Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Vught

Beleidsregels Re-integratie Participatiewet, Ioaw en Ioaz Vught 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Vught
Officiële naam regelingBeleidsregels Re-integratie Participatiewet, Ioaw en Ioaz Vught 2015
CiteertitelBeleidsregels Re-integratie Participatiewet, Ioaw en Ioaz Vught 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpNieuwe regeling

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-12-201622-12-201601-01-2018meerdere wijzigingen

06-09-2016

't Klaverblad, 30-11-2016

gewijzigde versie
09-07-201509-07-201501-12-2016nieuw

07-07-2015

't Klaverblad, 15-07-2015

Nieuwe beleidsregels

Tekst van de regeling

Beleidsregels Re-integratie Participatiewet, Ioaw en Ioaz Vught 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Arbeidsovereenkomst: een overeenkomst als benoemd in artikel 7: 610 Burgerlijk Wetboek;

    • b.

      Belanghebbende: de persoon uit de doelgroep die aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

    • c.

      Doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, Participatiewet;

    • d.

      Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • e.

      Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

    • f.

      Jongeren: uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers niet ouder dan 27 jaar;

    • g.

      Loonwaarde: vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon, die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort;

    • h.

      Nuggers: niet-uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 6, onder a, Participatiewet;

    • i.

      Re-integratie instrumenten: de voorzieningen die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning en voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, Participatiewet;

    • j.

      Stimuleringspremie: een premie die wordt verstrekt met als doel een persoon via een regulier dienstverband in dienst te nemen;

    • k.

      Traject: de aaneenschakeling van re-integratie instrumenten, welke met de belanghebbende is overeengekomen, dan wel door het college aan de belanghebbende is opgelegd ter bevordering van de arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie;

    • l.

      Verordening: Re-integratieverordening Participatiewet Vught 2015;

    • m.

      Wettelijk minimumloon: het minimumloon, bedoeld in artikel 8 van de wet op het minimumloon en minimumvakantiebijslag;

    • n.

      Werkgever: een natuurlijk persoon of rechtspersoon in de publieke of in de commerciële sector die met de werknemer een dienstverband aangaat;

    • o.

      Werknemer: een persoon met wie een arbeidsovereenkomst is gesloten;

    • p.

      Participatieladder: de Participatieladder is een meetinstrument waarmee je kunt vaststellen in hoeverre iemand, bijvoorbeeld met een uitkering op grond van de Participatiewet, meedoet in de samenleving. De ladder is onderverdeeld in zes treden: van sociaal geïsoleerd tot werkend zonder ondersteuning;

    • q.

      Gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk): de door werkgevers te betalen aan de loonsom gekoppelde belastingpremie waarvan uitkeringen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten WGA en de Ziektewet worden gefinancierd. Deze premie wordt jaarlijks vastgesteld door UWV;

    • r.

      Proefplaatsing: fase voorafgaand aan een arbeidsovereenkomst;

    • s.

      UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen.

  • 2. De begripsbepalingen van de Participatiewet alsmede van de verordening zijn op deze Nadere regels van toepassing, tenzij daarvan in de begripsbepalingen uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 1.2 Doelstelling en reikwijdte

  • 1. In deze beleidsregels wordt de ondersteuning die het college biedt bij de arbeidsinschakeling van werkloze belanghebbenden behorende tot de doelgroep als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder c, nader uitgewerkt.

  • 2. In deze beleidsregels wordt de ondersteuning die het college biedt bij de inzet van voorzieningen ten behoeve van arbeidsinschakeling van belanghebbenden met een arbeidsbeperking behorende tot de doelgroep als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, nader uitgewerkt.

  • 3. De opdracht om de ondersteuning als bedoeld in het eerste en tweede lid te bieden vloeit voort uit artikel 7 van de Participatiewet.

Hoofdstuk 2 Wettelijke Re-integratievoorzieningen

Artikel 2.1 Gemeentelijke Low-riskpolis en No riskpolis

  • 1. Het college biedt een werkgever een Low-riskpolis aan als:

    • a.

      de werkgever voor ten minste de duur van zes maanden een arbeidsovereenkomst aangaat met een werknemer;

    • b.

      de werknemer voorafgaande aan de aanvang van de arbeid behoort tot de doelgroep, artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet;

    • c.

      de werknemer een structurele functionele of andere beperking heeft of de werkgever ten behoeve van de werknemer een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt;

    • d.

      artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is; en

    • e.

      de werknemer zijn woonplaats heeft binnen de gemeente.

  • 2. De Low-riskpolis biedt de werkgever in elk geval met inachtneming van een eigen risico van twee weken, een vergoeding van de loonschade gedurende de ziekteperiode van de werknemer tot het einde van de dekkingsduur, ter hoogte van maximaal het loon dat de werkgever op grond van artikel 7:629 lid 1 Burgerlijk Wetboek verplicht zou zijn te betalen.

