Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ridderkerk

Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Ridderkerk 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRidderkerk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Jeugdhulp gemeente Ridderkerk 2015
CiteertitelBeleidsregels Jeugdhulp Ridderkerk 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Algemene Wet bestuursrecht, titel 4.2
  3. Verordening Jeugdhulp Ridderkerk 2015, art. 3
  4. Verordening Jeugdhulp Ridderkerk 2015, art. 4
  5. Verordening Jeugdhulp Ridderkerk 2015, art. 9
  6. Verordening Jeugdhulp Ridderkerk 2015, art. 10
  7. Verordening Jeugdhulp Ridderkerk 2015, art. 11
  8. Verordening Jeugdhulp Ridderkerk 2015, art. 12
  9. Verordening Jeugdhulp Ridderkerk 2015, art. 14

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Nieuwe regeling

23-12-2014

Onbekend.

Onbekend.

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Ridderkerk 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk  heeft op 23 december 2014 besloten,

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, titel 4.2. van de Algemene Wet bestuursrecht, artikel gelet op artikel 3, 4,9, 10, 11, 12, 14 van de verordening Jeugdhulp Ridderkerk  2015,

 

gezien de verordening Jeugdhulp Ridderkerk  2015

 

overwegende, dat het noodzakelijk is nadere regels te stellen ten aanzien van de indiening  van een aanvraag voor een individuele voorziening, de registratie en gespreksvoorbereiding, het te voeren gesprek met een jeugdige of zijn ouders, de verslaglegging, het ondersteuningsplan, de voorwaarden voor een complete aanvraag, de klachtregeling en de ombudsfunctie, privacy, inspraak en medezeggenschap, een incidentenprotocol, jaarlijkse evaluatie,

 

gezien het advies van de WMO raad  en de klankbordgroep ouders jeugdhulp  van december 2014,

 

vast te stellen de

Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Ridderkerk 2015
Begripsbepalingen

In deze beleidsregels en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

- andere voorziening een voorziening niet vallend onder de wet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

- gesprek het gesprek als bedoeld in artikel 4 van de verordening;

- hulpvraag de behoefte van een jeugdige of een ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet; - individuele voorziening de via een verleningsbeschikking toegankelijke op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of bij pgb wordt verstrekt;

- ondersteuningsplan het hulpverleningsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

- overige voorzieningen de overige voorzieningen als bedoeld in artikel 2.9, onder a, van de wet, waarvoor geen verleningsbeschikking van het college vereist is;

- pgb: het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die in de vorm van een individuele voorziening is toegekend van derden te betrekken;

- wet Jeugdwet;

- jeugd en gezinsteam (JGT) op wijkniveau georganiseerd multidisciplinair team dat de hulpvraag van jeugdigen of hun ouders afhandelt.

- coördinator Welzijn en Zorg de leidinggevende van wijkteam / het jeugd en gezinsteam  die gemandateerd is namens het college jeugdhulp te verlenen.

Uitgangspunten

De beleidsregels zijn voor medewerkers van de gemeente. De bevatten alle informatie en regels over de toegangsprocedure van de inzet van jeugdhulp,  de voorwaarden en het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de jeugdwet, zowel in natura als in pgb, de regels voor de ouderbijdrage, inspraak en medezeggenschap, kwaliteitseisen, de klachtregeling en de ombudsfunctie, uitgangspunten bij privacy, het hanteren van het incidentenprotocol.

 

De beleidsregels jeugdhulp vormen, naast de Algemene wet bestuursrecht, de Jeugdwet en de verordening jeugdhulp gemeente Ridderkerk 2015, een belangrijke waarborg van het recht op een zorgvuldige procedure voor de ondersteuningsvrager, die daar zelf een essentiële bijdrage in heeft.

 

In de verordening is vastgesteld dat het raad het aan het college overlaat om zaken uit de verordening nader uit te werken en regels te stellen. In de verordening staan korte juridisch geformuleerde regels. De beleidsregels bieden handvaten voor de uitvoerende om de regels uit te voeren.

 

Iedereen moet kunnen meedoen in de samenleving. Dat is de kern van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de jeugdwet. Uitgangspunt is dat burgers een eigen verantwoordelijk dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijke leven. Van burgers mag verwacht worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan.

 

Hoofdstuk 1 Beleidsregels Vormen van en toegang tot hulp

1 .1 Vormen van Jeugdhulp

De verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a van de wet, bepaalt dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele jeugdhulpvoorzieningen en overige jeugdhulpvoorzieningen. In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) jeugdhulpvoorzieningen, zoals beschreven in artikel 2 van de Verordening Jeugdhulp 2015. Voor een deel van de hulpvragen kan worden volstaan met een overige jeugdhulpvoorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

1 .2. Toegang Jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp vindt op verschillende manieren plaats.

1.2.1. Brede Toegang

Een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder kan binnenkomen bij de gemeente via diverse ingangen (zoals het Klant Contact Center (KCC), contactformulier, samenwerkingspartners (verenigingen, onderwijs, kinderopvang, uit het voorveld) en komt terecht bij het jeugd- en gezinsteam. De beslissing welke zorg een jeugdige en/of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg tussen het Jeugd- en Gezinsteam met die jeugdige en zijn ouders. Uiteraard beschikt het Jeugd en Gezinsteam over een adequate sociale kaart.In een gesprek tussen jeugd- en gezinscoach, de jeugdige en zijn ouders wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Hierbij wordt ook de eventuele inzet van de informele zorg betrokken. Als (aanvullend daarop) een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan wordt eerst gekeken of dit een overige voorziening (vrij-toegankelijk) is of een individuele (niet vrij-toegankelijke) jeugdhulpvoorziening. In geval van niet vrij-toegankelijke jeugdhulpvoorziening neemt de coördinator Welzijn en Zorg (die het Jeugd en gezinsteam aanstuurt), namens het college, een besluit.

De regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren, bij een individuele jeugdhulpvoorziening via het jeugd- en gezinsteam van de

gemeente zijn in hoofdstuk 2 nader bepaald.

1.2.2. Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

In de Jeugdwet is geregeld, dat jeugdhulp ook toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp een jeugdige en/of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders waarbij de gemeente jeugdhulp heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is, hoe vaak iemand moet komen en hoe lang. Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Daarnaast moet de jeugdhulpaanbieder rekening houden met de regels die de gemeente bij

verordening heeft gesteld. De verordening regelt welk aanbod de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk stellen. Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt de gemeente alleen de aspecten met betrekking tot het proces. Als de jeugdige en/of zijn ouders hierom verzoeken, of in het uitzonderlijke geval dat het jeugd- en gezinsteam een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het jeugd- en gezinsteam de te verlenen individuele jeugdhulpvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in

een beschikking.

1.2.3. Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting.

 

2. Beleidsregel s procedure jeugdhulp via de gemeente

 

2.1 Beleidsregel Melding hulpvraag

Iedere jeugdige of ouder die zijn woonplaats heeft in de gemeente kan zich rechtstreeks met een jeugdhulpvraag richten tot het Jeugd- en Gezinsteam.

In spoedeisende gevallen treft het Jeugd- en Gezinsteam, namens het college, zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel, of vraagt een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening (vrij- toegankelijk).

 

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In onze gemeente is de beslissing over het inzetten van jeugdhulp gemandateerd aan de coördinator Welzijn en Zorg en aan zijn de professionals in het jeugd- en gezinsteam.

 

De jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naartoe zonder meldingsprocedure.

 

Zoals in de algemene toelichting al is aangehaald hebben jeugdigen en ouders onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en geen individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. De verordening bevat een aantal bepalingen die dit moeten waarborgen.

 

2.2. Beleidsregel registratie en gespreksvoorbereiding

2.2.1 Het college regelt via de coördinator Welzijn en Zorg, die met het Jeugd en Gezinsteam, met de uitvoering van de jeugdhulp is belast:

2.2.1.1 de registratie van hulpvragen of verwijzingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Verordening;

2.2.1.2 de gevallen waarin het Jeugd- en gezinsteam overgaat tot gegevensverzameling in het kader van de voorbereiding van een gesprek met de jeugdige of zijn ouders en de gevallen waarin de Jeugd- en gezinsteam hiervan afziet;

2.2.1.3 de aard van de gegevens die in het kader van de voorbereiding van een gesprek als bedoeld onder b. worden verzameld;

2.2.1.4 de termijn waarbinnen het Jeugd- en gezinsteam een gesprek met de jeugdige of zijn ouders hebben zodra de gegevensverzameling compleet is.

2.2.2.Het is een cliëntondersteuner van een jeugdige of zijn ouders die ook lid is van het Jeugd en Gezinsteam niet toegestaan om in verband met hun specifieke hulpvraag mee te beslissen over de toeleiding naar een passende voorziening.

2.2.3. Indien de gespreksvoorbereiding een afgerond beeld oplevert over de hulpvraag en een nader gesprek niet noodzakelijk is, kan het college afzien van een gesprek en een onderzoeksverslag voor akkoord aan de jeugdige of zijn ouders voorleggen.

 

Registratie en gespreksvoorbereiding

 

De beleidsregel 2.2. biedt het college de mogelijkheid om de uitvoering van de onder 2.2.1.1. tot en met 2.2.1.4.  vermelde onderwerpen in overleg met de Jeugd- en Gezinsteams nader uit te werken in, bij voorkeur, werkinstructies. Vanwege de invoering van de integrale Jeugd- en Gezinsteams is het wenselijk om hierbij zoveel mogelijk af te stemmen op de registratievereisten, de afwegingsfactoren om wel of niet een gesprek te voeren en de termijnen die met betrekking tot de Jeugd- en Gezinsteams zullen worden gehanteerd.

 

2.2.2. beoogt de situatie te voorkomen dat een lid van het Jeugd- en Gezinsteam, dat tevens als cliëntondersteuner bij een jeugdige of zijn ouders is betrokken, binnen het Jeugd- en Gezinsteam meebeslist over de eventuele inzet van een individuele jeugdhulpvoorziening voor de desbetreffende jeugdige. In de ogen van het  college zou dit een inbreuk betekenen op een van de leidende principes

van het Jeugd- en Gezinsteam, te weten dat het Jeugd- en gezinsteam ‘breed moet kijken’ en niet

moet optreden als individuele belangenbehartiger. In de parlementaire behandeling van de nieuwe Wmo is bij amendement een vergelijkbare lijn voorgesteld om de combinatie van cliëntondersteuning en beslissen over een maatwerkvoorziening tegen te gaan.

 

2.2.3 is ter bestrijding van onnodige bureaucratie. Dit bepaalt dat het college in overleg met de jeugdige of ouders van een gesprek kan afzien indien de gespreksvoorbereiding al een afgerond beeld oplevert. Wel dient dan nog formeel te worden vastgesteld dat er tussen de jeugdige of zijn

ouders en het Jeugd- en Gezinsteam overeenstemming is over het wel of niet toeleiden naar een overige voorziening of wel of niet verlenen van een individuele voorziening. In verband hiermee wordt altijd een verslag gemaakt en ter ondertekening voorgelegd. Het verslag kan vervolgens de basis zijn voor het toeleiden naar een overige voorziening of voor het verlenen of weigeren van een individuele voorziening. In het laatste geval regelt 2.7. dat van een complete aanvraag in de zin van de Awb wordt uitgegaan.

