Organisatie | Omgevingsdienst Rivierenland |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Gemeenschappeljke regeling Omgevingsdienst Rivierenland |
Citeertitel | Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Rivierenland |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Artikel 51, lid 1, Wet gemeenschappelijke regelingen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-10-2012 | 04-04-2013 | Onbekend | 24-10-2012 Provinciaal register | Onbekend |
Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Rivierenland
Regeling op grond van artikel 51 lid 1 Wet gemeenschappelijke regelingen
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel, West Maas en Waal en Zaltbommel en het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;
De deelnemers oefenen bevoegdheden uit op grond van onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waaronder bevoegdheden tot het beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen, het houden van toezicht en het beslissen over bestuursrechtelijke handhaving van wettelijke voorschriften.
De minister van VROM heeft aangedrongen op de vorming van uitvoeringsdiensten op regionale schaal en de provincie verzocht een proces te organiseren waarin dat gestalte krijgt.
Naar aanleiding daarvan hebben de colleges van alle Gelderse gemeenten en het college van gedeputeerde staten op 3 november 2009 een intentieverklaring ondertekend. In die intentieverklaring zijn als uitgangspunten opgenomen:
De deelnemers hebben in het licht van de Intentieverklaring gezamenlijk besloten tot oprichting van een omgevingsdienst (uitvoeringsdienst) die de juridische vorm heeft van een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Deze omgevingsdienst is onderdeel van een stelsel van uitvoeringsdiensten in de provincie Gelderland, waarbij bepaalde taken op bovenregionale schaal kunnen worden belegd.
De raden van de gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel, West Maas en Waal en Zaltbommel en provinciale staten van de provincie Gelderland hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 51 lid 2 Wet gemeenschappelijke regelingen;
het bepaalde in de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Provinciewet en de Gemeentewet;
vast te stellen de navolgende gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Rivierenland;
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 2. Belang en tijdsduur
De regeling is getroffen ter gemeenschappelijke behartiging van de belangen van de deelnemers ter zake van vergunningverlening, toezicht en handhaving in het kader van het omgevingsrecht. Onder de belangen van de deelnemers wordt tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland.
Hoofdstuk 2. Taken, bevoegdheden en bijdragen
Ter behartiging van het belang genoemd in artikel 2 kunnen de deelnemers bij het treffen van de regeling de uitvoering van overige taken in het omgevingsrecht onderbrengen bij het openbaar lichaam, waaronder in ieder geval milieutaken (voor zover zij niet deel uitmaken van de in artikel 4 genoemde basistaken) en bouw- en ruimtelijke ordeningstaken, zoals beschreven in bijlage 2 bij deze regeling.
Artikel 9. Beperking privaatrechtelijke bevoegdheden
Het openbaar lichaam is behoudens instemming van de deelnemers niet bevoegd tot:
De deelnemers dragen bij aan de kosten van het openbaar lichaam naar rato van de bij het openbaar lichaam ondergebrachte taken als bedoeld in artikel 4 en artikel 5, met dien verstande dat de bijdrage in de eerste vijf jaren na het aangaan van de regeling is gekoppeld aan een afname gelijk aan hun inspanning in het jaar voorafgaande aan het aangaan van de regeling.
Artikel 12. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden algemeen bestuur
1.De deelnemers wijzen in hun eerste vergadering na inwerkingtreding van deze regeling de
leden van het algemeen bestuur aan.
Hoofdstuk 4. Dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur kan in afwijking van artikel 14 lid 2 in spoedeisende gevallen tot schorsing van de directeur overgaan. Het dagelijks bestuur doet daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur. De schorsing vervalt, wanneer het algemeen bestuur haar niet in zijn volgende vergadering bekrachtigt.
Hoofdstuk 6. Informatie en verantwoording
Artikel 22. Dagelijks bestuur en leden dagelijks bestuur ten opzichte van het algemeen bestuur
Artikel 25. Openbaar lichaam ten opzichte van de deelnemers
Het openbaar lichaam zorgt er voor dat de deelnemers met ingang van 1 januari 2013, of zoveel later als het aanvangt zijn taken uit te voeren, op ieder moment kunnen beschikken over informatie met betrekking tot de in hoofdstuk 2 van deze regeling genoemde taken waarvoor zij het bevoegde bestuursorgaan zijn.
Artikel 26. Openbaar lichaam ten opzichte van andere regionale uitvoeringsdiensten
Ten aanzien van de taken als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze regeling geldt dat de wijze van benadering en ontsluiting van de op die taken betrekking hebbende informatie door het openbaar lichaam is afgestemd met die van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland.