  • 3. Ingeval de werkgever een dienstverband aangaat zoals bedoeld in lid 1 onderdeel a met een werknemer die behoort tot de doelgroep Banenafspraak, biedt het college een werkgever een No-riskpolis van UWV aan, waarbij de werkgever conform artikel 29b Ziektewet een vergoeding van de loonschade ontvangt gedurende de ziekteperiode van de werknemer.

  • 4. De Low-riskpolis van de gemeente wordt tot uiterlijk 31 december 2015 aangeboden voor de duur van de overeengekomen arbeidsovereenkomst met een maximum van een jaar.

  • 5. Bij gelijktijdige toepassing van de voorziening loonkostensubsidie en de Low-riskpolis gaat, in geval van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte, toepassing van de Low-riskpolis, dan wel de no-riskpolis van UWV voor.

Artikel 2.2 Participatievoorziening beschut werk

  • 1. Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.

  • 2. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het college selecteert voor deze beoordeling uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 3. Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur. Met uitzondering van voorzieningen die door UWV worden vergoed.

Artikel 2.3 Loonkostensubsidie

  • 1. Om het voor werkgevers aantrekkelijk te maken iemand met een arbeidsbeperking in dienst te nemen krijgt de gemeente de mogelijkheid om loonkostensubsidie te verstrekken.

  • 2. De hoogte van de subsidie hangt af van de loonwaarde van de werknemer. De loonwaarde wordt op de werkplek vastgesteld op basis van een transparante en betrouwbare methode. De loonwaarde wordt elk jaar (in geval van beschut werk: elke drie jaar) opnieuw vastgesteld.

  • 3. De loonkostensubsidie is het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde, vermeerderd met een vergoeding voor de werkgeverslasten. Dit is inclusief de werkgeverslasten. De subsidie is maximaal 70% van het wettelijk minimumloon.

  • 4. De werkgever betaalt aan de werknemer cao-loon of als er geen cao-loon is, minimaal het wettelijk minimumloon.

  • 5. Als het Cao-loon hoger is dan het wettelijk minimumloon, zijn die meerkosten voor rekening van de werkgever.

Hoofdstuk 3 Regionale voorzieningen

Artikel 3.1 Werkervaring

  • 1. Het college kan een persoon een werkervaringsplaats aanbieden gericht op arbeidsinschakeling als deze:

    • a.

      behoort tot de doelgroep, en;

    • b.

      nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een korte afstand tot de arbeidsmarkt heeft.

  • 2. Het doel van een werkervaringsplaats is, naast het aanleren en ontwikkelen van elementaire werknemersvaardigheden, het opdoen van werkervaring, sollicitatievaardigheden en en/of het opdoen of behouden van werkritme, uitstroom uit de uitkering.

  • 3. Een werkervaringsplaats kan ook tot doel hebben om te komen tot een diagnose op de werkvloer.

  • 4. Aanbieding van een werkervaringsplaats vindt plaats gedurende maximaal 32 uur per week:

    • a.

      voor een maximale periode van 3 maanden met als doel om te komen tot een diagnose;

    • b.

      voor een periode van 3 maanden bij alle, niet onder a genoemde, doelstellingen, met een mogelijkheid tot verlenging van 3 maanden, zolang de werkervaringsplaats nog een bijdrage levert aan het vooraf opgestelde en na 3 maanden geëvalueerde doel.

  • 5. In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      het doel van de werkervaringsplaats, en;

    • b.

      de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 3.2 Proefplaatsing

  • 1. Het college kan een proefplaatsing bij een werkgever aanbieden indien dit naar de mening van het college noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling.

  • 2. De proefplaatsing is gericht op het verkrijgen van een reguliere detacherings- of arbeidsovereenkomst bij een werkgever. De werkgever spreekt bij aanvang van de proefplaatsing de intentie uit om bij gebleken geschiktheid en voldoende werkzaamheden de bijstandsgerechtigde een detacherings- of (arbeids)overeenkomst aan te bieden.

  • 3. De proefplaatsing wordt aangeboden gedurende maximaal 40 uur per week voor een aaneengesloten periode van maximaal 3 maanden. De bijstandsgerechtigde ontvangt geen beloning en er wordt geen arbeidsovereenkomst aangegaan met de bijstandsgerechtigde.

  • 4. Er kan tijdens de proefplaatsing een loonwaardemeting worden uitgevoerd.

  • 5. Met de werkgever en de bijstandsgerechtigde wordt een schriftelijke proefplaatsingsovereenkomst gesloten waarin het doel, de duur en omvang, de taken en verplichtingen, de bijdrage van de werkgever in de kosten en de overige gemaakte afspraken worden vastgelegd.

Artikel 3.3. Detachering en uitzenden

  • 1. Het college kan zorgen voor toeleiding van een persoon die behoort tot de doelgroep naar een dienstverband met een werkgever, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel de werkgever en inlenende organisatie als tussen de werknemer en inlenende organisatie.