 

2.3 tot en met 2.5 Het Gesprek

Indien een gesprek noodzakelijk wordt geacht, onderzoekt de coördinator Zorg en Welzijn met zijn Jeugd- en Gezinsteam zo spoedig mogelijk in ieder geval het volgende:

2.3.1 de behoeften, persoonskenmerken, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

2.3.2 het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

2.3.3 de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

2.3.4 het gewenste resultaat van de in te zetten jeugdhulp;

2.3.5 de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

2.3.6 de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

2.3.7 de wijze waarop de individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

2.3.8 hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

2.3.9 de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget waarbij de jeugdige of zijn ouders conform artikel 8.1.6 van de wet, in voor hen begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

2.4 In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

2.5 Het college regelt in overleg met het Jeugd- en Gezinsteam, dat de jeugdige of zijn ouders voorafgaand aan het gesprek worden geïnformeerd over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten, de vervolgprocedure en de toestemming die zal worden gevraagd om hun persoonsgegevens te kunnen verwerken.

 

Het Gesprek

 

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag duidelijk zijn. Het ligt daarom voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en ouders hierover wordt gesproken. Hierbij kan ook sprake zijn van meerdere, elkaar

opvolgende gesprekken. In het kader van deze nadere regels worden deze gesprekken beschouwd als onderdelen van een samenhangend geheel, leidend tot één gespreksverslag en / of ondersteuningsplan. Hetgeen vervolgens aan de jeugdige of zijn ouders voor ondertekening wordt

aangeboden. Het gesprek dient zo spoedig mogelijk na de voorbereiding van het gesprek plaats te vinden. Het hangt af van de situatie hoe snel het gesprek kan of moet plaatsvinden. In de 2.3 zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven,  die in ieder geval aan de orde moeten worden gesteld. In werkinstructies kunnen eventueel aanvullende onderwerpen worden voorgeschreven, mits het items zijn die bijdragen aan maatwerk voor de cliënt. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet altijd meer uitgediept hoeven te worden en kan bijvoorbeeld alleen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn.

Komt een jeugdige of een ouder voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In 2.3.2.  wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het uitgangspunt van de wet dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan juist ook nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders te versterken.

 

2. 6 Gespreksverslag of ondersteuningsplan

2.6.1 Van het gesprek zoals bedoeld in artikel 2.3.2 wordt een verslag gemaakt, waarin het oordeel van het college over de wenselijkheid van verstrekking van een individuele of overige voorziening wordt vastgelegd onder vermelding van de aan de jeugdige of zijn ouders kenbaar gemaakte gevolgen. Indien de jeugdige of zijn ouders niet instemmen met het oordeel van het college, wordt dit eveneens in het verslag vastgelegd.

2.6.2 Indien het gesprek naar het oordeel van het college leidt tot de wenselijkheid van toekenning van een individuele voorziening, zo nodig in combinatie met een overige voorziening, wordt ter zake een ondersteuningsplan opgesteld, tenzij dit gelet op de aard van de te leveren hulp niet noodzakelijk is.

2.6.3 Zo spoedig mogelijk na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders, een schriftelijke weergave van het gesprek en, in voorkomend geval, het ondersteuningsplan.

2.6.4 Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag of ondersteuningsplan toegevoegd.

 

Het gespreksverslag of ondersteuningsplan

 

2.6.1  regelt dat bij een door het college in het gesprek geconstateerde wenselijkheid van toekenning van een overige voorziening, dit duidelijk in het verslag wordt vermeld. Hierbij moet eveneens duidelijk worden aangegeven dat toeleiding naar alleen een overige voorziening tot

gevolg heeft dat de procedure met het jeugd- en gezinsteam stopt.

Indien de medewerker van het jeugd- en gezinsteam en de jeugdige of zijn ouders een individuele voorziening wenselijk achten, al dan niet in combinatie met een overige voorziening, is 2.6.2 van toepassing. Er wordt dan een ondersteuningsplan opgesteld dat bij de feitelijke hulpverlening kan worden gebruikt. Dit ondersteuningsplan is een hulpverleningsplan als bedoeld in de wet. In de denkbare situaties dat er al een familiegroepsplan is opgesteld of de cliënt op voorstel van de hulpverlener om een dergelijk plan verzoekt, dient dit als onderdeel van het ondersteuningsplan te worden meegenomen. Indien de hulpvraag geen aanleiding geeft voor een ondersteuningsplan, kan de jeugd- en gezinscoach dit achterwege laten. Het ondersteuningsplan kan enkelvoudige hulp betreffen, maar ook zorgarrangementen. Zowel het gespreksverslag als het ondersteuningsplan

dienen conform 2.6.3 zo spoedig mogelijk na het gesprek te worden verstrekt. De jeugdige of zijn ouders moeten immers zo snel duidelijkheid krijgen over de rest van het traject.

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden wordt geregeld in 2.6.4. In het ondersteuningsplan staan in de eerste plaats de afspraken over wat de jeugdige en/ of zijn ouders zelf gaan oppakken. Daarnaast wordt beschreven welke overige jeugdhulpvoorzieningen en welke individuele jeugdhulpvoorzieningen nodig zijn. Het ondersteuningsplan vormt de verbinding met ondersteuning uit andere voorzieningen bijvoorbeeld onderwijs, participatie en volwassenenzorg.

 

2.7 De aanvraag

2.7.1 Jeugdigen en/of de ouders kunnen een verzoek om een individuele jeugdhulpvoorziening indienen bij het Jeugd- en Gezinsteam.

2.7.2 Het Jeugd- en Gezinsteam kan een ondertekend verslag van het gesprek en, in voorkomend geval het ondersteuningsplan, aanmerken als aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven. Uit de aanvraag blijkt welke ondersteuning wordt aangevraagd door de jeugdige en / of zijn ouders en welk doel deze ondersteuning dient.

 

De Aanvraag

 

Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele jeugdhulpvoorziening te verkrijgen.

In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. De verordening en beleidsregels wijken daarvan niet af.

Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in 2.7.2. de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

In de verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een

beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele jeugdhulpvoorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

 

2.8 C riter ia voor een individuele voorziening

Het jeugd- en gezinsteam neemt het verslag, en in voorkomende gevallen het ondersteuningsplan, als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag voor een individuele jeugdhulpvoorziening.

Een cliënt komt in aanmerking voor een individuele maatwerkvoorziening indien

2.8.1 De jeugdige op eigen kracht, of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving, geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden, en

2.8.2 Er geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet

gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening / ondersteuning vanuit de informele zorg of

2.8.3 Geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van andere voorliggende voorzieningen.

De coördinator Welzijn en Zorg en zijn Jeugd en Gezinsteam kent eveneens een individuele jeugdhulpvoorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing is afgegeven via de rechter of gecertificeerde instelling.

 

Criteria individuele voorziening

 

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren binnen het Jeugd- en Gezinsteam gehanteerd worden bij toekenning van individuele jeugdhulpvoorzieningen. Hierbij is het voor het college van belang om goed te beoordelen: de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van overige of andere voorliggende voorzieningen.

 

In het geval dat een verwijzing is afgegeven via de rechter of gecertificeerde instelling, dient het Jeugd- en Gezinsteam de individuele jeugdhulpvoorziening schriftelijk toe te kennen.

 

2.9 Consultatie Advies Diagnose

In complexe situaties / daar waar een specialistisch oordeel nodig is, kan door het jeugd- en gezinsteam een advies, een consultatie of een diagnose gevraagd worden aan het Consultatie- en Diagnostisch Team (CDT), voordat een individuele jeugdhulpvoorziening wordt toegewezen door het Jeugd- en Gezinsteam.

 

Consultatie Advies Diagnose

 

Het Jeugd- en Gezinsteam kan extern advies inwinnen. indien dat voor de beoordeling van een aanvraag of het opstellen van het ondersteuningsplan nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.

 

2.10 Criter ia voor persoonsgeboden budget (pgb)

Een individuele voorziening kan worden verstrekt als zorg in natura dan wel als pgb.

2.10 Conform artikel 8.1.1 van de wet verstrekt het Jeugd en Gezinsteam alleen een individuele voorziening in de vorm van een pgb:

2.10.1 als de jeugdige of zijn ouders, naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat is / zijn de aan een pgb verbonden taken zoals verbonden aan het ondersteuningsplan op verantwoorde wijze uit te voeren;

2.10.2 als de jeugdige of zijn ouders overtuigend kan / kunnen motiveren waarom zij de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend achten. Van belang zijn hierbij de volgende criteria:

  • -

    de zekerheid van een vaste hulpverlener, die zich voor langere tijd aan het individu / gezin verbindt

  • -

    de zorgvrager heeft zorg nodig die slecht in te plannen valt

  • -

    de zorgvrager heeft zorg nodig op verschillende tijdstippen per dag

  • -

    er is zorg nodig op verschillende locaties

  • -

    er is zorg nodig op veel, korte momenten per dag

  • -

    er is zorg nodig op ongebruikelijke tijden, bijvoorbeeld tussen 23.00 uur en 7.00 uur

  • -

    er is 24- uurs zorg nodig

  • -

    de mogelijkheid om een zorgverlener te kiezen die past bij de persoonlijke levenssfeer van de zorgvrager.

2.10.3 als naar het oordeel van het JGT is gewaarborgd dat de jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een aanbieder of een persoon die behoort tot het sociale netwerk, van goede kwaliteit is en bijdraagt aan het gewenste resultaat. Onder goede kwaliteit verstaan we het kwaliteitsniveau gelijk aan die van zorgaanbieders in natura.

2.10.4 als de kosten van het pgb ten hoogste 90% van de kostprijs bedragen van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate voorziening in natura, tenzij de jeugdige of zijn ouders de kosten die uitstijgen boven de 90 % van de kostprijs van deze voorziening in natura, zelf willen bekostigen.

2.10.5 Voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die door de jeugdige zijn aangegeven, na is te gaan of de voorziening noodzakelijk is en als goedkoopste adequate voorziening is aan te merken valt.

2.11 Het Jeugd en gezinsteam  stelt de hoogte van het pgb vast op basis van het door de jeugdige of zijn ouders ingediende plan met begroting over hoe zij het pgb gaan besteden.

2.12 Degene aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de individuele voorziening uitsluitend betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk indien deze persoon:

2.12.1 voor zijn diensten niet meer krijgt betaald tot maximaal 60% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura.

2.12.2 niet heeft aangegeven dat de zorg aan de ontvanger van het pgb hem te zwaar valt;

2.12.3 het pgb niet zal gebruiken voor de betaling van tussenpersonen of belangbehartigers en

2.12.4 op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb heeft uitgeoefend bij diens besluitvorming.