Hoofdstuk 8. Financiële bepalingen
Onverminderd het bepaalde in artikel 59, eerste lid, van de Wet zorgt het dagelijks bestuur voor toezending van de ontwerpbegroting vergezeld van een behoorlijke toelichting aan Provinciale Staten en de gemeenteraden en en wel vóór 1 april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de begroting dient.
Provinciale Staten en de gemeenteraden vergaderen niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving over de ontwerpbegroting. Zij kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt deze zienswijzen, voorzien van zijn reactie, toe aan de ontwerpbegroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
Het besluit, zoals bedoeld in het tweede lid, sub b, van dit artikel, behoeft eenparigheid van de uitgebrachte stemmen.
Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van vermogenswaarden. Deze regels dienen te waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid, doelmatigheid verantwoording en controle wordt voldaan.
Artikel 33. Zorg en beheer archief
Hoofdstuk 10. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing
Artikel 36. Wijziging en opheffing
Ingeval van opheffing van de regeling stelt het algemeen bestuur vooraf, na overleg met de deelnemers, een liquidatieplan vast waarin in ieder geval wordt aangegeven wat de kosten van de opheffing zijn, op welke wijze een positief of negatief saldo wordt verrekend met de deelnemers, wat de gevolgen zijn die de beëindiging heeft voor het personeel en op welke manier die gevolgen worden opgevangen.
Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van hoofdstuk 9, titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, een interne klachtenregeling vast.
Hoofdstuk 12. Slot- en overgangsbepalingen
Deze regeling kan worden aangehaald als: gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Rivierenland.
Ondergetekenden, voorzitter en secretaris van de Omgevingsdienst Rivierenland, verklaren dat deze regeling de "gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Rivierenland" is welke is ingegaan op 24 oktober 2012.
Basistakenpakket voor Regionale uitvoeringsdiensten
Versie 2.3 van het Basistakenpakket brengt geen verandering in de eerder gemaakte
en bestuurlijk geaccordeerde afspraken over de inhoud van het basistakenpakket.
Beoogd is slechts de terminologie aan te passen aan wijzigingen in wet- en
regelgeving die na de totstandkoming van versie 2.2 zijn doorgevoerd. De
actualisatiedatum is 1 juni 2011.
Het basistakenpakket is uitgangspunt voor het takenpakket dat door de RUD wordt
uitgevoerd ten behoeve van alle deelnemende gemeenten en de provincie. De
ervaringen met de toepassing van dit basistakenpakket kunnen na verloop van tijd
De voorbereiding van de omgevingsvergunningverlening door GS voor de verwezenlijking van een project van provinciaal belang, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder ten derde, van de Wabo, van het bestemmingsplan wordt afgeweken (betreft omgevingsvergunningen in hun geheel).
a. De voorbereiding van de omgevingsvergunningverlening voor het oprichten en inwerking hebben van inrichtingen die onder het bevoegd gezag van B&W vallen of in de toekomst komen te vallen. Het betreft hier alleen het milieudeel van deze omgevingsvergunningen. In een aantal gevallen geldt, tot de regionale uitvoeringsdiensten zijn gerealiseerd, het vereiste van een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) van GS.
hier om activiteiten die voorheen omgevingsvergunningplichtig waren op grond van art.
2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo, maar nu (sinds de tweede tranche van de tweede
fase van het Activiteitenbesluit) onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit
vallen. Hierbij geldt echter dat er nog wel een beperkte voorafgaande individuele toets
moet plaatsvinden, de omgevingsvergunning beperkte milieutoets. Een en ander is
geregeld op basis van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo en de artikelen 2.2a en
3.3a van het BOR. Het betreft inrichtingen in de categorieën windturbines, RWZI’s,
autodemontage, metaalrecycling, opslag banden, combibedrijven en apotheken.
activiteiten met stoffen, preparaten en GGO’s die onder een amvb op grond van titel 9.2 Wet milieubeheer vallen of producten en toestellen die onder de Wet geluidhinder, de Wet inzake de luchtverontreiniging, titel 9.4 Wet milieubeheer of titel 10.3 Wet milieubeheer vallen en die worden uitgevoerd door de houder van een omgevingsvergunning.
Het milieutoezicht op niet-omgevingsvergunningplichtige inrichtingen dan wel inrichtingen die OBM-plichtig zijn en die vallen onder de meldingsplicht van het Activiteitenbesluit of onder het Besluit landbouw4, het Besluit glastuinbouw5 of het Vuurwerkbesluit inrichtingen en die deel uitmaken van een hierna genoemde branche of een hierna genoemde activiteit uitvoeren:
1 16 juni 2009 is de datum van de geconsolideerde versie van de package deal.
2 Indien GS het bevoegd gezag zijn gaat het niet alleen om het milieutoezicht maar om het toezicht op
de gehele omgevingsvergunning.
