Organisatie | Brummen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Brummen |
Citeertitel | Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Brummen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Door de inwerkingtreding van de Verordening Participatiewet Brummen 2015 is op 25 juni 2015 de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Brummen ingetrokken.
Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Brummen, die moet worden beëindigd op grond van de Verordening Participatiewet Brummen 2015, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Brummen voor de duur:
a. van 12 maanden, gerekend vanaf de inwerkingtreding van deze verordening, of;
b. dat deze is verstrekt, als dat korter is dan de periode als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
Het college na afloop van de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde periode, besluiten of een voorziening wordt voortgezet.
De Reïntegratieverordening gemeente Brummen blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het tweede lid.
Wet werk en bijstand
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2008 | 25-06-2015 | gewijzigde regeling, zie redactionele toevoeging | 13-12-2007 | RB07.0021 en RB15.0033 |
De gemeenteraad van de gemeente Brummen;
gezien het besluit van burgemeester en wethouders d.d. 27 november 2007, nr. 07.004704/HW
gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers;
vast te stellen de hierbij gevoegde Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Brummen (kenmerk V07.00015/HW).
Hoofdstuk 2 Beleid en financiën
Het college biedt aan de uitkeringsgerechtigde tot 65 jaar, de Nugger en de Anw-er alsmede de persoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbenden, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Artikel 5 Criteria ontheffing arbeidsverplichting
Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de wet, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en artikel 37a van de IOAZ bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 5, eerste lid en tweede lid, van deze verordening genoemde verplichtingen, op basis van in beleidsregels vast te leggen criteria, onder meer:
Indien een alleenstaande ouder een of meer zorgbehoeftige, thuiswonende gehandicapte kinderen, jonger dan 18 jaar bij de voorgeschreven individuele toetsing van de persoonlijke omstandigheden, te kennen geeft de zorgplicht zelf te willen vervullen, dient het college deze wens in te passen binnen het te voeren maatwerk. Het leveren van zorg binnen het eigen gezin kan in deze situatie worden gezien als (onbetaalde) arbeid, voor zover dit is toegestaan binnen de wettelijke mogelijkheden.
Artikel 8 Doel van de ondersteuning
Het college kan aan een lid van de doelgroep ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, of als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie.
Het college kan voordat besloten wordt tot de inzet van reïntegratie-instrumenten een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van belanghebbende.
HOOFDSTUK 4 Werk als instrument voor reïntegratie
De werknemer is in beginsel voor 36 uur per week, dan wel zoveel als nodig is om niet meer afhankelijk te zijn van een gemeentelijke uitkering, in dienst van de werkgever en ontvangt daarvoor loon, dat door de werkgever is bepaald. Het college kan besluiten van de urenvereiste af te wijken, indien de uitkeringsgerechtigde een gedeeltelijke ontheffing heeft van de arbeidsverplichtingen.
Artikel 23 Loonkostensubsidies
0nverminderd het bepaalde in het eerste lid, verstrekt het college aan een werkgever een plaatsingssubsidie wanneer deze een uitkeringsgerechtigde uit het zittende bestand, die tenminste 2 jaar een uitkering van de gemeente heeft ontvangen, in vaste dienst neemt. 0nder een vast dienstverband wordt hier verstaan een dienstverband van tenminste een half jaar, waardoor de uitkeringsgerechtigde niet langer afhankelijk is van een gemeentelijke uitkering voor zijn levensonderhoud. Het dienstverband dient minimaal 16 uur te beslaan.
Artikel 25 Premie aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid
Een belanghebbende die na afloop van een opstapbaan, een werkervaringsbaan, een WIW- of een ID-baan algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt of het werk behoudt dan wel als zelfstandige activiteiten is gaan ontplooien heeft recht op een premie op grond van dit artikel nadat de dienstbetrekking of zelfstandige activiteit zes maanden aaneengesloten heeft geduurd.
Artikel 26 Premie aanvaarding algemeen geaccepteerde deeltijdarbeid
De uitkeringsgerechtigde die algemeen geaccepteerde arbeid in deeltijd verricht of aanvaardt of als zelfstandige activiteiten is gaan ontplooien, waarbij het inkomen minder bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, heeft gedurende maximaal achttien aaneengesloten maanden recht op een premie.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.