  • 3. Aan de werkgever wordt een detacheringsvergoeding in rekening gebracht rekening houdend met de vastgestelde loonwaarde van de werknemer.

Hoofdstuk 4 Overige (niet-limitatieve) lokaal geregelde voorzieningen

Artikel 4.1 Verdiepend diagnose-onderzoek en beroeps- en onderwijskeuze onderzoek

  • 1. Het college kan ten behoeve van werktoeleiding van een persoon die behoort tot de doelgroep, waar nodig, verdiepend diagnose-onderzoek en beroeps- en onderwijskeuze onderzoek inkopen en laten uitvoeren.

  • 2. Met een verdiepend diagnose-onderzoek wil het college het volgende in kaart brengen:

    • ·

      het al dan niet in staat zijn tot arbeidsparticipatie of deelname aan een re-integratietraject door de klant;

    • ·

      inzicht in kansrijke werkrichtingen voor de klant;

    • ·

      duidelijkheid m.b.t. in te zetten instrumenten en/of vervolgstappen om uitstroom uit de uitkering mogelijk te maken.

  • 3. Met een beroeps- en onderwijskeuze onderzoek wil het college het volgende in kaart brengen:

    • ·

      passende en realistische beroepsperspectieven in kaart gebracht;

    • ·

      bewuste en onbewuste voorkeuren getoetst aan factoren die van invloed zijn op het welslagen van een beroepskeuze of opleiding daartoe;

    • ·

      persoonlijke eigenschappen, vaardigheden en bekwaamheden naast het soort scholing, de motivatie, interesses en idealen geïnventariseerd.

  • 4. Het verdiepend diagnose-onderzoek en het beroeps- en onderwijskeuze onderzoek worden afgesloten met een adviesrapport waarin de resultaten van het onderzoek gemotiveerd worden vertaald.

Artikel 4.2 Arbeidsdeskundig/ medisch/ psychologisch onderzoek

  • 1. Het college kan bij een persoon die behoort tot de doelgroep een arbeidsdeskundig / medisch / psychologisch onderzoek laten uitvoeren naar wat de arbeidsmogelijkheden van een klant zijn, in termen van mogelijk geschikte functies. Centraal staat de match tussen de mogelijkheden en belastbaarheid van de klant en de mogelijkheden op de regionale arbeidsmarkt.

  • 2. Het onderzoek wordt afgesloten met een adviesrapport waarin de resultaten van het onderzoek gemotiveerd worden vertaald.

Artikel 4.3 Sociale activering

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening.

  • 2. Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.

  • 3. Aan de activiteiten als bedoeld in het eerste lid wordt als voorwaarde gesteld dat deze worden aangeboden aan werkzoekenden uit de doelgroep met een arbeidsbeperking of grote afstand tot de arbeidsmarkt, zich bevindend op niveau één tot en met vier van de Participatieladder.

  • 4. Aan de activiteiten als bedoeld in het eerste lid wordt als voorwaarde gesteld dat er een trajectplan wordt opgesteld waarin wordt opgenomen de duur en welk onderdeel van sociale activering wordt ingezet.

Artikel 4.4 Vervoersvoorziening

  • 1. Als een belanghebbende met arbeidsbeperking door zijn/haar beperking niet zelfstandig kan reizen en/of niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer, is het mogelijk in het geval de belanghebbende een baan vindt, om bij de gemeente een vervoersvoorziening aan te vragen.

  • 2. Het college biedt een vervoersvoorziening aan de belanghebbende onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      Noodzakelijkheid: de belanghebbende kan door zijn/haar beperking niet zelfstandig reizen en/of niet zelfstandig gebruik maken van het openbaar vervoer; en

    • b.

      De vervoersvoorziening is alleen bestemd voor woon/werk verkeer; en

    • c.

      Er is sprake van een dienstverband/arbeidsovereenkomst voor de duur van ten minste 6 maanden en voor minimaal 12 uur per week. Een vervoersvoorziening kan ook worden toegekend gedurende de proefplaatsing; en

    • d.

      Een eventuele vervoersvoorziening van de werkgever wordt in mindering gebracht op de toe te komen vervoersvoorziening; en

    • e.

      De belanghebbende kan geen aanspraak maken op een voorliggende voorziening, bijvoorbeeld vervoersvoorziening Wmo, UWV, Wsw, Wmo of via een zorgverzekeraar; en

    • f.

      Het college biedt de meest adequate en goedkoopste oplossing, kwalitatief verantwoord. De kosten van de vervoersvoorziening dienen proportioneel te zijn. Dat wil zeggen dat de investering in de vervoersvoorziening moet opwegen tegen de opbrengsten van uitstroom naar werk. Bij de beoordeling of de kosten proportioneel zijn wordt onder andere betrokken:

      • 1.

        de kosten van de vervoersvoorziening;

      • 2.

        de duur van de arbeidsovereenkomst in termen van looptijd (aantal maanden/jaren/bepaalde tijd/onbepaalde tijd);

      • 3.

        de omvang van de overeenkomst in termen van het aantal uren dat de belanghebbende gaat werken;

      • 4.

        de opbrengsten in termen van besparing op de uitkeringslasten en eventuele andere lasten (bijvoorbeeld in het kader van de Wmo) in relatie tot de kosten van de vervoersvoorziening.