3 Het betreft activiteiten waarvoor voorheen een aanlegvergunning op grond van de Wro vereist was.
4 Dit besluit gaat per 1-1-2012 op in het Activiteitenbesluit
5 Dit besluit gaat per 1-1-2012 op in het Activiteitenbesluit
6 Indien de vergunningplicht komt te vervallen in de derde of een volgende tranche van de Tweede fase
van de modernisering van de algemene regels, zie o.a. TK 29 383, nr. 133
Het milieutoezicht bij bedrijfsmatige activiteiten15 met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen en ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen, asbest, vuurwerk, bouwstoffen, grond, baggerspecie, meststoffen, dierlijke vetten, radioactief schroot, destructiemateriaal, explosieven voor civiel gebruik of andere gevaarlijk stoffen, voor zover het die activiteiten betreft. Het gaat hierbij om het ketengerichte milieutoezicht.
Indien een onder punt 4 t/m 10 bedoelde activiteit plaatsvindt in of met een Defensie-inrichting
waarvoor de minister van I&M het bevoegd gezag betreffende de omgevingsvergunning is, of in of met een mijnbouwinrichting of mijnbouwwerk waarvoor de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie het bevoegd gezag betreffende de omgevingsvergunning is, vinden toezicht en handhaving plaats door de betrokken Rijksinspectie.
-------------------------------------------------
15 Waaronder afvalmakelaardij en activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer
Milieutaken: Alle verplicht in te brengen milieutaken aangevuld met alle overige wettelijke milieutaken van gemeenten en provincie.
B+ RO taken: Pakket 1: advisering door milieu ten behoeve van vergunningverlening
Pakket 2: advisering door milieu aan RO
Pakket 3: vergunningverlening Bouw + RO
Pakket 4: toezicht en handhaving Bouw + RO
Pakket 5: behandeling juridische aspecten
Pakket 6: ruimtelijke toetsing
Pakket 7: informatieverstrekking / ondersteuning van front office
Pakket 1: Advisering door milieu aan vergunningverlening, hierbij moet gedacht worden aan specifieke milieuadvisering op het gebied van onder meer bodem, geluid, externe veiligheid en archeologie tijdens procedures betreffende Wabo-vergunningverlening (Bouw, RO en milieu).
Pakket 2: Advisering door milieu aan RO. Doordat de grootte van de gemeenten in Rivierenland zodanig is dat taken op het gebied van milieu veelal worden uitgevoerd door één of twee medewerkers, waarbij de splitsing tussen advisering aan vergunningverlening of RO niet in persoon te maken is, is ook dit pakket geformuleerd. De ODR zal adviesdiensten op dit takenpakket aan de gemeente gaan leveren aangezien het specialisme niet meer robuust bij de gemeente te organiseren valt.
Pakket 3: Vergunningverlening Bouw + RO. Onder dit pakket, dat alle activiteiten die onder de Wabo vallen omvat zowel de inhoudelijke als de coördinerende werkzaamheden verstaan. Bij inhoudelijke werkzaamheden moet gedacht worden aan het uitvoeren van toetsen aan het Bouwbesluit, brandveiligheid, constructie, welstand etc.
Bij coördinerende werkzaamheden moet gedacht worden aan het uitvoeren van het casemanagement. Dit houdt in dat de vergunningaanvraag wordt begeleid en de voortgang wordt bewaakt. De juiste vragen worden door de casemanager op het juiste moment aan de specialisten uitgezet. De casemanager beoordeelt de juistheid en onderlinge samenhang tussen de verschillende adviezen. Op basis van dit alles stelt de casemanager vervolgens de beschikking op. Geconcludeerd is dat de coördinerende werkzaamheden onderdeel zijn van het pakket vergunningverlening en dat het vanwege efficiency en kwaliteit zeer ongewenst is als gemeenten deze taak in eigen huis uit zouden willen blijven voeren en tegelijkertijd de inhoudelijke toetsen wel aan de ODR zouden willen overdragen. Aandachtspunt is het samenspel tussen ODR en brandweer op het gebied van advisering over brandveiligheid en het opstellen van de gebruiksvergunning. Dit is iets dat in de kwartiermakersfase verder wordt uitgewerkt.