Artikel 32 Beleidsaanbeveling subsidiering arbeidsplaatsen
Deze verordening is opgesteld met inachtneming van de EG-verordening Werkgelegenheidssteun, de EG-verordening de minimissteun alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reintegratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 december 2007
mr. M. Veenbergen, griffier
N.E. Joosten bc., voorzittier
De Wet werk en bijstand (WWB) geeft burgemeester en wethouders de opdracht om zorg te dragen voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, Nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.
De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onder a, en tweede lid en artikel 10, eerste en tweede lid, van de WWB.
Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden. Deze zaken zijn:
In de gemeente Brummen wordt het beleid op een aantal niveaus geregeld:
In deze verordening wordt dan ook vastgelegd: de verhouding tussen raad en college alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. Al het overige wordt vastgelegd in een beleidsplan, beleidsregels of in uitvoeringsbesluiten van het college.
De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, dat een relatie heeft met de reïntegratieverordening, namelijk: afstemming en cliëntenparticipatie.
De op grond van de WWB opgestelde Maatregelenverordening regelt het samenspel van de rechten en plichten van de cliënt.
De reïntegratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit beleid ten aanzien van het afstemmen van de uitkering wordt geregeld in de maatregelenverordening.
Verordening cliëntenparticipatie
De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een verordening cliëntenparticipatie op te stellen. In de verordening cliëntenparticipatie dient onder andere te worden geregeld welke zaken er in ieder geval aan cliëntenparticipatie onderworpen zullen worden.
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand.
De Wwb geeft aan burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel klanten aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de klant dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen. De vraag naar ondersteuning zal afhankelijk zijn van een veelheid aan sociaal-economische factoren.
Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, geeft de Wwb aan de gemeenteraad de opdracht om het reïntegratiebeleid vast te leggen in een verordening. In Brummen wordt gekozen voor een systematiek om de verordening meer procedureel te houden en voor verdere uitwerking gebruik te maken van beleidsplan, beleidsregels en uitvoeringsbesluiten.
Het eerste lid geeft daarom aan dat de raad een beleidsplan opstelt.
Het tweede lid is de basis voor verantwoording van het gevoerde beleid. De Wwb geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering naar het rijk zendt. Het definitief verslag moet gepaard gaan met een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een beleidsverslag aan de raad moet worden gezonden. Bij de vormgeving van dit verslag zal worden aangesloten bij de inhoud van het verslag over de uitvoering aan het rijk
Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorziening het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Reïntegratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost omdat doel te bereiken.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij burgemeester en wethouders, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelmatige inzet van de middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de klant. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de klant belangrijk. Voordat tot het inzetten van het traject wordt besloten, wordt de inhoud hiervan met klant besproken, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.
In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de klant en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin de criteria worden verwoord.
De in het derde lid genoemde voorliggende voorzieningen kunnen bijvoorbeeld zijn: de bemiddeling richting arbeidsmarkt door het Centrum voor Werk en Inkomen of reïntegratieactiviteiten die door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen worden aangeboden.
Artikel 5 Criteria ontheffing arbeidsverplichting
De in het eerste lid onder a opgenomen situatie dient aan te sluiten bij hetgeen in artikel 9 vierde lid van de Wwb is opgenomen. Hierin is bepaald dat de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts geldt nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de klant. De belastbaarheid wordt in principe beoordeeld door de klantmanager. Bij vergaand verschil van mening over de mate van belastbaarheid moet gekozen worden voor een advies van een onafhankelijke externe deskundige.
Onder passende kinderopvang wordt verstaan opvang die onder de Wet (basisvoorziening) Kinderopvang valt. De toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van klant moet naar individuele omstandigheden worden bepaald.
De onder b genoemde situatie wordt, met name bij medische redenen, bij voorkeur ondersteund door een extern onafhankelijk deskundig advies. Onder deze omschrijving valt overigens ook psychische problematiek.