  • 2. Aan alle voorwaarden onder lid 2 van dit artikel dient te worden voldaan om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening.

Artikel 4.5 Werkplekaanpassingen

  • 1. Als een aanpassing van de werkplek noodzakelijk is voor de belanghebbende met een arbeidsbeperking om zijn/haar werk uit te voeren, kan hiervoor een aanvraag worden ingediend bij het college. Voorbeelden van een werkplekaanpassing zijn het rolstoeltoegankelijke maken van een werkruimte of een traplift. Er is geen limitatieve lijst van werkplekaanpassingen. In principe kan elk product als een werkplekaanpassing worden beschouwd als de noodzaak en meerwaarde in de werksfeer aantoonbaar is.

  • 2. Het college biedt een werkplekaanpassing aan de belanghebbende onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      Noodzakelijkheid: de werkplekaanpassing is nodig om de belanghebbende zijn/haar werk te kunnen laten uitvoeren; en

    • b.

      De belanghebbende en

    • c.

      Er is sprake van een dienstverband/arbeidsovereenkomst voor de duur van ten minste 6 maanden en voor minimaal 12 uur per week. Het toekennen van een werkplekaanpassing gedurende de proefplaatsing behoort tot de mogelijkheden op voorwaarde dat er zekerheid is dat na de proefplaatsing er een arbeidsovereenkomst volgt; en

    • d.

      Er is geen sprake van een voorliggende voorziening , bijvoorbeeld een bouwbesluit waaruit blijkt dat de desbetreffende werkgever zelf verantwoordelijk is voor de werkplekaanpassing of een voorliggende voorziening via de zorgverzekeraar, UWV, Wsw, Wmo of een andere regeling; en

    • e.

      Werkplekaanpassingen die tot de standaarduitrusting van de werkgever behoren c.q. algemeen gebruikelijk zijn binnen het bedrijfsleven, worden niet vergoed; en

    • f.

      Het college biedt de meest adequate en goedkoopste oplossing, kwalitatief verantwoord. De kosten van de werkplekaanpassing dienen proportioneel te zijn. Dat wil zeggen dat de investering in de werkplekaanpassing moet opwegen tegen de opbrengsten van uitstroom naar werk. Bij de beoordeling of de kosten proportioneel zijn wordt onder andere betrokken:

      • 1.

        de kosten van de werkplekaanpassing;

      • 2.

        de duur van de arbeidsovereenkomst in termen van looptijd (aantal maanden/jaren/bepaalde tijd/onbepaalde tijd);

      • 3.

        de omvang van de overeenkomst in termen van het aantal uren dat de belanghebbende gaat werken;

      • 4.

        de opbrengsten in termen van besparing op de uitkeringslasten en eventuele andere lasten (bijvoorbeeld in het kader van de Wmo) in relatie tot de kosten van de werkplekaanpassing.

  • 3. Aan alle voorwaarden onder lid 2 van dit artikel dient te worden voldaan om in aanmerking te komen voor een werkplekaanpassing.

Artikel 4.6 Meeneembare voorzieningen

  • 1.

  • 2.

  • 3. Het college biedt een meeneembare voorziening aan de belanghebbende onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      Noodzakelijkheid: de meeneembare voorziening is naar verwachting minimaal 6 maanden nodig om de belanghebbende zijn/haar werk te kunnen laten uitvoeren; en

    • b.

      Er is sprake van een dienstverband/arbeidsovereenkomst voor de duur van ten minste 6 maanden en voor minimaal 12 uur per week. Een meeneembare voorziening kan ook worden toegekend gedurende de proefplaatsing; en

    • c.

      Er is geen sprake van een voorliggende voorziening, bijvoorbeeld via de zorgverzekeraar, UWV, Wsw, Wmo of andere regeling; en

    • d.

      Meeneembare voorzieningen die tot de standaarduitrusting van de werkgever behoren c.q. algemeen gebruikelijk zijn binnen het bedrijfsleven, worden niet vergoed; en

    • e.

      Het college biedt de meest adequate en goedkoopste oplossing, kwalitatief verantwoord. De kosten van de meeneembare voorziening dienen proportioneel te zijn. Dat wil zeggen dat de investering in de werkplekaanpassing moet opwegen tegen de opbrengsten van uitstroom naar werk. Bij de beoordeling of de kosten proportioneel zijn wordt onder andere betrokken:

      • 1.

        de kosten van de meeneembare voorziening;;

      • 2.

        de duur van de arbeidsovereenkomst in termen van looptijd (aantal maanden/jaren/bepaalde tijd/onbepaalde tijd);

      • 3.

        de omvang van de overeenkomst in termen van het aantal uren dat de belanghebbende gaat werken;

      • 4.

        de opbrengsten in termen van besparing op de uitkeringslasten en eventuele andere lasten (bijvoorbeeld in het kader van de Wmo) in relatie tot de kosten van de meeneembare voorziening.