2.13 Het jeugd en Gezinsteam  kan in bijzondere gevallen ook voorzieningen die geen individuele voorziening voor een jeugdige of ouders zijn, in de vorm van een pgb verstrekken.

 

Hoogte PGB

 

De gemeente mag zelf het pgb-tarief bepalen. De Jeugdwet schrijft wel voor dat een pgb nooit hoger mag zijn dan de kosten van de reguliere maatwerkvoorziening (ZIN).

De hoogte van de goedkoopste adequate voorziening is het laagste tarief per uur of per resultaat voor dienstverlening in natura door een daartoe opgeleide beroepskracht werkzaam bij een instelling, waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten en die de aanvrager op het moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt.

Als richtlijn bedraagt het  uurtarief van een PGB voor een niet formeel beroepsgekwalificeerde dienstverlening 100 % van het wettelijk minimum loon.

 

De verordening maakt onderscheid tussen ondersteuning die wordt geboden door professionele hulpverleners en ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk van de aanvrager. Daarnaast kan v.w.b. professionele ondersteuning onderscheid gemaakt worden tussen ondersteuning die wordt geleverd door hulpverleners die werken volgens de bepaalde kwaliteitsstandaarden en ondersteuning geleverd door hulpverleners die dat niet doen (werkstudenten en zzp’ers zonder gespecialiseerde opleiding).

 

Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt (familie, buren, vrienden, kennissen etc.). Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de aanvrager kan de gemeente gebruik maken van de bepalingen rond gebruikelijke zorg die zijn vastgelegd in het protocol Gebruikelijk Zorg van het CIZ.

 

De gemeente heeft in de verordening vastgelegd hoe zij de tarieven voor pgb bepaalt.

 

De hoogte van een PGB voor een dienst  wordt bepaald op ten hoogste 90 % van Zorg in Natura

De hoogte van een PGB voor een dienst betrokken via het sociale netwerk wordt bepaald op ten hoogste 60 % van Zorg in Natura.

 

2.14 Inhoud beschikking

2.14.1 In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt. Tevens wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

2.14.2 Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

2.14.2.1 welke de te treffen voorziening en het beoogde resultaat is;

2.14.2.2. wat de ingangsdatum en de uitvoeringsperiode van de verstrekking is;

2.14.2.3 welke gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieder van jeugdhulp de voorziening verstrekt, en indien van toepassing,

2 14.2.4 welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

 

2.14.3 Bij het verstrekken van een voorziening als pgb wordt in de beschikking vastgelegd:

2.14.3.1 voor welke individuele voorziening het pgb zal worden aangewend en wat het beoogde resultaat is;

2.14.3.2 welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

2.14.3.3 wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend;

2.14.3.4 hoe de feitelijke betaling ten laste van het verstrekte pgb plaatsvindt;

2.14.3.5 wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld,

2.14.3.6 de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

2.14.4 In de volgende gevallen verstrekt het college altijd een beschikking:

2.14.4.1 bij verstrekking van een pgb;

2.14.4.2. bij weigering van een aanvraag voor een individuele voorziening, waarbij onder een aanvraag mede wordt begrepen een niet voor akkoord ondertekend onderzoeksverslag, gespreksverslag of ondersteuningsplan dat door de jeugdige of zijn ouders als aanvraag is bedoeld;

2.14.4.3 bij een verzoek van de jeugdige of zijn ouders om een beschikking te ontvangen, binnen 6 weken na het voor akkoord ondertekenen van een onderzoeksverslag, gespreksverslag of ondersteuningsplan.

2.14.5 Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage wordt hierover informatie in de beschikking opgenome

 

3. Beleidsregel ouderbijdrage in de Jeugdwet

3.1 Een ouderbijdrage is verschuldigd voor alle jeugdhulp waarbij sprake is van verblijf buiten het gezin, gedurende een etmaal of een dagdeel. Het gaat om verblijf in:

3.1.1 pleeggezin (waarbij pleegzorg onder de Jeugdwet valt)

3.1.2 accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (open/gesloten jeugdzorg, jeugdreclassering)

3.1.3 ggz-instelling

3.1.4 multifunctionele centra

3.1.5 orthopedagogische behandelcentra.

 

Ouderbijdrage bij hulp / zorg buiten gezin

Met ingang van 1 januari 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor de ouderbijdrage voor jeugdigen die buiten het gezin in zorg zijn geplaatst. De ouderbijdrage is een bijdrage in de kosten van onderhoud en verzorging van het kind tijdens het verblijf buitenshuis. De argumentatie voor ouderbijdrage heeft te maken met het feit dat ouders minder kosten maken omdat het kind een deel van de dag of een etmaal niet meer thuis woont. Het gaat om kosten die bij een pleegouder of in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder extra worden gemaakt ten opzichte van een ambulante behandeling. De tweede reden van de ouderbijdrage is dat ouders een wettelijke onderhoudsplicht hebben voor hun kind. In het huidige stelsel bevat de Wet op de jeugdzorg een regeling voor de ouderbijdrage. De Jeugdwet neemt deze regeling grotendeels over.

Wanneer moet geen  ouderbijdrage worden betaald?

Opname in een justitiële jeugdinrichting valt niet onder de Jeugdwet. Er wordt dus geen ouderbijdrage geheven. Ook bij voogdij en crisisplaatsing wordt geen ouderbijdrage geheven.

Verruiming van de doelgroep

Onder de Jeugdwet worden gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp

(inclusief specialistische hulp zoals jeugd-ggz, jeugd-vb en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen), de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Vanaf 1 januari 2015 betalen  ook de nieuwe doelgroepen die onder

de Jeugdwet vallen een ouderbijdrage.  In de Awbz (Algemene wet bijzondere ziektekosten) en de Zvw (Zorgverzekeringswet) wordt voor deze groepen geen eigen bijdrage gevraagd. Met het

instellen van de ouderbijdrage wordt daarom niet dubbel betaald.

Bedragen en wijze van innen

De ouderbijdragen zijn inkomensonafhankelijk. De verschuldigde bedragen liggen wettelijk vast en de hoogte van het inkomen heeft geen invloed op de hoogte van de ouderbijdrage. De hoogte is wel afhankelijk van de leeftijd van het kind en van het aantal dagdelen en / of etmalen jeugdhulp buiten het gezin.  Het CAK (Centraal Administratie Kantoor) voert  voor gemeenten de vaststelling en de inning van ouderbijdragen uit. De opbrengst van de inning van de ouderbijdragen gaat naar de gemeente die verantwoordelijk is voor de betreffende jongere. De gegevens worden door de gemeenten aangeleverd.

Hoogte ouderbijdrage  De ouderbijdragen zijn inkomensonafhankelijk. De verschuldigde bedragen liggen wettelijk vast en de hoogte van het inkomen heeft geen invloed op de hoogte van de ouderbijdrage. De hoogte is wel afhankelijk van de leeftijd van het kind en van het aantal dagdelen en/of etmalen jeugdhulp. Het CAK (Centraal Administratie Kantoor) gaat voor gemeenten de vaststelling en de inning van ouderbijdragen

uitvoeren. De opbrengsten van de inning van de ouderbijdrage gaan naar de gemeente die verantwoordelijk is voor de betreffende jongere. De gegevens worden door de gemeenten

aangeleverd.

 

De hoogte van de ouderbijdrage is wel afhankelijk van de leeftijd van het kind en van het aantal dagdelen en/of etmalen jeugdhulp. De bedragen in de tabel zijn per maand en op basis van een plaatsing van zes of zeven dagen per week. Bij minder dagen of dagdelen is de werkwijze als volgt:

 

• dag/nachtplaatsing (etmaal):1/7e t/m 7/7e van het maandbedrag;

• dagplaatsing (maximaal 10 dagdelen per week): 1/10e t/m 10/10e van het maandbedrag.

Leeftijd kind

Dag- en nachtplaats

 

2013

2014

0 t/m 5 jaar

€ 73,75

€ 74,93

6 t/m 11 jaar

€ 101,41

€ 103,03

12 t/m 20 jaar

€ 129, 06

€ 131,12

Geen ouderbijdrage bij schade voor het kind, betalingsonmacht en bezwaar De wet voorziet in een aantal situaties waarin geen ouderbijdrage verschuldigd is. De gemeente mag in dergelijke situaties geen ouderbijdrage opleggen. De ouderbijdrage is niet verschuldigd door:

- Ouders die de jeugdige als gevolg van adoptie niet meer verzorgen en opvoeden

- Ouders aan wie het gezag over de jeugdige is ontnomen

- Ouders van de jeugdige waarvoor het verblijf en de verzorging worden aangeboden in een noodsituatie ; voor de duur van ten hoogste zes weken.

Zodra de nieuwe Jeugdwet in werking treedt, komt daar nog een vierde mogelijkheid bij (toekomstige artikel 8.2.3 lid 2):

- als inning van de ouderbijdrage het belang van het kind schaadt. Dat belang is vastgelegd in internationale verdragen. Bijvoorbeeld in artikel 3 van het internationale kinderrechtenverdrag (IVRK). Dit artikel zegt dat bij elke maatregel die een kind treft, het belang van het kind altijd voorop moet staan. Ander voorbeeld: artikel 8 van het Europese mensenrechtenverdrag (EVRM), waarin het recht op privéleven, familieleven en gezinsleven is vastgelegd.

Als vooraf al duidelijk is dat betaling van de ouderbijdrage (vrijwel) onmogelijk is, móet het CAK afzien van inning. Tot nu toe mocht de huidige inningsinstantie (het LBIO) dat nog zelf bepalen. De ouderbijdrage vervalt als je bezwaar hebt gemaakt tegen het besluit om het kind voor vrijwillig verblijf bij een jeugdhulpinstelling te plaatsen. In dat geval kan de jeugdhulp gegeven worden zonder dat de ouderbijdrage betaald hoeft te worden. Als het bezwaar ongegrond is, moet de ouderbijdrage alsnog betaald worden.

 

4. Beleidsregels Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

4.1   Conform artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

4.2 Conform artikel 8.1.4 van de wet kan het college een besluit, genomen op grond van de verordening jeugdhulp herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat:

4.2.1 de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere besluit zou hebben geleid;

4.2.2. de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

4.2.3 de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

4.2.4 de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het pgb, of

4.2.5 de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

4.3 Indien het college een beslissing op grond van 4.2.1. heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

4.4 Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken indien blijkt dat het pgb binnen zes weken na het klaarzetten van het budget bij de Sociale Verzekeringsbank, niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

5. Beleidsregels Kwaliteit

5.1 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

5.1.1 de aard en omvang van de te verrichten taken;

5.1.2 de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

5.1.3 een redelijke toeslag voor overheadkosten; voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

5.1.4 kosten voor bijscholing van het personeel.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden bovengenoemde aspecten genoemd, waarmee bij het vaststellen van de tarieven rekening wordt gehouden. Hiermee bereiken we dat er een beter beeld ontstaat van een reële kostprijs voor de activiteiten die de aanbieders uitvoeren.