In de Abw was het mogelijk de groep van 57½ jaar en ouder categoriaal te ontheffen van de arbeidsverplichting. In de WWB is dit niet meer mogelijk. De minister heeft in zijn decembercirculaire van 2003 naar aanleiding van discussie in de Eerste Kamer bepaald dat gemeenten onder de WWB ook het zittend bestand ouderen individueel zal moeten beoordelen op de kansen om uit te stromen naar een betaalde baan. Echter, omdat de arbeidsmarkt op dit moment weinig ruimte biedt voor nieuwe instroom en een gedeelte van de ouderen al voor langere tijd werkzoekend is, kan de gemeente volstaan met een éénmalige individuele beoordeling van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Als vastgesteld wordt dat er kansen aanwezig zijn ligt het voor de hand om deze kansen te benutten en de uitstroom te bevorderen. Wanneer tijdens deze eerste beoordeling geconcludeerd wordt dat de afstand tot de arbeidsmarkt nauwelijks meer valt te overbruggen heeft de gemeente de bevoegdheid om te volstaan met een ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor de resterende periode dat de oudere bijstand ontvangt.
Een deskundige afweging van de mogelijkheden van de cliënt van 57½ jaar en ouder op de arbeidsmarkt zou ondersteund kunnen worden door een verklaring van het Centrum voor Werk en Inkomen.
In de wet is bepaald dat een ontheffing slechts tijdelijk wordt verleend. Het tweede lid van dit artikel sluit hierbij aan. In het derde lid is bepaald dat het college deze periode kan verlengen nadat een herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Dit is aan de orde als na afloop van de ontheffingsperiode de omstandigheden ongewijzigd zijn of er nieuwe zwaarwegende factoren voor een nieuwe ontheffing aanwezig zijn.
De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.
Desondanks kan de gemeente van oordeel zijn dat een sluitende aanpak geregeld dient te worden. In de gemeente Brummen is hiervoor gekozen. Er geldt een sluitende aanpak voor alle nieuwe instroom. Alle belanghebbenden die instromen dienen actief bezig te zijn met hun reïntegratie naar werk. Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) zal hiervoor met de betrokkene afspraken maken omtrent een passend bemiddelingsprogramma en de te stellen doelen. Indien het CWI bepaalt dat een bemiddelingsprogramma niet zal voldoen dan wel indien betrokkene na afronding van het bemiddelingsprogramma het gestelde doel nog niet heeft bereikt, zal de gemeente een passende voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid aanbieden. Er dient voor gewaakt te worden dat te snel dure of onnodig lange trajecten worden ingezet. Een sluitende aanpak mag niet louter een vangnet zijn maar moet vooral als een trampoline fungeren.
Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen.
Het derde lid geeft het college de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.
Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds
De gemeente kan, om financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het in artikel 3 genoemde beleidsplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij uitvoeringsbesluit subsidie en budgetplafonds instellen.
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open naar andere instrumenten uit te wijken.
Artikel 9 Vorm van de ondersteuning
Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere reïntegratie-instrumenten. Reïntegratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Reïntegratie moet de kortste weg naar arbeid zijn. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek (diagnose) is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Bij de toepassing van ondersteuning en inzet van een instrument dient voorop te staan dat een belanghebbende zo snel mogelijk dient uit te stromen. Dit ligt besloten in de term “adequaat” in dit artikel.
Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken. In de gemeente Brummen is de diagnose leidend. Aan de hand van de diagnose wordt bepaald hoe het reïntegratieaanbod wordt vormgegeven.
Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van reïntegratie-instrumenten zijn. Ook in dat geval geldt dat het instrument beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de efficiënte en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden worden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is uiteraard de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.
Zoals gezegd is de diagnose leidend in de gemeente Brummen. Aan de hand van de diagnose zal moeten worden bepaald hoe belanghebbende het snelst richting de arbeidsmarkt kan worden geleid.
In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van reïntegratie-instrumenten wordt besloten een diagnose worden gesteld. Eventueel kan na een zelf verricht onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen.
Het succesvol voltooien van een traject is niet mogelijk zonder de inzet van de uitkeringsgerechtigde. De motivatie ontstaat door het uitzicht op zelfredzaamheid, door het betrekken van de wensen van de klant in het traject en door het verstrekken van premies, maar ook door (de dreiging) met sancties.
Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het reïntegratietraject gekoppeld worden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de belanghebbende worden verhaald, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.
Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten om tegen onwelgevallige beslissingen van de gemeente op te komen. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
In dit artikel worden expliciet de verplichtingen benoemd die verbonden zijn aan de belanghebbende die een beroep kunnen doen op de bepalingen zoals die in deze verordening zijn genoemd. Een aantal verplichtingen zijn specifiek verbonden aan de arbeidsinschakeling. In dit artikel wordt een aanvulling gegeven op artikel 17 WWB. Het niet nakomen van de verplichtingen in sub a, b en c van dit artikel wordt gesanctioneerd in de Maatregelenverordening. Het is uiteraard de bedoeling dat een belanghebbende als een traject wordt ingezet zich volledig inzet ter uitvoering van dit traject.
De bepalingen uit deze verordening zijn in eerste instantie bedoeld om de arbeidsinschakeling te bewerkstelligen. Een belanghebbende zal het doel van een traject of een reïntegratie-instrument niet in de weg mogen staan. Iedere gedraging die het doel in de weg kan staan, kan worden gesanctioneerd. De Maatregelenverordening voorziet hierin.
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn met het oog op de reïntegratie van belanghebbende.
Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever.
Het instrument van “Direct Werk” kan direct na de melding of aanvraag van een uitkering als instrument worden ingezet. Van een belanghebbende wordt verwacht dat gedurende 24 uur per week lichte productiewerkzaamheden wordt verricht met behouden van uitkering. Tijdens de duur van dit instrument wordt begeleiding aangeboden. Dit instrument kan worden ingezet als een belanghebbende werkritme moet opdoen of behouden. Tevens kan dit instrument worden ingezet als diagnose-instrument om de capaciteiten, competenties en werkhouding in beter in beeld te brengen. Deelname is verplicht en verzuim heeft tot gevolg dat de uitkering op grond van de afstemmingsverordening van de gemeente Brummen, wordt verlaagd.
Dit instrument kan gedurende een periode van 26 weken worden ingezet. Deze periode dient zoveel mogelijk aaneengesloten te zijn. Indien een belanghebbende deze periode onderbreekt dan wordt het traject verlengd met de periode die onderbroken is. In alle gevallen zal een belanghebbende maximaal 26 weken werkzaamheden verrichten.
Directe bemiddeling kan voor een aantal belanghebbenden, die een relatief korte afstand hebben tot de arbeidsmarkt, als instrument worden ingezet. Een cursus of scholing kan samengaan met Jobhunting. Het doel van Jobhunting is om na een korte actie uitstroom te bereiken. Bij dit instrument moet een gerede kans aanwezig zijn dat een baan kan worden gevonden voor een belanghebbende. De belanghebbende zal normaliter een niet al te grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Ook bij dit instrument is de diagnose leidend.
Jobhunting duurt in beginsel maximaal een maand, inclusief eventuele korte scholing, Verlenging met twee maanden behoort tot de mogelijkheden. Jobhunting kan, nadat de diagnose is gemaakt, vooraf gaan aan de inzet van andere instrumenten. Het reïntegratiebedrijf is verantwoordelijk voor de inzet van dit instrument. De bemiddeling door het CWI (de A-stroom) is gericht op een match tussen vacatures en mensen. Indien dit niet tot succes heeft geleid kan een baan worden gezocht bij een persoon middels Jobhunting.
Indien uit de diagnose blijkt dat een belanghebbende bepaalde vaardigheden ontbeert of andere kwalificaties moet behalen dan biedt de leerwerkstage uitkomst. De leerwerkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt (training on the job). Naast het opdoen van vaardigheden is een doel van de leerwerkstage ook het leren werken in een arbeidsrelatie. Een belanghebbende kan wennen aan aspecten als gezag, werkritme en het samenwerken.
De duur van een leerwerkstage is in beginsel beperkt tot een half jaar. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. Er is ook geen sprake van een arbeidsovereenkomst. De werknemer zal derhalve rechtens geen loonbetaling kunnen afdwingen.
Het reïntegratiebedrijf dient te zorgen voor een werkplek en zal belanghebbende moeten begeleiden. Belanghebbende behoudt tijdens de duur van de stage de gemeentelijke uitkering.
