Organisatie | Geertruidenberg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening bevordering van maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012 |
Citeertitel | Verordening bevordering van maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2012 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 28-06-2012 De Langstraat 2012 | Nummer 12 |
De raad van de gemeente Geertruidenberg;
gelezen het voorstel van het college van 22 mei 2012;
overwegende dat wettelijk is voorgeschreven het verstrekken van bijzondere bijstand voor de kosten van schoolgaande kinderen van 4 tot en met 17 jaar bij verordening vast te stellen;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8 lid 1 sub g, en artikel 35 lid 5, van de Wet werk en bijstand;
overwegende, dat het van wezenlijk belang wordt geacht dat kinderen zich door maatschappelijke participatie kunnen ontplooien en ontwikkelen en daarin niet belemmerd worden door de financiële positie van de ouder(s), dat gemeenten daaraan dienen bij te dragen door het voeren van beleid, gericht op inkomensondersteuning van ouders met schoolgaande kinderen;
de Verordening bevordering van maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012 vast te stellen.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Degenen die tot de doelgroep behoren alsmede aan de voorwaarden voldoen, hebben om vergroting van deelneming aan de samenleving van ten laste komende schoolgaande kinderen te bevorderen, recht op een bijdrage in de kosten hiervan.
De alleenstaande ouder of het gezin met een of meer kinderen, die/dat gedurende de periode van minstens één jaar is aangewezen op een inkomen wat gemiddeld per maand (=op de peildatum) niet uitkomt boven 110 % van de geldende bijstandsnorm, alsmede niet beschikt over in aanmerking te nemen vermogen.
Artikel 6. Bijzondere gevallen
Door of namens het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 28 juni 2012,
De raad van Geertruidenberg,
de griffier, de voorzitter,
drs. K.M.C. Millenaar-Rammelaere, M.J.A. Meijer
In de motie Blanksma-Spekman c.s. heeft de Tweede Kamer de regering gevraagd om gemeenten financieel af te rekenen door een korting op de algemene uitkering uit het gemeentefonds, als die onvoldoende bijdragen aan de rijksdoelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat vanwege financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft
terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk in de Wet werk en bijstand gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in
verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen. Voorts dient invulling te worden gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie. Deze vorm van categoriale bijzondere bijstand wordt alleen verstrekt aan personen met een inkomen van maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Kinderen moeten in hun kansen en mogelijkheden op ontwikkeling niet worden belemmerd door de slechte financiële positie van hun ouders. Maatschappelijke participatie van een kind is van groot belang met het oog op zijn of haar kansen op een zelfredzame toekomst. Alhoewel de regering er vanuit gaat dat de meeste ouders zich inzetten voor een goede toekomst voor hun kind, wil de regering voorkomen dat deze specifieke ondersteuning voor andere zaken kan worden aangewend. Om die reden acht de regering het wenselijk om de categoriale bijzondere bijstand aan deze groep in natura en niet als geldbedrag uit te keren. Als verstrekking in natura naar het oordeel van het college leidt tot een ondoelmatige uitvoering hiervan, kan gekozen worden voor een andere vorm. De regering realiseert zich dat gezien de aard van hetgeen geregeld wordt een verstrekking in natura in een aantal gevallen ondoelmatig of ondoeltreffend kan zijn, nog afgezien van het feit dat er discussie kan ontstaan over wat nu wel of niet als in natura is te duiden. Daarom is in de wet de mogelijkheid opgenomen,dat wanneer verstrekking in natura ondoelmatig is, het college mag afwijken van deze verplichting. Door deze mogelijkheid te bieden om op andere wijze te bewerkstelligen dat een kind deel kan nemen aan noodzakelijke activiteiten, wil de regering tot uitdrukking brengen dat gemeenten de doeltreffendheid de doorslag kunnen laten geven. De regering voorziet dat gemeenten aldus geen belemmeringen zouden moeten ervaren om voorzieningen te treffen gericht op maatschappelijke participatie en ontwikkeling van kinderen. Gelet op de vele soorten van activiteiten die in de verordening onder het begrip van maatschappelijke participatie worden geschaard, de waarde van de verstrekking in natura uitgedrukt in geld, stigmatisering van de doelgroep, alsmede de uitvoeringskosten in ogenschouw genomen, leidt verstrekking in natura tot een ondoelmatige uitvoering van de regeling. Gekozen is dan ook voor een geldelijke bijdrage.
Een categoriale voorziening impliceert niet dat ambtshalve de bijdrage wordt verstrekt. Er moet nog steeds een aanvraag ingediend worden, maar de beoordeling hiervan is veel eenvoudiger. Er behoeft alleen getoetst te worden of de persoon behoort tot de categorie die in de wet is omschreven, dus zonder na te gaan of de kosten waarvoor die bijstand wordt verleend in het geval van aanvrager daadwerkelijk noodzakelijk en gemaakt zijn.
De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. De effecten van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep worden na twee jaar door het rijk geëvalueerd. Vervolgens vindt een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels
in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegaan.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen, dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.
Hiermee is doel en strekking van de regeling verwoord.
Artikel 3. Maatschappelijke participatie
Activiteiten waarbij actief aan de samenleving wordt deelgenomen.
Benadrukt wordt, dat het hierbij gaat om personen met een hen ten laste komend kind. Dus een kind waarvoor de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak kan maken op kinderbijslag. Voorts dient onderwijs te worden gevolgd. Na het bereiken van de 18-jarige leeftijd kan het kind voor deelname aan activiteiten gebruik maken van de (gemeentelijke) Tegemoetkomingsregeling voor de minima door zelf hiertoe een aanvraag in te dienen.
Elk kind moet in aanmerking kunnen komen voor een bijdrage in participatie. Per kalenderjaar bedraagt de categoriale bijzondere bijstand in de kosten van maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen € 180,00 per kind.
Ouders van schoolgaande kinderen worden geconfronteerd met een aantal indirecte kosten, zoals de ouderbijdrage voor school, een fiets, een extra jas, verjaardagspartijtjes van klasgenoten. Deze indirecte kosten moeten uit het reguliere inkomen worden voldaan. Ouders met een minimuminkomen kunnen vaak deze kosten op den duur niet meer betalen. Een ouderbijdrage voor school is weliswaar vrijblijvend, maar bij het niet kunnen betalen, betekent dit dat een kind bijvoorbeeld niet mee kan op schoolreis, wat de participatie niet ten goede komt. Bij een overgang naar het voortgezet onderwijs komen er extra kosten: de aanschaf van een boekentas, wellicht een andere fiets voor grotere afstanden, reiskosten, regenkleding e.d.
Daarom is er voor gekozen om bij de overgang naar het voortgezet onderwijs éénmalig een extra bedrag toe te kennen, boven op de reguliere tegemoetkoming. In het voortgezet onderwijs zijn de indirecte schoolkosten hoger dan op de basisschool, hogere bijdrage voor excursies, betaling van een huurkluis op school e.d. Tevens wordt het kindgebonden budget van de Belastingdienst drastisch verlaagd. Om deze redenen wordt de tegemoetkoming voor schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs vastgesteld op een hoger bedrag.
Artikel 6. Bijzondere gevallen
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.