Organisatie | Ridderkerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Ridderkerk 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels Jeugdhulp Ridderkerk 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | Nieuwe regeling | 23-12-2014 Onbekend. | Onbekend. |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk heeft op 23 december 2014 besloten,
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, titel 4.2. van de Algemene Wet bestuursrecht, artikel gelet op artikel 3, 4,9, 10, 11, 12, 14 van de verordening Jeugdhulp Ridderkerk 2015,
gezien de verordening Jeugdhulp Ridderkerk 2015
overwegende, dat het noodzakelijk is nadere regels te stellen ten aanzien van de indiening van een aanvraag voor een individuele voorziening, de registratie en gespreksvoorbereiding, het te voeren gesprek met een jeugdige of zijn ouders, de verslaglegging, het ondersteuningsplan, de voorwaarden voor een complete aanvraag, de klachtregeling en de ombudsfunctie, privacy, inspraak en medezeggenschap, een incidentenprotocol, jaarlijkse evaluatie,
gezien het advies van de WMO raad en de klankbordgroep ouders jeugdhulp van december 2014,
In deze beleidsregels en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- andere voorziening een voorziening niet vallend onder de wet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;
- gesprek het gesprek als bedoeld in artikel 4 van de verordening;
- hulpvraag de behoefte van een jeugdige of een ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet; - individuele voorziening de via een verleningsbeschikking toegankelijke op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of bij pgb wordt verstrekt;
- ondersteuningsplan het hulpverleningsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;
- overige voorzieningen de overige voorzieningen als bedoeld in artikel 2.9, onder a, van de wet, waarvoor geen verleningsbeschikking van het college vereist is;
- pgb: het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die in de vorm van een individuele voorziening is toegekend van derden te betrekken;
- jeugd en gezinsteam (JGT) op wijkniveau georganiseerd multidisciplinair team dat de hulpvraag van jeugdigen of hun ouders afhandelt.
- coördinator Welzijn en Zorg de leidinggevende van wijkteam / het jeugd en gezinsteam die gemandateerd is namens het college jeugdhulp te verlenen.
De beleidsregels zijn voor medewerkers van de gemeente. De bevatten alle informatie en regels over de toegangsprocedure van de inzet van jeugdhulp, de voorwaarden en het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de jeugdwet, zowel in natura als in pgb, de regels voor de ouderbijdrage, inspraak en medezeggenschap, kwaliteitseisen, de klachtregeling en de ombudsfunctie, uitgangspunten bij privacy, het hanteren van het incidentenprotocol.
De beleidsregels jeugdhulp vormen, naast de Algemene wet bestuursrecht, de Jeugdwet en de verordening jeugdhulp gemeente Ridderkerk 2015, een belangrijke waarborg van het recht op een zorgvuldige procedure voor de ondersteuningsvrager, die daar zelf een essentiële bijdrage in heeft.
In de verordening is vastgesteld dat het raad het aan het college overlaat om zaken uit de verordening nader uit te werken en regels te stellen. In de verordening staan korte juridisch geformuleerde regels. De beleidsregels bieden handvaten voor de uitvoerende om de regels uit te voeren.
Iedereen moet kunnen meedoen in de samenleving. Dat is de kern van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de jeugdwet. Uitgangspunt is dat burgers een eigen verantwoordelijk dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijke leven. Van burgers mag verwacht worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan.
Hoofdstuk 1 Beleidsregels Vormen van en toegang tot hulp
De verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a van de wet, bepaalt dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele jeugdhulpvoorzieningen en overige jeugdhulpvoorzieningen. In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) jeugdhulpvoorzieningen, zoals beschreven in artikel 2 van de Verordening Jeugdhulp 2015. Voor een deel van de hulpvragen kan worden volstaan met een overige jeugdhulpvoorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.
De toeleiding naar de jeugdhulp vindt op verschillende manieren plaats.
Een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder kan binnenkomen bij de gemeente via diverse ingangen (zoals het Klant Contact Center (KCC), contactformulier, samenwerkingspartners (verenigingen, onderwijs, kinderopvang, uit het voorveld) en komt terecht bij het jeugd- en gezinsteam. De beslissing welke zorg een jeugdige en/of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg tussen het Jeugd- en Gezinsteam met die jeugdige en zijn ouders. Uiteraard beschikt het Jeugd en Gezinsteam over een adequate sociale kaart.In een gesprek tussen jeugd- en gezinscoach, de jeugdige en zijn ouders wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Hierbij wordt ook de eventuele inzet van de informele zorg betrokken. Als (aanvullend daarop) een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan wordt eerst gekeken of dit een overige voorziening (vrij-toegankelijk) is of een individuele (niet vrij-toegankelijke) jeugdhulpvoorziening. In geval van niet vrij-toegankelijke jeugdhulpvoorziening neemt de coördinator Welzijn en Zorg (die het Jeugd en gezinsteam aanstuurt), namens het college, een besluit.
De regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren, bij een individuele jeugdhulpvoorziening via het jeugd- en gezinsteam van de
gemeente zijn in hoofdstuk 2 nader bepaald.
1.2.2. Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist
In de Jeugdwet is geregeld, dat jeugdhulp ook toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp een jeugdige en/of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders waarbij de gemeente jeugdhulp heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is, hoe vaak iemand moet komen en hoe lang. Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Daarnaast moet de jeugdhulpaanbieder rekening houden met de regels die de gemeente bij
verordening heeft gesteld. De verordening regelt welk aanbod de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk stellen. Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt de gemeente alleen de aspecten met betrekking tot het proces. Als de jeugdige en/of zijn ouders hierom verzoeken, of in het uitzonderlijke geval dat het jeugd- en gezinsteam een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het jeugd- en gezinsteam de te verlenen individuele jeugdhulpvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in
1.2.3. Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting.
2. Beleidsregel s procedure jeugdhulp via de gemeente
2.1 Beleidsregel Melding hulpvraag
Iedere jeugdige of ouder die zijn woonplaats heeft in de gemeente kan zich rechtstreeks met een jeugdhulpvraag richten tot het Jeugd- en Gezinsteam.
In spoedeisende gevallen treft het Jeugd- en Gezinsteam, namens het college, zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel, of vraagt een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.
Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening (vrij- toegankelijk).
2.2. Beleidsregel registratie en gespreksvoorbereiding
2.2.1 Het college regelt via de coördinator Welzijn en Zorg, die met het Jeugd en Gezinsteam, met de uitvoering van de jeugdhulp is belast:
2.2.1.1 de registratie van hulpvragen of verwijzingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Verordening;
2.2.1.2 de gevallen waarin het Jeugd- en gezinsteam overgaat tot gegevensverzameling in het kader van de voorbereiding van een gesprek met de jeugdige of zijn ouders en de gevallen waarin de Jeugd- en gezinsteam hiervan afziet;
2.2.1.3 de aard van de gegevens die in het kader van de voorbereiding van een gesprek als bedoeld onder b. worden verzameld;
2.2.1.4 de termijn waarbinnen het Jeugd- en gezinsteam een gesprek met de jeugdige of zijn ouders hebben zodra de gegevensverzameling compleet is.
2.2.2.Het is een cliëntondersteuner van een jeugdige of zijn ouders die ook lid is van het Jeugd en Gezinsteam niet toegestaan om in verband met hun specifieke hulpvraag mee te beslissen over de toeleiding naar een passende voorziening.
