Organisatie | De Bilt |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Gemeente De Bilt 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Gemeente De Bilt 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen.
Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-06-2015 | 01-10-2017 | Nieuw | 17-03-2015 Biltbus 1-4-2015 en Elektronisch gemeenteblad 1-4-2015 | CV 10-03-2015 |
BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE DE BILT 2015.
HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE DE BILT.
Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
HEEFT OP 16 DECEMBER 2014 BESLOTEN:
De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente De Bilt 2015 vast te stellen.
Op 17-03-2015 heeft het college besloten om een aanpassing van de beleidsregels door te voeren voor hoofdstuk 4.
1.1.1 Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente De Bilt 2015 7
2.8.3 Oplossingen en afspraken met de cliënt 11
3 Algemene zaken rondom Wmo-voorzieningen 13
3.1 Woonachtig en hoofdverblijf 13
4 het voeren van een huishouden 15
4.1 Wat verstaan we hieronder? 15
4.1.1 Regie voeren over een zelfstandig huishouden 15
4.1.2 Schoonmaken van het huis 15
4.2.1 Voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen 15
4.2.2 Andere eigen mogelijkheden 16
5.2.2 Voorliggende voorzieningen 20
5.3 Wmo-voorzieningen begeleiding 22
5.3.1 Individuele begeleiding en/of groepsbegeleiding 22
5.3.3 Individuele begeleiding 22
5.3.4 Afspraken met landelijke aanbieders voor specifieke groepen 22
5.3.5 Indicatie van begeleiding 23
6.2.2 Voorliggende voorzieningen 26
6.3.1 Eén functie Kortdurend Verblijf 27
6.3.2 Indicatie van kortdurend verblijf 27
6.5.1 Wat is beschermd wonen? 27
6.5.2 Centrumgemeente verantwoordelijk 27
6.5.4 Beschermd wonen thuis 28
6.6 Doventolk in de leefsituatie 28
6.6.1 Wat is de doventolk in de leefsituatie? 28
7 wonen in een geschikt huis 29
7.2.3 Op gehandicapten of ouderen gerichte woongebouwen 29
7.2.4 Oorzaak van het probleem 30
.2.7 Rekening houden met afschrijving 31
7.3.1 Roerende woonvoorzieningen 31
7.3.2 Complexere onroerende woonvoorzieningen 31
7.3.3 Vervangen vloerbedekking in verband met longklachten 33
7.3.5 Verhuiskostenvergoeding 34
7.3.6 Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten 34
7.3.7 Bezoekbaar maken woning 34
.3.8 Verwijderen van voorzieningen 35
8 verplaatsen in en om de woning 36
8.2.1 Niet anti-revaliderend 36
8.2.2 Voorliggende voorzieningen 36
8.3.3 Onderhoud en reparatie 37
8.3.4 Verzekering van de rolstoel 37
9 Vervoer en het aangaan en onderhouden van sociale contacten 38
9.1 Wat verstaan we hieronder? 38
9.1.1 Verplaatsen per vervoermiddel 38
9.1.2 Sociale contacten aangaan en onderhouden 38
9.3.2 Rangorde van de voorzieningen 39
9.3.5 Sportrolstoel en aangepaste sportvoorzieningen 40
10.4.2.2 Voorkomen van het kapitaliseren van mantelzorg 43
10.4.3 Beëindiging PGB voor in bruikleen toegekende voorzieningen 44
10.5 Als financiële tegemoetkoming 45
10.5.1 Verschil financiële tegemoetkoming en PGB 45
10.5.3 Juridische houdbaarheid 45
10.6 Als collectieve voorziening 45
Bijlage I: Handreiking normering hulp bij het huishouden 47
1.1.1 Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente De Bilt 2015
De verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente De Bilt 2015 geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning per 1 januari 2015. Met deze wet wordt het recht op individuele aanspraken op voorzieningen vervangen door maatwerk waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald.
De verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente de Bilt 2015 is, op grond van de wet maatschappelijke ondersteuning, op 27 november 2014 vastgesteld door de raad. In de verordening wordt in artikel 11 en 12 respectievelijk verwezen naar nadere regels over de wijze waarop de hoogt van het persoonsgebonden budget (PGB) wordt vastgesteld en onder welke voorwaarden eenbijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen wordt verstrekt.
In de nu voorliggende nadere regels zijn deze artikelen nader uitgewerkt. Het wmo-beleidsplan, de verordening en de beleidsregels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
De Wmo 2015 bouwt voort op de ervaringen die zijn opgedaan met de Wmo sinds 2007 en breidt de verantwoordelijkheid van gemeenten voor maatschappelijke ondersteuning uit. Gemeenten zijn nu verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. Die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Voor mensen met psychische of psychosociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorzien gemeenten in de behoefte aan beschermd wonen en opvang.
In de Wmo 2015 is de term “maatwerkvoorziening” geïntroduceerd. Maatwerk is ruimer dan de compensatieplicht zoals die tot 2015 in de Wmo stond. De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen, en vormt samen met de inzet van eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Ook het gebruik van een algemene voorziening kan, afhankelijk van de omstandigheden van de betreffende inwoner, tot het vereiste maatwerk leiden.
Gemeenten hebben in de nieuwe Wmo nog steeds een resultaatverplichting. Het uitgangspunt is dat zelfredzaamheid en meedoen de verantwoordelijkheid zijn van mensen zelf. Maar gemeenten zijn gehouden om beleid te maken ter ondersteuning van mensen die niet volledig zelf kunnen voorzien in hun zelfredzaamheid en participatie, of behoefte hebben aan beschermd wonen of opvang.
Vanuit de AWBZ is een aantal taken overgeheveld naar de gemeenten. Het betreft:
De veranderingen in de langdurige zorg gaan veel vragen van alle betrokkenen. Degenen die een beroep willen doen op ondersteuning of zorg worden aangesproken op wat zij samen met hun sociale netwerk kunnen doen. Gemeenten moeten nog meer naast de burger gaan staan. Zorgaanbieders moeten meer mens- en buurtgericht gaan werken. Van zorgverzekeraars en zorgkantoren wordt verwacht dat zij samenwerken met gemeenten en meer verantwoordelijkheid nemen voor de kwaliteit van de zorg in instellingen. En van de samenleving als geheel vraagt deze hervorming meer betrokkenheid en zorg voor elkaar.
De scheiding van het gesprek (naar aanleiding van de melding) en de daadwerkelijke Wmo-aanvraag wordt scherper gemaakt, omdat het gesprek bij de mensen thuis plaatsvindt en de aanvraag via een BackOffice loopt. De medewerker van het Mens op Maat Team die het gesprek voert, is niet betrokken bij de afhandeling van de aanvraag. Hierdoor kan hij of zij zich beter richten op de eigen mogelijkheden van de inwoner en zijn of haar omgeving.
1.4 Individuele maatwerk voorzieningen
Via de Wmo worden er door de gemeente individuele en algemene voorzieningen (voor groepen mensen) verzorgd. Deze beleidsregels gaan over de individuele maatwerkvoorziening aan inwoners. Echter, algemene voorzieningen kunnen uiteindelijk wel deel uitmaken van het individuele arrangement van de inwoner in kwestie.
De door het college vastgestelde beleidsregels 2015 zullen voor het eerst in de tweede helft van 2015 worden geëvalueerd.
De inwoner staat centraal. Als een inwoner zich bij het Mens op Maat Team meldt, is het de bedoeling dat hij of zij en de medewerker van het Mens op Maat Team samen op zoek gaan naar een geschikte oplossing voor een vraag die de inwoner voorlegt.
2.1 Integrale ondersteuning via het Mens op Maat Team
De wijkservicepunten in de wijken zijn ondersteunend voor het Mens op Maat team.
Bij de wijkservicepunten kunnen inwoners binnenlopen zonder afspraak. De medewerkers/vrijwilligers van het wijkservicepunt zullen zoveel mogelijk proberen de vraag af te handelen. Zodra de inwoner aangeeft dat het gaat om een Wmo melding zal er een doorverwijzingen naar het Team Mens op Maat plaatsvinden.