Pakket 4: Toezicht en Handhaving RO. Onder dit pakket wordt verstaan het toezicht houden tijdens bouwwerkzaamheden, het constateren van onrechtmatige en illegale situaties op het gebied van Bouw + RO. De positie van de BOA-functionaris is bij dit pakket aan bod gekomen. Geconstateerd is dat de BOA-functionaris vaak een deeltijdfunctie is naast het zijn van toezichthouder milieu of toezichthouder Bouw + RO. Over de noodzaak van het hebben van BOA capaciteit binnen de ODR op het gebied van milieu is geen discussie. De vraag is of dat noodzakelijk is op het gebied van Bouw + RO. Voor veel gemeenten geldt dat met het overgaan van de hoofdwerkzaamheden van de BOA-functionarissen naar de ODR dat gemeenten niet robuust te organiseren zijn om BOA-taken achter te houden voor APV, DHW- en leefbaarheidszaken. Regionalisering lijkt een oplossing voor dit probleem. In de kwartiermakersfase wordt onderzocht op welke wijze deze specifieke BOA-taken het beste vormgegeven kunnen worden..
Pakket 5: De Juridische aspecten: dit betreft de juridische werkzaamheden op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het Wabo-domein (omgevingsrecht). Het gaat daarbij om juridische advisering, het voorbereiden van besluiten (waaronder het behandelen van zienswijzen) en het afhandelen van daartegen ingediende bezwaren en beroepen (opstellen verweerschriften, pleitnotities, procesvertegenwoordiging). De gemeenten en de provincie houden als bevoegd gezag hun eigen bezwaarschriftencommissie. De bezwarencommissie adviseert het bestuursorgaan over de wijze waarop het bezwaar zou moeten worden afgehandeld. De bevoegdheid om op het bezwaarschrift te beslissen blijft een bevoegdheid van de bevoegde bestuursorganen en wordt niet gemandateerd aan de directeur van de ODR. Afhankelijk van de afspraken die daarover in het kader van de DVO zijn gemaakt, kan de besluitvorming in de colleges op basis van het commissieadvies worden voorbereid door de jurist van de ODR.
Pakket 6: Ruimtelijke toetsing. Onder dit pakket vallen het uitvoeren van de bestemmingsplantoets, de binnenplanse afwijking en de buitenplanse afwijking klein. Deze drie toetsen/procedures zijn binnen de ODR uit te voeren aangezien het toetsen/procedures zijn die plaatsvinden binnen bestaande kaders (bestemmingsplan en beleidskaders). Het betreft hier geen afwegingen waar politiek-bestuurlijke argumenten een rol kunnen spelen en daarbij is snelheid geboden in verband met de korte termijnen waarbinnen een omgevingsvergunning verstrekt dient te worden. Onder dit pakket vallen niet de buitenplanse afwijking groot, het afwijkingsbesluit en een bestemmingsplanherziening/wijziging. Aan deze procedures liggen beleidsmatige en ruimtelijke overwegingen ten grondslag. Vanwege de politiek bestuurlijke relevantie is ervoor gekozen deze taken bij de gemeenten achter te laten blijven en niet over te laten gaan naar de ODR.
Pakket 7: Bij het pakket van informatieverstrekking is onderscheid gemaakt tussen verschillende contactvormen (fysiek, telefoon, internet). Vanuit efficiencyoverwegingen en het beste bedienen van de klant is gekozen om deze taken door de ODR te laten uitvoeren. Echter, de uitvoering van het fysieke contact met de klant vindt plaats op de gemeentehuizen en bij het provincieloket. Afhankelijk van de keuze van de gemeente of provincie voert een medewerker van de ODR daar op de momenten dat dit noodzakelijk is, op afspraak, zijn of haar werkzaamheden uit.
Pakket 8: Klachtenafhandeling: het gaat hier om het afhandelen van klachten op het gebied van de fysieke leefomgeving (milieu, bouwen en ruimtelijke ordening). Dit is een onderdeel van de wettelijke handhavingstaak en deze gaat dus mee over naar de ODR. De gemeenten en de provincie hebben hiervoor na plaatsing van medewerkers bij de ODR geen eigen formatie meer.
Nu de pakketten gedefinieerd zijn,kan ook gekeken worden naar de verbondenheid tussen de pakketten. Het ROT heeft geconcludeerd dat de werkzaamheden tussen vergunningverlening, toezicht en handhaving, juridische zaken, ruimtelijke toetsing, informatieverstrekking en klachtenafhandeling zodanig verweven zijn, dat ze bij voorkeur allemaal worden overgedragen aan de ODR. Het maken van andere keuzes hierin leidt tot zodanige praktische consequenties, dat dit afbreuk doet aan de kwaliteit van het product en de efficiencydoelstellingen van de ODR. Bij de vormgeving van de DVO’s per gemeente is dit een onderwerp van gesprek.
