
één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen
ondervragen en/of onderzoeken.
- 2.
Het college vraagt het Centrum Indicatiestelling Zorg (C.I.Z.) of
een andere deskundige partij om advies indien:
- a.
aanvullende informatie nodig is om de aanvraag te kunnen
beoordelen;
- b.
het college dat overigens gewenst vindt.
- 3.
Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen
adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen
die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
- 4.
Bij de advisering, zoals genoemd in het eerste lid, wordt door de
adviseur gebruik gemaakt van de systematiek, zoals neergelegd in de
ICF.
- 5.
Het college motiveert bij het verstrekken van een voorziening op
welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het behouden en
bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke
participatie van mensen met een beperking.
Artikel 7.5 Samenhangende afstemming
Het college legt in het Wmo-besluit regels vast omtrent de wijze waarop
de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt
afgestemd op de situatie van de aanvrager.
Artikel 7.6 Wijzigingen in de situatie
Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt,
is verplicht aan het college direct uit eigen beweging mededeling te
doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet
zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een
voorziening.
Artikel 7.7 Intrekking van een voorziening
- 1.
Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening,
geheel of gedeeltelijk intrekken indien:
- a.
niet is voldaan c.q. niet langer wordt voldaan aan de
voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;
- b.
op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de
gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens
bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.
- 2.
Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een
persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de
tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet
is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de
verlening heeft plaatsgevonden.
Artikel 7.8 Terugvordering
- 1.
Ingeval een voorziening is ingetrokken kan een op basis daarvan
reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden
budget worden teruggevorderd.
- 2.
In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is
ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de
voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte
gegevens.
Hoofdstuk 8 - Slotbepalingen
Artikel 8.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met
beperkingen, mantelzorger of de woningeigenaar afwijken van hetgeen bij
of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing
daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 8.2 Gevallen waarin deze verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze
verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 8.3 Indexering
Het college kan jaarlijks de in het kader van deze verordening en het op
deze verordening berustende Wmo-besluit geldende bedragen verhogen of
verlagen conform de ontwikkelingen van de CBS-prijsindex voor
gezinsconsumptie.
Artikel 8.4 Nadere regels
Het college stelt nadere regels vast voor de uitvoering van deze
verordening en de controle op de uitvoering in het Wmo-besluit en het
Wmo-handboek.
Artikel 8.5 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2008 onder
gelijktijdige intrekking van de Verordening maatschappelijke
ondersteuning gemeente Wierden 2007.
Artikel 8.6 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke
ondersteuning gemeente Wierden 2008.