Het Team Mens op Maat wordt ondersteund door MEE. MEE kan ingezet worden voor individuele, onafhankelijke cliëntondersteuning maar ook voor casuïstiekbespreking en ondersteuning voor het Team Mens op Maat. MEE biedt ondersteuning bij het leven met een beperking.
Als de inwoner een melding doet en er een gesprek plaatsvindt, dan wordt er gestart met het opnemen van een aantal persoonsgegevens. De medewerker van het Mens op Maat Team mag de inwoner om een legitimatie vragen als dat gewenst is. Vervolgens wordt aan de hand van een methodiek voor integrale vraagverheldering het gesprek gevoerd. Deze methodiek waarborgt dat alle gesprekken met inwoners een enigszins gelijke structuur hebben en er na het gesprek een gestructureerd verslag kan worden opgesteld.
Inwoners en professionals kunnen tevens bij de wijkservicepunten of bij het Mens op Maat Team terecht om een signaal af te geven, bijvoorbeeld dat ze zich zorgen maken over iemand. We maken een scheiding tussen een melding en een formele aanvraag. Een inwoner met een hulpvraag kan een melding doen bij het Mens op Maat team.
De melding hoeft overigens niet van de inwoner zelf te komen. Een familielid of vriend kan bijvoorbeeld ook een melding doen als hij of zij een probleem waarneemt.
Inwoners die een melding doen en een gesprek met het Mens op Maat team gaan voeren, mogen natuurlijk een partner, familielid of vriend meenemen naar het gesprek ter ondersteuning. Ook kunnen inwoners gebruik maken van kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning. Dit kan direct via het Mens op Maat team geregeld worden. In de ontvangstbevestiging van de melding en bij het maken van de afspraak voor het gesprek wordt de inwoner op deze mogelijkheid gewezen. Cliëntondersteuning is onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning, vanuit het belang van de cliënt. Het draagt bij aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, zorg en preventieve zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.
Het Mens op Maat Team kan een expertgroep inschakelen om op diverse terreinen advies te geven. De expertises die zijn vertegenwoordigd in deze expertgroep zijn:
Daarnaast zijn er nog andere expertises vertegenwoordigd. Ook kunnen er, naar behoefte van de Sociale Teams van de gemeente De Bilt, Wijk bij Duurstede, Bunnik, Utrechtse Heuvelrug en Zeist, expertises worden toegevoegd. De expertgroep faciliteert ook het CJG voor wat betreft jeugdhulp.
Als er sprake is van een maatwerk aanvraag, dan is het altijd de gemeente die uiteindelijk beslist. Uiteraard worden de ingewonnen adviezen daarbij zeer zwaarwegend meegewogen.
Als de medische beperkingen van een inwoner in het (keukentafel) gesprek niet duidelijk zijn, dan wordt er een advies opgevraagd bij een onafhankelijke arts.
Inwoners hebben de mogelijkheid om voorafgaand aan het gesprek een persoonlijk plan in te dienen. Hierover wordt de inwoner geïnformeerd in de ontvangstbevestiging naar aanleiding van de melding. Vervolgens heeft de inwoner zeven dagen om het plan in te dienen. Er zijn geen vormvereisten aan het persoonlijk plan. Het persoonlijk plan kan bijvoorbeeld de volgende gegevens bevatten:
2.7Voorbereiding op het gesprek
Aan de inwoner kan gevraagd worden om ter voorbereiding van het gesprek gegevens te verschaffen die voor het gesprek en het totale onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Het gesprek vindt plaats in een gelijkwaardige en veilige setting. De inwoner moet het gevoel hebben dat hij of zij open over de eigen situatie kan praten en daarbij gehoord wordt zonder beoordeeld te worden.
Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van de volgende uitgangspunten:
Onderdeel van het gesprek kan zijn om samen met de cliënt en de mantelzorger een plan op te stellen over de inzetbaarheid van mantelzorg en welke ondersteuning de mantelzorger nodig heeft om de mantelzorgtaken vol te kunnen houden.
Ondersteuning kan bestaan uit:
2.8.3 Oplossingen en afspraken met de cliënt
Samen met de inwoner en de eventuele andere gesprekspartner(s), wordt er bekeken welke oplossingen er voor het probleem of de problemen mogelijk zijn. Op basis van deze oplossingen worden er afspraken gemaakt. Hierbij wordt allereerst ingezoomd op eigen kracht, het eigen netwerk. Dan de algemene en collectieve voorzieningen. Pas als laatste wordt gekeken naar mogelijke maatwerk
voorzieningen. Deze oplossingen kunnen op verschillende gebieden liggen:
2.8.3.1 Andere gewoontes, andere taakverdeling of andere indeling van de woning
Veel mensen zijn gewend om het huishouden op een vaste dag te doen. Als dat door ouderdom te zwaar wordt, dan kan het een oplossing zijn om de taken in een aangepast tempo meer te spreiden over de week. In het geval dat iemand problemen heeft met het zich verplaatsen met de rollator in het huis, dan kan een andere indeling van de meubels misschien helpen om meer ruimte te creëren voor een betere verplaatsing.
Mevrouw De Vries heeft aan haar zoon gevraagd om de eettafel met de lange kant tegen de muur te zetten in plaats van met de korte kant. Hierdoor heeft ze een bredere doorgang, zodat ze er beter langs kan met haar rollator.
Van (gezonde) huisgenoten mag verwacht worden dat zij de taken overnemen van degene die hierin beperkt is. Ook kunnen de huisgenoten ondersteunen door de persoon met beperkingen te helpen met diens taak. Dit is niet vrijblijvend, maar heeft een verplichtend karakter.
Mevrouw Bakker, een oudere dame die moeilijk ter been is, vouwt de was zittend op. Haar man zet de wasmand naast haar neer en de gevouwen was legt hij later in de kast. Mevrouw Bakker is blij dat ze het vouwen zelf kan doen, want dan gebeurt het ten minste netjes.
2.8.3.3 Hulp van familie, buren, vrienden of andere mantelzorgers
Misschien zijn er familieleden, buren, vrienden of andere mensen die structureel of op afroep willen helpen of hun hulp willen uitbreiden. Eventueel kan degene die hulp ontvangt ook weer iets, binnen het eigen vermogen, terug doen voor dezelfde persoon of voor iemand anders. Wij noemen dit wederkerigheid.
Hans zit in de schulden. Sinds zijn neef Simon dat weet, helpt hij Hans. Niet door hem geld te geven, maar door hem met zijn gezin mee te laten eten, zodat Hans weer wat bespaart op de boodschappen. Ook heeft Simon samen met Hans een budgetplan gemaakt. Hans op zijn beurt helpt Simon nu met het opknappen van een oude auto.
2.8.3.4 Hulp van vrijwilligers
Ook vrijwilligers kunnen eventueel helpen. Er zijn in De Bilt vele organisaties die vrijwilligers inzetten voor sociaal-maatschappelijke doelen. Ook is er de mogelijkheid om via het steunpunt vrijwilligerswerk, een vrijwilliger te zoeken.
Jeremy (24) is al diverse malen in contact gekomen met de politie. Elke keer met van die kleine dingetjes. Maar zijn moeder is bang dat hij stopt met school en de criminaliteit in gaat. Sinds hij via VIA-VIA gekoppeld is aan een maatje, gaat Jeremy weer naar school en heeft de politie geen interesse meer in hem. Zijn maatje John is een stoere vent met een motor waar Jeremy tegenop kijkt.
Mehmet woont in het asielzoekerscentrum is sinds twee jaar lid van de schaakclub in het dorp. Hij is erg timide, maar één van zijn clubgenoten is er toch achter gekomen dat hij vrij eenzaam is. Om hem uit zijn isolement te halen, spelen een aantal clubgenoten nu regelmatig een spelletje schaak met hem op het asielzoekerscentrum. Er is intussen al een soort van AZC-competitie ontstaan.
Commerciële diensten kunnen ook een uitkomst zijn om problemen op te lossen. Denk hierbij aan de werkster, de tuinman, de glazenwasser en de kinderopvang.