Uitgangspunt voor het benoemen en definiëren van de takenpakketten zijn de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van het WABO-proces. Het WABO-proces bestaat uit de onderdelen Informatie verstrekken, Vergunningaanvraag behandelen, Toezicht en controle, Handhaving, en Bezwaar en Beroep. Met het vaststellen van dit WABO-proces is ook besloten om een aantal processen die hieraan gerelateerd zijn buiten de ODR te laten. De uitvoering hiervan blijft daarmee bij de gemeenten. De aansluiting van de processen van de ODR op die van de gemeenten en vice versa moeten in de kwartiermakersfase verder uitgewerkt worden. Afspraken over de uitvoering dienen in de te sluiten DVO’s vastgelegd te worden. De drie belangrijkste processen en taken die bij de gemeente blijven zijn:
De heffing van leges, de inning van leges en de behandeling van bezwaar en beroep tegen de leges.
De invordering van opgelegde dwangsommen en de behandeling van bezwaar en beroep tegen dwangsommen.
Alle werkprocessen en werkzaamheden die te maken hebben met de Basisadministratie Gebouwen (BAG).
Toelichting op de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Rivierenland zoals die is ingegaan op 24 oktober 2012.
Hieronder worden die artikelen die (mogelijk) toelichting behoeven toegelicht. De overige artikelen in de regeling behoeven geen toelichting.
Ter uitvoering van artikel 10, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt hier het belang vermeld ter behartiging waarvan de regeling is getroffen. Het begrip omgevingsrecht is in deze omschrijving ruim bedoeld en omvat op grond daarvan niet alleen het milieurecht, maar ook bouwrecht, ruimtelijke ordeningsrecht, natuurbeschermingsrecht en dergelijke. Vanwege het belang van alle deelnemers bij een goed werkend Gelders stelsel, in verband waarmee er relaties ontstaan tussen de omgevingsdienst en andere omgevingsdiensten bijvoorbeeld op het punt van complexe of bovenregionale taken, wordt onder de belangen van de deelnemers tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland.
In het eerste lid is met het oog op artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bepaald dat een openbaar lichaam wordt ingesteld. In het tweede lid is ter uitvoering van artikel 10, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen de vestigingsplaats vastgelegd. Het betreft hier de statutaire vestigingsplaats. Die moet worden onderscheiden van de feitelijke plaats waar het openbaar lichaam zijn taken uitvoert. Die plaats kan verschillen van de statutaire vestigingsplaats. De regeling verzet zich er bovendien niet tegen dat de taken op meerdere plaatsen worden uitgeoefend. Voor alle duidelijkheid wordt in het derde lid aangegeven dat het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.
De bestuurlijke eis van het Rijk is dat de omgevingsdienst ten minste zorgt voor de uitvoering van de taken zoals opgenomen in het basistakenpakket. Artikel 4 komt aan die eis tegemoet door te bepalen dat de ter behartiging van het belang genoemd in artikel 2 de uitvoering van de basistaken onderbrengen bij het openbaar lichaam. Het tweede lid bepaalt dat tot de basistaken kunnen behoren coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met de basistaken. Daarbij kan worden gedacht aan, bijvoorbeeld, interne advisering en documentondersteuning. De omschrijving is zo gekozen dat een ruime categorie van werkzaamheden daaronder kunnen worden verstaan, waaronder bijvoorbeeld ook het heffen van leges. Door de formulering wordt bovendien duidelijk dat er geen verplichting bestaat om dergelijke ondersteunende taken onder te brengen. Er kunnen tussen de omgevingsdienst en een of meer deelnemers op basis van het derde lid overeenkomsten (dienstverleningsovereenkomsten) worden gesloten. Die bevatten nadere afspraken over de uitoefening van de taken die krachtens de regeling bij de omgevingsdienst is ondergebracht..
Naast de basistaken als bedoeld in artikel 4 kunnen de deelnemers bij het treffen van de regeling de uitoefening van overige taken in het omgevingsrecht aan de omgevingsdienst overlaten. Het besluit van een deelnemer tot het treffen van de regeling bevat op grond van het derde lid een opgave van die taken. Zowel het toevoegen van taken als het terugnemen van taken kan met instemming van het Algemeen Bestuur. Dat heeft in ieder geval gevolgen voorn de bijdrage van de deelnemers (art 10 GR) en de stemverhoudingen (art 11.4 GR).. Net als bij de basistaken als bedoeld in artikel 4 kunnen ten aanzien van de in artikel 5 bedoelde taken dienstverleningsovereenkomsten worden gesloten tussen de omgevingsdienst en een of meer deelnemers.
Naast het uitvoeren van de basistaken en overige taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5 is het voorstelbaar dat de omgevingsdienst andere taken uitvoert op verzoek van een deelnemer. Het gaat daarbij om niet-structurele taken. Ook over de taken als bedoeld in artikel 6 kunnen dienstverleningsovereenkomsten worden gesloten.