2.2.3. Indien de gespreksvoorbereiding een afgerond beeld oplevert over de hulpvraag en een nader gesprek niet noodzakelijk is, kan het college afzien van een gesprek en een onderzoeksverslag voor akkoord aan de jeugdige of zijn ouders voorleggen.
2.3 tot en met 2.5 Het Gesprek
Indien een gesprek noodzakelijk wordt geacht, onderzoekt de coördinator Zorg en Welzijn met zijn Jeugd- en Gezinsteam zo spoedig mogelijk in ieder geval het volgende:
2.3.1 de behoeften, persoonskenmerken, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;
2.3.2 het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;
2.3.3 de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;
2.3.4 het gewenste resultaat van de in te zetten jeugdhulp;
2.3.5 de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;
2.3.6 de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;
2.3.7 de wijze waarop de individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;
2.3.8 hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;
2.3.9 de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget waarbij de jeugdige of zijn ouders conform artikel 8.1.6 van de wet, in voor hen begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.
2.4 In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.
2.5 Het college regelt in overleg met het Jeugd- en Gezinsteam, dat de jeugdige of zijn ouders voorafgaand aan het gesprek worden geïnformeerd over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten, de vervolgprocedure en de toestemming die zal worden gevraagd om hun persoonsgegevens te kunnen verwerken.
2. 6 Gespreksverslag of ondersteuningsplan
2.6.1 Van het gesprek zoals bedoeld in artikel 2.3.2 wordt een verslag gemaakt, waarin het oordeel van het college over de wenselijkheid van verstrekking van een individuele of overige voorziening wordt vastgelegd onder vermelding van de aan de jeugdige of zijn ouders kenbaar gemaakte gevolgen. Indien de jeugdige of zijn ouders niet instemmen met het oordeel van het college, wordt dit eveneens in het verslag vastgelegd.
2.6.2 Indien het gesprek naar het oordeel van het college leidt tot de wenselijkheid van toekenning van een individuele voorziening, zo nodig in combinatie met een overige voorziening, wordt ter zake een ondersteuningsplan opgesteld, tenzij dit gelet op de aard van de te leveren hulp niet noodzakelijk is.
2.6.3 Zo spoedig mogelijk na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders, een schriftelijke weergave van het gesprek en, in voorkomend geval, het ondersteuningsplan.
2.6.4 Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag of ondersteuningsplan toegevoegd.
2.7.1 Jeugdigen en/of de ouders kunnen een verzoek om een individuele jeugdhulpvoorziening indienen bij het Jeugd- en Gezinsteam.
2.7.2 Het Jeugd- en Gezinsteam kan een ondertekend verslag van het gesprek en, in voorkomend geval het ondersteuningsplan, aanmerken als aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven. Uit de aanvraag blijkt welke ondersteuning wordt aangevraagd door de jeugdige en / of zijn ouders en welk doel deze ondersteuning dient.
2.8 C riter ia voor een individuele voorziening
Het jeugd- en gezinsteam neemt het verslag, en in voorkomende gevallen het ondersteuningsplan, als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag voor een individuele jeugdhulpvoorziening.
Een cliënt komt in aanmerking voor een individuele maatwerkvoorziening indien
2.8.1 De jeugdige op eigen kracht, of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving, geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden, en
2.8.2 Er geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet
gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening / ondersteuning vanuit de informele zorg of
2.8.3 Geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van andere voorliggende voorzieningen.
De coördinator Welzijn en Zorg en zijn Jeugd en Gezinsteam kent eveneens een individuele jeugdhulpvoorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing is afgegeven via de rechter of gecertificeerde instelling.
2.9 Consultatie Advies Diagnose
In complexe situaties / daar waar een specialistisch oordeel nodig is, kan door het jeugd- en gezinsteam een advies, een consultatie of een diagnose gevraagd worden aan het Consultatie- en Diagnostisch Team (CDT), voordat een individuele jeugdhulpvoorziening wordt toegewezen door het Jeugd- en Gezinsteam.
2.10 Criter ia voor persoonsgeboden budget (pgb)
Een individuele voorziening kan worden verstrekt als zorg in natura dan wel als pgb.
2.10 Conform artikel 8.1.1 van de wet verstrekt het Jeugd en Gezinsteam alleen een individuele voorziening in de vorm van een pgb:
2.10.1 als de jeugdige of zijn ouders, naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat is / zijn de aan een pgb verbonden taken zoals verbonden aan het ondersteuningsplan op verantwoorde wijze uit te voeren;
2.10.2 als de jeugdige of zijn ouders overtuigend kan / kunnen motiveren waarom zij de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend achten. Van belang zijn hierbij de volgende criteria:
2.10.3 als naar het oordeel van het JGT is gewaarborgd dat de jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een aanbieder of een persoon die behoort tot het sociale netwerk, van goede kwaliteit is en bijdraagt aan het gewenste resultaat. Onder goede kwaliteit verstaan we het kwaliteitsniveau gelijk aan die van zorgaanbieders in natura.
2.10.4 als de kosten van het pgb ten hoogste 90% van de kostprijs bedragen van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate voorziening in natura, tenzij de jeugdige of zijn ouders de kosten die uitstijgen boven de 90 % van de kostprijs van deze voorziening in natura, zelf willen bekostigen.
2.10.5 Voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die door de jeugdige zijn aangegeven, na is te gaan of de voorziening noodzakelijk is en als goedkoopste adequate voorziening is aan te merken valt.
2.11 Het Jeugd en gezinsteam stelt de hoogte van het pgb vast op basis van het door de jeugdige of zijn ouders ingediende plan met begroting over hoe zij het pgb gaan besteden.
2.12 Degene aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de individuele voorziening uitsluitend betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk indien deze persoon:
2.12.1 voor zijn diensten niet meer krijgt betaald tot maximaal 60% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura.
2.12.2 niet heeft aangegeven dat de zorg aan de ontvanger van het pgb hem te zwaar valt;
2.12.3 het pgb niet zal gebruiken voor de betaling van tussenpersonen of belangbehartigers en
2.12.4 op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb heeft uitgeoefend bij diens besluitvorming.
2.13 Het jeugd en Gezinsteam kan in bijzondere gevallen ook voorzieningen die geen individuele voorziening voor een jeugdige of ouders zijn, in de vorm van een pgb verstrekken.
2.14.1 In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt. Tevens wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
2.14.2 Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
2.14.2.1 welke de te treffen voorziening en het beoogde resultaat is;
2.14.2.2. wat de ingangsdatum en de uitvoeringsperiode van de verstrekking is;
2.14.2.3 welke gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieder van jeugdhulp de voorziening verstrekt, en indien van toepassing,
2 14.2.4 welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
2.14.3 Bij het verstrekken van een voorziening als pgb wordt in de beschikking vastgelegd:
2.14.3.1 voor welke individuele voorziening het pgb zal worden aangewend en wat het beoogde resultaat is;
2.14.3.2 welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
2.14.3.3 wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend;
2.14.3.4 hoe de feitelijke betaling ten laste van het verstrekte pgb plaatsvindt;
2.14.3.5 wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld,
2.14.3.6 de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.
2.14.4 In de volgende gevallen verstrekt het college altijd een beschikking:
2.14.4.1 bij verstrekking van een pgb;
2.14.4.2. bij weigering van een aanvraag voor een individuele voorziening, waarbij onder een aanvraag mede wordt begrepen een niet voor akkoord ondertekend onderzoeksverslag, gespreksverslag of ondersteuningsplan dat door de jeugdige of zijn ouders als aanvraag is bedoeld;
2.14.4.3 bij een verzoek van de jeugdige of zijn ouders om een beschikking te ontvangen, binnen 6 weken na het voor akkoord ondertekenen van een onderzoeksverslag, gespreksverslag of ondersteuningsplan.