Mevrouw Draaisma (91) heeft dementieklachten. Ze woont in een zorgflat. Ze gaat elke eerste zondag van de maand naar haar familie in Loosdrecht. Voor het vervoer maakt ze altijd gebruik van een plaatselijk taxibedrijf. Dat kost wel wat, maar het is slechts één keer per maand en mevrouw kan het prima betalen. Ze is erg tevreden over de dienstverlening van het bedrijf en de chauffeurs kennen haar inmiddels.
Johan (22 jaar) durft door een angststoornis niet naar drukke plaatsen te gaan. In een supermarkt is hij al maanden niet geweest. Hij volgt nu groepstherapie bij een GGZ-instelling. Daar leert hij met zijn angst om te gaan. Misschien kan hij binnenkort met zijn moeder, op een rustig moment van de dag, samen boodschappen gaan doen.
2.8.3.6 Particuliere aanschaf hulpmiddelen (Regulier en algemeen verkrijgbaar)
Hulpmiddelen kunnen ook handig zijn om problemen op te lossen of te verminderen. Deze kunnen, in het kader van de Wmo, door de gemeente verstrekt worden, maar er zijn ook vele hulpmiddelen die particulier aangeschaft kunnen worden.
De heer Meijer (77 jaar) woont alleen. Hij is altijd erg geïnteresseerd geweest in technische snufjes. Via zijn tabletcomputer onderhoudt hij contact met zijn kleinkinderen in Zuid-Afrika. En hij heeft er altijd erg veel plezier in om zijn nieuwe robotstofzuiger aan het werk te zien. Het is, in verband met zijn rugklachten, fijn dat hij niet meer zelf hoeft te stofzuigen.
Van het gesprek wordt door de medewerker van het Mens op Maat Team altijd een onderzoeksverslag gemaakt volgens een vast format. Dit verslag wordt naar de inwoner gestuurd en opgeslagen in de administratie van het Mens op Maat Team.
In het onderzoeksverslag wordt het volgende aangegeven:
Het ondertekende onderzoeksverslag kan gebruikt worden als aanvraag voor Wmo maatwerkvoorzieningen bij de gemeente. Nagekomen opmerkingen van of namens de inwoner worden als bijlage bij het verslag gevoegd. Het onderzoeksverslag met eventuele bijlagen wordt door het Mens op Maat Team in het digitale cliëntdossier opgeslagen.
2.Als na het gesprek blijkt dat de inwoner een maatwerkvoorziening nodig heeft, kan een aanvraag worden ingediend bij de gemeente. Dit kan op verschillende manieren, afhankelijk van het voortraject:
2.Als een nieuwe cliënt direct een aanvraagformulier indient bij de gemeente, dan zal aan hem of haar wel een gesprek worden aangeboden.
2.Als de aanvraag niet onder de Wmo, maar onder een andere wettelijke regeling (zoals de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet) valt, dan stuurt het Mens op Maat team of de gemeente de aanvraag door naar de juiste instantie. Als de aanvraag naar de verkeerde gemeente is gestuurd, dan wordt deze ook doorgezonden. En als het een melding is voor jeugdhulp, dan wordt deze in overleg aan het CJG overgedragen.
2.Aanvragen die betrekking hebben op beschermd wonen worden doorgezonden aan het college van burgemeester en wethouders van centrumgemeente Utrecht waar deze regeling wordt uitgevoerd. Dit gebeurt nadat er een gesprek met de professional van het Mens op Maat Team heeft plaatsgevonden. Op beschermd wonen is de verordening Wmo gemeente Utrecht van toepassing.
2.Het Mens op Maat Team heeft de mogelijkheid om naar aanleiding van een signaal uit de samenleving of een mondelinge aanvraag, acties in gang te zetten. Als er een signaal binnenkomt, dan wordt er aan de melder gevraagd wat hij zelf al heeft gedaan naar aanleiding van het signaal. Vervolgens worden er afspraken gemaakt over wat de melder zelf nog kan doen en wat het Mens op Maat Team oppakt.
3 Algemene zaken rondom Wmo-voorzieningen
Voordat er dieper ingegaan wordt op de problematiek en de eventueel in te zetten maatwerkvoorzieningen, wordt er eerst een aantal algemene zaken beoordeeld:
betreft het een voorziening ter vervanging van een eerder toegekende voorziening?
Het kan voorkomen dat er twijfel is over waar de inwoner woonachtig is. Voor het begrip “woonachtig”, zijn er de volgende criteria:
De gemeente De Bilt neemt alleen aanvragen in behandeling van inwoners van de gemeente De Bilt. Dat betekent dat de aanvrager zijn hoofdverblijf in de gemeente De Bilt moet hebben. Het hoofdverblijf is een verblijfplaats die voor permanente bewoning geschikt is en die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene. Een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats bevat in ieder geval een keuken, een wasgelegenheid en een slaapgelegenheid.
Het verschil tussen de begrippen “woonachtig” en “hoofdverblijf” is alleen relevant wanneer iemand twee adressen heeft binnen de gemeente De Bilt. Anders is het hoofdverblijf leidend.
Als iemand een voorziening aanschaft voordat hij een aanvraag doet bij de gemeente, dan stelt hij de gemeente voor een voldongen feit. De gemeente kan dan meestal de situatie voorafgaand aan de aanpassing niet goed meer beoordelen en heeft geen invloed meer op de aanschaf van de voorziening.
Als achteraf niet meer is vast te stellen of de voorziening noodzakelijk was, dan wordt de aanvraag afgewezen. De bewijslast ligt hierbij vooral bij de aanvrager. Alleen als achteraf objectiveerbaar is vast te stellen dat de voorziening noodzakelijk is, dan kan de aanvraag mogelijk worden toegekend. De hoogte van de vergoeding wordt echter gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening, ook wanneer de inwoner een duurdere voorziening heeft aangeschaft.
Het verstrekken van een voorziening heeft het doel om de belemmeringen die de inwoner ondervindt op te heffen of te verminderen. In principe wordt er geen rekening gehouden met de belemmeringen die door mensen uit de omgeving van inwoner worden ondervonden. Het gaat om de vraag of de te verstrekken voorziening voor de inwoner zelf een adequate voorziening is. Deze bepaling houdt echter niet in dat er geen rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de inwoner en de afstemming met andere algemene en voorliggende voorzieningen. Het gaat hierbij puur om het feit dat iemand geen gemeenschappelijke voorziening kan aanvragen.
3.4 Aanvraag voor een al verstrekte voorziening
Hier gaat het om een voorziening die eerder door de gemeente is verstrekt en waarvan de afschrijvingstermijn nog niet verlopen is. In dat geval wordt er geen nieuwe voorziening verstrekt. Behalve wanneer de voorziening waar het om gaat, buiten de schuld van de aanvrager om, niet meer functioneert (lees: niet meer adequaat te gebruiken is).
De gemeente houdt de volgende afschrijvingstermijnen aan voor de verstrekte voorzieningen:
Voorzieningen waarvan de financiële afschrijvingstermijn is verstreken, maar die nog goed functioneren, worden niet vervangen.
De afschrijvingstermijnen worden zowel bij voorzieningen in natura als bij voorzieningen die in de vorm van een PGB zijn verstrekt, toegepast. Dat betekent dat van inwoners die een PGB krijgen om een voorziening aan te schaffen, verwacht wordt dat ze een voorziening kopen die in ieder geval de voor de categorie gestelde afschrijvingsperiode mee gaat.
Soms blijken reparaties nodig aan voorzieningen die door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik kapot zijn gegaan. Als dit zich vaker voordoet bij dezelfde persoon, dan wordt er een aangetekende waarschuwing gestuurd waarin staat dat de de kosten van de reparatie voor eigen rekening komen.
Bij grove nalatigheid geldt hetzelfde. Zolang de afschrijvingstermijn niet is verlopen, hoeft de gemeente geen nieuwe voorziening te verstrekken. Ook als iemand een PGB heeft, kan de gemeente op deze manier ingrijpen.
