Organisatie | Ridderkerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz; Bijzondere bijstand Ridderkerk 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz; Bijzondere bijstand Ridderkerk 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Het Beleid Uitkeringen Ridderkerk 2013 wordt ingetrokken.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-06-2015 | 01-01-2017 | Nieuwe regeling | 09-06-2015 Gemeentejournaal, 18-06-2015 | 159253 |
De gemeente Ridderkerk heeft een goed en uitgebreid armoedebeleid. Bij het lokale bestuur is er altijd het besef geweest dat een goed armoedebeleid nodig is om mensen met een laag inkomen de kans te geven om mee te doen in de samenleving. Mee kunnen doen betekent dat iemand voldoende middelen heeft om in zijn bestaan te kunnen voorzien, maar bijvoorbeeld ook om lid te worden van een sportvereniging en deel te nemen aan culturele en sociale activiteiten. Meedoen is vooral voor kinderen heel belangrijk. Kinderen moeten kunnen meedoen met hun leeftijdsgenoten. De situatie waarin hun ouders verkeren, mag daar geen belemmering in vormen.
De bijzondere bijstand is een onderdeel van het sociaal domein. En dat sociaal domein van zorg, onderwijs, werk en inkomensondersteuning is volop in beweging. ‘Meedoen in de samenleving’ heeft een nieuwe betekenis gekregen. Participatie via werk wordt als het hoogste goed gezien. Maar ook de deelname aan de samenleving op allerlei andere terreinen is van wezenlijk belang.
De gemeente is daarnaast niet langer vanzelfsprekend verantwoordelijk voor het oplossen van problemen en vragen van haar inwoners, en doet een beroep op de eigen kracht van mensen en de samenleving.
Het Rijk geeft via de nieuwe wetgeving (Participatiewet) en het verstrekken van financiële middelen de gemeente meer ruimte om ondersteuning te geven aan verschillende doelgroepen met een laag inkomen. Waar bijvoorbeeld in de WMO sprake is van een “algemene voorziening” waarbij de kosten voor eigen rekening gaan komen van de zorgvrager, zal er een beroep moeten kunnen worden gedaan op de bijzondere bijstand als er sprake is van een laag inkomen.
Deze ontwikkelingen vormen redenen om oude denkpatronen los te laten en tot nieuwe werkwijzen te komen. We bekijken samen met onze maatschappelijke partners hoe we mensen met een laag inkomen al in een vroeg stadium kunnen ondersteunen, zodat zij grip krijgen en houden op hun situatie om uiteindelijk weer zelfredzaam te kunnen zijn. In dit uitvoeringsbeleid is uitgewerkt hoe wij dat de komende jaren gaan doen.
Bijzondere bijstand is maatwerk
Generiek inkomensbeleid is de verantwoordelijkheid van het Rijk. Periodiek wordt door het ministerie van SZW het sociaal minimum vastgesteld. Deze bijstandsnorm geldt voor alle burgers van Nederland. Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat deze uitkeringsnorm niet volledig toereikend is om bepaalde noodzakelijke, bijzondere uitgaven te doen. Als een persoon voor dergelijke kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening (zoals huurtoeslag of studiefinanciering), kan de gemeente bijzondere bijstand verstrekken. Hierbij moet worden vastgesteld of de uitgaven noodzakelijk zijn, daadwerkelijk gemaakt zijn en voortkomen uit bijzondere omstandigheden. Bij het vaststellen levert de gemeente maatwerk. Dit betekent dat de gemeente die voorziening biedt die past bij de hulpvraag van de burger, de hele situatie waarin de burger zich bevindt bekijkt en een inschatting maakt over wat het individu op dat moment nodig heeft. Gemeenten moeten dit efficiënt doen, geen willekeur laten bestaan en de juiste juridische kaders hanteren.
Met de wet maatregelen WWB/Participatiewet 2015 wil de wetgever de bijstand meer activerend maken. Bijzondere bijstand is financieel en beleidsmatig gedecentraliseerd aan gemeenten, omdat op lokaal niveau – dichtbij de burger – maatwerk kan worden geboden rekening houdend met individuele en lokale omstandigheden. Dit vraagt redelijk en consistent beleid met een flexibele uitvoering waarin de dienstverlening telkens afgestemd wordt op de individuele situatie van de burger.
UITGANGSPUNTEN EN NIEUWE ONTWIKKELINGEN IN EN RONDOM DE PARTICIPATIEWET
Maatwerk Het Rijk wil dat gemeenten gerichtere inkomensondersteuning (maatwerk) gaan bieden zodat de middelen meer terecht komen bij de mensen die echt ondersteuning nodig hebben. Daarom komt de beleidsruimte voor de gemeente om categoriale regelingen te hanteren voor chronische zieken en gehandicapten, ouderen en ouders met schoolgaande kinderen per 1 januari 2015 te vervallen. Gemeenten kunnen deze regelingen vanaf deze datum niet meer hanteren. Voor de categoriale regelingen geldt wel een overgangsrecht van 6 maanden.
Categoriale bijstand vanaf 1 januari 2015
In het vergelijken van de oude en nieuwe situatie valt op dat gemeenten meer ruimte krijgen om maatwerk te bieden: centrale inkomensnormen vervallen, toetsingscriteria zijn algemeen geformuleerd en er is meer keuzevrijheid. Dit plaatst gemeenten voor belangrijke keuzes, bijvoorbeeld in de wijze waarop de maatwerkvoorziening voor chronisch zieken en gehandicapten wordt uitgevoerd, en hoe de criteria voor de individuele langdurigheidstoeslag te vertalen naar toetsingscriteria op de werkvloer. Maar maatwerk is ook een individuele afweging maken binnen de kaders die de wet geeft.
Wijkgericht werken in de gemeente;
Via de wijkteams wordt er laagdrempelige hulp geboden, wordt de eigen kracht en het sociaal netwerk van de hulpvrager optimaal ingezet en wordt er beter samengewerkt door de professionals.
Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM) De beleidsruimte voor de gemeente om een collectieve ziektekostenverzekering te bieden blijft bestaan en wordt verruimd. De inkomensgrens voor het bieden van een collectieve ziektekostenverzekering, die nu op 110% van het sociaal minimum is gesteld, vervalt. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om de collectieve ziektekostenverzekering aan te bieden aan een bredere doelgroep.
Chronisch zieken Mensen met een chronische ziekte of handicap hebben vaak hogere zorgkosten door bijvoorbeeld medicijngebruik, extra waskosten of het gebruik van hulpmiddelen. Ter compensatie van die hogere zorgkosten ontvingen chronisch zieken en gehandicapten op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Regeling compensatie eigen risico (CER) tot 1 januari 2014 automatisch één of meerdere tegemoetkomingen van het Rijk. Deze tegemoetkomingsregelingen werden uitgekeerd door het Centraal Administratiekantoor (CAK). De Eerste Kamer heeft op 3 juni 2014 de Wet tot afschaffing van de Wtcg en CER aangenomen. Daarmee zijn de Wtcg en CER met terugwerkende kracht op 1 januari 2014 afgeschaft. Het Rijk veronderstelt dat gemeenten beter in staat zijn om gerichte inkomensondersteuning te leveren aan chronisch zieken en gehandicapten. Ter vervanging van de Wtcg en CER krijgen gemeenten daarom de bevoegdheid om een nieuwe compensatieregeling voor chronisch zieken en gehandicapten te organiseren. Zij krijgen daarvoor ongeveer één derde van het budget dat het CAK in 2013 kreeg voor de uitvoering van de Wtcg en CER. Op het beschikbare budget wordt dus een forse korting toegepast.