  • 4. Aan alle voorwaarden onder lid 3 van dit artikel dient te worden voldaan om in aanmerking te komen voor een meeneembare voorziening.

  • 5. De meeneembare voorziening wordt in principe in bruikleen beschikbaar gesteld aan de belanghebbende. In specifieke gevallen kan besloten worden de meeneembare voorziening in eigendom te verstrekken.

Artikel 4.7 Tolkvoorziening

  • 1. Als een tolkvoorziening nodig is voor de belanghebbende met een arbeidsbeperking om te kunnen werken, dan kan hiervoor een aanvraag worden ingediend bij het college. De tolkvoorziening is een bijzondere voorziening die een werkgever normaal gesproken niet in zijn bedrijf beschikbaar heeft.

  • 2. Het college biedt de tolkvoorziening aan de belanghebbende onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      Noodzakelijkheid: de tolkvoorziening is nodig om de belanghebbende zijn/haar werk te kunnen laten uitvoeren; en

    • b.

      Er is sprake van een dienstverband/arbeidsovereenkomst voor de duur van ten minste 6 maanden en voor minimaal 12 uur per week. Een doventolk kan ook worden toegekend gedurende de proefplaatsing; en

    • c.

      Er is geen sprake van een voorliggende voorziening, bijvoorbeeld via de zorgverzekeraar, UWV, Wsw, Wmo of een andere regeling; en

    • d.

      De belanghebbende is doof, slechthorend of doofblind; en

    • e.

      De belanghebbende kan een verklaring van de huisarts of behandelend medisch specialist overleggen, waaruit blijkt dat hij/zij op deze dienstverlening is aangewezen.

  • 3. Aan alle voorwaarden onder lid 2 van dit artikel dient te worden voldaan om in aanmerking te komen voor een tolkvoorziening.

  • 4. Er kan een beroep worden gedaan op een tolkvoorziening voor maximaal 15% van de werktijd.

  • 5. Nadat de toegekende uren zijn verbruikt, kan een onderbouwd beroep worden gedaan op meer uren tolkvoorziening.

Artikel 4.8 Opheffen van psychosociale belemmeringen

  • 1. Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college een traject aanbieden gericht op het wegnemen en/of hanteerbaar maken van psycho (sociale) belemmeringen met het oog op deelname aan verdere trajecten naar werk, krachten versterken en de impact van belemmeringen reduceren.

  • 2. Het college kan nazorg inzetten ter voorkoming van terugval tijdens het vervolgtraject en voor behoud van de verworven vaardigheden.

  • 3. Met een traject tot het opheffen van psychosociale belemmeringen wil het college het volgende bereiken:

    • ·

      wegnemen van de (psycho)sociale belemmeringen die (arbeids)participatie in de weg staan;

    • ·

      klant is na het doorlopen van dit traject in staat om bemiddeld te worden naar regulier- of vrijwilligerswerk en/of start met een re-integratietraject.

  • 4. De cliënt neemt minimaal 16 uur per week deel aan het traject. Indien mogelijk wordt dit aantal uren uitgebreid met bijvoorbeeld het starten met vrijwilligerswerk.

  • 5. Het traject wordt afgesloten met een eindrapport met hierin onder andere een onderbouwd advies t.a.v. de vervolgstap gekoppeld aan voorwaarden en eventuele andere aandachtspunten die noodzakelijk zijn voor het realiseren hiervan.

Artikel 4.9 Scholing

  • 1. Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college, op basis van een individuele beoordeling, als onderdeel van een re-integratietraject, de kosten van scholing zoals bedoeld in artikel 6 van de Re-integratieverordening Participatiewet Vught 2015 vergoeden.

  • 2. Bij het vaststellen van de scholingsbehoefte wordt in overleg met de belanghebbende gekeken naar het bestaand opleidingsniveau, huidig arbeidsmarktperspectief, mogelijkheden en motivatie van belanghebbende en het arbeidsperspectief na de opleiding.

  • 3. Voor de inzet van scholing wordt uitgegaan van de kortste weg naar passend werk.

  • 4. Scholing inzetten ten behoeve van positieverbetering wordt niet toegekend.

  • 5. Scholing wordt opgenomen als een onderdeel van de re-integratievoorziening.