Voor het meenemen van een elektrische voorziening naar het buitenland dient de gebruiker toestemming te vragen aan de gemeente. Dit voor het verkrijgen van de groene verzekeringskaart.
Als de gemeente toestemming verleend om de elektrische voorziening mee te nemen naar het buitenland is de gebruiker zelf verantwoordelijk voor de eventueel te maken kosten voor reparatie in het buitenland. Raakt de voorziening onbruikbaar of zoek door het vervoer naar het buitenland of het gebruik in het buitenland dan is de gebruiker verantwoordelijk voor het vergoeden van de kosten voor de aanschaf van een gelijkwaardige voorziening. Het afsluiten van een reisverzekering wordt sterk aangeraden.
4.1.2 Schoonmaken van het huis
Tot het schoonmaken van het huis behoort het zware en lichte huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het verder schoon en opgeruimd houden van de ruimten die bewoond worden.
Het gaat om alle activiteiten om het huis, exclusief de tuin en het lappen van de ramen aan de buitenkant, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden. Deze ruimten zijn die ruimten die (op het niveau van sociale woningbouw) voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Het niveau van sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.
Voor het bereiden van maaltijden geldt dat er goede voorliggende mogelijkheden zijn, zoals maaltijdservices, open eettafels en kant-en-klaarmaaltijden. Als in een persoonlijke situatie blijkt dat het niet mogelijk is om van deze voorzieningen gebruik te maken dan kan gekeken worden of het toekennen van uren hulp bij het huishouden een maatwerkoplossing kunnen bieden.
De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat gereinigd worden. Dit betekent het wassen, drogen, eventueel strijken en opvouwen van kleding en linnengoed. En soms moet er klein verstelwerk worden gedaan, zoals het repareren van een los naadje of het vastzetten van een knoop. We spreken hierbij uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare (algemeen gebruikelijke) moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.
4.2.1 Voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen
Het college beoordeelt of er voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken en ook in staat wordt geacht om zelfstandig de voorziening in te zetten. Voorbeelden hiervan zijn:
Deze lijst is niet limitatief. In de loop der tijd zullen voorzieningen die nu nog weinig voorkomen en/of duur zijn, steeds meer ingeburgerd raken en dan als voorliggend kunnen worden aangemerkt. Een robotstofzuiger is nu nog vrij prijzig, maar zal in de toekomst waarschijnlijk beter en goedkoper worden en daarmee voor meer mensen bereikbaar en bruikbaar.
Bij het beoordelen of een voorziening als voorliggend beschouwd kan worden, moet onderzocht worden of de voorziening voor de persoon in kwestie beschikbaar is en past binnen zijn situatie.
4.2.2 Andere eigen mogelijkheden
Ook beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen maatwerk nodig is, omdat het probleem al opgelost was. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.
Gebruikelijke zorg, die huisgenoten geacht worden aan elkaar te verlenen, wordt ook als een voorliggende voorziening beschouwd. Het principe “gebruikelijke zorg” is gebaseerd op de gedachte dat een leefeenheid samen verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Er mag daarbij echter geen sprake zijn van (dreigende) overbelasting van de huisgeno(o)t(en). Overbelasting of dreigende overbelasting moet objectief worden vastgesteld, bijvoorbeeld door medisch onderzoek.
Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die, ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een partner, een inwonend kind, maar kan ook inwonende ouder zijn. Of er sprake is van inwonend, wordt beoordeeld op basis van de concrete feitelijke situatie.
4.2.3.2 Wie valt buiten de leefeenheid?
Personen die een (pension)kamer huren, niet in enige familiebetrekking staan tot de aanvrager en een huurcontract hebben, worden niet gezien als onderdeel van de leefeenheid. Andere zaken waaruit blijkt dat er gescheiden huishoudens zijn, zijn bijvoorbeeld verschillende huisnummers, splitsing van de kosten voor nutsvoorzieningen en aparte voordeuren.
4.2.3.3 Rekening houden met de leeftijd van de huisgenoten
Bij gebruikelijke zorg wordt er rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt er van huisgenoten verwacht dat zij (afhankelijk van hun leeftijd en mogelijkheden) hun bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, et cetera. Van jonge kinderen wordt uiteraard niets of zeer weinig verwacht, terwijl kinderen van 16 en 17 jaar geacht worden om een substantiële bijdrage te leveren. Van (gezonde) jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat ze een eenpersoonshuishouden kunnen voeren. Van (gezonde) volwassenen vanaf 23 jaar wordt verwacht dat ze een volledig huishouden kunnen voeren.
Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten, zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.
In alle situaties van afwezigheid waarbij er sprake is van een eigen keuze, wordt hier geen rekening mee gehouden. De afwezigheid moet dus een verplichtend karakter hebben. Voorbeelden hiervan zijn:
Het gaat te ver om deze mensen te dwingen om ander werk te zoeken. Vakantie heeft geen verplichtend karakter en wordt dus als eigen keuze gezien.
4.2.3.6 Niet willen of niet gewend
Bij de indicatie wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat huisgenoten aangeven dat ze het huishoudelijke werk niet willen doen, of niet gewend zijn om te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan en dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp worden geboden bij het aanleren van huishoudelijke taken. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies aangeleerd.
Ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen ook onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding zijn om niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren. Vanaf 80 jaar wordt van een huisgenoot niet meer verwacht dat hij het huishoudelijke werk gaat aanleren.
In de overweging wordt ook meegenomen of er sprake is van mantelzorg. Mantelzorg is niet afdwingbaar, maar als er taken zijn die door een mantelzorger worden gedaan, dan hoeven die natuurlijk niet door een hulp worden overgenomen.
Als er sprake is van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college een maatwerk voorziening inzetten. Over het algemeen bestaat deze voorziening uit hulp bij het huishouden.
Hulp bij het huishouden wordt wel geleverd als iemand in staat is regie te voeren maar de omvang van de uren hulp bij het huishouden maandelijks dermate hoge kosten met zich mee brengt dat de hulp bij het huishouden naar de geldende maatschappelijke normen niet tot de gangbare gebruiksnormen behoort, waarbij de geldende maatschappelijke norm op 3 uur per week wordt gesteld. Uitgangspunt hierbij is dat iemand zelf geen enkele bijdrage aan het huishouden kan leveren.
Bij het verstrekken van hulp bij het huishouden wordt een norm aangehouden (bijlage 1).
Deze systematiek bestaat uit normtijden (in minuten) voor de verschillende over te nemen taken voor verschillende soorten huishoudens. Deze systematiek is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt.
5.1 Wat verstaan we hieronder?
Begeleiding is gericht op het bevorderen en/of, het behoud van zelfredzaamheid van de inwoner. Begeleiding is bedoeld voor mensen die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zouden verwaarlozen. Begeleiding kan individueel of in groepsverband worden ingezet. Bij zelfredzaamheid gaat het hier om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de inwoner in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.
In de eerste plaats kan het gaan om het actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de inwoner, waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. De grens tussen de persoonsgebonden sociale omgeving en participatie is niet altijd scherp te trekken. Daarom is er voor inwoners met matige en zware beperkingen binnen de begeleiding ook ondersteuning mogelijk in de vorm van het stimuleren tot en het voorbereiden van gesprekken met instanties op het terrein van wonen, school, werk, enzovoort.
In de tweede plaats kan de begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of het eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben.
Het onderscheid tussen enerzijds lichte beperkingen en anderzijds matige tot zware beperkingen wordt op elk van de vijf terreinen onderzocht aan de hand van een aantal aspecten.
Bij sociale redzaamheidgaat het om de volgende aspecten:
Lichte beperkingenhouden dan in dat de inwoner lichte problemen heeft met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. Met enige stimulans en/of toezicht is hij in staat zijn sociale leven zelfstandig vorm te geven, aankopen te doen en zijn geld te beheren. Wat betreft het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school, op het werk, met het sociale netwerk, is er met praten bij te sturen, vanuit gezin, het sociale netwerk, werk en/of school. De inwoner kan zelf om hulp vragen en er is geen noodzaak tot het daadwerkelijk overnemen van taken.