Individuele inkomenstoeslag De langdurigheidstoeslag wordt per 1 januari 2015 vervangen door een individuele inkomenstoeslag. De individuele inkomenstoeslag is bedoeld voor mensen tussen de 21 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig moeten rondkomen van een laag inkomen en gelet op hun individuele omstandigheden geen zicht hebben op verbetering van hun inkomen. Voor de individuele inkomenstoeslag geldt geen wettelijke inkomensgrens. Gemeenten mogen de hoogte van deze inkomensgrens zelf bepalen.
Studietoeslag Nieuw onderdeel van de Participatiewet is de individuele studietoeslag. Dit is een inkomensondersteuning voor jongeren met een arbeidshandicap tijdens het volgen van een opleiding. De gemeente maakt een verordening waarin de hoogte en de frequentie van de betaling zijn vastgelegd.
INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND
Eén van de belangrijkste gemeentelijke instrumenten voor inkomensondersteuning is de bijzondere bijstand. Bijzondere bijstandsverlening is geregeld in artikel 35 van de Participatiewet.
Door bijzondere individuele omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat de toepasselijke bijstandsnorm (of een ander inkomen op dat niveau) niet toereikend is om noodzakelijke uitgaven te doen. Het gaat dan bijvoorbeeld om extra kosten door ziekte, verhuizing of een echtscheiding. Als de gemeente vindt dat deze uitgaven wel noodzakelijk zijn en niet uit de toepasselijke bijstandsnorm of andere middelen kunnen worden betaald, kan bijzondere bijstand worden verleend.
De bijzondere bijstand gaat uit van maatwerk. De gemeente moet bij elke aanvraag vaststellen:
Gemeenten toetsen aanvragen aan de hand van bovenstaande toetsingscriteria. Hierin heeft de gemeente beleidsvrijheid en kunnen er kaders worden gesteld voor maatwerk. Deze kaders moeten in de beleidsregels worden vastgesteld. Echter teveel kaders werken belemmerend op het uitgangspunt “maatwerk bieden” en moeten daarom zeer beperkt worden beschreven. De mogelijkheid tot het maken van een uitzondering moet altijd aanwezig zijn. Hiermee wordt duidelijk dat er sprake kan zijn van een dilemma: aan de ene kant duidelijke regels en geen willekeur, aan de andere kant vrijheid voor het leveren van maatwerk. In deze beleidsregels wordt getracht hier een middenweg in te vinden.
Uit de memorie van toelichting van artikel 35 van de WWB/Participatiewet blijkt dat de volgende overwegingen een rol spelen bij het vaststellen van dergelijke criteria: de aard van de kosten, eventueel aanwezige buitengewone lasten en overige persoonlijke omstandigheden van de aanvrager.
Artikel 3: Hoogte bijzondere bijstand
Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten, wordt aangesloten bij normbedragen zoals opgenomen in de prijzengids van Nibud, tenzij in dit beleid anders is bepaald. Dit betekent dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed tot een maximum als genoemd in de meest recente prijzengids van het Nibud, tenzij in dit beleid anders is bepaald.
Artikel 4: Algemeen gebruikelijke kosten
Op de verstrekking van de bijzondere bijstand worden kosten die voor een ieder algemeen gebruikelijk zijn, in mindering gebracht.
Artikel 35 lid 2 Participatiewet biedt de gemeente de mogelijkheid tot het hanteren van een drempelbedrag. Het college heeft besloten om geen gebruik van deze mogelijkheid te maken. De winst in de uitvoering is bij het hanteren van een drempelbedrag gering. Er moet nog steeds een beoordeling worden gemaakt of de kosten voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komen en op de aanvraag moet nog altijd beslist worden. Een andere reden is dat het zelf betalen van een drempelbedrag niet voor iedereen mogelijk is. Inwoners komen niet voor niets bij de gemeente met hun hulpvraag.
Artikel 6: Reserveringscapaciteit
De reserveringscapaciteit wordt gesteld op 6% van de toepasselijke (theoretische) bijstandsnorm inclusief vakantiegeld per maand. Bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke theoretische bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld per maand, wordt de reserveringscapaciteit gesteld conform de aflossingsregels van het beleid terugvordering.
Bij de vaststelling van de bijzondere bijstand dient rekening gehouden te worden met de aanwezige draagkracht in het inkomen of het vermogen. Bij de vaststelling van de aanwezige draagkracht wordt in ieder geval rekening gehouden met de draagkrachtperiode, het vermogen, het inkomen en de reserveringscapaciteit.
Artikel 9: Vaststelling van het vermogen en draagkracht
Indien sprake is geweest van sparen tijdens de bijstand, wat bijvoorbeeld bij personen die in een instelling verblijven, veelvuldig voorkomt, wordt ook het gespaarde vermogen tijdens de bijstand aangemerkt als draagkracht, voor zover dit boven de vermogensgrens van artikel 34 lid 3 Participatiewet uitkomt.
Artikel 10: Vaststelling van het inkomen en draagkracht
Inkomen: het inkomen zoals genoemd in artikel 32 Participatiewet inclusief toeslagen (zoals vakantietoeslag, overwerktoeslag, 13e maand), alsmede inkomen uit vermogen. Uit artikel 31 lid 1 vloeit voort dat alleen maar rekening gehouden kan worden met het inkomen waarover een belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken.
Artikel 11: Niet in aanmerking te nemen middelen bij vaststelling draagkracht
Als draagkracht wordt in aanmerking genomen: het netto inkomen over een periode van 12 maanden, verlaagd met de volgende middelen en aftrekposten:
Met de invoering van de Participatiewet en de Wet hervorming Kindregelingen komt de alleenstaande ouder niet meer in aanmerking voor een hogere bijstandsnorm ten opzichte van de alleenstaande, maar wel voor de ALO-kop van de Belastingdienst. Het stukje bijstand wat de alleenstaande ouder kwijtraakt per 1 januari 2015, wordt grotendeels gecompenseerd door de Belastingdienst. Het feitelijke inkomen van de alleenstaande ouder blijft dus nagenoeg gelijk aan de situatie voor 1 januari 2015. Ten opzichte van de bijstandsnorm die geldt voor de alleenstaande ouder, bestaat er echter direct draagkracht. Draagkracht die volgt uit de wetswijziging (normwijziging), maar niet op zich zelf staat. De feitelijke inkomenssituatie is immers nauwelijks gewijzigd.
Vanaf 1 januari 2015 bedraagt het ‘extraatje’ aan ALO-kop ten opzichte van het voormalige Kindgebondenbudget maximaal € 3.050,00 op jaarbasis. Dit komt neer op een bedrag van € 254,17 per maand, wat nagenoeg overeenkomt met de 20% extra norm die alleenstaanden tot 1 januari 2015 vanuit de bijstand ontvingen.