5.2. Kwaliteitseisen

De volgende kwaliteitseisen zijn van toepassing:

5.2.1 De aanbieder is bekend met de werkwijze van integrale dienstverlening van de gemeente en gaat hiermee akkoord.

5.2.2 De aanbieder draagt zorg voor monitoring van de processen op diverse aspecten zoals doorlooptijd van het hulptraject, de betrokkenheid van de cliënt en zijn sociale omgeving, de kosten, het afgesproken resultaat en de tevredenheid van de cliënt. De afhandeling van eventuele klachten is onderdeel van de monitoring van klanttevredenheid.

5.2.3 De aanbieder zet de cliënt centraal in de hulpverlening en laat de regie over de hulpverlening zoveel mogelijk bij de cliënt. Daarnaast bevordert de aanbieder de inzet van eigen netwerkoplossingen. De zorg is gericht op blijvende participatie en stimulering van de eigen redzaamheid (regie), passend bij de ‘ontwikkelfase’ van de cliënt.

5.2.4 De aanbieder werkt systeemgericht / integraal en heeft daarbij aandacht, tijd, ruimte en vertrouwen voor ouders, kind en de sociale omgeving bij het aanpakken en oplossen van het probleem.

5.2.5 De aanbieder sluit aan bij het uitgangspunt ‘één huishouden, één plan, één regisseur’, draagt bij aan de ontwikkeling van het integraal, dan wel ondersteuningsplan van de jeugdige en sluit met zijn (behandel)plan aan op dit integrale plan.

5.2.6 Indien nodig dient de aanbieder te participeren in het Jeugd en Gezinsteam voor de uitvoering van een integraal plan.

5.2.7 De aanbieder heeft voldoende kennis van de lokale sociale kaart en is continu op de hoogte van de beschikbare informele zorg, algemene voorzieningen en basiszorg die voor de uitvoering van zijn dienstverlening van belang is.

5.2.8 De aanbieder spant zicht in om de samenwerking en afstemming tussen professionele en niet-professionele (basis)zorg rondom het huishouden optimaal te laten functioneren.

5.2.9 De aanbieder innoveert in afschalen van hulp en ondersteuning, dit wil zeggen verkorten van zorgduur of zorgzwaarte door zwaardere zorg geleidelijk te vervangen door lichtere zorg of informele zorg.

5.2.10 De aanbieder zorgt voor een goede doorstroom, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de behandeling, om daarmee zo veel mogelijk hulp en ondersteuning te kunnen bieden.

5.2.11 De aanbieder levert maatwerk gebaseerd op de hulp en ondersteuning die nodig is en biedt zo nodig een alternatief gedurende een overbruggingsperiode.

5.2.12 De aanbieder is verplicht zijn informatievoorziening aan cliënten up to date te houden en daar waar van toepassing via lokale digitale toepassing (webportal / digitale sociale kaart) beschikbaar te stellen.

5.2.13 Na afronding van een traject draagt de aanbieder, indien van toepassing, zorg voor overdrachten structureel ingebedde nazorg. Dit geldt ook als de leeftijd van 18 jaar wordt bereikt.

5.2.14 De aanbieder waarborgt de professionaliteit van medewerkers die de ondersteuning bieden(scholing, intervisie, etc.) en zorgt voor passende arbeidsvoorwaarden bij de voor de dienstverlening vereiste deskundigheid, vaardigheden en activiteiten.

5.2.15 De aanbieder beschikt over voldoende vaardigheden en kennis met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.

De kwaliteitseisen van de uitvoering zijn  afgestemd op de aard en intensiteit van de jeugdhulp en ondersteuning, respectievelijk op de omvang van de instelling, ten einde de administratieve lasten van het kwaliteitsregime in geval van lichtere vormen van jeugdhulp binnen de perken te houden).

5.3 Aanvullende kwaliteits eisen voor jeugdhulp :

5.3.1 de aanbieder verplicht zich tot het verlenen van verantwoorde jeugdhulp en heeft de verplichting om als hoofdbehandelaar geregistreerde professionals (kwaliteitsregister jeugdhulp) in te zetten. Voor kleine zelfstandigen/vrij gevestigden geldt de eis van inzet geregistreerde professionals niet, mits het kunnen bieden van ‘verantwoorde jeugdhulp’ afdoende kan worden onderbouwd. Bijvoorbeeld door aantoonbaar te zijn aangesloten bij een beroepsvereniging.

5.3.2 De aanbieder maakt gebruik van persoonlijk of integraal plan.

5.3.3 De aanbieder maakt indien van toepassing gebruik van de verwijsindex risicojongeren SISA.

5.3.4 De aanbieder biedt de vertrouwenspersoon gelegenheid zijn taak uit te oefenen.

5.3.5 De aanbieder beschikt over een verplicht systeem voor kwaliteitsbewaking, beheersing en verbetering van de hulpverlening.

5.3.6 De aanbieder voldoet aan het toestemmingsvereiste conform paragraaf 7.3 van de Jeugdwet.

5.3.7 De aanbieder Jeugd GGZ past de ROM toe als instrument voor de meting van de effectiviteit van behandeling van jeugdige.

5.3.8 De aanbieder Jeugd GGZ past Hoofdbehandelaarschap toe conform de brief van de minister van VWS aan Tweede Kamer der Staten-Generaal van 2 juli 2013 betreffende het Hoofdbehandelaarschap GGZ (kenmerk 129353-106301-CZ).

5.3.9 De aanbieder van Jeugd GGZ is verplicht de spelregels rondom de registratie van de DBC’s te volgen.

5.3.10 De aanbieder van Jeugd GGZ volgt de registratieverplichtingen, informatieverplichtingen, transparantieverplichtingen zoals vastgelegd in de Nadere regelingen GGZ (NR/CU-538 en 539) en de opvolger daarvan.

 

6. Beleidsregel Inspraak en medezeggenschap

6.1 Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het jeugdhulpbeleid overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend. In de gemeente Ridderkerk vervult het Burgerplatform deze rol.

6.2 Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntengroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het jeugdhulpbeleid te doen, advies uit te brengen bijde voorgenomen besluitvorming en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen. In de gemeente Ridderkerk is daartoe de klankbordgroep jeugdhulp ingericht. In de implementatiefase van de jeugdhulp ondersteunt een daartoe aangewezen professional deze klankbordgroep.

6.3 Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

6.4 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon

Het Jeugd en Gezinsteam wijst hulpvragers, jeugdigen, ouders en pleegouders erop dat zij kostenloos zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner. Het college zorgt ervoor dat hulpvragers, jeugdigen, ouders en pleegouders desgewenst een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

6.5 Second Opinion of mediation

Indien de cliënt het niet eens is met de gang van zaken tijdens het proces van aanvraag en onderzoek, dan heeft hij eenmalig de mogelijkheid tot een second opinionof mediation. Deze second opinion of mediation betekent een nieuwe procedure met een andere gespreksvoerder.

 

7. Beleidsregel Klachtenregeling

7.1. Het college behandelt klachten van de jeugdige of ouders met betrekking tot de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen zoals bedoeld in de verordening Jeugdhulp overeenkomstig de bepalingen van de Klachtenregeling BAR-organisatie, zoals vastgesteld op 2 juli 2014.

7.2. Klachten ter zake van personen die niet in dienst zijn van de BAR organisatie, doch werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van de gemeente, zijn de bepalingen overeenkomstig de Klachtenregeling BAR-organisatie.

De verordening Jeugdhulp stelt dat het college de klachten van jeugdigen en hun ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen overeenkomstig de bepalingen van de Klachtenregeling BAR–organisatie, afhandelt.

Met ingang van 1 januari 2014 hebben de ambtenaren van de gemeente een dienstverband bij de BAR organisatie. Ter zake van klachten afhandeling is de Klachtenregeling BAR organisatie vastgesteld.

Niet alle uitvoerders van de jeugdhulp als bedoeld in de verordening en deze beleidsregels hebben een dienstverband bij de BAR organisatie. Voor zover deze functionarissen wel werkzaam zijn onder verantwoordelijk van de gemeente en dus de BAR organisatie,  is een aantal artikelen toegevoegd aan de vigerende klachtregeling BAR organisatie:

Bejegeningsklachten over medewerkers van de partners worden door de klachtenbehandelaar doorgestuurd naar de partner. De partner informeert de klachtenbehandelaar over het besluit op de klacht.

Wat is een klacht

Een klacht is een mondelinge of schriftelijke uiting van ongenoegen over de wijze waarop een persoon  of een orgaan dat werkzaam is onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan die zich in een bepaalde aangelegenheid heeft gedragen (artikel 9:1 Algemene wet bestuursrecht).

Wanneer geldt de Klachtenregeling

Deze klachtenprocedure geldt voor klachten binnen het hele sociale domein, over het  Jeugd en Gezinsteam en de sociale wijkteams die gerelateerd zijn aan:

Keten aanpak als team

En / of personen, werkzaam in Jeugd en Gezinsteam of een sociaal wijkteam

7.3 Klachtregeling bejegening jeugdigen in instellingen

Rijk en VNG namens de gemeenten, zijn overeengekomen dat de klachtregeling voor jeugdigen verblijvend in instellingen landelijk belegd is.

8. Beleidsregel Privacy

8.1 Persoonsgegevens worden in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerkt.

8.2 Persoonsgegevens worden voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden verzameld.

 

Zwitsers zakmes

Bij de verwerking van persoonsgegevens, in het hele sociale domein, gelden de uitgangspunten van de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Gegevens worden alleen bewerkt op basis van de noodzaak / doelbinding, subsidiariteit en proportionaliteit. Dit noemen we het uitgangspunten van het Zwitserse zakmes (need to know en niet op basis van nice to know).

 

Convenant/reglement

Met het oog op de omgang met privacy van alle partijen die samenwerken in/met de wijkteams, wordt een convenant/reglement afgesloten. Dit is deels ter vervanging van reeds bestaande convenanten en reglementen, gelet op het feit dat er met ingang van 2015 wijkteams zijn in een nieuwe organisatorische setting, met uitwisseling van gegevens met expert- en consultatie- en diagnoseteams en overige relevante partijen.

 

Hierin wordt in ieder geval aangegeven:

a. De betrokken organisaties, verantwoordelijken en relevante doelstellingen.

b. De verwerking van bijzondere persoonsgegevens.

c. De wijze waarop betrokken burgers worden geïnformeerd over het gebruik van hun persoonsgegevens.

d. De belangrijkste verwerkingen van persoonsgegevens die binnen de samenwerking plaatsvinden, de melding daarvan bij het College bescherming persoonsgegevens en de eenduidige protocollering van de privacyregels die bij de verwerking in acht genomen moeten worden.

e. De wijze waarop bij betrokken burgers toestemming voor gegevensverwerking wordt verkregen.

f. Een beschrijving van de gevallen waarin zonder toestemming van betrokkene gegevens worden verwerkt.

g. Een beschrijving van een procedure in verband met escalatie bij spoed- en/of noodgevallen.

h. De wijze waarop betrokkenen gebruik kunnen maken van hun rechten op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens.

i. De wijze waarop organisaties invulling geven aan informatiebeveiliging en geheimhoudingsverplichting.