Matige beperkingenhouden dan in dat het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) voor de inwoner niet vanzelfsprekend zijn. Dit levert af en toe zodanige problemen op dat de inwoner afhankelijk is van hulp. De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat de inwoner soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk kan maken. Het niet inzetten van begeleiding kan leiden tot verwaarlozing of opname.
Zware beperkingenhouden dan in dat complexe taken voor de inwoner moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De verzekerde kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren. De zelfredzaamheid wordt problematisch. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is de inwoner afhankelijk van de hulp van anderen.
Bij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:
Lichte beperkingenhouden dan in dat de inwoner niet meer zelf kan fietsen of autorijden en zich buitenshuis niet meer zonder hulpmiddel (bijvoorbeeld een rollator) kan voortbewegen. Met het gebruik van hulpmiddelen kan er nog veel, maar niet alles. Daarnaast kan de inwoner geen zware voorwerpen tillen. Het optillen van lichte voorwerpen levert soms problemen op, maar met wat hulp en eenvoudige aanpassingen lukt dit nog wel. De Inwoner kan de genoemde beperkingen in voldoende mate compenseren door hulp uit de omgeving en zo nodig door de inzet van hulp bij het huishouden en/of andere voorzieningen uit de Wmo
Matige beperkingenhouden dan in dat het zelfstandig opstaan uit een stoel en gaan zitten soms problemen oplevert. Fijne handbewegingen worden minder vanzelfsprekend, maar ook de grove hand- en armbewegingen beginnen problemen te geven. De inwoner kan zich, ook met behulp van een rollator of rolstoel, moeilijker zelfstandig verplaatsen. Openbaar vervoer is eigenlijk ontoegankelijk voor de inwoner geworden, maar vanuit eigen middelen of de Wmo zijn hiervoor alternatieven mogelijk.
Zware beperkingenhouden dan in dat de inwoner bij het opstaan uit een stoel, het gaan zitten en het in- en uit bed komen volledig moet worden geholpen. Binnenshuis is de inwoner voor zijn verplaatsingen zowel naar een andere verdieping of gelijkvloers volledig afhankelijk van hulpmiddelen. Voor het oppakken of vasthouden van lichte voorwerpen is hulp nodig. Ondanks het gebruik van hulpmiddelen kan de verzekerde de beperkingen onvoldoende compenseren in het dagelijks leven.
Bij gedragsproblemen gaat het om de volgende aspecten:
Lichte beperkingenhouden dan in dat de inwoner lichte gedragsproblemen vertoont die bijsturing vereisen, maar geen directe of acute belemmering vormen voor de zelfredzaamheid. Het vertoonde gedrag kan relatief eenvoudig worden bijgestuurd door de omgeving van de inwoner. Bijsturing is
voldoende zonder dat de overname noodzakelijk is.
Matige beperkingenhouden dan in dat de inwoner gedrag vertoont dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. Het clientsysteem kan slechts gedeeltelijk in de bijsturing van de inwoner voorzien. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een deskundige professional. Als er geen deskundige bijsturing wordt geboden, verslechtert de situatie van de inwoner.
Zware beperkingenhouden dan in dat de inwoner ernstig probleemgedrag vertoont en hierdoor ontstaan zelfredzaamheidproblemen. Er is deskundige professionele sturing nodig om het gedrag in goede banen te leiden. Omdat er risico’s zijn voor veiligheid van de inwoner of zijn omgeving is er continu hulp of begeleiding nodig.
Bij psychisch functioneren gaat het om de volgende aspecten:
Lichte beperkingenhouden dan in dat de inwoner lichte problemen heeft met concentreren, geheugen en denken. De oorzaak kan in verschillende problemen liggen, zoals lichte sociaal-emotionele instabiliteit, stemmingsproblemen, of prikkelgevoeligheid. De concentratie en/of capaciteit tot informatieverwerking laat af en toe te wensen over. Met hulpmiddelen en enige aansturing is de zelfredzaamheid van de inwoner voldoende te ondersteunen. Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken.
Matige beperkingenhouden dan in dat de verzekerde vaak zodanige problemen heeft met de concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart de inwoner in het dagelijks leven problemen bij de zelfredzaamheid.
Zware beperkingenhouden dan in dat de inwoner ernstige problemen heeft met de concentratie, het geheugen en denken en ook de waarneming van de omgeving. Hierdoor is volledige overname van taken door een deskundige professional noodzakelijk.
Bij oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten:
Lichte beperkingenhouden dan in dat de inwoner lichte problemen heeft met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen en de omgeving levert geen problemen op. De problemen doen zich af en toe voor en de inwoner kan zich zelfstandig redden met hulp vanuit zijn netwerk. De beperkingen vormen geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid, want de verzekerde kan veel taken op basis van “gewoonte” zelfstandig uitvoeren.
Matige beperkingenhouden dan in dat de inwoner problemen heeft met het herkennen van personen en zijn omgeving. De zelfredzaamheid van de verzekerde staat onder druk. De verzekerde heeft vaak hulp nodig van anderen bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. Als er geen deskundige begeleiding wordt geboden, verslechtert de situatie van de cliënt.
Zware beperkingenhouden dan in dat de inwoner ernstige problemen vertoont in het herkennen van personen en van zijn omgeving. Hij is gedesorienteerd en zijn zelfredzaamheid is aangetast. Ondersteuning bij dagstructurering en bij het uitvoeren van taken is noodzakelijk, ook is het overnemen van taken aan de orde. Als er geen deskundige begeleiding geboden wordt, is opname het enige alternatief.
Onder behandelingvallen activiteiten die gericht zijn op het verbeteren (tegengaan van verslechtering) van de aandoening, stoornis of beperking. Daarbij hoort het verbeteren van algemene competenties en vaardigheden (zoals beheersen van gedrag, verbeteren van fysieke vaardigheden als conditie, bewegingsvermogen, en/of mentale vaardigheden als oriëntatievermogen, concentratievermogen, enzovoort). Het gaat om gerichte professionele interventies, waarvoor expertise op het niveau van een specifiek medicus (specialist ouderengeneeskunde, arts verstandelijk gehandicapten, enzovoort), specifiek paramedicus (bijvoorbeeld ergotherapeut), vaktherapeut (bijvoorbeeld drama-/speltherapeut) of gedragswetenschapper (bijvoorbeeld orthopedagoog, gz-psycholoog) noodzakelijk is.
Behandeling valt onder de Ziektekostenverzekering of onder de Wet langdurige zorg (Wlz) en is voorliggend op begeleiding, mits de behandeling beschikbaar is voor de cliënt. Het is ook mogelijk om tijdens de periode van behandeling begeleiding te indiceren, aanvullend op de behandeling en deze terwijl de behandeling vordert, af te bouwen.
Aanleren en oefenen met een behandelaar
Tot behandeling in de Wlz wordt ook de behandeling gerekend die gericht is op het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag (tot 2009 was dit tot de functie Activerende Begeleiding), als dit ten minste een specifieke en programmatische aanpak vereist waarvoor een Wlz-behandelaar nodig is. Het betreft een complex probleem dat een specifieke benadering vraagt om bepaalde, niet op zichzelf staande vaardigheden te kunnen aanleren. Naast de training behoort ook de herhaling tijdens de behandelperiode tot het aanleren.
Het door oefenenrecent aangeleerde vaardigheden inslijten of bestaande vaardigheden in een andere situatie kunnen gebruiken, wordt niet gerekend tot behandeling, maar tot begeleiding. In geval van begeleiding heeft de behandelaar zich kunnen terugtrekken en kan de zorg na enige instructie worden overgenomen door een begeleider, niet zijnde een behandelaar. Oefenen in de zin van begeleiding kan ook aan de orde zijn wanneer de beperkingen als een gegeven worden beschouwd en er op basis van deze beperkingen op zichzelf staande praktische vaardigheden en gedrag wordt aangeleerd die de zelfredzaamheid ten doel hebben. Denk hierbij aan het leren lopen met een taststok aan een visueel gehandicapte en/of het zich binnen en rondom de woning kunnen orienteren. De directe omgeving krijgt adviezen over de inrichting van de woonomgeving en de achtergrond hiervan. Ook kan worden gedacht aan het leren koken, wassen van kleding en dergelijke aan een verstandelijk gehandicapte, bijvoorbeeld bij het zelfstandig gaan wonen.