2.14.5 Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage wordt hierover informatie in de beschikking opgenome
3. Beleidsregel ouderbijdrage in de Jeugdwet
3.1 Een ouderbijdrage is verschuldigd voor alle jeugdhulp waarbij sprake is van verblijf buiten het gezin, gedurende een etmaal of een dagdeel. Het gaat om verblijf in:
3.1.1 pleeggezin (waarbij pleegzorg onder de Jeugdwet valt)
3.1.2 accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (open/gesloten jeugdzorg, jeugdreclassering)
3.1.5 orthopedagogische behandelcentra.
4. Beleidsregels Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
4.1 Conform artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
4.2 Conform artikel 8.1.4 van de wet kan het college een besluit, genomen op grond van de verordening jeugdhulp herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat:
4.2.1 de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere besluit zou hebben geleid;
4.2.2. de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;
4.2.3 de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;
4.2.4 de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het pgb, of
4.2.5 de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.
4.3 Indien het college een beslissing op grond van 4.2.1. heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
4.4 Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken indien blijkt dat het pgb binnen zes weken na het klaarzetten van het budget bij de Sociale Verzekeringsbank, niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
5.1 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:
5.1.1 de aard en omvang van de te verrichten taken;
5.1.2 de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;
5.1.3 een redelijke toeslag voor overheadkosten; voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en
5.1.4 kosten voor bijscholing van het personeel.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden bovengenoemde aspecten genoemd, waarmee bij het vaststellen van de tarieven rekening wordt gehouden. Hiermee bereiken we dat er een beter beeld ontstaat van een reële kostprijs voor de activiteiten die de aanbieders uitvoeren.
De volgende kwaliteitseisen zijn van toepassing:
5.2.1 De aanbieder is bekend met de werkwijze van integrale dienstverlening van de gemeente en gaat hiermee akkoord.
5.2.2 De aanbieder draagt zorg voor monitoring van de processen op diverse aspecten zoals doorlooptijd van het hulptraject, de betrokkenheid van de cliënt en zijn sociale omgeving, de kosten, het afgesproken resultaat en de tevredenheid van de cliënt. De afhandeling van eventuele klachten is onderdeel van de monitoring van klanttevredenheid.
5.2.3 De aanbieder zet de cliënt centraal in de hulpverlening en laat de regie over de hulpverlening zoveel mogelijk bij de cliënt. Daarnaast bevordert de aanbieder de inzet van eigen netwerkoplossingen. De zorg is gericht op blijvende participatie en stimulering van de eigen redzaamheid (regie), passend bij de ‘ontwikkelfase’ van de cliënt.
5.2.4 De aanbieder werkt systeemgericht / integraal en heeft daarbij aandacht, tijd, ruimte en vertrouwen voor ouders, kind en de sociale omgeving bij het aanpakken en oplossen van het probleem.
5.2.5 De aanbieder sluit aan bij het uitgangspunt ‘één huishouden, één plan, één regisseur’, draagt bij aan de ontwikkeling van het integraal, dan wel ondersteuningsplan van de jeugdige en sluit met zijn (behandel)plan aan op dit integrale plan.
5.2.6 Indien nodig dient de aanbieder te participeren in het Jeugd en Gezinsteam voor de uitvoering van een integraal plan.
5.2.7 De aanbieder heeft voldoende kennis van de lokale sociale kaart en is continu op de hoogte van de beschikbare informele zorg, algemene voorzieningen en basiszorg die voor de uitvoering van zijn dienstverlening van belang is.
5.2.8 De aanbieder spant zicht in om de samenwerking en afstemming tussen professionele en niet-professionele (basis)zorg rondom het huishouden optimaal te laten functioneren.
5.2.9 De aanbieder innoveert in afschalen van hulp en ondersteuning, dit wil zeggen verkorten van zorgduur of zorgzwaarte door zwaardere zorg geleidelijk te vervangen door lichtere zorg of informele zorg.
5.2.10 De aanbieder zorgt voor een goede doorstroom, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de behandeling, om daarmee zo veel mogelijk hulp en ondersteuning te kunnen bieden.
5.2.11 De aanbieder levert maatwerk gebaseerd op de hulp en ondersteuning die nodig is en biedt zo nodig een alternatief gedurende een overbruggingsperiode.
5.2.12 De aanbieder is verplicht zijn informatievoorziening aan cliënten up to date te houden en daar waar van toepassing via lokale digitale toepassing (webportal / digitale sociale kaart) beschikbaar te stellen.
5.2.13 Na afronding van een traject draagt de aanbieder, indien van toepassing, zorg voor overdrachten structureel ingebedde nazorg. Dit geldt ook als de leeftijd van 18 jaar wordt bereikt.
5.2.14 De aanbieder waarborgt de professionaliteit van medewerkers die de ondersteuning bieden(scholing, intervisie, etc.) en zorgt voor passende arbeidsvoorwaarden bij de voor de dienstverlening vereiste deskundigheid, vaardigheden en activiteiten.
5.2.15 De aanbieder beschikt over voldoende vaardigheden en kennis met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
5.3 Aanvullende kwaliteits eisen voor jeugdhulp :
5.3.1 de aanbieder verplicht zich tot het verlenen van verantwoorde jeugdhulp en heeft de verplichting om als hoofdbehandelaar geregistreerde professionals (kwaliteitsregister jeugdhulp) in te zetten. Voor kleine zelfstandigen/vrij gevestigden geldt de eis van inzet geregistreerde professionals niet, mits het kunnen bieden van ‘verantwoorde jeugdhulp’ afdoende kan worden onderbouwd. Bijvoorbeeld door aantoonbaar te zijn aangesloten bij een beroepsvereniging.
5.3.2 De aanbieder maakt gebruik van persoonlijk of integraal plan.
5.3.3 De aanbieder maakt indien van toepassing gebruik van de verwijsindex risicojongeren SISA.
5.3.4 De aanbieder biedt de vertrouwenspersoon gelegenheid zijn taak uit te oefenen.
5.3.5 De aanbieder beschikt over een verplicht systeem voor kwaliteitsbewaking, beheersing en verbetering van de hulpverlening.
5.3.6 De aanbieder voldoet aan het toestemmingsvereiste conform paragraaf 7.3 van de Jeugdwet.
5.3.7 De aanbieder Jeugd GGZ past de ROM toe als instrument voor de meting van de effectiviteit van behandeling van jeugdige.
5.3.8 De aanbieder Jeugd GGZ past Hoofdbehandelaarschap toe conform de brief van de minister van VWS aan Tweede Kamer der Staten-Generaal van 2 juli 2013 betreffende het Hoofdbehandelaarschap GGZ (kenmerk 129353-106301-CZ).
5.3.9 De aanbieder van Jeugd GGZ is verplicht de spelregels rondom de registratie van de DBC’s te volgen.
5.3.10 De aanbieder van Jeugd GGZ volgt de registratieverplichtingen, informatieverplichtingen, transparantieverplichtingen zoals vastgelegd in de Nadere regelingen GGZ (NR/CU-538 en 539) en de opvolger daarvan.
6. Beleidsregel Inspraak en medezeggenschap
6.1 Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het jeugdhulpbeleid overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend. In de gemeente Ridderkerk vervult het Burgerplatform deze rol.