Scholing betreft educatie op diverse niveaus, of een beroepsgerichte scholing of training die gericht is op het verwerven van functionele vaardigheden voor een specifiek beroep. Dit instrument kan naast andere instrumenten maar ook als een zelfstandig instrument worden ingezet. In verband met de andere begripsbepaling (onder de WWB moet een belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaarden) krijgt dit instrument een andere lading. Er behoeft niet meer primair gekeken worden naar opleiding, werkervaring etc. maar het aanbod op de arbeidsmarkt kan vaker bepalend zijn. Omscholing kan dus noodzakelijk zijn als een belanghebbende is opgeleid voor een beroep waarnaar geen of onvoldoende vraag meer is. Is de vraag er nog wel maar ontbeert belanghebbende kennis dan kan scholing worden ingezet om deze brug te slaan.
De opstapbaan is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om de belanghebbende sneller op een reguliere baan geplaatst te krijgen. Hij is alleen bedoeld voor mensen die op korte of middellange termijn naar regulier werk kunnen uitstromen.
De belanghebbende treedt in dienst bij de werkgever en ontvangt van de werkgever loon. De werkgever ontvangt van de gemeente een loonkostensubsidie. De ondersteuning is niet beperkt tot een financiële vergoeding maar kan ook bestaan uit begeleiding, verzekeringen tegen uitval door ziekte of scholingskosten. De totale ondersteuning in geld is begrensd. De hoogte van deze begrenzing wordt door het college vastgesteld.
In welke vorm de ondersteuning wordt verstrekt is onder ander afhankelijk van de wensen van de werkgever, het profiel van de uitkeringsgerechtigde en de aard van de functie. Hierover worden van te voren afspraken gemaakt tussen de werkgever en het college. Zolang de gemeente ondersteuning biedt kan gesproken worden van een opstapbaan. Indien de werkgever, zonder ondersteuning, de dienstbetrekking voortzet dan is er geen sprake meer van een opstapbaan.
De werkervaringsbaan is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om door het opdoen van werkervaring het perspectief op regulier betaald arbeid te vergroten. De duur van deze baan is in principe 2 jaar. Sommige belanghebbenden zullen echter nog langer nodig hebben. Het college kan in deze gevallen de duur van de werkervaringbaan verlengen.
De gemeente verstrekt een loonkostensubsidie van in beginsel maximaal de hoogte van de gemeentelijke uitkering. Indien de werkgever niet in staat is om een bijdrage in de loonkosten te leveren dan kan de gemeente een kostendekkende subsidie verstrekken.
De werkervaringbaan wordt gerealiseerd in sectoren met een hoge maatschappelijke relevantie. Gekozen wordt voor de sectoren zorg, educatie, veiligheid, en milieu als hoogst maatschappelijk relevant. Binnen de genoemde sectoren is het begrip hoogst maatschappelijk relevant alleen van toepassing op die functies, waarbij sprake is van een directe en concrete levering van diensten aan de burger. Indirecte ondersteuningsfuncties vallen hier dus buiten.
De werknemer is in beginsel voor 36 uur per week, dan wel zoveel als nodig is om niet meer uitkeringsafhankelijk te zijn, in dienst en ontvangt daarvoor loon ter hoogte van 100% van het wettelijk minimumloon. De werkgever ontvangt hiervoor een loonkostensubsidie van de gemeente.
Artikel 20 Integrale reïntegratietrajecten en deelproducten
Als uit de diagnose naar voren is gekomen dat iemand een relatief korte afstand heeft tot de arbeidsmarkt dan zal een traject gericht op werk worden ingezet. Het zal hierbij gaan om de zogenaamde B-stroom. Een klantmanager bepaalt welk instrument er wordt ingezet en hoe lang het traject precies zal duren. Uitgangspunt hierbij is dat de maximale duur 1 jaar bedraagt. Dit instrument vertoont verwantschap met de trajecten die voor de inwerkingtreding van deze verordening worden ingekocht. Dit instrument biedt de consulent de mogelijkheid om meervoudige problematiek betreffende een belanghebbende op te lossen. Er kan dus gericht worden ingekocht.