Als een inwoner is aangewezen op een dagprogramma en tijdens dit dagprogramma is behandeling noodzakelijk in de vorm van “behandeling gericht op herstel en/of het aanleren van vaardigheden of gedrag” of “CSLM-zorg”, dan is behandeling groep voorliggend op begeleiding groep.
Behandelmijding betekent dat de psychiatrische behandeling die nodig is vanwege de aandoening niet gezocht of geaccepteerd wordt. Vaak ligt de oorzaak hiervan in een gestoorde oordeelsvorming, het ontbreken van ziektebesef en/of ziekte-inzicht. Soms kan bij een inwoner door behandelmijding verwaarlozing optreden, doordat de inwoner onvoldoende voor zichzelf zorgt en er daardoor risico is op ziekte, ondervoeding en/of vervuiling. Veelal ontbreken de structuur en regie in het dagelijks leven. De verwaarlozing kan niet door een eigen netwerk of een voorliggende voorziening worden gecompenseerd. Indien de inwoner behandelmijder is en er risico is op verwaarlozing, kan er aanspraak zijn op begeleiding, ondanks dat behandeling mogelijk als voorliggende voorziening is aan te merken. Er kan in deze situatie minimale zorginzet worden geindiceerd ter voorkoming van verwaarlozing. Hiermee wordt de inwoner geprikkeld om zich (toch) te laten behandelen.
5.2.2.4 Bemoeizorg en (Openbare)Geestelijke Gezondheid Zorg (OGGZ)
Zorgmijding betekent dat de zorg die nodig is om verwaarlozing te voorkomen niet gezocht of geaccepteerd wordt. Bemoeizorg is een onderdeel van de (O)GGZ in het kader van de Wmo/GGZ. Het bestaat onder meer uit het bereiken van zorgmijders, het contact leggen met deze doelgroep, zorgcoördinatie en praktische ondersteuning.
Op het moment dat er bereidheid is om zorg te accepteren bijvoorbeeld in de thuissituatie of in een voorziening van Maatschappelijke Opvang, is er geen sprake meer van zorgmijding. De inwoner kan dan aanspraak maken op begeleiding als hij hierop is aangewezen op basis van een (vermoeden van) matige tot zware beperkingen op de vijf terreinen die toegang geven tot begeleiding.
5.2.2.5 Zorgverzekeringswet (ZVW)
Zorg die medisch specialisten bieden, behoort tot de geneeskundige zorg die in het kader van de Zvw is verzekerd (Artikel 2.4 Besluit zorgverzekering). De zorg is gericht op behandeling van een stoornis en heeft als doel herstel of voorkomen van verergering van deze stoornis. De behandeling is niet beperkt tot de medische interventies, maar omvat, afhankelijk van de aard van de ingreep, tot de Zvw ook de nodige begeleiding.
Het kan hier gaan om individuele begeleiding, maar ook om dagbesteding vanwege de psychiatrische behandeling. Deze begeleidingsactiviteiten zijn een onlosmakelijk onderdeel van de behandeling en hebben een geneeskundig doel.
Als er sprake is van ambulante Zvw-behandeling dan is het van belang om te onderzoeken of deze
behandeling de totale zorgbehoefte van de inwoner op het gebied van de zelfredzaamheid compenseert. Als dat niet het geval is, kan er aanspraak zijn op aanvullende begeleiding.
De aanvullende zorgverzekering valt niet onder de Zorgverzekeringswet en is hiermee ook geen wettelijk voorliggende voorziening. Het staat mensen vrij zich aanvullend te verzekeren of niet. De inhoud van deze verzekering en het gebruik hiervan door de inwoner kan van invloed zijn op de soort en omvang van de indicatie.
De Wajong en WAO/WIA zijn wetten met een ander doel dan een zorgdoel zoals de Wmo kent. Deze wetten bepalen de mate van arbeidsongeschiktheid en daaraan gekoppeld de hoogte van een uitkering. De Wsw is een regeling om aangepast werk te kunnen verrichten. Als een inwoner niet in staat is (aangepast) te werken of naar school te gaan, kan er aanspraak zijn op begeleiding groep ter vervanging van arbeid of school als de inwoner hierop is aangewezen. Dit betekent echter niet dat als de inwoner wel naar school kan gaan of kan werken, er geen aanspraak kan zijn op begeleiding groep anders dan ter vervanging van arbeid of school. Dit moet afzonderlijk worden afgewogen.
Mantelzorg is langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit zijn omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg overstijgt. Het gaat bij mantelzorg om niet-verplichte zorg. Als de mantelzorger aangeeft de bovengebruikelijke zorg niet (meer) vrijwillig te willen/kunnen leveren, bestaat er mogelijk aanspraak op bijvoorbeeld begeleiding. Bij mantelzorg staat het de inwoner vrij om de mantelzorg wel of niet te accepteren. Als een hulpbehoevende niet geholpen wil worden door een mantelzorger die dit aanbiedt, kan er aanspraak op professionele zorg bestaan.
Mogelijke voorliggende voorzieningen via de Wojang, WAO/WIA en Wsw zijn:
5.2.2.8 Overige voorliggende voorzieningen
Niet bij wet gecreëerde voorzieningen kunnen het probleem ook oplossen en zijn in dat geval voorliggend. Voorbeelden hiervan zijn:
Van inwoners die daartoe in staat zijn, wordt actie en initiatief verwacht om hun netwerk in te schakelen en zo te voorzien in hun vraag naar zorg en dienstverlening.
5.3 Wmo-voorzieningen begeleiding
5.5.3.1 Individuele begeleiding en/of groepsbegeleiding
5.Met betrekking tot de begeleiding wordt er onderscheid gemaakt tussen begeleiding individueel, begeleiding groep of een combinatie van beide. Of de inwoner is aangewezen op begeleiding individueel of begeleiding in groepsverband, wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op begeleiding individueel als hetzelfde doel wordt beoogd.
5.Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding groep de aangewezen vorm van begeleiding. Echter, wanneer de zorgbehoefte gelegen is in het bijvoorbeeld een of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de zorgbehoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is begeleiding individueel de aangewezen vorm om de zorgbehoefte van de verzekerde in te vullen.
5.Ook als er medische contra-indicaties zijn voor begeleiding in groepsverband, kunnen de activiteiten in de vorm van de aanspraak begeleiding individueel worden geindiceerd. Een dagdeel begeleiding in groepsverband staat in die situatie niet gelijk aan vier uur begeleiding individueel, maar is afhankelijk van het zorgdoel. Het gaat dan om personen waarvoor op medische gronden een contra-indicatie geldt voor deelname aan een groep geboden door een instelling, zoals infectiegevaar of ernstige energetische beperkingen. Op basis van het zorgdoel voor de verzekerde kunnen begeleiding individueel en begeleiding in groepsverband gecombineerd zijn aangewezen. Bij de indicatiestelling wordt er rekening mee gehouden dat deze vormen van zorg niet op hetzelfde moment van de dag kunnen plaatsvinden.
5.Groepsbegeleiding kan de volgende doelen hebben:
5.De gemeente onderscheidt 2 vormen van groepsbegeleiding:
5.5.3.3 Individuele begeleiding
5.Individuele begeleiding heeft als doel het bevorderen en het behoud van zelfredzaamheid van de inwoner in kwestie, zodat hij of zij zelfstandig kan blijven wonen. Individuele begeleiding is maatwerk en kan bestaan uit het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag.
5.De gemeente De Bilt onderscheidt 2 vormen van individuele begeleiding:
5.5.3.4 Afspraken met landelijke aanbieders voor specifieke groepen
5.Voor sommige vormen van gespecialiseerde dagbesteding en begeleiding geldt dat deze landelijk worden ingekocht. Het betreft dagbesteding en begeleiding voor mensen met een zintuigelijke beperking (visueel en/of auditief).