 

9. Beleidsregel Incidentenprotocol

9.1 De gemeente handelt bij meldingen en calamiteiten van jeugdigen tot 23 jaar, voor zover het betreft de inzet van bovenlokale hulp, overeenkomstig het incidentenprotocol: informatiedeling bij incidenten binnen de Regio Rotterdam Rijnmond.

 

De samenwerkende gemeenten en dus ook onze gemeente,  in de regio Rijnmond leveren bovenlokale zorg, hulp of ondersteuning. De afspraken zijn vastgelegd in de Gemeenschappelijke Regeling en met de jeugdhulpinstellingen. Vanwege de bestuurlijke verantwoordelijkheid van bestuurders van gemeenten is het van belang dat er een adequate bestuurlijke coördinatie plaatsvindt rondom meldingen van incidenten en calamiteiten van jeugdigen tot 23 jaar. De afspraken rondom de bestuurlijke coördinatie en informatiedeling zijn vastgelegd in het incidentenprotocol: informatiedeling bij incidenten binnen de Regio Rotterdam Rijnmond. (bijlage).

 

9.2de gemeente overweegt om bij meldingen en calamiteiten van jeugdigen tot 23 jaar , voor zover het betreft de inzet van lokale hulp, te handelen overeenkomstig het incidentenprotocol van de samenwerkende gemeenten in de regio Rijnmond.

10. Beleidsregel Evaluatie

In de verordening is gesteld het gevoerde beleid minstens eenmaal per drie jaar te evalueren.

In de eerste jaren van dit voor de gemeente nieuwe beleidsveld zullen we jaarlijks evalueren en indien nodig vaker. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid in de praktijk.

Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Deze beleidsr egels worden aangehaald als: B eleidsregels Jeugdhulp Ridderkerk 2015

Bijlage

Overwegingen en aandachtspunten bij Privacy in het kader van de Jeugdwet

Deze overwegingen en aandachtspunten sluiten aan op de landelijke beleidsvisie ‘Zorgvuldig en bewust, Gegevensverwerking en Privacy in een gedecentraliseerd sociaal domein’. De landelijke visie behoeft de nodige concretisering voor de lokale praktijk.

Een dynamische praktijk, gelet op bestaande voorzieningen en lopende ontwikkelingen, zoals: bijstandsverlening, aan het werk helpen van inwoners, aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling, bemoeizorg, brede zorgcoördinatie, Meldcode, Veiligheidshuis, SISA verwijsindex (Signaleren Samenwerken Instrument Sluitende Aanpak). De meer recente ontwikkelingen zijn Jeugdbeschermingsplein, de invoering van gebiedsgericht werken en de vorming van wijkteams.

Doel van deze beleidsregel is helderheid verschaffen over de positie en de rol van de gemeente waar het gaat om de verwerking van persoonsgegevens. In deze beleidsregel gaat het om het uitwisselen van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de decentraliseerde taken.

De beleidsregel is in zijn formulering van uitgangspunten richtinggevend voor alle organisaties, professionals en ambtenaren die bij die uitvoering van gemeentelijke taken in het sociale domein actief betrokken zijn. Aldus verschaft het een inhoudelijke basis om te komen tot nadere instructies en autorisaties voor professionals, alsmede reglementering van betrokken organisaties, waarmee de gewenste sturing in de praktijk (governance) verder kan worden vormgegeven.

Betrokken burgers moeten er van op aan kunnen dat zorgvuldig met hun belangen wordt omgegaan. Zij kunnen zo nodig ook een beroep doen op de beleidsregel als zij vinden dat hier in de praktijk niet naar gehandeld wordt. In die zin is het ook een uitwerking van een servicenorm: het geeft een standaard aan voor de wijze waarop de gemeente omgaat met privacybescherming bij dienstverlening in het sociale domein.

De gemeente is gehouden wettelijke taken uit te voeren waarbij het noodzakelijk is om persoonsgegevens te verwerken. In de drie decentralisatiewetten (Jeugdwet, Wet maatschappelijke ontwikkeling 2015 en Participatiewet) zijn hier de nodige bepalingen aan gewijd. Er zijn echter ook veel andere wetten die van belang zijn bij deze gegevensverwerking. De gemeentelijke overheid werkt samen, stemt af met veel externe partijen om de wettelijke taken uit te voeren, vanuit het hulpverlenersperspectief.

Vanuit dit perspectief vervangen wij de vigerende convenanten door één actueel convenant, zo mogelijk voor alle partners in het sociale domein en BAR breed. Dit vormt de basis voor het op daarna vast te stellen privacyreglement.

Aan welke eisen dient het convenant/reglement voor de wijkteams te voldoen?

Transitie) en transformatie betekenen het inregelen van de nieuwe taken en het opnieuw inrichten van processen en toepassen van nieuwe werkwijzen. Daarbij staat de burger centraal, willen we de eigen sociale omgeving benutten en versterken, streven we naar de vergroting van zelfredzaamheid en kunnen inwoners voor vragen en problemen allereerst terecht in hun eigen wijk.

Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is het laagdrempelige punt voor opvoed- en opgroei- ondersteuning. In het kader van de jeugdgezondheidszorg monitort het CJG alle jeugdigen en zet het vroegtijdige zorg in om erger te voorkomen. Dit wordt afgestemd op de situatie van de betrokkene. Het doel is zo vroeg en zo snel mogelijk de juiste hulp te bieden. Het CJG blijft het eerste aanspreekpunt voor vragen over jeugdhulp en kan het zorgen voor toeleiding naar jeugdhulp.

Binnen het nieuwe stelsel nemen de wijkteams een belangrijke plaats in.

De wijkteams zijn hét instrument om de doelen van de decentralisaties te realiseren. Met de wijkteams organiseren we zorg eenvoudig en dichtbij de inwoners. Met wijkteams zoeken we naar de oplossingen in de eigen leefomgeving en versterken we de eigen kracht van burgers. Het wijkteam biedt zelf hulp en ondersteuning en kan zo nodig kan burgers doorleiden naar langdurige of specialistische hulp.

Teneinde oplossingen in de eigen wijk en leefomgeving te vinden werken verschillende maatschappelijke partijen in de wijk en de eigen leefomgeving van de cliënt samen. Voor langdurige en specialistische hulp vindt afstemming plaats met instellingen op het gebied van thuiszorg, (j)GGZ, jeugdzorg, enz. Al deze vormen van samenwerking tussen de professionals binnen het wijkteam en die tussen het wijkteam en externe partijen brengen ook allerlei vormen van gegevensverwerking met zich mee. Daarmee wordt de bescherming van de privacy van de burger/cliënt een belangrijk aandachtspunt.

In de wet en daarop gebaseerde besluiten is soms vrij nauwkeurig, soms meer in algemene termen, beschreven welke gegevens nodig zijn voor de taakuitoefening en welke instanties/instellingen op basis hiervan de bevoegdheid hebben om die te verstrekken.

Bij het uitoefenen van die bevoegdheid dienen we de volgende leidende principes van de Wet bescherming persoonsregistraties in acht te nemen:

  • -

    doelbinding (vloeit rechtstreeks uit de wet voort),

  • -

    subsidiariteit en proportionaliteit.

Er gelden strengere eisen, waar sprake is van gevoelige gegevens (met name gezondheidsgegevens, strafrechtelijke gegevens). Dan is de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst leidend.

Met het oog de op uitwisseling van gevoelige gegevens zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

Hulpverleningsperspectief in veel gevallen leidend

  • 1.

    Gegevensverwerking op basis van ‘need to know’

  • 2.

    Gegevensverwerking op basis van ‘toestemming, tenzij’

  • 3.

    Zorg voor betrokkenheid cliënt

Hulpverleningsperspectief in veel gevallen leidend

De gemeentelijke overheid is verantwoordelijk voor het toekennen van voorzieningen die voor een belangrijk deel betrekken hebben op hulpverlening in de zin van zorg en ondersteuning. Soms met een gedwongen karakter, maar ook dan is nog sprake van hulpverlening.

Een belangrijk aspect hiervan is dat er een vertrouwensrelatie ontstaat. Waarbij het in de hulpverlener gestelde vertrouwen essentieel is om taken goed te vervullen.

Geheimhoudingsplicht

Een geheimhoudingsplicht is er sowieso voor alle ambtenaren, of deze nu de rol van handhaver of hulpverlener vervullen. Dit maakt ook onderdeel uit van de eed of gelofte die zij afleggen in het kader van de Ambtenarenwet. Daarin staat dat de ambtenaar verplicht is tot geheimhouding van hetgeen hem in verband met zijn functie ter kennis is gekomen.

Belangrijk is wel dat het hulpverleningsperspectief een extra dimensie toevoegt aan deze plicht, hetgeen alles te maken heeft met bovengenoemde vertrouwensrelatie.

Bij veel van de samenwerkingspartners, maar ook wel bij gemeente, werken professionals die als beroepsbeoefenaar vallen onder de Wet BIG, waarbij het niet zorgvuldig omgaan met geheimhouding kan leiden tot een klacht bij het medisch tuchtcollege. Hierdoor wordt de verantwoordelijkheid van het hulpverlenerschap nog meer gevoeld. Maar ook niet-BIG- geregistreerden dienen zich te realiseren dat het onzorgvuldig om gaan met persoonsgegevens neer kan komen op plichtsverzuim. Daarom wordt bij autorisaties van medewerkers in verband met toegang tot cliëntsystemen uitdrukkelijk gewezen op de geheimhoudingsplicht en de consequenties van overtreding c.q. plichtsverzuim.

Hulpverlening versus toezicht/handhaving

Het bieden van hulp op basis van vertrouwen kan onder druk komen te staan als gegevens worden gedeeld met instanties/medewerkers die in de eerste plaats toezicht of handhaving als taak hebben, zoals politie/OM, leerplichtambtenaren en medewerkers in het domein werk en inkomen (die onder andere bezig zijn met het opsporen van bijstandsfraude). Samenwerking van hulpverleners met genoemde toezichthouders/handhavers kan op zich nuttig zijn en ook voordeel opleveren voor betrokkene, als tenminste het hulpverleningsperspectief niet uit het oog wordt verloren.

Wat te doen als een hulpverlener erachter komt dat een cliënt in strijd handelt met bepaalde regels of zelfs strafbare feiten op het spoor komt of daarover vermoedens heeft, zonder dat dit nog bij handhavers bekend is?