Dit artikel geeft een regeling voor de complexe taken die niet robuust kunnen worden uitgevoerd, alsmede de bovenregionale taken. Die begrippen zijn omschreven in artikel 1. Ten aanzien van deze taken is bestuurlijk de volgende verdeling tussen de diverse omgevingsdiensten afgesproken:
Het uitgangspunt blijft dat de bevoegdheid deze taak uit te voeren bij de betreffende gemeente of bij de provincie blijft. Daarmee blijft de in het gebied werkzame uitvoeringsdienst het aanspreekpunt. Over de exacte uitvoering van de complexe en bovenregionale taken zullen nadere inhoudelijke en financiële afspraken gemaakt moeten worden. De vergoeding voor de uitvoering van die taken wordt in overleg tussen alle Gelderse omgevingsdiensten vastgesteld. Er is enerzijds een verplichting van de betreffende uitvoeringsdienst om die taken uit te voeren, en anderzijds een verplichting van de ontvangende dienst om die taken te laten uitvoeren. Dat systeem geldt ten aanzien van alle complexe en bovenregionale taken, voor zover die bij de inwerkingtreding van de regeling niet robuust worden uitgevoerd. Het alsnog robuust worden van de omgevingsdienst op eerder niet robuuste taken leidt er derhalve toe dat de regelingen (van de vragende omgevingsdienst en van de leverende omgevingsdienst) mogelijk aangepast zal worden. Daarbij zullen ook de gevolgen voor het personeel en andere gevolgen worden betrokken. Het vijfde lid is opgenomen om de samenwerking in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen te kunnen voortzetten die sinds enkele jaren bestaat tussen de bevoegde organen (van gemeenten en provincies) in Gelderland en Overijssel. De taken in het kader van het Besluit risico’s en zware ongevallen behoren tot de complexe taken. Binnen de provincie Gelderland vindt de aansturing van de taakuitvoering dan ook plaats op reguliere wijze, zoals die ook voor andere complexe taken geldt. Op grond van het artikellid kan een samenwerkingsovereenkomst worden gesloten met bevoegde organen in Overijssel die het mogelijk maakt dat voor de taakuitvoering in Overijssel gebruik wordt gemaakt van kennis en capaciteit binnen de Gelderse uitvoeringsdiensten. Deze samenwerking laat de bevoegdheid van de organen in Overijssel voor de inrichtingen onverlet.
Artikel 10, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft voor dat een regeling waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld, aangeeft welke bevoegdheden aan het bestuur van het openbaar lichaam worden overgedragen. Het is een uitgangspunt van de deelnemers om aan de omgevingsdienst geen bevoegdheden over te dragen. Dat is vastgelegd in het eerste lid. Dat neemt niet weg dat het functioneel en doelmatig kan zijn om aan (een functionaris van) de omgevingsdienst vertegenwoordigingsbevoegdheid te verlenen met betrekking tot de bevoegdheden van de deelnemers. Daarbij kan het gaan om mandaat (voor publiekrechtelijke bevoegdheden), volmacht (voor privaatrechtelijke bevoegdheden) en machtiging (voor feitelijke handelingen). In het tweede lid is bepaald dat het aan de deelnemers is om daarover te beslissen. Het gaat daarbij voor de goede orde om vertegenwoordiging, niet om het overdragen van enige bevoegdheid. Een krachtens mandaat genomen besluit, als voorbeeld, geldt immers als een besluit van de mandaatgever.
Het openbaar lichaam is krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen een rechtspersoon en uit dien hoofde bevoegd tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen. De Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalt in artikel 55 dat bij de regeling beperkingen kunnen worden aangebracht in de bevoegdheden die het openbaar lichaam van rechtswege bezit om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen. Artikel 9 bevat dergelijke beperkingen. Daarbij is ervoor gekozen om de deelnemers de mogelijkheid te geven toestemming te verlenen voor privaatrechtelijke rechtshandelingen die op grond van de regeling anders niet zijn toegestaan.
De begroting wordt omgeslagen over de deelnemers in de verhouding waarin zij taken bij de omgevingsdienst hebben ondergebracht. Vanwege de relatie met de structurele taken van de omgevingsdienst, zoals die zijn bepaald met toepassing van de artikelen 4 en 5, wordt in het eerste lid naar die artikelen teruggegrepen. Indien sprake is van aanvullende, niet-structurele taken als bedoeld in artikel 6, worden de kosten daarvan bij de deelnemer in rekening gebracht met toepassing van het tweede lid. Het derde lid heeft als achtergrond dat de deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling verplicht zijn een daarbij opgericht openbaar lichaam van middelen te voorzien waardoor het de taken waartoe het is opgericht naar behoren kan vervullen. Daartoe behoren ook de financiële verplichtingen die het openbaar lichaam ter uitvoering van die taken is aangegaan. Daarnaast behoren tot de verplichte uitgaven van een openbaar lichaam evenals voor waterschappen de aflossing van schulden en renten en andere opeisbare schulden. Dat is bevestigd in de Circulaire aansprakelijkheid voor schulden van openbare lichamen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Circulaire van 8 juli 1999). Het derde lid geeft zodoende een algemeen geldende rechtsplicht weer voor deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling die de positie van derden jegens de omgevingsdienst beschermt. Het derde lid is bovendien noodzakelijk om in voorkomend geval tegen aanvaardbare tarieven geldleningen aan te kunnen gaan. Het lid heeft geen betekenis voor de verdeling van de kosten tussen de deelnemers. Daarvoor geldt de verhouding van het eerste lid.