5.Gemeenten zijn vrij om afspraken te maken met andere (bijvoorbeeld lokale/regionale) aanbieders. Het is echter goed om te beseffen dat deze vorm van begeleiding een specifieke expertise vereist. Deze expertise is in de afgelopen jaren opgebouwd bij de bij deze raamovereenkomst betrokken aanbieders:
5.De toegang tot deze begeleiding gaat hetzelfde als die tot alle andere vormen van begeleiding, dus via het Mens op Maat Team en de gemeente. De gemeente kan inwoners via een Wmo-aanvraag doorgeleiden naar één van de landelijke aanbieders met verwijzing naar de landelijke inkoopafspraken specialistische begeleiding Zintuiglijk Gehandicapten.
5.5.3.5 Indicatie van begeleiding
5.Voor de indicatie van de omvang van de dagbesteding en de begeleiding wordt door de gemeente De Bilt voorlopig aansluiting gezocht bij de werkwijze die het CIZ tot 1 januari 2015 toepaste. Deze werkwijze is te vinden in de CIZ Indicatiewijzer, Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, versie 7.1, juli 2014. Hoofdstuk 7 van dit document gaat over de dagbesteding en individuele begeleiding.
5.Inwoners met een indicatie voor groepsbegeleiding kunnen, als zij dat nodig hebben, in aanmerking komen voor vervoer naar en van de begeleidingslocatie.
5.Vervoer wordt alleen toegekend als:
5.Een inwoner kan ook tijdelijk een indicatie voor vervoer krijgen, bijvoorbeeld omdat hij de af te leggen route nog onder begeleiding moet oefenen.
5.De gemeente De Bilt onderscheidt de volgende vormen van vervoer:
5.Er kan vanuit de Wmo geen toezicht tijdens het vervoer worden geïndiceerd. Ook niet naar begeleiding in groepsverband. Er mag namelijk worden aangenomen dat het niveau van het vervoer (inclusief het toezicht) naar deze zorg is aangepast aan de cliënten die worden vervoerd.
5.Het betreft hier geen vervoer met de Regiotaxi maar vervoer geregeld door de zorgaanbieder.
Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin mantelzorger (de huisgenoot, partner of ouder die feitelijk gebruikelijke zorg op zich moet nemen) daartoe niet in staat is wegens (dreigende) overbelasting, die niet anders door hem is op te lossen. Alleen dan kan er via de Wmo aanspraak zijn op begeleiding. Het gaat dan om indiceerbare zorg alsof de inwoner zonder gebruikelijke zorger woont.
Alle documenten, overeenkomsten zorg (COB) en de Maatwerkovereenkomst staan gepubliceerd op de website www.zeist.nl/zorgomtafel
6.1 Wat verstaan we hieronder?
Kortdurend Verblijf omvat het logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, waarbij de inwoner persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding krijgt of kan krijgen.
Het gaat hierbij om cliënten met somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoeningen of beperkingen, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, die permanent toezicht nodig hebben.
Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend Verblijf vooral op logeren met als doel het overnemen van het permanente toezicht op de inwoner ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger (respijtzorg).
Het verblijf is hier dus te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Tijdens het Kortdurend Verblijf is er geen sprake zijn van behandeling.
Om in aanmerking te komen voor de functie Kortdurend Verblijf moet worden voldaan aan alle hieronder genoemde voorwaarden:
en dat ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de inwoner levert, noodzakelijk is.
die geboden wordt op basis van actieve observatie, die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/ (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor de inwoner kan worden voorkomen.
Permanent toezicht omvat altijd bovengebruikelijk toezicht. Het is toezicht waarop de inwoner op basis van aandoeningen, stoornissen en beperkingen noodzakelijkerwijs is aangewezen op regelmatige en onregelmatige momenten en die geboden wordt op basis van actieve observatie. Permanent toezicht bij kinderen onderscheidt zich van gebruikelijk (ouderlijk) toezicht.
Permanent toezicht kan verschillende aangrijpingspunten hebben en verschillen in intensiteit. Afhankelijk daarvan kan de toezichtfunctie op verschillende manieren vorm krijgen. Het toezicht kan gericht zijn op:
het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen (voorkomen van escalatie en gevaar).
6.2.1.1 Het bieden van fysieke zorg
Het gaat hier vooral om inwoners met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een lichamelijke handicap. Actieve observatie van de hulpverlener is noodzakelijk om tijdig zorg te kunnen bieden. Als er zorg geboden moet worden, moet dat ook direct gebeuren.
Voorbeelden zijn ouderen met dementie die willen opstaan en vergeten zijn dat ze niet meer mobiel zijn, mensen met niet goed instelbare epilepsie met een risico op een status epilepticus, verzekerden met ernstige hart- en/of longaandoeningen waarbij zuurstoftekort dreigt, en mensen met ernstige slikstoornissen en verslikrisico.
6.2.1.2 Het verlenen van zorg op ongeregelde en/of frequente tijden
Het gaat hier bijvoorbeeld om inwoners met regieverlies die niet zelf om hulp of zorg vragen. Er is continu zorg nodig waarbij de hulpverlener actief moet observeren. Voorbeelden: continu sturing en structuur bieden om dagelijks voorkomende en door inwoner niet goed begrepen situaties uit te leggen/te verduidelijken zodat inwoner hiermee kan omgaan, of continu sturing en structuur bieden om problemen op te lossen.
Er zijn dan zowel beperkingen in de sociale redzaamheid als stoornissen in de psychosociale functies (geheugen en denken, concentratie, perceptie van de omgeving en motivatie) of angststoornissen. Het kan ook gaan om cliënten die vanwege hun lichamelijke handicap zware fysieke beperkingen hebben die niet met hulpmiddelen te compenseren zijn99. Zij hebben frequente hulp en begeleiding nodig bij het uitvoeren van allerlei dagelijkse activiteiten en zijn zelf niet (meer) in staat om hulp in te roepen.
6.2.1.3 Het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen
Het gaat hier om cliënten met gedragsproblemen, waarbij het ook kan gaan om zogenaamd internaliserend (naar binnen gericht) probleemgedrag. Dit kan voortkomen uit een psychiatrische of psychogeriatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, waarbij actieve observatie noodzakelijk is om tijdig te kunnen ingrijpen. Een ander voorbeeld: een inwoner die zich onvoldoende kan uiten/verstaanbaar maken (communicatienood) en daardoor probleemgedrag zal gaan vertonen (woede-uitbarstingen, frustratie) als er niet steeds hulp bij de communicatie geboden wordt.
6.2.2 Voorliggende voorzieningen
Op de functie Kortdurend Verblijf zijn geen wettelijk voorliggende voorzieningen van toepassing. Wel zijn er een aantal niet-wettelijke voorliggende voorzieningen denkbaar.
6.2.2.1 Aanvullende verzekering op de Zvw
De aanvullende verzekering valt niet onder de Zorgverzekeringswet en is hiermee ook geen wettelijk voorliggende voorziening. Het staat mensen vrij zich aanvullend te verzekeren of niet. Als mensen deze verzekering hebben dan heeft dit een algemeen gebruikelijk karakter. De inhoud van deze verzekering en het gebruik hiervan door een cliënt, kan van invloed zijn op de soort en omvang van de indicatie. Een voorbeeld van een aanvullende verzekering is vervanging voor mantelzorg.
6.2.2.2 Overige voorliggende voorzieningen
Deze voorzieningen gaan voor op Wmo-zorg als ze beschikbaar zijn en in redelijkheid een oplossing bieden voor de zorgbehoefte van een inwoner. Van cliënten die daartoe in staat zijn, wordt ook actie en initiatief verwacht om hun netwerk in te schakelen en zo te voorzien in hun vraag naar zorg en dienstverlening.
Mantelzorg is langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg overstijgt. Het gaat bij mantelzorg om het vrijwillig overnemen/uitvoeren van bovengebruikelijke zorg, waarop de inwoner kan zijn aangewezen.