De door de normwijziging ontstane draagkracht die volgt uit de wet is is een ongewenst effect en het college heeft dan ook besloten om bij de beoordeling van de draagkrachtberekening bij een alleenstaande ouder, de ALO-kop buiten beschouwing te laten.
Artikel 12: Draagkrachtpercentages
Toelichting toepassing kostendelersnorm In de Participatiewet is de kostendelersnorm opgenomen (artikel 22a Participatiewet) Als gevolg daarvan is de geldende bijstandsnorm voor kostendelers lager dan voorheen, waardoor men bij toepassing van de kostendelersnorm in de draagkrachtberekening, ook sneller op ‘draagkracht’ uitkomt.
De kostendelersnormen zijn bedoeld om optredende schaalvoordelen ten aanzien van de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan te verdisconteren. Met de toepassing van de kostendelersnorm voor de algemene bijstand worden die schaalvoordelen afdoende verrekend.
Niet-uitkeringsgerechtigden die de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen met medebewoners, hebben eveneens te maken met dit schaalvoordeel, zonder dat hiermee echter rekening wordt gehouden in hun inkomen. Hierdoor houden ze feitelijk meer middelen over voor uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan.
Ondanks dit hebben de colleges besloten om bij niet-uitkeringsgerechtigden, voor het beoordelen van het recht op bijzondere bijstand, bij de draagkrachtberekening geen rekening te houden met het eventuele schaalvoordeel dat niet-uitkeringsgerechtigden hebben.
Het wel toepassen van de kostendelersnorm bij niet-uitkeringsgerechtigden zou namelijk ten eerste leiden tot een grote belasting in de uitvoering van de aanvragen bijzondere bijstand. Ten tweede heeft het niet toepassen van de kostendelersnorm als voordeel dat het financieel nog aantrekkelijker wordt om uit te stromen uit de bijstand. Ten derde heeft het niet toepassen van de kostendelersnorm als voordeel dat hiermee de armoedeval verder beperkt wordt.
SPECIFIEKE KOSTENSOORTEN BIJZONDERE BIJSTAND
In deze beleidsregels wordt de mogelijkheid van bijzondere bijstand voor de meest voorkomende kosten nader uiteengezet. Het karakter van de bijzondere bijstand brengt echter met zich mee dat niet alle voorkomende kosten en situaties in beleid kunnen worden ondervangen. Er bestaat immers aanspraak op bijzondere bijstand, indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, waarin niet op andere wijze voorzien kan worden. Het betekent dus niet dat, als bepaalde kostensoorten niet in dit beleid zijn opgenomen, voor deze kosten nooit bijzondere bijstand verstrekt kan worden.
In de situaties waarin dit beleid niet voorziet, gelden altijd de verplicht te beantwoorden vragen voor het vaststellen van het recht op bijzondere bijstand, zoals hierboven ook reeds is vermeld:
De grondslag voor het verstrekken van bijzondere bijstand voor medische kosten is neergelegd in een aparte regeling, te weten de Regeling ‘Ziektekosten, huishoudelijke ondersteuning en verhuiskosten 2015’. Zoals ook in artikel 4.1 van de Regeling Ziektekosten, huishoudelijke ondersteuning en verhuiskosten 2015 is opgenomen, geldt dat voor medische kosten in principe geen bijzondere bijstand wordt verstrekt, omdat de Wlz, Zvw en een passende aanvullende zorgverzekering als passende en toereikende voorliggende voorzieningen worden aangemerkt, tenzij….
In bijzondere omstandigheden kan maatwerk worden geboden! Het is en blijft de verantwoordelijkheid van een ieder om een passende zorgverzekering en aanvullende verzekering te kiezen. De gemeente biedt voor mensen met een inkomen tot 130% van de bijstandsnorm een collectieve zorgverzekering met een uitgebreide aanvullende verzekering waarvan de premie ook deels wordt vergoed. Een bijzondere omstandigheid kan zijn dat een aanvrager voornemens is om over te stappen naar de collectieve zorgverzekering, maar sprake is van een wachttijd. Bijzondere bijstand is dan alleen mogelijk tijdens de wachttijd, tot maximaal 1 jaar.
Indien er sprake is van vergoeding van medische kosten vanuit de Wet Langdurige Zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) maar wel een eigen bijdrage in rekening wordt gebracht (niet zijnde het wettelijk eigen risico), is voor deze eigen bijdrage wel bijzondere bijstand mogelijk, voor zover er aan het opleggen van de eigen bijdrage geen besparingsmotief ten grondslag heeft gelegen.
Bij medische kosten kan onder andere gedacht worden aan:
- kosten van diëten/voedingssupplementen;
- kosten van tandheelkundige hulp;
- kosten voor een hoortoestel;
1. Voor de kosten van dieetpreparaten en dieetadvisering is vergoeding mogelijk vanuit de Wlz en Zvw, welke voorzieningen als passend en toereikend worden aangemerkt. Deze kosten komen dan ook niet in aanmerking voor bijzondere bijstand (artikel 15 lid 1 Participatiewet).
2. Indien de kosten genoemd onder lid 1 niet voor vergoeding vanuit de voorliggende voorzieningen in aanmerking komen, omdat belanghebbende niet onder de doelgroep valt die voor vergoeding in aanmerking komt, worden de kosten als niet noodzakelijk aangemerkt, en komen ze dus eveneens niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
3. Voor de meerkosten van een speciaal noodzakelijk dieet en voedingssupplementen gelden de Wlz en Zvw niet als voorliggende voorziening, omdat deze kosten niet behoren tot het zorgpakket van de wettelijke verzekering. Deze kosten kunnen in het individuele geval voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.
4. Om voor bijzondere bijstand voor de kosten van een dieet of voor voedingssupplementen in aanmerking te kunnen komen, dient het volgende vastgesteld te worden:
a. Er bestaat een medische noodzaak voor het betreffende dieet, welke noodzaak vastgesteld dient te worden middels een medisch advies, op te vragen bij een door de gemeente gecontracteerde adviesinstantie;
b. Het dieet dient meerkosten met zich mee te brengen ten opzichte van normale voeding, wat eveneens moet blijken uit het medisch advies;
c. De kosten vloeien voort uit bijzondere individuele omstandigheden, en
d. De kosten kunnen niet voldaan worden uit de aanwezige middelen.
5. Voor het vaststellen van de maximale hoogte van de bijzondere bijstand voor de meerkosten van een noodzakelijk dieet, dient aangesloten te worden bij de meest recente Prijzengids van Nibud.
De eventuele eigen bijdrage die betaald moet worden voor medicatie, kan eveneens niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, aangezien de eigen bijdrage wordt opgelegd op grond van het feit dat er een goedkoper alternatief aanwezig is voor de betreffende medicatie. Indien uit medische noodzaak gekozen wordt voor een duurdere variant, dan wordt er geen eigen bijdrage in rekening gebracht.