Met toepassing van artikel 13 van de Wet gemeenschappelijke regelingen worden de leden van het algemeen bestuur door en uit de deelnemende colleges (van burgemeester en wethouders, en Gedeputeerde Staten) aangewezen. Verder schrijft artikel 13 van die wet voor dat de regeling het aantal leden van het algemeen bestuur bepaalt dat door de deelnemers wordt aangewezen. Het eerste en het tweede lid voorzien daarin door het aantal leden van het algemeen bestuur te vermelden, alsmede te bepalen dat elke deelnemer een lid in het algemeen bestuur benoemt. De aanwijzing van plaatsvervangende leden op grond van het derde lid voorziet in de behoefte van alle deelnemers, gezien de bevoegdheden van het algemeen bestuur, om vertegenwoordigd te zijn in het algemeen bestuur als het gewone lid verhinderd is. De stemverhouding als bedoeld in het vierde lid weerspiegelt de bestuurlijke afspraken die ter zake zijn gemaakt.
Het algemeen bestuur is het hoogste orgaan van het openbaar lichaam. In het algemeen bestuur zijn alle deelnemers vertegenwoordigd. Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemers om te zorgen voor het aanwijzen van de leden van het algemeen bestuur volgens het eerste en het tweede lid. Op grond van artikel 18 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, in verbinding met artikel 16, vijfde lid, van die wet is in het derde lid van artikel 12 opgenomen dat een deelnemer een lid dat hij in het algemeen bestuur heeft aangewezen, kan ontslaan indien dat lid het vertrouwen van de deelnemer niet langer bezit. In het vijfde lid is bepaald dat een lid van het algemeen bestuur ontslag kan nemen. In dat geval is het aan de deelnemer om met toepassing van het tweede lid te voorzien in opvolging. Het zesde lid is overeenkomend met artikel 13, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Dit artikel regelt de bevoegdheden van het algemeen bestuur. De belangrijkste bevoegdheden zijn benoemd, waaronder het vaststellen van de begroting en de jaarrekening, het benoemen van de directeur en het vaststellen van regelingen (verordeningen). Ook de bevoegdheid om te besluiten tot het aangaan van privaatrechtelijke overeenkomsten behoort aan het algemeen bestuur. Voor alle duidelijkheid wordt in het zevende lid aangegeven dat die bevoegdheid door het algemeen bestuur kan worden gedelegeerd aan het dagelijks bestuur.
De Wet gemeenschappelijke regelingen kent als hoofdregel dat het dagelijks bestuur naast de voorzitter bestaat uit twee of meer andere leden die door en uit het algemeen bestuur worden aangewezen, met inachtneming van hetgeen in de regeling is bepaald. Het eerste lid voorziet in een spoedige aanwijzing van de leden na de inwerkingtreding van de regeling. Het algemeen bestuur kan daarbij met inachtneming van artikel 14, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen leden van buiten de kring van het algemeen bestuur aanwijzen als lid van het dagelijks bestuur.
Op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen is de voorzitter niet alleen voorzitter van het algemeen bestuur, maar ook van het dagelijks bestuur. De plaatsvervangend voorzitter die op grond van het tweede lid wordt aangewezen, is plaatsvervangend of waarnemend ten aanzien van alle bevoegdheden, dus ook ten aanzien van het voorzitterschap van het dagelijks bestuur en de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van het openbaar lichaam in en buiten rechte.
Om op bestuurlijk niveau de samenwerking tussen de Gelderse omgevingsdiensten te waarborgen, is in de regeling (en alle andere gemeenschappelijke regelingen waarbij een omgevingsdienst in Gelderland is ingesteld) voorzien in een overleg tussen de voorzitters.
Ter uitvoering van de artikelen 16 tot en met 19 van de Wet gemeenschappelijke regelingen houdt de regeling bepalingen in over informatie en verantwoording van het bestuur van het openbaar lichaam aan de deelnemers (met inbegrip van de gemeenteraden en Provinciale Staten).