6.2 Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntengroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het jeugdhulpbeleid te doen, advies uit te brengen bijde voorgenomen besluitvorming en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen. In de gemeente Ridderkerk is daartoe de klankbordgroep jeugdhulp ingericht. In de implementatiefase van de jeugdhulp ondersteunt een daartoe aangewezen professional deze klankbordgroep.
6.3 Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
6.4 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon
Het Jeugd en Gezinsteam wijst hulpvragers, jeugdigen, ouders en pleegouders erop dat zij kostenloos zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner. Het college zorgt ervoor dat hulpvragers, jeugdigen, ouders en pleegouders desgewenst een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.
6.5 Second Opinion of mediation
Indien de cliënt het niet eens is met de gang van zaken tijdens het proces van aanvraag en onderzoek, dan heeft hij eenmalig de mogelijkheid tot een second opinionof mediation. Deze second opinion of mediation betekent een nieuwe procedure met een andere gespreksvoerder.
7. Beleidsregel Klachtenregeling
7.1. Het college behandelt klachten van de jeugdige of ouders met betrekking tot de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen zoals bedoeld in de verordening Jeugdhulp overeenkomstig de bepalingen van de Klachtenregeling BAR-organisatie, zoals vastgesteld op 2 juli 2014.
7.2. Klachten ter zake van personen die niet in dienst zijn van de BAR organisatie, doch werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van de gemeente, zijn de bepalingen overeenkomstig de Klachtenregeling BAR-organisatie.
7.3 Klachtregeling bejegening jeugdigen in instellingen
Rijk en VNG namens de gemeenten, zijn overeengekomen dat de klachtregeling voor jeugdigen verblijvend in instellingen landelijk belegd is.
8.1 Persoonsgegevens worden in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerkt.
8.2 Persoonsgegevens worden voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden verzameld.
9. Beleidsregel Incidentenprotocol
9.1 De gemeente handelt bij meldingen en calamiteiten van jeugdigen tot 23 jaar, voor zover het betreft de inzet van bovenlokale hulp, overeenkomstig het incidentenprotocol: informatiedeling bij incidenten binnen de Regio Rotterdam Rijnmond.
9.2de gemeente overweegt om bij meldingen en calamiteiten van jeugdigen tot 23 jaar , voor zover het betreft de inzet van lokale hulp, te handelen overeenkomstig het incidentenprotocol van de samenwerkende gemeenten in de regio Rijnmond.
In de verordening is gesteld het gevoerde beleid minstens eenmaal per drie jaar te evalueren.
In de eerste jaren van dit voor de gemeente nieuwe beleidsveld zullen we jaarlijks evalueren en indien nodig vaker. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid in de praktijk.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Deze beleidsr egels worden aangehaald als: B eleidsregels Jeugdhulp Ridderkerk 2015
Overwegingen en aandachtspunten bij Privacy in het kader van de Jeugdwet
Deze overwegingen en aandachtspunten sluiten aan op de landelijke beleidsvisie ‘Zorgvuldig en bewust, Gegevensverwerking en Privacy in een gedecentraliseerd sociaal domein’. De landelijke visie behoeft de nodige concretisering voor de lokale praktijk.
Een dynamische praktijk, gelet op bestaande voorzieningen en lopende ontwikkelingen, zoals: bijstandsverlening, aan het werk helpen van inwoners, aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling, bemoeizorg, brede zorgcoördinatie, Meldcode, Veiligheidshuis, SISA verwijsindex (Signaleren Samenwerken Instrument Sluitende Aanpak). De meer recente ontwikkelingen zijn Jeugdbeschermingsplein, de invoering van gebiedsgericht werken en de vorming van wijkteams.
Doel van deze beleidsregel is helderheid verschaffen over de positie en de rol van de gemeente waar het gaat om de verwerking van persoonsgegevens. In deze beleidsregel gaat het om het uitwisselen van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de decentraliseerde taken.
De beleidsregel is in zijn formulering van uitgangspunten richtinggevend voor alle organisaties, professionals en ambtenaren die bij die uitvoering van gemeentelijke taken in het sociale domein actief betrokken zijn. Aldus verschaft het een inhoudelijke basis om te komen tot nadere instructies en autorisaties voor professionals, alsmede reglementering van betrokken organisaties, waarmee de gewenste sturing in de praktijk (governance) verder kan worden vormgegeven.
Betrokken burgers moeten er van op aan kunnen dat zorgvuldig met hun belangen wordt omgegaan. Zij kunnen zo nodig ook een beroep doen op de beleidsregel als zij vinden dat hier in de praktijk niet naar gehandeld wordt. In die zin is het ook een uitwerking van een servicenorm: het geeft een standaard aan voor de wijze waarop de gemeente omgaat met privacybescherming bij dienstverlening in het sociale domein.
De gemeente is gehouden wettelijke taken uit te voeren waarbij het noodzakelijk is om persoonsgegevens te verwerken. In de drie decentralisatiewetten (Jeugdwet, Wet maatschappelijke ontwikkeling 2015 en Participatiewet) zijn hier de nodige bepalingen aan gewijd. Er zijn echter ook veel andere wetten die van belang zijn bij deze gegevensverwerking. De gemeentelijke overheid werkt samen, stemt af met veel externe partijen om de wettelijke taken uit te voeren, vanuit het hulpverlenersperspectief.
Vanuit dit perspectief vervangen wij de vigerende convenanten door één actueel convenant, zo mogelijk voor alle partners in het sociale domein en BAR breed. Dit vormt de basis voor het op daarna vast te stellen privacyreglement.
Aan welke eisen dient het convenant/reglement voor de wijkteams te voldoen?
Transitie) en transformatie betekenen het inregelen van de nieuwe taken en het opnieuw inrichten van processen en toepassen van nieuwe werkwijzen. Daarbij staat de burger centraal, willen we de eigen sociale omgeving benutten en versterken, streven we naar de vergroting van zelfredzaamheid en kunnen inwoners voor vragen en problemen allereerst terecht in hun eigen wijk.
Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is het laagdrempelige punt voor opvoed- en opgroei- ondersteuning. In het kader van de jeugdgezondheidszorg monitort het CJG alle jeugdigen en zet het vroegtijdige zorg in om erger te voorkomen. Dit wordt afgestemd op de situatie van de betrokkene. Het doel is zo vroeg en zo snel mogelijk de juiste hulp te bieden. Het CJG blijft het eerste aanspreekpunt voor vragen over jeugdhulp en kan het zorgen voor toeleiding naar jeugdhulp.
Binnen het nieuwe stelsel nemen de wijkteams een belangrijke plaats in.
De wijkteams zijn hét instrument om de doelen van de decentralisaties te realiseren. Met de wijkteams organiseren we zorg eenvoudig en dichtbij de inwoners. Met wijkteams zoeken we naar de oplossingen in de eigen leefomgeving en versterken we de eigen kracht van burgers. Het wijkteam biedt zelf hulp en ondersteuning en kan zo nodig kan burgers doorleiden naar langdurige of specialistische hulp.
Teneinde oplossingen in de eigen wijk en leefomgeving te vinden werken verschillende maatschappelijke partijen in de wijk en de eigen leefomgeving van de cliënt samen. Voor langdurige en specialistische hulp vindt afstemming plaats met instellingen op het gebied van thuiszorg, (j)GGZ, jeugdzorg, enz. Al deze vormen van samenwerking tussen de professionals binnen het wijkteam en die tussen het wijkteam en externe partijen brengen ook allerlei vormen van gegevensverwerking met zich mee. Daarmee wordt de bescherming van de privacy van de burger/cliënt een belangrijk aandachtspunt.