Voor de kosten van een tandheelkundige behandeling dient de Zvw in beginsel als een passende en toereikende voorliggende voorziening te worden beschouwd. In de gevallen waarin deze zorg niet voor vergoeding vanuit de Zvw in aanmerking komt, omdat deze is aangemerkt als ‘niet noodzakelijk’, is bijzondere bijstand voor deze kosten niet mogelijk op grond van artikel 15 lid 1 Participatiewet.
Voor de kosten die vanuit de Zvw wel als noodzakelijk worden aangemerkt, maar waarvoor een eigen bijdrage geldt, die niet vanuit de aanvullende verzekering wordt vergoed, kan voor de kosten van de eigen bijdrage wel bijzondere bijstand worden verstrekt (denk hierbij aan de eigen bijdrage die geldt voor een uitneembare volledige prothese).
Indien er ondanks bovenstaande echter sprake is van bijzondere omstandigheden die niet verwijtbaar zijn, en sprake is van noodzakelijke kosten in het individuele geval die niet uit het inkomen of de voorliggende voorziening kunnen worden bekostigd, kan in afwijking van het gestelde in lid 1 en 2 bijzondere bijstand mogelijk zijn.
De kosten van een hoortoestel komen in aanmerking voorvergoeding vanuit de Zvw, Besluit zorgverzekering en Regeling zorgverzekering, welke voorzieningen als passend en toereikend worden aangemerkt. Op grond van artikel 15 lid 1 Participatiewet is bijzondere bijstand voor deze kosten dan ook niet mogelijk, ondanks de mogelijkheid dat de zorgverzekering slechts een deel van de kosten vergoed.
Indien er echter sprake is van bijzondere omstandigheden die niet verwijtbaar zijn, en sprake is van noodzakelijke kosten in het individuele geval die niet uit het inkomen of de voorliggende voorziening kunnen worden bekostigd, kan in afwijking van het gestelde in lid 1 bijzondere bijstand mogelijk zijn.
In 2015 gelden de volgende wettelijke eigen bijdragen voor orthopedisch schoeisel: - € 140,50 per paar voor iemand van 16 jaar en ouder - € 70,00 per paar voor iemand jonger dan 16 jaar
Deze bedragen worden dus als eigen bijdrage in rekening gebracht, omdat mensen dit ook kwijt zouden zijn aan een paar ‘gewone’ schoenen. Voor mensen met een minimum inkomen zijn dit echter forse bedragen voor de aanschaf van schoeisel. Het college heeft dan ook besloten om aan te sluiten bij de bedragen die in de meest recente Prijzengids Nibud worden genoemd voor schoeisel.
Voorbeeld Nibudnorm; In 2015 zijn die kosten voor herenschoenen gesteld op € 60,00, voor damesschoenen op € 40,00 en voor kinderschoenen op € 30,00.
Een jongeheer van 16 jaar of ouder die bijzondere bijstand aanvraagt voor de kosten van de eigen bijdrage van orthopedisch schoeisel, kan een bedrag van € 140,50 - € 60,00 = € 80,50 aan bijzondere bijstand verstrekt worden voor één paar, met een maximum van twee paar schoenen per kalenderjaar.
Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg
Indien er echter sprake is van bijzondere omstandigheden die niet verwijtbaar zijn, en sprake is van noodzakelijke kosten in het individuele geval die niet uit het inkomen of de voorliggende voorziening kunnen worden bekostigd, kan in afwijking van het gestelde in lid 1 bijzondere bijstand mogelijk zijn.
Indien de kosten genoemd onder lid 1 niet voor vergoeding vanuit de voorliggende voorzieningen in aanmerking komen, omdat belanghebbende niet onder de doelgroep valt die voor vergoeding in aanmerking komt, worden de kosten als niet noodzakelijk aangemerkt, en komen ze dus eveneens niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
Indien er ondanks bovenstaande echter sprake is van bijzondere omstandigheden die niet verwijtbaar zijn, en sprake is van noodzakelijke kosten in het individuele geval die niet uit het inkomen of de voorliggende voorziening kunnen worden bekostigd, kan in afwijking van het gestelde in lid 1, 2 en 3 bijzondere bijstand mogelijk zijn.
Per 1 januari 2015 is de tegemoetkoming voor chronisch zieken op grond van de Wet Tegemoetkoming Chronisch Zieken en Gehandicapten (WTCG) afgeschaft. Ook is per 1 januari 2015 de categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken komen te vervallen, als gevolg van de wijziging in artikel 35 in de Participatiewet. Vanaf 1 januari 2015 dient het recht op bijzondere bijstand voor chronisch zieken individueel vastgesteld te worden. De grondslag voor het verstrekken van bijzondere bijstand voor chronisch zieken ligt eveneens besloten in een aparte regeling, te weten de Regeling ‘Ziektekosten, huishoudelijke ondersteuning en verhuiskosten 2015’.
Bij de kosten voor chronisch zieken moet onder andere gedacht worden aan:
Voor deze kosten is bijzondere bijstand in principe alleen mogelijk in de volgende gevallen:
Kleding(slijtage) en bewassingskosten
In afwijking van het gestelde onder lid 1, kunnen lichamelijke gebreken leiden tot extra kosten van bewassing en daardoor versnelde slijtage van kleding, welke extra kosten niet tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden beschouwd. Denk hierbij aan personen die vanwege gezondheidsredenen niet meer zelf de was kunnen doen en zijn aangewezen op een wasserij, of aan personen die door bijvoorbeeld incontinentie veel vaker moeten wassen dan gebruikelijk.
Indien er voor de situaties benoemd onder punt 2 sprake is van bijzondere omstandigheden die niet verwijtbaar zijn, en sprake is van noodzakelijke kosten in het individuele geval die niet uit het inkomen of een voorliggende voorziening kunnen worden bekostigd, kan voor de extra kosten bijzondere bijstand mogelijk zijn.
Voor het beoordelen of sprake is van medisch noodzakelijke extra kosten kan gebruik gemaakt worden van het opvragen van een medisch advies bij een door de gemeente gecontracteerde adviesinstantie, tenzij op voorhand middels andere verificatiemiddelen duidelijk is dat er sprake is van enige aandoening, die logischerwijs extra kosten met zich meebrengt.
De normale aanschaf/vervanging van kleding behoort tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit geldt voor zowel confectie- als maatkleding. Een afwijkende lichaamsbouw (bijv. dwerggroei) is op zich geen aanleiding voor bijstandsverlening. Bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot plotselinge vervanging van een garderobe kunnen dat wel zijn, bijvoorbeeld wanneer betrokkene vanwege ziekte/gebrek een andere garderobe aan moet schaffen vanwege een plotseling sterk gewijzigde lichaamsomvang.
Extra kosten van communicatie & signalering
Indien er ondanks bovenstaande echter sprake is van bijzondere omstandigheden die niet verwijtbaar zijn, en sprake is van noodzakelijke kosten in het individuele geval die niet uit het inkomen of de voorliggende voorziening kunnen worden bekostigd, kan in afwijking van het gestelde in lid 1 bijzondere bijstand mogelijk zijn.
Extra kosten voor maaltijdvoorziening
Voor het vaststellen van de maximale hoogte van de bijzondere bijstand dient aangesloten te worden bij de meest recente Prijzengids Nibud, waarbij de meerkosten die voor bijzondere bijstand in aanmerking kunnen komen, worden berekend door op de kosten van de maaltijdvoorziening, de normale referentiekosten in mindering te brengen.