  • 6. Ongeacht de toekenningsvoorwaarden die gelden voor noodzakelijke scholing als bedoeld in artikel 6 van de Re-integratieverordening Participatiewet Vught 2015 wordt de volgende scholing als niet-noodzakelijk aangemerkt:

    • a.

      een opleiding die primair gericht is op individuele zelfontplooiing en een zinvolle vrije tijdsbesteding;

    • b.

      een opleiding op het niveau van Voortgezet Onderwijs;

    • c.

      een opleiding op het niveau van het Hoger Onderwijs;

    • d.

      een opleiding waarvoor belanghebbende de kosten redelijkerwijs vergoed kan krijgen dan wel had kunnen krijgen op grond van een voorliggende voorziening.

  • 7. In afwijking van lid 6 sub d, kan een opleiding op het niveau van het Hoger Onderwijs als scholing worden aangemerkt, indien de opleiding, naar het oordeel van het college, een specifiek op werkloosheidsbestrijdingsgericht project betreft.

  • 8. Het college kan aan belanghebbende een vergoeding toekennen voor de gemaakte kosten voor studiemiddelen ten behoeve van, door het college aangeboden, noodzakelijke scholing, voor zover het college de studiemiddelen noodzakelijk acht voor het kunnen voldoen aan de verplichtingen zoals bedoeld in de Re-integratieverordening Participatiewet Vught 2015, zoals de opleidingskosten, boeken, overige leermiddelen en examengeld.

  • 9. De vergoeding als bedoeld in het achtste lid bedraagt maximaal de hoogte van de noodzakelijke kosten volgens de opgave van de instelling die de scholing verzorgt.

Artikel 4.10 Jobcoaching

  • 1. Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep werkgerelateerde methodische ondersteuning (jobcoaching) aanbieden bij het verrichten van (betaald) werk.

  • 2. Bij deze cliënten is er sprake van persoonlijke belemmeringen als gevolg van in de persoon gelegen beperkingen.

  • 3. Met jobcoaching wil het college behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheden van (betaald) werk of proefplaatsing bewerken.

  • 4. De jobcoach kan om het doel te bereiken de volgende activiteiten inzetten:

    • -

      het leren benutten van mogelijkheden;

    • -

      het optimaliseren van de zelfredzaamheid in het verrichten van werk;

    • -

      het aanleren van (werk)handelingen;

    • -

      het ontwikkelen van kennis en vaardigheden.

  • 6. De jobcoach stemt, indien noodzakelijk, af met het ondersteunend sociale en/of professionele netwerk.

  • 7. De jobcoach werkt in zijn ondersteuning toe naar een moment waarop de resterende begeleidingsbehoefte van de klant overgenomen kan worden door de werkgever.

  • 8. De jobcoach stelt een coachingsplan op, waarin hij de coachingsdoelen met hun activiteiten vaststelt.

Artikel 4.11 Jongeren

  • 1. Het college werkt samen met het Regionaal Bureau Leerplicht (hierna: RBL) om het aantal vroegtijdig schoolverlaters (hierna: VSV) terug te dringen.

  • 2. Het RBL meldt de VSV-jongeren bij de gemeente aan, die niet meer te motiveren zijn om terug te gaan naar school en/of geen startkwalificatie hebben.

  • 3. Het college kan vervolgens een jongerenwerker inschakelen ter begeleiding van deze jongeren naar een passend traject. Dit kan een traject zijn gericht op school en/of op zorg.

Hoofdstuk 5 Re-integratievergoedingen

Artikel 5.1 Vergoeding onkosten

  • 1. Het college kan een vergoeding geven voor noodzakelijke kosten die de belanghebbende moet maken in het kader van een arbeidsmarktgerichte re-integratieactiviteit.

  • 2. De uitkeringsgerechtigde die een (zorg)traject als bedoeld in artikel 4 van de Re-integratieverordening Participatiewet Vught 2015 volgt kan eveneens in aanmerking komen voor een onkostenvergoeding.

  • 3. Het college kent geen vergoeding toe indien:

    • -

      belanghebbende voor de vergoeding van de onkosten een beroep kan doen of had kunnen doen op een voorliggende voorziening;

    • -

      de onkosten naar het oordeel van het college niet noodzakelijk zijn voor het volgen van het overeengekomen traject.

Artikel 5.2 Hoogte van de vergoeding

  • 1. De vergoeding is voor uitkeringsgerechtigden gelijk aan de aantoonbare noodzakelijke onkosten.

  • 2. De vergoeding is voor niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet gelijk aan het verschil tussen inkomen minus de onkosten en de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 3. Reiskosten worden berekend vanaf het woonadres van belanghebbende tot het adres van de trajectlocatie met een vergoeding van € 0,19 cent per kilometer.

Artikel 5.3 Aanvraag en toekenning

  • 1. De onkostenvergoeding kan direct worden meegenomen in het trajectplan dat college en belanghebbende overeenkomen dan wel door de belanghebbende wordt aangevraagd.

  • 2. Een aanvraag geschiedt door indiening van een door de gemeente verstrekt, volledig ingevuld en eigenhandig ondertekend formulier.