In de wet en daarop gebaseerde besluiten is soms vrij nauwkeurig, soms meer in algemene termen, beschreven welke gegevens nodig zijn voor de taakuitoefening en welke instanties/instellingen op basis hiervan de bevoegdheid hebben om die te verstrekken.
Bij het uitoefenen van die bevoegdheid dienen we de volgende leidende principes van de Wet bescherming persoonsregistraties in acht te nemen:
Er gelden strengere eisen, waar sprake is van gevoelige gegevens (met name gezondheidsgegevens, strafrechtelijke gegevens). Dan is de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst leidend.
Met het oog de op uitwisseling van gevoelige gegevens zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Hulpverleningsperspectief in veel gevallen leidend
Hulpverleningsperspectief in veel gevallen leidend
De gemeentelijke overheid is verantwoordelijk voor het toekennen van voorzieningen die voor een belangrijk deel betrekken hebben op hulpverlening in de zin van zorg en ondersteuning. Soms met een gedwongen karakter, maar ook dan is nog sprake van hulpverlening.
Een belangrijk aspect hiervan is dat er een vertrouwensrelatie ontstaat. Waarbij het in de hulpverlener gestelde vertrouwen essentieel is om taken goed te vervullen.
Een geheimhoudingsplicht is er sowieso voor alle ambtenaren, of deze nu de rol van handhaver of hulpverlener vervullen. Dit maakt ook onderdeel uit van de eed of gelofte die zij afleggen in het kader van de Ambtenarenwet. Daarin staat dat de ambtenaar verplicht is tot geheimhouding van hetgeen hem in verband met zijn functie ter kennis is gekomen.
Belangrijk is wel dat het hulpverleningsperspectief een extra dimensie toevoegt aan deze plicht, hetgeen alles te maken heeft met bovengenoemde vertrouwensrelatie.
Bij veel van de samenwerkingspartners, maar ook wel bij gemeente, werken professionals die als beroepsbeoefenaar vallen onder de Wet BIG, waarbij het niet zorgvuldig omgaan met geheimhouding kan leiden tot een klacht bij het medisch tuchtcollege. Hierdoor wordt de verantwoordelijkheid van het hulpverlenerschap nog meer gevoeld. Maar ook niet-BIG- geregistreerden dienen zich te realiseren dat het onzorgvuldig om gaan met persoonsgegevens neer kan komen op plichtsverzuim. Daarom wordt bij autorisaties van medewerkers in verband met toegang tot cliëntsystemen uitdrukkelijk gewezen op de geheimhoudingsplicht en de consequenties van overtreding c.q. plichtsverzuim.
Hulpverlening versus toezicht/handhaving
Het bieden van hulp op basis van vertrouwen kan onder druk komen te staan als gegevens worden gedeeld met instanties/medewerkers die in de eerste plaats toezicht of handhaving als taak hebben, zoals politie/OM, leerplichtambtenaren en medewerkers in het domein werk en inkomen (die onder andere bezig zijn met het opsporen van bijstandsfraude). Samenwerking van hulpverleners met genoemde toezichthouders/handhavers kan op zich nuttig zijn en ook voordeel opleveren voor betrokkene, als tenminste het hulpverleningsperspectief niet uit het oog wordt verloren.
Wat te doen als een hulpverlener erachter komt dat een cliënt in strijd handelt met bepaalde regels of zelfs strafbare feiten op het spoor komt of daarover vermoedens heeft, zonder dat dit nog bij handhavers bekend is?
Zich rekenschap gevend van de gevolgen voor de hulpverleningsrelatie dient de hulpverlener betrokkene hiermee te confronteren. Bijvoorbeeld kan de vraag spelen wie hier verder nog bij betrokken dient te worden mede met het oog op het vervolg, zeker als een strafrechtelijk traject te verwachten is. Die confrontatie biedt betrokkene bovendien de gelegenheid er eerst zelf wat aan te doen. Als daarmee echter de veiligheid van hemzelf of anderen in gevaar wordt gebracht, dan kan het zijn dat de hulpverlener die stap overslaat en aangifte doet bij de politie. Of dat hij melding doet bij Veilig Thuis (AMHK) indien sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling (die dan meteen ook kan adviseren over de vraag of hij al dan niet aangifte zou moeten doen).
Juist ook met oog op die confrontatie, is het belangrijk om meteen zo duidelijk mogelijk te zijn over bepaalde zaken. In dat licht moet bijvoorbeeld de bepaling met betrekking tot terugvordering worden gelezen in de verordeningen Jeugdhulp en Wmo: het opzettelijk verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens kan leiden tot een vordering van de geldwaarde van de ten onrechte genoten voorziening of het ten onrechte genoten pgb. Voor fraude met uitkeringen geldt hetzelfde verhaal. Sterke vermoedens daarover dient ment dus niet voor zich te houden.
Het bovenstaande is in overeenstemming met de stappen die beschreven worden in de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling die door meer dan 400 organisaties/professionals in de regio Rotterdam-Rijnmond wordt gebruikt als leidraad voor het professioneel handelen.
Verstrekkingen van politie uitgaande van hulpverleningsperspectief
Uitgaande van het hulpverleningsperspectief (‘voor het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven’) is het voor de politie mogelijk om informatie aan de gemeente te verstrekken. Zoals in de bijlage onder het kopje ‘Wet politiegegevens’ is aangegeven, is de politie hierbij wel gebonden aan de in deze wet opgenomen bepalingen.
De geautomatiseerde zorgmeldingen aan het AHMK zijn een voorbeeld van een verstrekking door de politie vanuit het hulpverlenersperspectief.
Maar ook gegevensuitwisseling over problematische jeugdigen. Afgezien van de gegevensuitwisseling in het gedwongen kader (zie par. 4.1.6), kan uitwisseling ook essentieel zijn om te komen tot een zogenaamde ‘sluitende aanpak’ in gevallen waarbij niet alleen sprake is van gezinsproblematiek maar ook van problematiek in een bredere omgeving gelet op de gevolgen van overlastgevend en/of crimineel gedrag van jeugdigen. Dit vereist een ketenaanpak van diverse partijen. Afspraken over de hiervoor noodzakelijke gegevensverwerking, die voorheen vastgelegd waren in het GOSA-convenant/reglement (Gemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak), worden nu opgenomen in het convenant/reglement als bedoeld in paragraaf
Afgezien van de politie is ook het Openbaar Ministerie (vallend onder de Minister van Justitie en Veiligheid) een belangrijke partij voor de gemeente om gegevens uit te wisselen, zeker nu ook de zorg voor de uitvoering van reclassering een gemeentelijke verantwoordelijkheid is geworden.
Uitzonderingen op verplichting tot gebruik burgerservicenummers
Het hulpverleningsperspectief leidt in sommige gevallen tot de beslissing om (nog) geen burgerservicenummer te gebruiken.
Hulpverlening aan en verwerking van gegevens van minderjarigen/wilsonbekwame meerderjarigen
Bij hulp aan minderjarigen en wilsonbekwame meerderjarigen vraagt de hulpverlener zich altijd (ook) zelfstandig af wat uit oogpunt van zorgverlening het beste is als deze die niet meer in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen.