Zich rekenschap gevend van de gevolgen voor de hulpverleningsrelatie dient de hulpverlener betrokkene hiermee te confronteren. Bijvoorbeeld kan de vraag spelen wie hier verder nog bij betrokken dient te worden mede met het oog op het vervolg, zeker als een strafrechtelijk traject te verwachten is. Die confrontatie biedt betrokkene bovendien de gelegenheid er eerst zelf wat aan te doen. Als daarmee echter de veiligheid van hemzelf of anderen in gevaar wordt gebracht, dan kan het zijn dat de hulpverlener die stap overslaat en aangifte doet bij de politie. Of dat hij melding doet bij Veilig Thuis (AMHK) indien sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling (die dan meteen ook kan adviseren over de vraag of hij al dan niet aangifte zou moeten doen).

Juist ook met oog op die confrontatie, is het belangrijk om meteen zo duidelijk mogelijk te zijn over bepaalde zaken. In dat licht moet bijvoorbeeld de bepaling met betrekking tot terugvordering worden gelezen in de verordeningen Jeugdhulp en Wmo: het opzettelijk verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens kan leiden tot een vordering van de geldwaarde van de ten onrechte genoten voorziening of het ten onrechte genoten pgb. Voor fraude met uitkeringen geldt hetzelfde verhaal. Sterke vermoedens daarover dient ment dus niet voor zich te houden.

Het bovenstaande is in overeenstemming met de stappen die beschreven worden in de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling die door meer dan 400 organisaties/professionals in de regio Rotterdam-Rijnmond wordt gebruikt als leidraad voor het professioneel handelen.

Verstrekkingen van politie uitgaande van hulpverleningsperspectief

Uitgaande van het hulpverleningsperspectief (‘voor het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven’) is het voor de politie mogelijk om informatie aan de gemeente te verstrekken. Zoals in de bijlage onder het kopje ‘Wet politiegegevens’ is aangegeven, is de politie hierbij wel gebonden aan de in deze wet opgenomen bepalingen.

De geautomatiseerde zorgmeldingen aan het AHMK zijn een voorbeeld van een verstrekking door de politie vanuit het hulpverlenersperspectief.

Maar ook gegevensuitwisseling over problematische jeugdigen. Afgezien van de gegevensuitwisseling in het gedwongen kader (zie par. 4.1.6), kan uitwisseling ook essentieel zijn om te komen tot een zogenaamde ‘sluitende aanpak’ in gevallen waarbij niet alleen sprake is van gezinsproblematiek maar ook van problematiek in een bredere omgeving gelet op de gevolgen van overlastgevend en/of crimineel gedrag van jeugdigen. Dit vereist een ketenaanpak van diverse partijen. Afspraken over de hiervoor noodzakelijke gegevensverwerking, die voorheen vastgelegd waren in het GOSA-convenant/reglement (Gemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak), worden nu opgenomen in het convenant/reglement als bedoeld in paragraaf

Afgezien van de politie is ook het Openbaar Ministerie (vallend onder de Minister van Justitie en Veiligheid) een belangrijke partij voor de gemeente om gegevens uit te wisselen, zeker nu ook de zorg voor de uitvoering van reclassering een gemeentelijke verantwoordelijkheid is geworden.

Uitzonderingen op verplichting tot gebruik burgerservicenummers

Het hulpverleningsperspectief leidt in sommige gevallen tot de beslissing om (nog) geen burgerservicenummer te gebruiken.

Hulpverlening aan en verwerking van gegevens van minderjarigen/wilsonbekwame meerderjarigen

Bij hulp aan minderjarigen en wilsonbekwame meerderjarigen vraagt de hulpverlener zich altijd (ook) zelfstandig af wat uit oogpunt van zorgverlening het beste is als deze die niet meer in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen.

Om die reden kan bijvoorbeeld aan een ouder inzage worden geweigerd als deze het dossier wil inzien in het geval hulpverlening wordt geboden zonder toestemming van de ouders.

Dat gebeurt wel op basis van een zorgvuldige belangenafweging, waarbij het belang en de veiligheid van het kind worden afgewogen tegen het recht van ouders om geïnformeerd te worden en invulling te geven aan het ouderlijk gezag.

Tot het kind 16 jaar is, dient rekening gehouden die te worden met de wensen van ouders/wettelijke vertegenwoordigers. Is een kind onder de 12 jaar dan treedt de met het gezag belaste ouder/wettelijk vertegenwoordiger in beginsel zelfs volledig in de rechten van het kind als patiënt, zij het dat het kind wel geïnformeerd dient te worden op een wijze die past bij zijn bevattingsvermogen.

Is het kind tussen 12 en 16 jaar, dan moet nadrukkelijk ook rekening worden gehouden met de wensen van het kind en zal bijv. mede-ondertekening van toestemmingsverklaringen noodzakelijk zijn.

Verder is het belangrijk voor de hulpverlener zich van te voren goed te vergewissen over de gezagsrelatie tussen ouder en kind, zeker als er verschil van mening is tussen beide ouders.

In dat geval is namelijk voor behandeling de geïnformeerde toestemming van beide gezaghebbende ouders nodig.

Gedwongen kader

Hulpverlening met een gedwongen karakter kent voor jeugdigen wettelijk geregelde vormen van toezicht, die door de rechter ingesteld worden. Dit wordt ook wel het gedwongen kader genoemd. De gemeente heeft daartoe afspraken gemaakt met de Raad voor de Kinderbescherming (die onderzoeken verrichten ten behoeve van het instellen van kinderbeschermingsmaatregelen) en gecertificeerde instellingen (die dit toezicht uitvoeren en ook beslissen welke jeugdhulp wordt geboden). Deze afspraken betreffen onder meer de uitwisseling van gegevens, gegeven het feit dat de gemeente de uitvoering van de maatregelen en de te verlenen hulp betaalt. Voor de uitwisseling van deze gegevens is geen toestemming van betrokkene nodig zolang maar duidelijk is dat dit noodzakelijk is ter uitvoering van de wettelijke taak en ook principes van proportionaliteit en subsidiariteit in acht zijn genomen.

Maatregelen in het kader van de Wet BOPZ (Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen) vallen ook onder gedwongen kader. Zo kan de burgemeester (of een wethouder van het college namens hem) op basis van een advies van een onafhankelijke arts/psychiater een last afgeven tot inbewaringstelling.

Onder verantwoordelijkheid van de gemeente wordt hiervoor een registratie bijgehouden.

Gegevensverwerking op basis van ‘need to know’

Gezien het vereiste van ‘doelbinding’: verwerken we alleen die gegevens die noodzakelijk zijn vanuit een bepaald doel. ‘Need to know’ is dus geen ‘nice to know’.

Daarbij voldoen we aan de uitgangspunten van proportionaliteit (niet meer privacy inbreuk dan nodig) en subsidiariteit (bij voorkeur een ander middel dat minder inbreuk op privacy maakt om het gestelde doel te realiseren) Dit speelt bij verwerking van gegevens in het kader van signalering en bij de vraag hoe lang gegevens zouden moeten worden bewaard.

Met een goede vraaganalyse of vraagverheldering prioriteren we vanaf

het begin (toegang) en blijft de privacy inbreuk zo beperkt.

Bij de meldcode huiselijk geweld en de verwijsindex SISA bestaat geen meldplicht, doch wel de plicht om adequate actie te ondernemen. Professionals komen tot een goede oordeelsvorming vanuit het hulpverleningsperspectief, mét gebruikmaking van daartoe ontwikkelde en in gebruik genomen taxatie-instrumenten. Ook bevordert het gebruik van deze instrumenten de noodzakelijke afstemming en samenwerking.

Signalen zijn alleen nuttig als er iets mee gedaan wordt. Uit oogpunt van privacy moet er een zo beperkt als noodzakelijke bewaartijd in acht genomen worden.

De afspraken van de gemeente met partijen verdienen scherpe criteria welke gevallen wel of niet door de gemeente als overheid opgepakt worden, met van tijd tot tijd een evaluatie van deze criteria.

Bewaartermijnen

Voor alle registraties van behandelgegevens, geldt een wettelijke bewaartermijn van ten minste 15 jaren (Wgbo, punt 9 ).

Registraties van casusregisseurs met het oog op zorgcoördinatie vallen echter in principe niet onder die bewaartermijn, omdat die registraties vooral op het proces gericht zijn. Wel moet de afbakening met behandeldossiers/-gegevens duidelijk blijven. Voor de zorginhoudelijke/ behandelgegevens gelden immers ook strengere regels waar het gaat om het verlenen van toegang aan andere professionals, te regelen via autorisaties. Voor verwerking van gegevens in verband met zorgcoördinatie geldt een bewaartermijn van vijf jaar nadat het actieve dossier is afgesloten. Zo geldt er ook een in de Jeugdwet vastgelegde bewaartermijn van vijf jaar in een archiefbestand voor signalen in SISA die niet meer actief zijn.

Triage/vraagverheldering

Triage betekent dat men een inschatting maakt van de ernst van het probleem om te prioriteren. Hoe minder ernstig het probleem, hoe minder aanleiding om gegevens van betrokkene te verwerken. Met name bij Veiligheidshuis en Jeugdbeschermingsplein vraaganalyse/-verheldering een belangrijke rol.

Toegankelijkheid van informatie, beveiliging

We willen voorkomen dat wij als gemeente burgers onnodig lastig vallen met het vragen naar informatie waarover wij al in onze systemen beschikken. Dat vergt het nodige van onze systemen waarin wij gegevens van burgers verwerken. Het betekent dat we reeds verstrekte/verwerkte informatie van betrokkene gemakkelijk zouden moeten kunnen vinden. Zo waarborgen we de toegankelijkheid van persoonsgegevens. Als gemeente denken we daarom ook na over de gewenste architectuur van onze informatiesystemen.

Tegelijkertijd realiseren we ons dat als we diverse systemen met elkaar verbinden, de kans op datalekken groter wordt. Dat mag dus geen doel op zich worden. Er worden afdoende maatregelen genomen op basis van te stellen beveiligingseisen. Deze eisen zijn afhankelijk van de onderkende risico’s met betrekking tot processen en systemen. Hierbij wordt aangesloten bij de door Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG)

Indien derden als bewerkers in de zin van de Wbp in opdracht van de gemeente gegevens van cliënten verwerken, zal de gemeente afspraken met deze bewerkers maken over de beveiliging van deze gegevens.

Informatie delen bij een crisis/incident

Tot op heden vervulde de Jeugdconsul in Rotterdam een functie in het jeugddomein bij escalatie van problemen en incidenten. Dat geldt niet voor volwassenenproblematiek.

In verband met het handelen van de gemeente en diverse betrokken partijen/instellingen bij calamiteiten/incidenten in het jeugddomein is een incidentenprotocol ontwikkeld, waarin ook aandacht is besteed aan privacy aspecten. Dit protocol wordt aangescherpt. Ook binnen het volwassenendomein zijn in de contracten afspraken opgenomen over incidenten. Daarnaast bestaat er in de regio Rijnmond een gecoördineerde crisisaanpak onder de naam KIZ (Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken).