  • 3. Als er sprake is van noodzakelijke kinderopvang, mag de extra reisafstand die nodig is om het kind (de kinderen) naar de opvanglocatie te brengen worden opgeteld bij de afstand tussen het woonadres van belanghebbende en het adres van de trajectlocatie.

  • 4. De vergoeding geldt voor de heen- en terugreis.

  • 5. De vergoeding die het college toekent zal binnen acht weken na vaststelling van het trajectplan dan wel na binnenkomst van de aanvraag, schriftelijk aan de belanghebbende worden meegedeeld.

Hoofdstuk 6 Premies in verband met werkaanvaarding

Artikel 6.1 Voorwaarden voor het recht op de premie

  • 1. Aan de uitkeringsgerechtigde die tenminste één jaar onafgebroken een uitkering heeft en die aansluitend algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt en behoudt, en daarmee een inkomen verwerft dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde norm, kan op aanvraag een eenmalige premie worden verstrekt.

  • 2. Aan de belanghebbende die een op basis van de Re-integratieverordening Participatiewet Vught 2015 toegekende gesubsidieerde baan heeft en die aansluitend algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt en behoudt, en daarmee een inkomen verwerft dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde norm, kan op aanvraag een eenmalige premie worden verstrekt.

  • 3. De uitkeringsgerechtigde die tenminste één jaar onafgebroken een uitkering heeft en die algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt en behoudt en daarmee een inkomen verwerft dat minder bedraagt dan de van toepassing zijnde norm kan op aanvraag een eenmalige premie worden verstrekt indien hij:

    • a.

      gedeeltelijk of geheel is ontheven van de verplichtingen op grond van artikel 9 lid 1 van de Participatiewet, en;

    • b.

      naar het oordeel van het college ten minste het voor hem maximaal haalbare aantal uren werkt.

  • 4. De premie kan worden aangevraagd nadat de algemeen geaccepteerde arbeid tenminste zes maanden heeft geduurd.

  • 5. De premie moet tenminste zijn aangevraagd binnen 3 maanden nadat de periode genoemd in het vierde lid is verstreken.

Artikel 6.2 De aanvraag

De aanvraag geschiedt door indiening van een, door de gemeente verstrekt, volledig ingevuld en eigenhandig ondertekend formulier. Dit formulier wordt ingediend onder overlegging van een werkgeversverklaring omtrent de gewerkte periode en desgevraagd onder overlegging van andere bewijsstukken die naar het oordeel van het college nodig zijn ter beoordeling van het recht op de premie.

Artikel 6.3 De hoogte en uitbetaling van de premie

De hoogte van de premie bedraagt € 500 en wordt in één keer uitbetaald.

Artikel 6.4 De referteperiode

Men kan ten hoogste eens per vijf jaar voor een premie in aanmerking komen.

Hoofdstuk 7 Premie in loonkosten

Artikel 7.1 Doel van de premie in loonkosten

  • 1. Het college kan een premie aan een uitkeringsgerechtigde verstrekken, als tegemoetkoming in de loonkosten die een werkgever heeft wanneer die aan de uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst aanbiedt.

  • 2. De doelstelling van de toekenning van een premie is het opdoen van werkervaring en/of het bewerkstelligen van een (snellere) plaatsing op de reguliere arbeidsmarkt.

Artikel 7.2 Afwegingscriteria in verband met de inzet van een premie in de loonkosten

  • 1. Het college kent alleen een premie in de loonkosten toe aan een uitkeringsgerechtigde wanneer:

    • a.

      de uitkeringsgerechtigde hierdoor bij een werkgever gerichte werkervaring kan opdoen die passend is voor de verwerving van de, naar het oordeel van het college, voor hem geldende algemeen geaccepteerde arbeid, én;

    • b.

      de uitkeringsgerechtigde hierdoor sneller geplaatst kan worden op de reguliere arbeidsmarkt, in vergelijking met andere re-integratievoorzieningen.

  • 2. Het college kent voorts aan een uitkeringsgerechtigde alleen een premie toe in de loonkosten wanneer dit, naar het oordeel van het college, de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloedt en indien geen verdringing van regulier of gesubsidieerd werk plaatsvindt. Bij de beoordeling hiervan kan het college desgewenst een zogenaamd loonwaardebepaling-advies inwinnen.

  • 3. Daarnaast kent het college alleen dan een premie toe in de loonkosten wanneer de uitkeringsgerechtigde bij een werkgever een overeenkomst kan verwerven.

  • 4. De premie wordt verder slechts verleend onder de voorwaarde dat een trajectplan of een overeenkomst door de uitkeringsgerechtigde, de werkgever en het college wordt opgesteld en het college het betreffende trajectplan of de overeenkomst definitief heeft goedgekeurd als bedoeld in artikel 7.5, tweede lid.

Artikel 7.3 Duur en hoogte van de premie in de loonkosten

  • 1. De duur van de premie in de loonkosten is gelijk aan de duur van de overeenkomst.