Een participatieplaats wordt ingezet voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt voor wie de afstand tot een gemeentelijke subsidiebaan nog te groot is. Dit instrument heeft als doelstelling dat een belanghebbende een of de volgende trede van de reïntegratieladder (bijvoorbeeld de gemeentelijke subsidiebanen) bereikt. De participatieplaats is een vorm van werken met behoud van uitkering waarbij begeleiding wordt geboden onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. De gemeente zal ook periodiek moeten toetsen of de participatieplaats nog steeds de juiste en kortste weg is naar reguliere arbeid. De werkzaamheden binnen een participatieplaats zijn additioneel van aard. Additionaliteit houdt in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten.
De duur van een participatieplaats is in principe twee jaar. Als gebleken is dat belanghebbende toch niet de volgende stap kan zetten op de reïntegratieladder dan kan worden overwogen om de participatieplaats te verlengen met maximaal tweemaal een jaar. Dit mag echter geen automatisme zijn omdat de duur immers zo kort mogelijk dient te zijn. Het streven om belanghebbende binnen de reguliere duur van de participatieplaats eerder de volgende stap te laten maken.
Indien de participatieplaats wordt verlengd dan dient het te gaan om andere werkzaamheden bij een andere werkgever. Zo wordt voorkomen dat de participatieplaats een doel op zich gaat vormen in plaats van een middel met als doel mensen te laten terugkeren naar de arbeidsmarkt.
Onder de belanghebbenden in de B-stroom bevinden zich ook mensen die een (zeer) grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt waarbij niet direct een traject gericht op arbeid kan worden ingezet. Sociale activering is voor deze mensen de eerste stap richting een op werk gericht traject of als dat niet haalbaar is, te voorkomen dat deze mensen buitengesloten raken of blijven in het maatschappelijk verkeer. Voor een deel van de belanghebbenden kan sociale activering de eerste stap zijn naar een reguliere baan. Na het traject van sociale activering kan derhalve een traject richting werk worden aangeboden.
Artikel 23 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie
Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW. Onder de WWB zijn deze subsidies geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte en de duur van de subsidies.
Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie. De loonkostensubsidie speelt met name een rol bij de opstap- en werkervaringsbanen (artikelen 18 en 19 van de verordening).
Het tweede, derde en vierde lid zijn toegevoegd als uitbreidingsmogelijkheden. Het strekt er toe werkgevers te stimuleren personen vanuit een uitkeringssituatie in dienst te nemen, waardoor naar verwachting meer uitkeringsgerechtigden zullen uitstromen.
Het zesde lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen omtrent de subsidie en de verplichtingen die hieraan zijn verbonden.
Hoewel de belanghebbende een eigen verantwoordelijkheid heeft in het kader van uitstroom wordt een aantal activiteiten van belanghebbende beloond. In dit artikel zijn de activiteiten genoemd waarvoor een premie gegeven kan worden. Deze premies worden in de volgende artikelen verder uitgewerkt.
In de WWB is geregeld in artikel 31, lid 2, sub j, dat jaarlijks een activeringspremie kan worden verstrekt (in de inkomensbesluiten IOAW en IOAZ zijn gelijksoortige regelingen opgenomen). Deze eenmalige premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.
Artikel 25 Premie aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid
Regulier werk is het hoogste doel. Een belanghebbende is primair verantwoordelijk voor uitstroom naar reguliere arbeid. Indien hij hierin slaagt (al dan niet met hulp van een reïntegratiebedrijf) dan dient hier een premie tegenover te staan. De voorwaarde is dat het gaat om een niet-gesubsidieerde baan.
Dit betekent dat er geen premie kan worden verstrekt indien een belanghebbende bij een werkgever werkt als uitvloeisel van een opstapbaan of een werkervaringsbaan.
Een belanghebbende die na het vervullen van een opstapbaan, een werkervaringsbaan, een WIW- of een ID-baan algemeen geaccepteerde arbeid vindt heeft eveneens recht op een premie op grond van dit artikel. Deze premie kan ook worden verstrekt als een belanghebbende in dienst blijft bij de werkgever waar hij de opstapbaan of werkervaringsbaan heeft vervuld.