De volgende passage is in genoemd incidentenprotocol opgenomen:

Privacy in overweging

In het kader van het onderzoek en de privacy van de betrokkenen (kind, ouders, broertjes / zusjes, medewerkers van de jeugd(zorg)instelling) is het niet opportuun om bepaalde informatie naar buiten te brengen. Eventuele informatie zou niet alleen de privacy kunnen schenden, maar is ook belastend voor de betrokkenen. Informatie kan zinvol lijken maar het is

vaak moeilijk in te schatten of er een relatie tussen het incident en de hulpverleningsgeschiedenis is.

De informatie is nodig in verband met de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de wethouder, om te bepalen hoe het systeem heeft gewerkt en welke partijen hun aandeel hebben gehad in de zorg. Privacy / beroepsgeheim brengt met zich mee dat zeer terughoudend dient omgegaan te worden met informatie over wat die hulp precies inhield. Een wethouder heeft dus wel recht op bepaalde dossierinformatie, maar mag dus in principe niet zelf (medische) dossiers inzien.

De informatie naar buiten toe is vooral zogenaamde ‘buitenkantinformatie’, dus informatie over het proces en de partijen die in de betreffende casus betrokken zijn. Waarbij ook een factor is hoeveel reeds in de media bekend is geworden. Bijvoorbeeld als iedereen spreekt over de naam van het kind, is alleen het vermelden van initialen uit oogpunt van privacy niet meer nodig. Anderzijds moet natuurlijk wel gewaakt worden om op geruchten in te gaan die met de inhoud van de zorg te maken hebben. Mocht onjuiste informatie in de media opduiken, dan kan het ook in belang van kind en ouders zijn deze informatie te ontkrachten en de juiste informatie te verstrekken.

Gegevensverwerking op basis van ‘toestemming, tenzij’

Uitgangspunt in het hulpverleningsperpectief is toestemming. In de meeste gevallen is er toestemming voor de behandeling en daarmee ook toestemming voor de gegevensverwerking.

Is er eenmaal sprake van toestemming voor de behandeling (daaronder ook begrepen: begeleiding en verzorging), dan hoeft niet ook nog eens afzonderlijke toestemming te worden gevraagd voor het delen van gegevens tussen zorgverleners die rechtstreeks bij de behandeling zijn betrokken. Als de cliënt zich volledig betrokken voelt, is er ook vertrouwen, en zal zijn toestemming vanzelfsprekend worden.

Ook waar het niet nodig is om eerst nog toestemming van betrokkene te verkrijgen, zoals de verwerking van meldingen door Veilig Thuis (AMHK) laat onverlet de verplichting om betrokkene te informeren over de verwerking van zijn persoonsgegevens. Het ‘tenzij’ geldt voor de situatie waarbij op grond van de veiligheid/gezondheid van betrokkene of anderen of op grond van een algemeen belang (met name de volksgezondheid) een andere afweging wordt gemaakt.

Gebruik toestemmingsverklaringen

Het wijkteam werkt bij de intake met de toestemmingsverklaring

  • -

    als voor de totstandkoming van een ondersteuningsplan gegevens van betrokkene worden opgevraagd bij derden (met name behandelaars),

  • -

    met derden gegevens dienen te worden uitgewisseld (bijvoorbeeld in verband met een casusoverleg).

  • -

    extra deskundigheid wordt ingeschakeld met het oog op bijvoorbeeld het stellen van een diagnose

  • -

    het uitvoeren van een medische keuring

  • -

    indien een externe instantie dossierinformatie nodig heeft in het kader van een juridische procedure (klacht, bezwaar en beroep).

Het opvragen van informatie voor het ondersteuningsplan betekent niet automatisch dat degene bij wie dit opgevraagd wordt, vervolgens ook toegang heeft tot dit ondersteuningsplan. Ook daarvoor is toestemming nodig van betrokkene.

Criteria bij opvragen blijven gericht, duidelijk en zorgvuldig, noodzakelijk.

Vooral moet voorkomen worden dat een toestemmingsverklaring een eigen leven gaat leiden en de persoon te veel buiten beeld raakt. Die persoon kan zich immers op elke moment bedenken en alsnog de toestemming intrekken.

Belangrijk bij het vragen van toestemming is vooral inzichtelijkheid over het proces: wat gebeurt er met de gegevens, wie doen daar wat mee.

Uitzonderingen op toestemmingsvereiste

Veiligheid

Indien de veiligheid van andere personen (waaronder met name andere gezinsleden) in het geding is, kan er reden zijn om tegen de wil van betrokkene in te handelen (ook de veiligheid/gezondheid van betrokkene zelf (lees ook: bedreiging in de ontwikkeling van de jeugdige) kan dat overigens zijn, zoals hierna nog wordt toegelicht onder de punten

Ook in die gevallen heeft de hulpverlener een inspanningsplicht om betrokkene zo ver te krijgen dat hij meewerkt aan de gewenste oplossing: als het maar enigszins kan probeert hij hierover in gesprek te blijven met betrokkene. Het sluit ook aan bij de zorgvisie om in de eerste plaats de eigen kracht van betrokkene en de mensen daarom heen te benutten om tot een oplossing te komen.

Met name bij huiselijk geweld problematiek is dit een belangrijk gegeven. Soms echter kan het wel nodig zijn contact hierover met betrokkene (in dit geval de pleger) uit te stellen, omdat anders een snelle oplossing voor het veiligheidsprobleem in gevaar komt. Dat is zo ook in de wet vastgelegd voor meldingen over huiselijk geweld en kindermishandeling.

Zowel bij een onderzoek door Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AHMK) als bij onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming ter voorbereiding van beslissingen van de rechter over te nemen dwangmaatregelen, geldt dat de informatie zonder toestemming van betrokkene kan verstrekt worden.

Jeugdoverlast, waarbij de veiligheid in het geding is) kan een aanleiding zijn voor de politie om informatie hierover te delen met de wijkteams, indien een gecoördineerde aanpak van multiproblematiek vanuit het wijkteam het meest gewenste effect sorteert. Het is zaak goede, afspraken/regels over gestructureerde gegevensuitwisseling tussen wijkteams, politie en andere betrokken partijen te maken.

Een goede, sluitende aanpak waarbij heel vaak de betreffende personen niet vrijwillig meewerken, maar juist uit handen van de overheid willen blijven, vereist informatie uitwisseling tussen het sociale (lokale) domein en het veiligheidsdomein.

Het maatschapppelijk belang kan soms betekenen dat zonder toestemming bepaalde persoonsgegevens worden uitgewisseld.

Bemoeizorg

In het kader van bemoeizorg (zorg die geboden wordt aan zorgwekkende zorgmijders) is het toegestaan om in eerste instantie zonder toestemming van betrokkene gegevens te verwerken, met als doel een effectieve hulpverleningsrelatie tot stand te brengen. Zodra het contact met de zorgmijder is gelegd en een vertrouwensrelatie tot stand is gebracht, geldt wel weer onverkort het toestemmingsvereiste.

Ook hierbij geldt dat het noodzakelijk is om afspraken te maken met diverse betrokken partijen over gestructureerde gegevensuitwisseling.

Verwijsindex

Bij een jeugdige mag men zonder toestemming, maar met medeweten van betrokkene, signalen afgeven in de verwijsindex SISA. Dit is een in de wet geregelde en geoorloofde inbreuk op de privacy, die niet disproportioneel is: het betreft een ‘dat-gegeven’.

Met het afgeven van een zogenaamd ‘presignaal’ in SISA, kunnen eventuele signalen van andere instanties zichtbaar worden. Dit kan net het beslissende zetje geven om alsnog over te gaan tot het afgeven van een signaal dat wel een match veroorzaakt en zo het contact bewerkstelligt met andere betrokken instanties/hulpverleners.

Het is bedoeld voor situaties waarin men zich zorgen maakt over de gezondheid of veiligheid van betrokkene, zonder dat men dit echt nog goed kan onderbouwen. We noemen dat ook wel een‘niet-pluis gevoel’. Collegiale consultatie ligt dan het meest voor de hand. Dat gebeurt dan in eerste instantie anoniem. Zoals men ook anoniem adviesgesprekken kan voeren over vermoedens van kindermishandeling of huiselijk geweld met Veilig Thuis (AMHK).

Volksgezondheid

Het algemeen belang van de volkgezondheid kan meebrengen dat zonder toestemming gegevens dienen te worden verstrekt. In het kader van de Wet publieke gezondheid hebben artsen de plicht om bepaalde ziektegevallen te melden bij de GGD.

Ook de uitvoering van gezondheidsenquêtes bij leerlingen in het kader van de jeugdgezondheidszorg dienen het algemeen belang van de volksgezondheid. Om die reden hoeft niet bij elke ouder van tevoren toestemming worden gevraagd. Wel is het recht om van tevoren bezwaar te maken, omdat het onderzoek op vrijwillige basis is.

Conflict van plichten

De wet geregelde uitzondering voor hulpverleners/medici, de plicht om te zwijgen moet in uiterste gevallen wijken voor de plicht om te spreken. Acute, levensbedreigende situaties vormen reden om het beroepsgeheim te doorbreken. Bijvoorbeeld als betrokkene dreigt zichzelf van het leven te beroven.

Zorgvuldigheid

Zorgvuldigheid is van belang, met name bij gegevensverstrekking aan derden zonder medeweten van betrokkene.

Van belang is om bij deze verstrekking aan een derde in het dossier een aantekening te maken en bij voorkeur degene die de informatie ontvangt dit nog eens te laten bevestigen. Men hoeft dan niet te vrezen voor een verzoek om inzage door betrokkene: indien de veiligheid van anderen nog (steeds) in het geding is, kan die dossierinformatie afgeschermd worden.

Proportionaliteit en subsidiariteit

Moeten bij elke handeling van de professional die persoonlijke gegevens verwerkt continu werkzaam zouden moeten zijn.

Zo is bij uitwisseling tijdens een casusoverleg oplettendheid geboden. Is betrokkene op de hoogte van dit overleg? Weet hij wie hieraan deelnemen? Zo nee, dan is anonieme bespreking de enige optie.

Informatie voor onderzoek, beleidsinformatie

Cliëntinformatie wordt veel gebruikt voor onderzoek en beleidsontwikkeling met als hoofdregel ‘toestemming, tenzij’.

Zorg voor betrokkenheid cliënt

Hoe meer de cliënt het gevoel heeft dat hij echt betrokken wordt, hoe minder noodzakelijk het wordt om hem voor diverse handelingen vooraf toestemming te vragen. Dit heeft veel te maken met het begrip transparantie, een begrip waarop met name de in de Wgb uitgewerkte informatieplicht op is gebaseerd.

.

Convenant/reglement

Met het oog op de omgang met privacy van alle partijen die samenwerken in/met de wijkteams, wordt een convenant/reglement afgesloten. Dit is deels ter vervanging van reeds bestaande convenanten en reglementen, gelet op het feit dat er met ingang van 2015 wijkteams zijn in een nieuwe organisatorische setting, me uitwisseling van gegevens met expert- en consultatie- en diagnoseteams en overige relevante partijen.