  • 2. Het college kan na de periode bedoeld in het eerste lid, besluiten eenmalig de premie in de loonkosten aan de werknemer te verlengen wanneer de toekenning van de premie nog steeds voldoet aan de voorwaarden van artikel 7.2 van deze beleidsregels.

  • 3. De hoogte van de premie in de loonkosten betreft een percentage van het minimumloon zoals beschreven in de Wet Minimumloon (de WML), inclusief de werkgeverslasten. De hoogte van de premie zal voorts naar rato van een voltijds dienstverband worden vastgesteld.

Artikel 7.4 Uitsluitings-, herzienings- en beëindigingsgronden in verband met de premie in de loonkosten

  • 1. Geen premie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door burgemeester en wethouders, al langs andere weg gelden worden verstrekt aan een uitkeringsgerechtigde dan wel, direct of indirect, aan een werkgever.

  • 2. Als de duur van de dienstbetrekking of het aantal uren waarvoor deze is aangegaan binnen de periode waarin premie wordt verstrekt wijzigt, herzien burgemeester en wethouders de duur van de premie in de loonkosten naar evenredigheid en nemen zo nodig een beëindigingsbesluit. Wijziging in de duur of het aantal uren van de dienstbetrekking kunnen echter niet leiden tot verstrekking van extra premie in de loonkosten.

  • 3. Wanneer een werkgever het voornemen heeft tot een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst met belanghebbende, meldt hij dit zo spoedig mogelijk aan het college. In overleg met de werkgever kan het college voorzieningen aanbieden ter voorkoming van nieuwe uitkeringsafhankelijkheid

  • 4. Wanneer een werkgever, naar oordeel van het college, onvoldoende invulling geeft aan de voorwaarden van de overeenkomst of het trajectplan als bedoeld in artikel 7.2, vierde lid, is het college bevoegd om de toekenning van de premie te beëindigen. Alvorens het college gebruik maakt van deze bevoegdheid, treedt het college in overleg met de werkgever.

Artikel 7.5 Aanvullende procedurele voorwaarden

  • 1. Bij de totstandkoming van de overeenkomst of het trajectplan als bedoeld in artikel 7.2, vierde lid, biedt het college ondersteuning aan.

  • 2. De overeenkomst of het trajectplan waarin aan een uitkeringsgerechtigde premie wordt toegekend in loonkosten, wordt alleen dan goedgekeurd door het college wanneer in een schriftelijke overeenkomst tussen de werkgever, de werknemer en het college tenminste is vastgelegd:

    • -

      het (leer)doel van het opdoen van de werkervaring, als bedoeld in het eerste lid sub a van artikel 7.2, en de middelen die de werkgever zal inzetten om de belanghebbende naar duurzame arbeid te begeleiden;

    • -

      de werkzaamheden die de belanghebbende gaat verrichten;

    • -

      de begin- en de einddatum van de arbeidsovereenkomst en het aantal uren per week;

    • -

      de instemming van de uitkeringsgerechtigde dat het college de premie in de loonkosten rechtstreeks overmaakt aan de werkgever;

    • -

      indien aan de orde: afspraken over begeleiding dan wel aanvullende re-integratievoor-zieningen die bijdragen aan de verwerving van relevante werkervaring;

    • -

      indien aan de orde: afspraken over onkostenvergoedingen, verzekeringen en dergelijke;

    • -

      de wijze waarop en door wie terugkoppeling en rapportage plaatsvindt aan het college.

  • 3. Het besluit tot goedkeuring van het trajectplan of de overeenkomst, als bedoeld in artikel 7.2 eerste lid, sub b, kan ook namens het college exclusief genomen worden door de afdelingsmanager Publiekszaken.

  • 4. De premie in de loonkosten moet vóór de ingangsdatum van de overeenkomst worden aangevraagd door de uitkeringsgerechtigde. Door start van het dienstverband na de datum van aanvraag, maar voor de datum van toekenning, ontstaat geen automatisch recht op een premie.

  • 5. De premie in de loonkosten wordt slechts uitbetaald voor zover de overeenkomst daadwerkelijk van kracht is.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden.

  • 1. Het college kan, indien de toepassing van bepalingen in deze beleidsregels in de individuele situatie tot onbillijkheden van overwegende aard leidt voor zover het de bevoegdheid betreft die voortvloeit uit deze Nadere regels, afwijken van deze beleidsregels.

  • 2. In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorziet beslist het college.

Artikel 8.2 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels Re-integratie Participatiewet Ioaw Ioaz Vught 2015.”

Artikel 8.3 Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1. Dit besluit treedt in werking op de dag na publicatie.

  • 2. Een belanghebbende die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van een van de hierboven genoemde beleidsregels, die moet worden beëindigd op grond van deze beleidsregels, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de betreffende beleidsregels voor de duur van de ingezette voorziening, doch niet langer 12 maanden.

  • 3. Het college kan na afloop van de in het tweede lid bedoelde periode besluiten of een voorziening wordt voortgezet.