In het derde lid wordt aangegeven dat de dienstbetrekking minimaal zes maanden heeft geduurd. Hierbij wordt aangesloten bij het bestaande beleid en bovendien wordt in de kamerstukken aangegeven dat onder duurzaamheid een situatie wordt verstaan waarin de belanghebbende tenminste een half jaar een reguliere baan vervult. De premie wordt toegekend nadat belanghebbende heeft aangetoond dat hij minimaal zes maanden een reguliere baan heeft. De premie wordt vervolgens uitbetaald. In het betreffende kalenderjaar kan dan niet opnieuw een premie worden uitgekeerd als belanghebbende opnieuw een uitkering ingevolge de WWB gaat ontvangen.
In het vijfde lid is aangegeven dat iemand wiens uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken wegens verzwijgen van werkzaamheden geen premie wordt toegekend.
Artikel 26 Premie aanvaarding algemeen geaccepteerde deeltijdarbeid
Vanuit de wenselijkheid een op de centrale regelgeving aanvullende regeling te ontwerpen die de uitkeringsgerechtigde stimuleert part-time werk te aanvaarden, is de volgende systematiek uitgewerkt:
Artikel 27 Premie participatieplaats
De doelstelling van de premie is belanghebbende te activeren en hem het gevoel te geven dat de premie echt is verdiend. Van een bonus na afloop van het traject (na 2 jaar) zal nauwelijks het gewenste effect vanuit gaan. De termijn tussen de start en het einde wordt dan als te lang ervaren. Vandaar dat belanghebbende al na minimaal 6 maanden een premie kan ontvangen als hij het aantal uren dat hij werkzaam is in de participatieplaats kan uitbreiden met een dagdeel. De belanghebbende zal hierdoor gestimuleerd worden niet alleen de vastgestelde uren vol te maken maar ook daadwerkelijk vooruitgang te boeken. Dit principe geldt ook voor het einde van het traject. Slechts het traject afronden is niet voldoende maar belanghebbende moet een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt hebben bereikt. Alleen dan kan worden gesproken over een succesvol traject.
Artikel 28 Premie afronden sociale activering
Sociale activering kan normaliter een tweeledig doel hebben. Sociale activering kan inhouden dat belanghebbende activiteiten buitenshuis gaat verrichten zodat een sociaal isolement wordt verkomen. Een belanghebbende kan ook middels sociale activering een eerste stap zetten richting de arbeidsmarkt. Hij kan door sociale activering werkritme krijgen zodat de afstand wordt verkleind naar de arbeidsmarkt. De WWB legt de nadruk bij sociale activering op de arbeidsinschakeling. Alleen als de sociale activering een reïntegratiedoel heeft kan een premie op grond van dit artikel worden toegekend. In het traject dient dus duidelijk te worden aangegeven dat dit het doel van de sociale activering is. Na afloop van een vastgesteld traject kan een premie worden toegekend. Het is evenwel mogelijk dat na afloop van een sociaal-activerings-traject toch wordt onderkend dat er geen reïntegratiemogelijkheden zijn. Dit doet niets af aan de mogelijkheid om een premie te verstrekken na afronding van het traject. De intentie bij het begin is hierin leidend.
Sociale activering om een sociaal isolement te voorkomen kan niet worden gepremieerd op grond van de wet.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.
Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.
Artikel 32 Beleidsaanbeveling subsidiering arbeidsplaatsen
Ondanks het feit dat de gemeente beleidsvrijheid heeft met betrekking tot de inrichting van het reïntegratiebeleid, wordt zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft ondermeer het onderwerp staatssteun, wat is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun en de Verordening minimis-steun van de Europese Gemeenschap.
Het gaat hier met name om de verstrekking van subsidies. Subsidies worden niet aangemerkt als staatssteun als in de gemeentelijke verordening sprake is van een generieke regeling. Generiek wil zeggen, dat niet op voorhand bepaalde bedrijven of groepen van bedrijven of sectoren expliciet in de verordening worden uitgesloten van subsidiering.
De redactie van deze verordening is zodanig, dat sprake is van een generieke regeling.
Naast de inhoudelijke regel vragen de EG-verordeningen om uitgebreide informatiestromen richting Europese Commissie.
Dit kan worden voorkomen door in de verordening een expliciete verwijzing naar de beleidsaanbeveling van het Ministerie van Sociale Zaken op te nemen.
Deze verwijzing is in dit artikel opgenomen. Hiermee is aangegeven, dat alle bepalingen uit deze verordening in overeenstemming zijn met deze beleidsaanbeveling.