De belanghebbende op wie volgens de bepalingen in het huwelijksgoederenrecht en het erfrecht de plicht rust de kosten van lijkbezorging van bloedverwanten te voldoen, heeft voor zover het zijn aandeel in de kosten betreft, recht op bijzondere bijstand indien hij geen draagkracht heeft om zelf in deze kosten te voorzien.
De kosten die in aanmerking komen voor een bijdrage betreffen de kosten die verband houden met de begrafenis of crematie van een overledene in Nederland, gerekend naar de kosten van de meest goedkope adequate mogelijkheid voor de verzorging van de teraardebestelling. Het uitgangspunt is om de prijslijst van Nibud hierin te volgen, tot een maximum bedrag van € 5.000,00.
Voor de kosten van bewindvoerders WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) is geen bijzondere bijstand mogelijk. Deze kosten dienen namelijk met voorrang uit de boedel betaald te worden. Is de boedel niet toereikend voor de kosten van de bewindvoerder, dan kan de bewindvoerder subsidie aanvragen, waardoor alsnog in de kosten is voorzien.
Indien het tijdstip van benoeming van de bewindvoerder door de kantonrechter is ingegaan in de eerste helft van de maand, dan mag de bewindvoerder de beloning in rekening brengen ingaande de eerste dag van de maand. In dat geval kan het recht op bijstand ook – op zijn vroegst - ingaande de eerste dag van de maand toegekend worden.
Indien het tijdstip van benoeming van de bewindvoerder door de kantonrechter is ingegaan in de tweede helft van de maand, dan mag de bewindvoerder de beloning in rekening brengen ingaande de 16e dag van de maand. In dat geval kan het recht op bijstand ook – op zijn vroegst – ingaande de 16e dag van de maand toegekend worden
Indien het tijdstip van benoeming van de bewindvoerder door de kantonrechter is ingegaan in de eerste helft van de maand, dan mag de bewindvoerder de beloning in rekening brengen ingaande de eerste dag van de maand. In dat geval kan het recht op bijstand ook – op zijn vroegst - ingaande de eerste dag van de maand toegekend worden.
Indien het tijdstip van benoeming van de bewindvoerder door de kantonrechter is ingegaan in de tweede helft van de maand, dan mag de bewindvoerder de beloning in rekening brengen ingaande de 16e dag van de maand. In dat geval kan het recht op bijstand ook – op zijn vroegst – ingaande de 16e dag van de maand toegekend worden.
Indien het tijdstip van benoeming van de bewindvoerder door de kantonrechter is ingegaan in de eerste helft van de maand, dan mag de bewindvoerder de beloning in rekening brengen ingaande de eerste dag van de maand. In dat geval kan het recht op bijstand ook – op zijn vroegst - ingaande de eerste dag van de maand toegekend worden.
Indien het tijdstip van benoeming van de bewindvoerder door de kantonrechter is ingegaan in de tweede helft van de maand, dan mag de bewindvoerder de beloning in rekening brengen ingaande de 16e dag van de maand. In dat geval kan het recht op bijstand ook – op zijn vroegst – ingaande de 16e dag van de maand toegekend worden.
Voor bijkomende kosten in een bestuursrechtelijke procedure (zoals bijvoorbeeld reiskosten voor het bijwonen van een zitting, kosten van uittreksels, kosten van een deskundige etc.) geldt bij herroeping van de uitspraak waartegen bezwaar is ingesteld, het Besluit Proceskosten Bestuursrecht als een passende en toereikende voorliggende voorziening, waardoor deze kosten niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.
De kosten van een babyuitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten.
Bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand en de hoogte hiervan, dient rekening gehouden te worden met eventueel nog aanwezige uitzet van eerdere kinderen. Indien er redelijkerwijs nog babyuitzet aanwezig had moeten zijn, maar er feitelijk niet meer is, dient een beoordeling van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid plaats te vinden.
Bijzondere bijstand levensonderhoud 18,19 en 20-jarigen
De aanvullende bijzondere bijstand bedraagt het verschil tussen de norm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder en de norm voor een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar. In geval van gehuwden die beide jonger zijn dan 21 jaar, wordt de hoogte van de bijzondere bijstand gerelateerd aan de norm voor gehuwden waarvan één persoon jonger is dan 21 jaar. Is dit fair?
Indien belanghebbende(n) geen kinderbijslag ontvangt / ontvangen voor het uit huis geplaatste kind, omdat ze niet aan kan / kunnen tonen dat ze het minimum gestelde bedrag aan kosten van onderhoud voor het uit huis geplaatste kind betalen, en niet geschaard kunnen worden onder de situaties benoemd in lid 4 en 5, kan de AKW niet als passende en toereikende voorliggende voorziening worden beschouwd.
In de gevallen waarin de AKW niet als passende en toereikende voorliggende voorziening kan worden beschouwd, en buiten invordering stelling van de eigen bijdrage – op de gronden zoals benoemd in lid 4 en 5 – niet mogelijk is, is bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage mogelijk, voor zover de kosten van de eigen bijdrage niet bekostigd kunnen worden uit het inkomen en/of het vermogen van belanghebbende(n).
Bijzondere bijstand schoolkosten kinderen tot 18 jaar
Voor reiskosten van schoolgaande kinderen tot 18 jaar kan de WTOS en het kindgebondenbudget niet als passende en toereikende voorliggende voorziening worden beschouwd, en is bijzondere bijstand - indien sprake is van bijzondere omstandigheden - mogelijk. Zie hiervoor het gestelde onder het kopje Reiskosten.
Bijzondere bijstand doorbetaling vaste lasten verblijf in AWBZ-instelling
Bijzondere bijstand voor doorbetaling van de vaste lasten is in beginsel mogelijk voor de duur van zes maanden. Daarna moet bezien worden wat de intentie van belanghebbende is, en moet eventueel de huur opgezegd worden. Afhankelijk van de omstandigheden, kan de bijzondere bijstand na zes maanden nog eenmalig met zes maanden verlengd worden.
Indien op voorhand bekend is dat de opname langer dan 12 maanden zal duren, dan is er doorgaans geen noodzaak aanwezig om voor de vaste lasten bijzondere bijstand te verlenen. In een dergelijk geval kan doorgaans namelijk niet gesteld worden dat de belanghebbende nog zijn woonstede binnen de gemeente heeft.
Bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor doorbetaling van de vaste lasten, mogen de volgende lasten – naar rato van het aantal dagen dat betrokkene in de inrichting verblijft - worden meegenomen:
indien een eigen woning wordt bewoond de verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud – minus het belastingvoordeel in verband met het recht op aftrek van de hypotheekrente
Bijzondere bijstand levensonderhoud bij dwangopname AWBZ-instelling / Penitentiaire inrichting
Voor het vaststellen van het recht op bijstand aan een belanghebbende die gedwongen is opgenomen , dient er bij de aanvraag een verklaring van de (geneesheer-)directeur van de instelling bijgevoegd te zijn, waaruit blijkt op grond van welke wettelijke grondslag belanghebbende is opgenomen. In deze ‘opnameverklaring’ dient eveneens de opnamedatum, de eventuele verlofdata en indien bekend, de ontslagdatum vermeld te staan.