Hierin wordt in ieder geval aangegeven:

  • a.

    De betrokken organisaties, verantwoordelijken en relevante doelstellingen.

  • b.

    De verwerking van bijzondere persoonsgegevens.

  • c.

    De wijze waarop betrokken burgers worden geïnformeerd over het gebruik van hun persoonsgegevens.

  • d.

    De belangrijkste verwerkingen van persoonsgegevens die binnen de samenwerking plaatsvinden, de melding daarvan bij het College bescherming persoonsgegevens en de eenduidige protocollering van de privacyregels die bij de verwerking in acht genomen moeten worden.

  • e.

    De wijze waarop bij betrokken burgers toestemming voor gegevensverwerking wordt verkregen.

  • f.

    Een beschrijving van de gevallen waarin zonder toestemming van betrokkene gegevens worden verwerkt.

  • g.

    Een beschrijving van een procedure in verband met escalatie bij spoed- en/of noodgevallen.

  • h.

    De wijze waarop betrokkenen gebruik kunnen maken van hun rechten op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens.

  • i.

    De wijze waarop organisaties invulling geven aan informatiebeveiliging en geheimhoudingsverplichting.

Wettelijke kaders

Jeugdwet

WMO 2015

Participatiewet

Boek 1 Burgerlijk Wetboek

Algemene wet bestuursrecht

Wet publieke gezondheid

Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG)Wet

Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)

Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo)

Wet politiegegevens

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens

Wetboek van strafvordering

Wet basisregistratie personen (Wet BRP)

Wet algemene bepalingen burgerservicenummer /

Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg

 

BIJLAGE

I ncidentenprotocol: informatiedeling bij incidenten binnen de gemeenten

Regio Rotterdam-Rijnmond

Per 1 januari 2015 gaat er veel veranderen in de zorg voor de jeugd. Op die datum worden de

gemeenten verantwoordelijk voor alle hulp, zorg en ondersteuning aan jeugdigen en hun

ouders. Met de gemeenten in de regio Rijnmond wordt de zorg, hulp of ondersteuning

geleverd door afspraken die zijn vastgelegd in de Gemeentelijke Regeling en met de

jeugdhulpinstellingen. Ondanks de inzet van deze partijen wordt helaas niet altijd voorkomen

dat de situatie rond een jeugdige of gezin escaleert en leidt tot een calamiteit of incident. Deze

factsheet legt de afspraken vast rondom de bestuurlijke coördinatie en informatiedeling van

incidenten.

Waarom

Vanwege de bestuurlijke verantwoordelijkheid van bestuurders van gemeenten is het van

belang dat er een adequate bestuurlijke coördinatie en informatievoorziening1 kan

plaatsvinden rondom meldingen van incidenten van jeugdigen tot 23 jaar.

Wanneer en volgens welke criteria

Volgens de definitie van de Inspectie Jeugdzorg is een calamiteit is een gebeurtenis die

onverwacht en onbedoeld kan leiden of heeft geleid tot een dodelijk of ernstig schadelijk

gevolg voor een jeugdige, of een ander als gevolg van het handelen of niet handelen van een

jeugdige. Verder moet het gaan om een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden gedurende de

betrokkenheid van een jeugdinstelling of zorgaanbieder. Hierna wordt alleen de term

incidenten gebruikt als geheel van calamiteiten, incidenten en vermissingen2. Bij een incident

is goede communicatie van belang. Er zijn verschillende criteria voor meldingen. Dit protocol

gaat over een incident met betrekking tot een jeugdige tot 23 jaar waarbij sprake is van de

betrokkenheid van een jeugdhulpinstelling of zorgaanbieder(s). De volgende criteria zijn van

kracht:

  • 1.

    Wanneer er een vermoeden is dat er een onnatuurlijke dood heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Wanneer er sprake is van ernstige mishandeling of zwaar (blijvend) letsel van een kindof jongere in de gezinssituatie waardoor acuut ingrijpen van buiten nodig is.

  • 3.

    Wanneer er sprake is van ernstige mishandeling of zwaar (blijvend) letsel van een jeugdige in een instelling door een medewerker van de instelling of een andere jeugdige.

  • 4.

    Ernstig geweld (zwaar letsel) tegen medewerkers van een instelling, die met jeugdigen en hun ouders/verzorgers werken, door de jeugdige of ouder/verzorger.

  • 5.

    Overige situaties met mogelijk grote maatschappelijke impact of onrust tot gevolg: ernstig grensoverschrijdend gedrag: fysiek, psychisch en/of seksueel door jeugdigen, ouders, professionals of verzorgers.

  • 6.

    Overige situaties rond een jeugdige tot 23 jaar die (kunnen) leiden tot (landelijke/regionale/stedelijke) media-aandacht.

  • 7.

    Vermissing

    • a.

      Jeugdige is niet binnen 24 uur teruggekeerd in de gesloten instelling en een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving.

    • b.

      Er heeft zich een calamiteit voorgedaan tijdens de vermissing (jeugdige is betrokken bij of slachtoffer geworden van een (seksueel) misdrijf.

    • c.

      De jeugdige is < 13 jaar.

      Het regionale team Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken (KIZ)-team is operationeel actief bij gebeurtenissen waar maatschappelijke onrust is of wordt verwacht.

       

1 Dit betreft de bestuurlijke coördinatie en informatievoorziening bij incidenten.

2 Incidenten of vermissingen zijn (in vergelijking met calamiteiten) relatief lichte verstoringen van de dagelijkse gangvan zaken in een instelling (definitie handreiking VNG: Handvatten voor gemeenten – communicatie en afstemming bijeen calamiteit.

 

Wie meldt?

De directeuren van de instellingen en aanbieders zijn eindverantwoordelijk voor de meldingenvanuit hun eigen organisatie aan de gemeente. Als de gemeente via een andere weg bekendraakt met een calamiteit, incident en/of vermissing dan neemt deze contact op met dedirecteur (of een gemandateerd contactpersoon) van de instelling die verantwoordelijk is voor

(de regie op) de hulpverlening van de jeugdige.

Hoe melden

Bij een calamiteit, incident of vermissing kunnen verschillende gemeenten betrokken zijn,namelijk:

• de gemeente waar de gebeurtenis heeft plaatsgevonden;

• de gemeente waar de jongere verblijft;

• de gemeente waar ouders ingeschreven staan; bij onder voogdijstelling gaat het om degemeente waar de jeugdige verblijft (woonplaatsbeginsel).

De gemeente die de melding ontvangt, heeft de verantwoordelijkheid om de anderegemeenten die betrokken zijn te informeren en te zorgen voor onderlinge afstemming.

In de regio geldt het woonplaatsbeginsel voor het bepalen van de verantwoordelijkegemeente3 waar dan ook de coördinatie komt te liggen.

De route van de melding vindt als volgt plaats: als de jeugdige bekend is bij het lokale team,wordt de casusregisseur van het lokale team geïnformeerd. Deze informeert de lokaleteamleider en deze informeert de contactpersoon van de gemeente. Als de jeugdige bekend isbij de Gecertificeerde Instelling (GI), wordt de casusregisseur van de GI geïnformeerd en viade GI wordt ook de contactpersoon van de gemeente geïnformeerd. Mocht de melding via eenandere route bij de contactpersoon van de gemeente aankomen, dan checkt decontactpersoon of deze bekend is bij GI of het lokale team. (zie organogramincidentenprotocol).

Wat melden

Er zijn bij de melding direct al een aantal gegevens nodig. Gezien de gevoeligheid van de

incidenten en het belang van bescherming van persoonsgegevens is zorgvuldigheid van groot

belang bij het doorgeven van persoonlijke informatie. De volgende informatie wordt gevraagd:

  • 1.

    NAW (ook adres van gezaghebbenden ten behoeve van woonplaatsbeginsel), geboortedatum, geslacht van de jeugdige;

  • 2.

    naam, locatie/afdeling instelling en naam/functie betrokken medewerker;

  • 3.

    gegevens over de inhoud van de calamiteit;

  • 4.

    gegevens over aan wie is gemeld/geïnformeerd (ketenpartners, politie,ouders/wettelijke vertegenwoordigers ed.) en wie onderzoek doet (voor zover albekend);

  • 5.

    informatie over de actuele veiligheid van de jeugdige en eventuele anderen incl. geboden hulp/begeleiding jeugdige;

  • 6.

    of er sprake is van (dreigende) maatschappelijke onrust;

  • 7.

    of er sprake is van (verwachte) media aandacht.

In de daaropvolgende uren moet de overige informatie gemeld worden.

  • 8.

    geschiedenis hulpverlening aan jeugdige(n); wie heeft er betrokkenheid gehad met persoon, voor hoe lang, zijn er beschermingsmaatregelen van kracht (aard, omvang

    en duur hulpverlening);

     

3 De registratie in de Basisregistratie Personen (BRP) is leidend. De verantwoordelijke gemeente kan als volgt wordenbepaald: Bij een jeugdige 18- geldt de verblijfplaats van de gezaghebbende ouder/verzorger of de gezaghebbendevoogd. Bij tijdelijke voogdij blijft het adres van de vorige gezaghebbende ouder/verzorger gelden. Als er sprake is vanco-ouderschap en de ouders wonen in verschillende gemeenten moet een hoofdverblijf worden bepaald. Dit kan zijnbepaald in een uitspraak van de rechter, maar als dit niet bekend is kunnen de gemeenten in overleg bepalen wieverantwoordelijk is. Hierbij is het uitgangspunt, daar waar de hulp georganiseerd kan worden binnen het socialenetwerk van de jeugdige (school, sport enz.). Als het gezag is belegd bij een instelling of het gaat om een jeugdigevan 18+, dan geldt de verblijfplaats van de jeugdige. http://www.voordejeugd.nl/actueel/nieuwsberichten/1373-nubeschikbaar-

factsheet-woonplaatsbeginsel-inclusief-mindmap

 

  • 9.

    beschrijving gezinsrelaties/geschiedenis hulpverlening incl. eventueel namen en geschiedenis overige kinderen;

  • 10.

    Informatie over het afhandelen van de calamiteit (incl. verantwoordelijke instantie op tijd van melden, eventuele aangifte bij politie). Uiterlijk na 24 uur is de incidentmelding compleet. In overleg wordt op een later moment het feitenrelaas opgeleverd.

     

Communicatie

Wanneer een situatie (landelijk) media-aandacht krijgt, dient er zo snel mogelijk afstemmingplaats te vinden tussen de jeugdzorginstelling/zorgaanbieder en de gemeente over de mate en

wijze van communicatie.

Organogram met een melding vanuit een jeugd(hulp)instelling. De directeur of gemandateerd contactpersoon van de instelling meldt.

N.B. Ter bevordering van voorkoming en/of een betere afhandeling van incidenten wordt(halfjaarlijks) per gemeente de incidenten gemonitord en waar nodig geëvalueerd. Derapportage hiervan wordt naar het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regelingverzonden.