Om op ambtelijk niveau de samenwerking tussen de Gelderse omgevingsdiensten te waarborgen, is in de regeling (en alle andere gemeenschappelijke regelingen waarbij een omgevingsdienst in Gelderland is ingesteld) voorzien in een overleg tussen de directeuren.
Er ligt op grond van het eerste lid een verplichting om een beperkte reserve op te bouwen en aan te houden voor het opvangen van financiële schommelingen. Indien er in de jaarrekening sprake is van een nadelig saldo, beslist het algemeen bestuur op grond van het tweede en het derde lid.
Op grond van artikel 40 van de Archiefwet houdt een regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen een voorziening in omtrent de zorg voor de archiefbescheiden van bij die regeling ingestelde openbare lichamen. Hieraan wordt invulling gegeven door opneming in de regeling van artikel 33.
Op grond van artikel 9 van de Wet gemeenschappelijke regelingen houdt een regeling die voor onbepaalde tijd wordt getroffen bepalingen in over wijziging, opheffing, toetreding en uittreding. De regeling voorziet daarin in hoofdstuk 10. Voor de eerste fase in het bestaan van de omgevingsdienst is ervoor gekozen uittreding de eerste vijf jaren niet mogelijk te maken. Zou een deelnemer besluiten uit te treden, dan zorgt het tweede lid ervoor dat er voldoende tijd is om de gevolgen van de uittreding te regelen. Dat gebeurt door middel van een vaststellingsovereenkomst. Het algemeen bestuur is bevoegd te besluiten tot een dergelijke overeenkomst, dat het besluit neemt met tweederde van de uitgebrachte stemmen. In de verdeling van taken tussen het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur is het aan het dagelijks bestuur om de uittreding af te wikkelen.
Het wijzigen van de regeling is mogelijk. Een deelnemer kan op grond van het tweede lid zelf daarom zelf verzoeken, dan wel kan dat in het algemeen bestuur worden besloten. Gaat het om opheffing van de regeling, dan zijn het vooral de personele en financiële gevolgen die geregeld moeten worden. Dat geschiedt op grond van het derde lid in een liquidatieplan. Afhankelijk van de specifieke situatie kan dat plan bepalingen inhouden over het overnemen van personeel door deelnemers.
De behandeling van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht kent twee fasen: de interne fase en de externe fase. Artikel 34 houdt de verplichting in om voor de interne fase een verordening vast te stellen, waartoe het algemeen bestuur bevoegd is. Voor de tweede fase geldt dat de Nationale ombudsman bevoegd is, aangezien geen klachtadviesinstantie is aangewezen.
Op grond van de afspraken tussen het Rijk, het IPO en de VNG dragen de deelnemers aan de uitvoeringsdienst ten minste de voorbereiding van de besluitvorming ten aanzien van de basistaken op aan het openbaar lichaam. De basistaken, eventueel aangevuld met andere taken die de uitvoeringsdienst op vaste basis uitvoert, zijn beschreven in een document van 25 mei 2011 van de minister van Infrastructuur en Milieu. Dat document geeft een exacte omschrijving van de basistaken en is om redenen van rechtszekerheid als bijlage bij de regeling opgenomen.
De regeling wordt op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen door alle deelnemers op de voor regelgeving gebruikelijke wijze bekend gemaakt. Voor gedeputeerde staten is dat door plaatsing in het Provinciaal Blad op grond van artikel 137, tweede lid, van de Provinciewet. Voor de colleges van burgemeester en wethouders is dat door plaatsing in het gemeenteblad, dan wel bij gebreke daaraan door opneming in een andere door de gemeente algemene verkrijgbaar gestelde uitgave op grond van artikel 139, tweede lid, van de Gemeentewet. Bovendien bepaalt de Wet gemeenschappelijke regelingen in artikel 52, eerste lid, aanhef en onder j, in samenhang met artikel 27 dat gedeputeerde staten de regeling opnemen in het register van gemeenschappelijke regelingen. Met toepassing van artikel 139 van de Provinciewet en artikel 142 van de Gemeentewet is in de regeling bepaald dat zij in werking treedt met ingang van de dag na de dag waarop gedeputeerde staten haar in het register hebben opgenomen. Gedeputeerde staten dragen vervolgens zorg voor de in artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde toezending aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Het boekjaar voor de begroting van het openbaar lichaam is gelijk aan het kalenderjaar. De begroting beslaat daarom normaal gesproken een kalenderjaar. Ingeval van inwerkingtreding van de regeling midden in het jaar, kan daaraan niet worden voldaan. Artikel 39 bepaalt om die reden dat de begroting geldt vanaf de dag van inwerkingtreding van de regeling tot aan het einde van het kalenderjaar, of naar keuze van het algemeen bestuur tot het einde van het daaropvolgende kalenderjaar. De jaarrekening volgt in dat regime.