De hoogte van de periodieke bijzondere bijstand voor belanghebbenden die onder de categorie, vermeldt onder punt 2c vallen, is gelijk aan de uitkeringsnorm bij verblijf in een inrichting inclusief vakantiegeld (artikel 23 lid 1 Participatiewet). Deze categorie belanghebbenden heeft geen recht op de verhoging uit artikel 23 lid 2 Participatiewet, omdat de geneeskundige zorg voor deze categorie door het Ministerie van Justitie wordt betaald.
Bijzondere bijstand voor kosten in verband met (ontslag uit) detentie
De belanghebbenden die gedurende maximaal 6 maanden gedetineerd is, en die niet voor de kosten van het aanhouden van de eigen woning heeft kunnen reserveren, en ook geen tijdelijke verhuurregeling heeft kunnen treffen, kan eventueel voor bijzondere bijstand voor doorbetaling van de woonlasten in aanmerking komen.
Indien er gezien de duur van de detentie geen recht bestaat op doorbetaling van de woonlasten, maar er wel sprake is van een inboedel met een ‘aanzienlijke’ waarde, kan in bijzondere omstandigheden voor de opslagkosten van de inboedel bijzondere bijstand worden verstrekt voor de duur van maximaal 12 maanden.
Indien belanghebbende in de situatie onder punt 12 geen bijstandsuitkering aan wil vragen, maar een ander inkomen, en vanuit dit andere inkomen is de mogelijkheid tot betaling van een voorschot afwezig, dan kan er bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van aanschaf van een geldig legitimatiebewijs, in de vorm van een lening.
Bijzondere bijstand voor reguliere woonkosten
Bij bewoning van een eigen woning of woonwagen, zijn de woonkosten de tot een bedrag per maand omgerekende som van de in verband met de aankoop verschuldigde netto (hypotheek)rente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning of woonwagen verschuldigde zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor groot onderhoud.
Voorliggende voorzieningen woonkosten
In afwijking van het gestelde in lid 1, kan de huurtoeslag voor de woonkosten van de eerste gebroken huurmaand niet worden aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening, als de huur is ingegaan ná de eerste van de maand, en er nog geen sprake was van recht op huurtoeslag in verband met een oude woning. De wetgever heeft het gebrek aan recht op huurtoeslag over de woonkosten van de eerste gebroken maand niet op grond van een bewuste keuze buiten de voorliggende voorziening gehouden.
Bijzondere bijstand voor woonkosten kan niet worden verleend aan de Nederlander of de daarmee gelijkgestelde die geen recht op huurtoeslag heeft, omdat hij medebewoning heeft van een niet-rechthebbende vreemdeling. Het gemis aan huurtoeslag ten gevolge van de keuze voor een illegale huisgenoot kan niet op de bijstand worden afgewenteld.
In afwijking van het gestelde in lid 6 kan een jongere die zijn huurlasten niet meer kan betalen als gevolg van een inkomensdaling, terwijl hij dat voorheen – ondanks het ontbreken van het recht op huurtoeslag – wel kon, toch voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Hierbij gelden de voorwaarden zoals hieronder vermeld onder het kopje ‘Woonkosten hoger dan de maximale huurgrens’.
Woonkosten lager dan de maximale huurgrens
Bijzondere bijstand voor woonkosten kan worden verstrekt indien een woning of een woonwagen wordt bewoond in eigendom, waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximumhuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag en sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de woning te bewonen.
Woonkosten hoger dan de maximale huurgrens
Wanneer belanghebbende een huurwoning of koopwoning bewoont waarvan de woonkosten hoger zijn dan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, kan er bijzondere bijstand in de woonkosten worden verstrekt indien er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de dure woning te bewonen.
Aan de verstrekking van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde bijstand wordt de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende binnen 12 maanden na aanvang van deze bijstand verhuist naar passende woonruimte, waarvoor aanspraak bestaat op huurtoeslag, of waarbij sprake is van woonkosten die uit het inkomen kunnen worden bestreden.
De kosten die samenhangen met een verhuizing en woninginrichting komen in principe niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Verhuizingen zijn over het algemeen namelijk voorzienbaar en voor de kosten die met een verhuizing samenhangen dient dan ook gereserveerd te worden. Verder zijn verhuizingen over het algemeen gewenst, maar een wens is geen bijzondere omstandigheid. Voor gewenste verhuizingen had immers gereserveerd kunnen worden.
Er zijn echter bijzondere situaties, bijvoorbeeld medische of sociale redenen die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maken, zonder dat er voor de kosten rondom de verhuizing een beroep op een voorliggende voorziening mogelijk is. Omdat er sprake is van een plotselinge verhuizing, kan ook niet gesteld worden dat er voor de kosten die met de verhuizing samenhangen, gereserveerd had kunnen worden / voldoende gereserveerd had kunnen worden. Hierbij kun je denken aan:
In dit soort gevallen kan bijzondere bijstand verstrekt worden, voor zover er geen beroep op een voorliggende voorziening gedaan kan worden. Mogelijke voorliggende voorzieningen voor kosten rondom een verhuizing zijn:
LET OP!Voor de kosten van een onvoorziene verhuizing als gevolg van ziekte of handicap, kan ingaande 1 januari 2015 de WMO niet meer als passende en toereikende voorliggende voorziening worden beschouwd. Tot 1 januari 2015 konden belanghebbenden, die geconfronteerd werden met een verhuizing, als gevolg van ziekte of handicap, een bedrag krijgen voor alle kosten die gepaard gingen met de verhuizing.Vanaf 1 januari 2015 is er vanuit de WMO alleen nog een algemene voorziening voor de kosten van een noodzakelijke verhuizing mogelijk, die belanghebbenden zelf moeten betalen. Als dan niet kan omdat belanghebbenden een laag inkomen hebben is er een mogelijkheid tot vergoeding van de kosten vanuit de bijzondere bijstand, op grond van hoofdstuk 3 van de ‘Regeling Ziektekosten, huishoudelijke ondersteuning en verhuiskosten 2015’
Kosten rondom verhuizing in overige gevallen
De kosten die met een onvoorziene verhuizing gepaard gaan, anders dan in verband met medische beperkingen, kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, indien:
De richtlijnen die gelden voor de verschillende kosten die gepaard gaan met een verhuizing, zijn hieronder per categorie beschreven.
Eerste maand huur / dubbele huur / administratiekosten / waarborgsom
Indien sprake is van een noodzakelijk beoordeelde verhuizing, waarvoor voor de kosten van eerste huur / dubbele huur / administratiekosten / waarborgsom geen beroep op een voorliggende voorziening gedaan kan worden, en er geen mogelijkheid was tot reservering van deze kosten, kan bijzondere bijstand worden verleend.
De hoogte van de bijzondere bijstand bij kosten van eerste huur, bedraagt maximaal het huurbedrag voor één volledige maand, plus de eventuele administratiekosten, minus het eventuele recht op huurtoeslag over de eerste maand.
De bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste huur/ dubbele huur en administratiekosten worden verstrekt om niet.
Inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen
Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren de inrichtingskosten voor het inrichten en stofferen van een woning alsook de aanschaf, vervanging of reparatie van losse gebruiksgoederen met een duurzaam karakter. Indien men tenminste beschikt over een inkomen op bijstandsniveau, wordt in principe voldoende ruimte in het inkomen aanwezig geacht om voor deze kosten te reserveren, dan wel achteraf gespreid te betalen.
Ingeval van echtscheiding bij een huwelijk in gemeenschap van goederen, wordt als richtlijn 50% van de huwelijksgoederengemeenschap (of de waarde hiervan in geld) als voorliggende voorziening aangemerkt bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen/woninginrichting.
1Indien bij een aanvraag voor een duurzaam gebruiksgoed blijkt dat reparatie nog mogelijk is – waarbij de reparatiekosten niet meer dan 30% van de nieuwprijs van het duurzame gebruiksgoed bedragen – wordt bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van reparatie in plaats van voor de kosten van vervanging.
Indien de geldlening is verstrekt ten behoeve van een volledige woninginrichting en door de aanvrager gedurende 36 maanden de vastgestelde aflossingsbedragen zijn voldaan, wordt de resterende geldlening omgezet in bijstand om niet. Dit geldt niet als sprake is van omstandigheden zoals benoemd in artikel 14 lid 2 van deze beleidsregels, met betrekking tot de algemene regels omtrent bijzondere bijstand.
Percentages Nibud Prijslijst ad. lid 10, 11 en 12
Het college heeft besloten om bij het verstrekken van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, stoffering en woninginrichting de hoogte van de bijzondere bijstand te maximeren op een percentage van de Nibud Prijslijst. Dit omdat het uiteindelijk nog steeds gaat om de noodzakelijke goederen die in een huishouden aanwezig moeten zijn, waaronder ook goede tweedehands spullen vallen. Tegenwoordig zijn er ook heel veel goede spullen tweedehands te koop, bijvoorbeeld via de kringloopwinkels, gewone winkels en via internet. De reden dat er door het college voor verschillende percentages is gekozen, is om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de marktprijzen, het aanbod en de kwaliteit van goederen.
Indien een belanghebbende vanuit een niet-verwijtbare inkomens loze situatie niet beschikt over voldoende draagkracht voor de betaling van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan tot aan de eerste uitbetaling van de bijstand, komt hij in aanmerking voor bijzondere bijstand voor deze kosten.
Naast de bepalingen over overbruggingsbijstand genoemd in lid 1 tot en met 6, kan zo nodig nog overbruggingsbijstand toegekend worden in de vorm van een lening op grond van artikel 48 lid 2 sub a Participatiewet, in het geval de kosten van de eerste huur nota een periode omvatten die langer is dan een maand.
Indien op grond van lid 8 overbruggingsbijstand wordt verstrekt aan een belanghebbende die algemene bijstand, IOAW, IOAZ of uitkering op grond van het Bbz 2004 ontvangt/gaat ontvangen, dan wordt de overbruggingsbijstand verrekend met de uitkering van de maand waarop de overstijgende huurkosten betrekking hebben.
De legeskosten voor de eerste aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning kunnen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Dit in verband met het feit dat belanghebbende nog niet over een geldig verblijfsdocument beschikt, en dus niet een met een Nederlander gelijkgesteld persoon (artikel 11 lid 2 en 3 Participatiewet) persoon is. De kosten vinden hun oorsprong buiten Nederland en komen op grond van het territorialiteitsbeginsel voor rekening van de belanghebbende.
De legeskosten voor de eerste aanvraag in het kader van gezinshereniging of verlenging van een verblijfsvergunning behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke kosten uit de bijstandsnorm dienen te worden voldaan. Deze kosten zijn voorzienbaar, er is dus geen sprake van kosten die door bijzondere individuele omstandigheden bepaald kunnen worden.
Niet alle reiskosten kunnen echter als ‘algemene’ kosten van het bestaan worden bestempeld, en komen om die reden – als sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor die reiskosten noodzakelijk zijn, maar niet worden vergoed vanuit een voorliggende voorziening – in aanmerking voor bijzondere bijstand. Het gaat hier in ieder geval om:
reiskosten in verband met scholing van een minderjarig inwonend studerend kind, voor wie de Wtos niet als passende en toereikende voorziening kan worden aangemerkt, omdat het kind genoodzaakt is om buiten de gemeente te studeren door het feit dat er voor het volgen van vergelijkbaar onderwijs binnen de eigen woonplaats geen mogelijkheid bestaat.
Indien belanghebbende (tijdelijk) niet in staat is om een afstand van 10 kilometer zelfstandig te overbruggen, en ook geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening, dan wordt de belanghebbende geconfronteerd met extra kosten. In dat geval dient er bij de verstrekking van bijzondere bijstand maatwerk te worden geleverd.
Indien geen gebruik gemaakt wordt van het openbaar vervoer, bedraagt de maximale vergoeding €0,19 per kilometer voor het gehele traject, waarvan het aantal kilometers wordt berekend op grond van de ANWB routeplanner voor de kortste route. Het bedrag kan wijzigen, als de maximale kilometervergoeding door de Belastingdienst wordt aangepast.
Bijzondere bijstand eigen bijdrage peuterspeelzaal / voorschool
Gezien het ontbreken van een passende en voorliggende voorziening, kunnen belanghebbenden zonder draagkracht in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage peuterspeelzaal, in de volgende gevallen:
Er is sprake van een sociaal-medische indicatie die opvang van het kind noodzakelijk maken, zonder dat de mogelijkheid van een beroep op een voorliggende voorziening hiervoor open staat. Denk hierbij aan de Wet Kinderopvang; een voorziening vanuit de AWBZ zoals dagopvang; de SMI-regeling of een voorziening vanuit een PGB zoals een medisch kinderdagverblijf.
Indien er gebruik gemaakt wordt van de peuterspeelzaal voor opvang in verband met re-integratietaken, terwijl de mogelijkheid van reguliere kinderopvang openstaat, dan is bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage niet mogelijk. Voor deze kosten staat mogelijk nog wel een beroep op het re-integratiebudget open.
Voor de voorwaarden voor het recht op de individuele inkomenstoeslag wordt verwezen naar de Verordening Individuele studie- en inkomenstoeslag 2015. Daarnaast zijn de volgende uitgangspunten van belang.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Uitzicht op inkomensverbetering: Een reële verwachting, gebaseerd op de krachten en bekwaamheden van belanghebbenden en de verrichtte inspanningen om tot inkomensverbetering te komen, dat het inkomen binnen 12 maanden na de peildatum verhoogd kan worden naar meer dan 110% van de geldende bijstandsnorm (inclusief toepassing van de kostendelersnorm, indien van toepassing);
Artikel 2: Langdurig laag inkomen
Aan dit criterium wordt niet voldaan door:
belanghebbenden ten behoeve van wie in de referteperiode een benadelingsbedrag is vastgesteld (van meer dan 10% van de toepasselijke bijstandsnorm) door schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 lid 1 Participatiewet of WWB, als gevolg van het verrichten van arbeid of arbeid gerelateerde activiteiten waarbij middelen zijn ontvangen die vallen onder de strekking van artikel 31 tot en met 34 Participatiewet of WWB.