Om die reden kan bijvoorbeeld aan een ouder inzage worden geweigerd als deze het dossier wil inzien in het geval hulpverlening wordt geboden zonder toestemming van de ouders.
Dat gebeurt wel op basis van een zorgvuldige belangenafweging, waarbij het belang en de veiligheid van het kind worden afgewogen tegen het recht van ouders om geïnformeerd te worden en invulling te geven aan het ouderlijk gezag.
Tot het kind 16 jaar is, dient rekening gehouden die te worden met de wensen van ouders/wettelijke vertegenwoordigers. Is een kind onder de 12 jaar dan treedt de met het gezag belaste ouder/wettelijk vertegenwoordiger in beginsel zelfs volledig in de rechten van het kind als patiënt, zij het dat het kind wel geïnformeerd dient te worden op een wijze die past bij zijn bevattingsvermogen.
Is het kind tussen 12 en 16 jaar, dan moet nadrukkelijk ook rekening worden gehouden met de wensen van het kind en zal bijv. mede-ondertekening van toestemmingsverklaringen noodzakelijk zijn.
Verder is het belangrijk voor de hulpverlener zich van te voren goed te vergewissen over de gezagsrelatie tussen ouder en kind, zeker als er verschil van mening is tussen beide ouders.
In dat geval is namelijk voor behandeling de geïnformeerde toestemming van beide gezaghebbende ouders nodig.
Hulpverlening met een gedwongen karakter kent voor jeugdigen wettelijk geregelde vormen van toezicht, die door de rechter ingesteld worden. Dit wordt ook wel het gedwongen kader genoemd. De gemeente heeft daartoe afspraken gemaakt met de Raad voor de Kinderbescherming (die onderzoeken verrichten ten behoeve van het instellen van kinderbeschermingsmaatregelen) en gecertificeerde instellingen (die dit toezicht uitvoeren en ook beslissen welke jeugdhulp wordt geboden). Deze afspraken betreffen onder meer de uitwisseling van gegevens, gegeven het feit dat de gemeente de uitvoering van de maatregelen en de te verlenen hulp betaalt. Voor de uitwisseling van deze gegevens is geen toestemming van betrokkene nodig zolang maar duidelijk is dat dit noodzakelijk is ter uitvoering van de wettelijke taak en ook principes van proportionaliteit en subsidiariteit in acht zijn genomen.
Maatregelen in het kader van de Wet BOPZ (Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen) vallen ook onder gedwongen kader. Zo kan de burgemeester (of een wethouder van het college namens hem) op basis van een advies van een onafhankelijke arts/psychiater een last afgeven tot inbewaringstelling.
Onder verantwoordelijkheid van de gemeente wordt hiervoor een registratie bijgehouden.
Gegevensverwerking op basis van ‘need to know’
Gezien het vereiste van ‘doelbinding’: verwerken we alleen die gegevens die noodzakelijk zijn vanuit een bepaald doel. ‘Need to know’ is dus geen ‘nice to know’.
Daarbij voldoen we aan de uitgangspunten van proportionaliteit (niet meer privacy inbreuk dan nodig) en subsidiariteit (bij voorkeur een ander middel dat minder inbreuk op privacy maakt om het gestelde doel te realiseren) Dit speelt bij verwerking van gegevens in het kader van signalering en bij de vraag hoe lang gegevens zouden moeten worden bewaard.
Met een goede vraaganalyse of vraagverheldering prioriteren we vanaf
het begin (toegang) en blijft de privacy inbreuk zo beperkt.
Bij de meldcode huiselijk geweld en de verwijsindex SISA bestaat geen meldplicht, doch wel de plicht om adequate actie te ondernemen. Professionals komen tot een goede oordeelsvorming vanuit het hulpverleningsperspectief, mét gebruikmaking van daartoe ontwikkelde en in gebruik genomen taxatie-instrumenten. Ook bevordert het gebruik van deze instrumenten de noodzakelijke afstemming en samenwerking.
Signalen zijn alleen nuttig als er iets mee gedaan wordt. Uit oogpunt van privacy moet er een zo beperkt als noodzakelijke bewaartijd in acht genomen worden.
De afspraken van de gemeente met partijen verdienen scherpe criteria welke gevallen wel of niet door de gemeente als overheid opgepakt worden, met van tijd tot tijd een evaluatie van deze criteria.
Voor alle registraties van behandelgegevens, geldt een wettelijke bewaartermijn van ten minste 15 jaren (Wgbo, punt 9 ).
Registraties van casusregisseurs met het oog op zorgcoördinatie vallen echter in principe niet onder die bewaartermijn, omdat die registraties vooral op het proces gericht zijn. Wel moet de afbakening met behandeldossiers/-gegevens duidelijk blijven. Voor de zorginhoudelijke/ behandelgegevens gelden immers ook strengere regels waar het gaat om het verlenen van toegang aan andere professionals, te regelen via autorisaties. Voor verwerking van gegevens in verband met zorgcoördinatie geldt een bewaartermijn van vijf jaar nadat het actieve dossier is afgesloten. Zo geldt er ook een in de Jeugdwet vastgelegde bewaartermijn van vijf jaar in een archiefbestand voor signalen in SISA die niet meer actief zijn.
Triage betekent dat men een inschatting maakt van de ernst van het probleem om te prioriteren. Hoe minder ernstig het probleem, hoe minder aanleiding om gegevens van betrokkene te verwerken. Met name bij Veiligheidshuis en Jeugdbeschermingsplein vraaganalyse/-verheldering een belangrijke rol.
Toegankelijkheid van informatie, beveiliging
We willen voorkomen dat wij als gemeente burgers onnodig lastig vallen met het vragen naar informatie waarover wij al in onze systemen beschikken. Dat vergt het nodige van onze systemen waarin wij gegevens van burgers verwerken. Het betekent dat we reeds verstrekte/verwerkte informatie van betrokkene gemakkelijk zouden moeten kunnen vinden. Zo waarborgen we de toegankelijkheid van persoonsgegevens. Als gemeente denken we daarom ook na over de gewenste architectuur van onze informatiesystemen.
Tegelijkertijd realiseren we ons dat als we diverse systemen met elkaar verbinden, de kans op datalekken groter wordt. Dat mag dus geen doel op zich worden. Er worden afdoende maatregelen genomen op basis van te stellen beveiligingseisen. Deze eisen zijn afhankelijk van de onderkende risico’s met betrekking tot processen en systemen. Hierbij wordt aangesloten bij de door Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG)
Indien derden als bewerkers in de zin van de Wbp in opdracht van de gemeente gegevens van cliënten verwerken, zal de gemeente afspraken met deze bewerkers maken over de beveiliging van deze gegevens.
Informatie delen bij een crisis/incident
Tot op heden vervulde de Jeugdconsul in Rotterdam een functie in het jeugddomein bij escalatie van problemen en incidenten. Dat geldt niet voor volwassenenproblematiek.
In verband met het handelen van de gemeente en diverse betrokken partijen/instellingen bij calamiteiten/incidenten in het jeugddomein is een incidentenprotocol ontwikkeld, waarin ook aandacht is besteed aan privacy aspecten. Dit protocol wordt aangescherpt. Ook binnen het volwassenendomein zijn in de contracten afspraken opgenomen over incidenten. Daarnaast bestaat er in de regio Rijnmond een gecoördineerde crisisaanpak onder de naam KIZ (Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken).
De volgende passage is in genoemd incidentenprotocol opgenomen:
Gegevensverwerking op basis van ‘toestemming, tenzij’
Uitgangspunt in het hulpverleningsperpectief is toestemming. In de meeste gevallen is er toestemming voor de behandeling en daarmee ook toestemming voor de gegevensverwerking.
Is er eenmaal sprake van toestemming voor de behandeling (daaronder ook begrepen: begeleiding en verzorging), dan hoeft niet ook nog eens afzonderlijke toestemming te worden gevraagd voor het delen van gegevens tussen zorgverleners die rechtstreeks bij de behandeling zijn betrokken. Als de cliënt zich volledig betrokken voelt, is er ook vertrouwen, en zal zijn toestemming vanzelfsprekend worden.
Ook waar het niet nodig is om eerst nog toestemming van betrokkene te verkrijgen, zoals de verwerking van meldingen door Veilig Thuis (AMHK) laat onverlet de verplichting om betrokkene te informeren over de verwerking van zijn persoonsgegevens. Het ‘tenzij’ geldt voor de situatie waarbij op grond van de veiligheid/gezondheid van betrokkene of anderen of op grond van een algemeen belang (met name de volksgezondheid) een andere afweging wordt gemaakt.
Gebruik toestemmingsverklaringen
Het wijkteam werkt bij de intake met de toestemmingsverklaring
Het opvragen van informatie voor het ondersteuningsplan betekent niet automatisch dat degene bij wie dit opgevraagd wordt, vervolgens ook toegang heeft tot dit ondersteuningsplan. Ook daarvoor is toestemming nodig van betrokkene.
Criteria bij opvragen blijven gericht, duidelijk en zorgvuldig, noodzakelijk.
Vooral moet voorkomen worden dat een toestemmingsverklaring een eigen leven gaat leiden en de persoon te veel buiten beeld raakt. Die persoon kan zich immers op elke moment bedenken en alsnog de toestemming intrekken.
Belangrijk bij het vragen van toestemming is vooral inzichtelijkheid over het proces: wat gebeurt er met de gegevens, wie doen daar wat mee.
Uitzonderingen op toestemmingsvereiste
Indien de veiligheid van andere personen (waaronder met name andere gezinsleden) in het geding is, kan er reden zijn om tegen de wil van betrokkene in te handelen (ook de veiligheid/gezondheid van betrokkene zelf (lees ook: bedreiging in de ontwikkeling van de jeugdige) kan dat overigens zijn, zoals hierna nog wordt toegelicht onder de punten
Ook in die gevallen heeft de hulpverlener een inspanningsplicht om betrokkene zo ver te krijgen dat hij meewerkt aan de gewenste oplossing: als het maar enigszins kan probeert hij hierover in gesprek te blijven met betrokkene. Het sluit ook aan bij de zorgvisie om in de eerste plaats de eigen kracht van betrokkene en de mensen daarom heen te benutten om tot een oplossing te komen.
Met name bij huiselijk geweld problematiek is dit een belangrijk gegeven. Soms echter kan het wel nodig zijn contact hierover met betrokkene (in dit geval de pleger) uit te stellen, omdat anders een snelle oplossing voor het veiligheidsprobleem in gevaar komt. Dat is zo ook in de wet vastgelegd voor meldingen over huiselijk geweld en kindermishandeling.
Zowel bij een onderzoek door Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AHMK) als bij onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming ter voorbereiding van beslissingen van de rechter over te nemen dwangmaatregelen, geldt dat de informatie zonder toestemming van betrokkene kan verstrekt worden.
Jeugdoverlast, waarbij de veiligheid in het geding is) kan een aanleiding zijn voor de politie om informatie hierover te delen met de wijkteams, indien een gecoördineerde aanpak van multiproblematiek vanuit het wijkteam het meest gewenste effect sorteert. Het is zaak goede, afspraken/regels over gestructureerde gegevensuitwisseling tussen wijkteams, politie en andere betrokken partijen te maken.
Een goede, sluitende aanpak waarbij heel vaak de betreffende personen niet vrijwillig meewerken, maar juist uit handen van de overheid willen blijven, vereist informatie uitwisseling tussen het sociale (lokale) domein en het veiligheidsdomein.
Het maatschapppelijk belang kan soms betekenen dat zonder toestemming bepaalde persoonsgegevens worden uitgewisseld.
In het kader van bemoeizorg (zorg die geboden wordt aan zorgwekkende zorgmijders) is het toegestaan om in eerste instantie zonder toestemming van betrokkene gegevens te verwerken, met als doel een effectieve hulpverleningsrelatie tot stand te brengen. Zodra het contact met de zorgmijder is gelegd en een vertrouwensrelatie tot stand is gebracht, geldt wel weer onverkort het toestemmingsvereiste.
Ook hierbij geldt dat het noodzakelijk is om afspraken te maken met diverse betrokken partijen over gestructureerde gegevensuitwisseling.
Bij een jeugdige mag men zonder toestemming, maar met medeweten van betrokkene, signalen afgeven in de verwijsindex SISA. Dit is een in de wet geregelde en geoorloofde inbreuk op de privacy, die niet disproportioneel is: het betreft een ‘dat-gegeven’.
Met het afgeven van een zogenaamd ‘presignaal’ in SISA, kunnen eventuele signalen van andere instanties zichtbaar worden. Dit kan net het beslissende zetje geven om alsnog over te gaan tot het afgeven van een signaal dat wel een match veroorzaakt en zo het contact bewerkstelligt met andere betrokken instanties/hulpverleners.
Het is bedoeld voor situaties waarin men zich zorgen maakt over de gezondheid of veiligheid van betrokkene, zonder dat men dit echt nog goed kan onderbouwen. We noemen dat ook wel een‘niet-pluis gevoel’. Collegiale consultatie ligt dan het meest voor de hand. Dat gebeurt dan in eerste instantie anoniem. Zoals men ook anoniem adviesgesprekken kan voeren over vermoedens van kindermishandeling of huiselijk geweld met Veilig Thuis (AMHK).
Het algemeen belang van de volkgezondheid kan meebrengen dat zonder toestemming gegevens dienen te worden verstrekt. In het kader van de Wet publieke gezondheid hebben artsen de plicht om bepaalde ziektegevallen te melden bij de GGD.
Ook de uitvoering van gezondheidsenquêtes bij leerlingen in het kader van de jeugdgezondheidszorg dienen het algemeen belang van de volksgezondheid. Om die reden hoeft niet bij elke ouder van tevoren toestemming worden gevraagd. Wel is het recht om van tevoren bezwaar te maken, omdat het onderzoek op vrijwillige basis is.
De wet geregelde uitzondering voor hulpverleners/medici, de plicht om te zwijgen moet in uiterste gevallen wijken voor de plicht om te spreken. Acute, levensbedreigende situaties vormen reden om het beroepsgeheim te doorbreken. Bijvoorbeeld als betrokkene dreigt zichzelf van het leven te beroven.
Zorgvuldigheid is van belang, met name bij gegevensverstrekking aan derden zonder medeweten van betrokkene.
Van belang is om bij deze verstrekking aan een derde in het dossier een aantekening te maken en bij voorkeur degene die de informatie ontvangt dit nog eens te laten bevestigen. Men hoeft dan niet te vrezen voor een verzoek om inzage door betrokkene: indien de veiligheid van anderen nog (steeds) in het geding is, kan die dossierinformatie afgeschermd worden.
Proportionaliteit en subsidiariteit
Moeten bij elke handeling van de professional die persoonlijke gegevens verwerkt continu werkzaam zouden moeten zijn.