Artikel 3: Vaststelling in aanmerking te nemen vermogen
Voor het vaststellen of in de referteperiode sprake is geweest van in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 Participatiewet, kan worden volstaan met de jaaroverzichten van de bankrekeningen over de volledige referteperiode, en de volledige bankafschriften van de laatste drie maanden.
Artikel 4: Zicht op inkomensverbetering
Als bij een ander geval dan benoemd onder lid 1 kan worden vastgesteld dat er sprake is van uitzicht op inkomensverbetering, behoudt het college zich het recht voor de aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag af te wijzen;
Lid 1 sub aVan studenten kan over het algemeen gesteld worden dat juist zij uitzicht hebben op inkomensverbetering. Door het volgen van onderwijs groeien immers de kansen op de arbeidsmarkt. Gezien deze achterliggende gedachte dienen ook studenten die andersoortig onderwijs, als bedoeld in de WSF en WTOS, volgen (denk hierbij aan particulier onderwijs, deeltijdonderwijs) of in de laatste 12 maanden van de referteperiode met goed gevolg hebben afgerond, uitgesloten te worden van het recht op individuele inkomenstoeslag.
Artikel 6: Inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen
Het college kiest er voor om alleen de schending van de zwaardere gedragingen (vanaf 20% maatregel) mee te nemen bij de beoordeling van ‘de inspanningen die zijn verricht om tot inkomensverbetering te komen’, omdat het bij deze gedragingen in de lijn der verwachtingen ligt dat belanghebbende zijn uitzicht op inkomensverbetering aanzienlijk heeft verminderd. Bij lichtere schendingen van de re-integratieverplichtingen is het minder evident dat een belanghebbende zijn uitzicht op inkomensverbetering heeft geschaad.
Artikel 2: Recht op Individuele studietoeslag
Het college verleent een persoon op verzoek individuele studietoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 36b van de Participatiewet en de verordening en niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregels.
Artikel 3: Geen recht op individuele studietoeslag
Geen recht op individuele studietoeslag heeft de persoon die: 1. reeds het maximale recht op WSF/WTOS heeft ontvangen, of 2. op de peildatum inkomsten anders dan WSF/WTOS ontvangt, welke hoger zijn dan het recht op studietoeslag per maand.
In de verordening Individuele studie- en inkomenstoeslag 2015 staat in artikel 3 sub f opgenomen dat belanghebbenden die op de datum van aanvraag inkomsten, anders dan studiefinanciering/ WTOS ontvangen, geen recht hebben op de individuele studietoeslag. Het is echter niet de bedoeling geweest, om hiermee een ieder die inkomsten heeft uit een andere bron, welke minder bedragen dan de hoogte van de studietoeslag, uit te sluiten van het recht op studietoeslag. Het moet belanghebbenden, die ondanks hun beperkingen toch trachten hun inkomen te verhogen door te gaan werken, immers niet financieel duperen, ten opzichte van belanghebbenden, die deze moeite niet nemen.
Ook moet het belanghebbenden, die bijvoorbeeld tot hun 21e jaar nog een minimaal bedrag aan kinderalimentatie ontvangen, lager dan het maximale recht op individuele studietoeslag, niet financieel duperen ten opzichte van belanghebbenden die naast de WSF/WTOS niets aan inkomsten genieten. De bedoeling is dan ook om, indien er op de datum aanvraag minimale inkomsten zijn, welke lager zijn dan de hoogte van de studietoeslag, de studietoeslag te verstrekken onder verrekening van de aanwezige inkomsten. Mocht gedurende het jaar waarin de individuele studietoeslag is toegekend, blijken dat sprake is geweest van inkomsten die niet zijn opgegeven, dan dienen deze, voor zover mogelijk, verrekend te worden met het recht op individuele studietoeslag in de volgende maanden (mag maximaal gedurende zes maanden op grond van artikel 58 lid 4 Participatiewet). Voor zover de niet opgegeven inkomsten niet kunnen worden verrekend met de toegekende individuele studietoeslag, dienen de inkomsten op grond van artikel 58 lid 1 Participatiewet, teruggevorderd te worden.
Artikel 4: Aantoonplicht doelgroep
Belanghebbende dient aan te tonen dat hij tot de doelgroep behoort, middels het inleveren van de volgende bewijsstukken: 1. Een bewijs dat er op de peildatum recht bestaat op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht op een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; 2. Bewijsstuk van betaling collegegeld of schoolgeld; 3. Bewijsstuk van inschrijving bij een onderwijsinstelling; 2. Optioneel een bewijs dat de persoon niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Dit zou beoordeeld kunnen worden aan de hand van reeds beschikbare gegevens over de persoon vanuit bijvoorbeeld het UWV of de voormalige school. Deze gegevens mogen op de aanvraagdatum niet ouder zijn dan twee jaar. Bij het ontbreken van dit bewijs dient dit middels een intern of extern advies door de gemeente te worden vastgesteld; 3. Bewijzen waaruit blijkt dat er op het moment van aanvraag geen sprake is van in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet; 4. Bewijzen waaruit blijkt dat er naast de inkomsten uit WSF of WTOS geen andere inkomsten worden genoten, boven het maximale bedrag aan studietoeslag;
Ad. 1Dat een persoon recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS-tegemoetkoming, betekent niet dat deze persoon ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet. Voor het recht op een individuele studietoeslag is het dan ook voldoende dat een persoon recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming.
De persoon zal - als aanvrager van de toeslag - aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming heeft, bijvoorbeeld door een beschikking van DUO.
Ad. 2Als belanghebbende zelf niet beschikt over bewijzen omtrent zijn arbeidshandicap, en zijn onvermogen om met arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, dient het college dit vast te stellen. Hiertoe maakt het college gebruik van de Wegwijzer van Dariuz. Mocht immers hieruit blijken dat de belanghebbende tot de doelgroep van de loonkostensubsidie behoort (een maximale arbeidsprestatie met een loonwaarde tussen 30% en 80% van het wettelijk minimumloon), zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 onder e van de Participatiewet, dan kan daaruit eveneens worden afgeleid dat belanghebbende niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon. Als belanghebbende geen medisch rapport kan overleggen dan wel niet meewerkt aan een dergelijk onderzoek, dan bestaat er geen recht op de studietoeslag. Indien het college heeft vastgesteld dat belanghebbende behoort tot de doelgroep zoals bedoeld in artikel 36b lid 1d van de Participatiewet, dan kan het college maximaal 5 jaar bij vervolgaanvragen voor de studietoeslag ervan uitgaan dat er bij belanghebbende nog steeds sprake is van een arbeidshandicap.
Het college kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, dan wel in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregel leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van deze beleidsregels af te wijken.
Algemene Hardheidsclausule Bijzondere Bijstand
Het college kan afwijken van de bepalingen in deze richtlijnen, als de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen (artikel 16 lid 1 Participatiewet). Vast dient te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert, op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijzondere bijstand onvermijdelijk is.