Zo is bij uitwisseling tijdens een casusoverleg oplettendheid geboden. Is betrokkene op de hoogte van dit overleg? Weet hij wie hieraan deelnemen? Zo nee, dan is anonieme bespreking de enige optie.
Informatie voor onderzoek, beleidsinformatie
Cliëntinformatie wordt veel gebruikt voor onderzoek en beleidsontwikkeling met als hoofdregel ‘toestemming, tenzij’.
Zorg voor betrokkenheid cliënt
Hoe meer de cliënt het gevoel heeft dat hij echt betrokken wordt, hoe minder noodzakelijk het wordt om hem voor diverse handelingen vooraf toestemming te vragen. Dit heeft veel te maken met het begrip transparantie, een begrip waarop met name de in de Wgb uitgewerkte informatieplicht op is gebaseerd.
Met het oog op de omgang met privacy van alle partijen die samenwerken in/met de wijkteams, wordt een convenant/reglement afgesloten. Dit is deels ter vervanging van reeds bestaande convenanten en reglementen, gelet op het feit dat er met ingang van 2015 wijkteams zijn in een nieuwe organisatorische setting, me uitwisseling van gegevens met expert- en consultatie- en diagnoseteams en overige relevante partijen.
Hierin wordt in ieder geval aangegeven:
I ncidentenprotocol: informatiedeling bij incidenten binnen de gemeenten
Per 1 januari 2015 gaat er veel veranderen in de zorg voor de jeugd. Op die datum worden de
gemeenten verantwoordelijk voor alle hulp, zorg en ondersteuning aan jeugdigen en hun
ouders. Met de gemeenten in de regio Rijnmond wordt de zorg, hulp of ondersteuning
geleverd door afspraken die zijn vastgelegd in de Gemeentelijke Regeling en met de
jeugdhulpinstellingen. Ondanks de inzet van deze partijen wordt helaas niet altijd voorkomen
dat de situatie rond een jeugdige of gezin escaleert en leidt tot een calamiteit of incident. Deze
factsheet legt de afspraken vast rondom de bestuurlijke coördinatie en informatiedeling van
Vanwege de bestuurlijke verantwoordelijkheid van bestuurders van gemeenten is het van
belang dat er een adequate bestuurlijke coördinatie en informatievoorziening1 kan
plaatsvinden rondom meldingen van incidenten van jeugdigen tot 23 jaar.
Wanneer en volgens welke criteria
Volgens de definitie van de Inspectie Jeugdzorg is een calamiteit is een gebeurtenis die
onverwacht en onbedoeld kan leiden of heeft geleid tot een dodelijk of ernstig schadelijk
gevolg voor een jeugdige, of een ander als gevolg van het handelen of niet handelen van een
jeugdige. Verder moet het gaan om een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden gedurende de
betrokkenheid van een jeugdinstelling of zorgaanbieder. Hierna wordt alleen de term
incidenten gebruikt als geheel van calamiteiten, incidenten en vermissingen2. Bij een incident
is goede communicatie van belang. Er zijn verschillende criteria voor meldingen. Dit protocol
gaat over een incident met betrekking tot een jeugdige tot 23 jaar waarbij sprake is van de
betrokkenheid van een jeugdhulpinstelling of zorgaanbieder(s). De volgende criteria zijn van
1 Dit betreft de bestuurlijke coördinatie en informatievoorziening bij incidenten.
2 Incidenten of vermissingen zijn (in vergelijking met calamiteiten) relatief lichte verstoringen van de dagelijkse gangvan zaken in een instelling (definitie handreiking VNG: Handvatten voor gemeenten – communicatie en afstemming bijeen calamiteit.
De directeuren van de instellingen en aanbieders zijn eindverantwoordelijk voor de meldingenvanuit hun eigen organisatie aan de gemeente. Als de gemeente via een andere weg bekendraakt met een calamiteit, incident en/of vermissing dan neemt deze contact op met dedirecteur (of een gemandateerd contactpersoon) van de instelling die verantwoordelijk is voor
(de regie op) de hulpverlening van de jeugdige.
Bij een calamiteit, incident of vermissing kunnen verschillende gemeenten betrokken zijn,namelijk:
• de gemeente waar de gebeurtenis heeft plaatsgevonden;
• de gemeente waar de jongere verblijft;
• de gemeente waar ouders ingeschreven staan; bij onder voogdijstelling gaat het om degemeente waar de jeugdige verblijft (woonplaatsbeginsel).
De gemeente die de melding ontvangt, heeft de verantwoordelijkheid om de anderegemeenten die betrokken zijn te informeren en te zorgen voor onderlinge afstemming.
In de regio geldt het woonplaatsbeginsel voor het bepalen van de verantwoordelijkegemeente3 waar dan ook de coördinatie komt te liggen.
De route van de melding vindt als volgt plaats: als de jeugdige bekend is bij het lokale team,wordt de casusregisseur van het lokale team geïnformeerd. Deze informeert de lokaleteamleider en deze informeert de contactpersoon van de gemeente. Als de jeugdige bekend isbij de Gecertificeerde Instelling (GI), wordt de casusregisseur van de GI geïnformeerd en viade GI wordt ook de contactpersoon van de gemeente geïnformeerd. Mocht de melding via eenandere route bij de contactpersoon van de gemeente aankomen, dan checkt decontactpersoon of deze bekend is bij GI of het lokale team. (zie organogramincidentenprotocol).
Er zijn bij de melding direct al een aantal gegevens nodig. Gezien de gevoeligheid van de
incidenten en het belang van bescherming van persoonsgegevens is zorgvuldigheid van groot
belang bij het doorgeven van persoonlijke informatie. De volgende informatie wordt gevraagd:
In de daaropvolgende uren moet de overige informatie gemeld worden.
3 De registratie in de Basisregistratie Personen (BRP) is leidend. De verantwoordelijke gemeente kan als volgt wordenbepaald: Bij een jeugdige 18- geldt de verblijfplaats van de gezaghebbende ouder/verzorger of de gezaghebbendevoogd. Bij tijdelijke voogdij blijft het adres van de vorige gezaghebbende ouder/verzorger gelden. Als er sprake is vanco-ouderschap en de ouders wonen in verschillende gemeenten moet een hoofdverblijf worden bepaald. Dit kan zijnbepaald in een uitspraak van de rechter, maar als dit niet bekend is kunnen de gemeenten in overleg bepalen wieverantwoordelijk is. Hierbij is het uitgangspunt, daar waar de hulp georganiseerd kan worden binnen het socialenetwerk van de jeugdige (school, sport enz.). Als het gezag is belegd bij een instelling of het gaat om een jeugdigevan 18+, dan geldt de verblijfplaats van de jeugdige. http://www.voordejeugd.nl/actueel/nieuwsberichten/1373-nubeschikbaar-
factsheet-woonplaatsbeginsel-inclusief-mindmap
Wanneer een situatie (landelijk) media-aandacht krijgt, dient er zo snel mogelijk afstemmingplaats te vinden tussen de jeugdzorginstelling/zorgaanbieder en de gemeente over de mate en
Organogram met een melding vanuit een jeugd(hulp)instelling. De directeur of gemandateerd contactpersoon van de instelling meldt.
N.B. Ter bevordering van voorkoming en/of een betere afhandeling van incidenten wordt(halfjaarlijks) per gemeente de incidenten gemonitord en waar nodig geëvalueerd. Derapportage hiervan wordt naar het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regelingverzonden.