Het gaat bij mantelzorg om niet-verplichte zorg. Als de mantelzorger aangeeft de bovengebruikelijke zorg niet (meer) vrijwillig te willen leveren, bestaat aanspraak op professionele zorg.
Wanneer voor de zorgvrager mantelzorg vrijwillig beschikbaar is, wordt voor dat deel van de zorgaanspraak niet geïndiceerd. Professionele zorg vanuit de Wmo is dan niet noodzakelijk of er is minder professionele zorg nodig. Bij mantelzorg is cliëntsoevereiniteit van toepassing. Het staat de inwoner vrij mantelzorg wel of niet te accepteren. Als een inwoner niet geholpen wil worden door een mantelzorger die dit aanbiedt, kan de inwoner dat weigeren. Er is dan aanspraak op professionele zorg.
Een inwoner die is aangewezen op zorg met het leefklimaat “permanent toezicht”, komt in aanmerking voor een indicatie voor Verblijf. Als het de wens is van partner/ouders, in- of uitwonende kinderen, huisgenoten of andere mantelzorgers om dit permanente toezicht vrijwillig op zich te nemen in de thuissituatie, wordt geen indicatie voor Verblijf als bedoeld in de Wlz afgegeven als de inwoner hiermee instemt. Om de mantelzorger te kunnen ondersteunen (ontlasten) bij dit vrijwillig op zich genomen permanent toezicht, kan voor maximaal drie dagen per week Kortdurend Verblijf geïndiceerd worden.
6.6.3.1 Eén functie Kortdurend Verblijf
6.De gemeente De Bilt kent één functie Kortdurend verblijf: Hierin kunnen alle doelgroepen bediend worden die eerst onder de volgende NZA-codes vielen:
6.Kortdurend Verblijf is geen integraal pakket. De Persoonlijke Verzorging, Verpleging en/of Begeleiding die noodzakelijk is tijdens het Kortdurend Verblijf wordt geïndiceerd. Dit met uitzondering van het toezicht. Tijdens het Kortdurend Verblijf kan er geen sprake zijn van Behandeling. Wel kan er tijdens Kortdurend Verblijf een aanspraak zijn op Begeleiding groep wanneer de inwoner niet zelfredzaam is bij het invullen van zijn dagstructuur.
6.6.3.2 Indicatie van kortdurend verblijf
6.Voor de indicatie van de omvang van het kortdurend verblijf wordt voorlopig aansluiting gezocht bij de werkwijze die het CIZ tot 1 januari 2015 toepaste. Deze werkwijze is te vinden in de CIZ Indicatiewijzer, Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, versie 7.1, juli 2014. Hoofdstuk 10 van dit document gaat over het kortdurend verblijf.
Kortdurend verblijf wordt gezien als een vorm van respijtzorg. Het doel van respijtzorg is de ontlasting van mantelzorgers. Als de persoon die zorg nodig heeft een indicatie voor kortdurend verblijf heeft, kan de mantelzorger af en toe vrijaf hebben en een adempauze nemen.
6.6.5.1 Wat is beschermd wonen?
6.Een beschermende woonvorm biedt mensen met langdurige psychiatrische of verslavingsproblemen een combinatie van begeleiding en wonen. Personen die vanwege psychische problematiek er niet in slagen zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht en ondersteuning komen in aanmerking voor beschermd wonen. Het verblijf in de beschermde woonvorm kan een opstap zijn naar (begeleid) zelfstandig wonen.
6.Voorbeelden van beschermd in de regio Utrecht wonen zijn:
Stichting de Grasboom heeft kleinschalige woonprojecten voor jongvolwassenen met een normale tot hoogbegaafde intelligentie en een autistische stoornis. Deze projecten zijn door de ouders opgezet en worden door hen beheerd waardoor de overhead minimaal is. De zorg wordt uitgevoerd door Kwintes en Reinaerde, betaald vanuit het PGB.
Kwintes heeft een verhuurorganisatie opgezet om ervaringen op te doen met het gescheiden aanbod van wonen en zorg. Daarnaast heeft Kwintes fasegericht wonen ontwikkeld, waarbij cliënten stap voor stap zelfstandig worden. Een andere relevante ontwikkeling is de verdubbeling van de inzet van vrijwilligers.
Het Leger des Heils heeft beschermd wonen geïntegreerd in het aanbod maatschappelijk opvang. Sinds kort is er een hostel plus waar, in samenwerking met Abrona, cliënten met een verstandelijke beperking in combinatie met verslaving en psychische problematiek worden begeleid. De aanpak is sterk gericht op doorstroom naar zelfstandigheid door middel van dagactiviteiten & werk en sport & vrije tijd.
De Heem biedt een beschermde woonomgeving aan cliënten met zowel GGZ als VG. Deze groep komt veel voor in de maatschappelijke opvang en is niet goed plaatsbaar in de reguliere woonvormen. De natuurlijke beslotenheid van de boerderij biedt ruimte om op eigen terrein wonen, dagbesteding/werken en recreëren plaats te laten vinden
6.In de Wmo 2015 is beschermd wonen altijd een maatwerkvoorziening.
6.6.5.2 Centrumgemeente verantwoordelijk
6.Vanaf 2015 worden de centrumgemeenten verantwoordelijk voor beschermd wonen. Utrecht is centrumgemeente voor alle gemeenten in de Wmo-regio's Utrecht-west, Lekstroom, Utrecht-zuidoost en Utrecht-stad. In totaal maken 16 gemeenten onderdeel van dit centrum.
6.De toegang tot beschermd wonen start bij het Mens op Maat Team. Als tijdens het gesprek met het Mens op Maat Team wordt geconcludeerd dat de inwoner beschermd wonen nodig heeft, dan wordt de aanvraag voor het beschermd wonen niet bij de gemeente De Bilt, maar bij de centrumgemeente Utrecht gedaan.
6.Het Sociaal Team dient samen met inwoner een voorstel in, voorzien van een advies over de beoogde maatwerkvoorziening. Vanuit de Centrale Toegang vindt toetsing en plaatsing plaats. Aan de centrale toegang is een “veldtafel” gekoppeld waar complexe casussen geagendeerd kunnen worden en overleg kan plaatsvinden over de juiste plaatsing. Deelnemers aan deze veldtafel zijn: toeleiders, aanbieders en de gemeente Utrecht (als centrumgemeente en voorzitter van de veldtafel). Het uiteindelijke besluit (toewijzing dan wel afwijzing) wordt genomen door de gemeente Utrecht.
6.Beschermd wonen is landelijk toegankelijk. Dat betekent dat burgers zich in principe tot iedere gemeente kunnen wenden voor opvang en beschermd wonen.
6.Het is voor cliënten ook mogelijk om het beschermd wonen thuis in te vullen. Dat gaat via een PGB of via een Volledig Pakket Thuis (VPT). De zorg thuis wordt anders dan de zorg n natura geïndiceerd door de Wmo-consulenten van de gemeente De Bilt. Bij de indicatie zal sterk geleund worden op de advisering van de Expertgroep (zie hoofdstuk 12) of de veldtafel van de gemeente Utrecht.
6.6 Doventolk in de leefsituatie
6.6.6.1 Wat is de doventolk in de leefsituatie?
6.De regeling Doventolk in de leefsituatie (dus niet voor werk of school) is onderdeel geworden van de Wmo. De doventolk in de leefsituatie is een voorziening waarbij doven en zeer slechthorenden een aantal uren per jaar hulp van een doventolk kunnen krijgen, bijvoorbeeld voor gesprekken met instanties en huisartsbezoek.
6.Vanuit de Landelijke politiek en cliëntorganisaties is er op aangedrongen om de doventolkvoorziening per 2015 als landelijke voorziening/inkoop overeind te houden. Ook de VNG vindt het, mede gezien de kleine doelgroep, beter om de doventolkvoorziening voorlopig landelijk te organiseren en uit te voeren. Dit is doelmatiger en kwaliteit blijft beter geborgd.
6.De opdracht voor de voorziening doventolk leefdomein is gegund aan Menzis. Tolknet is de partij die de bemiddeling uitvoert tussen tolk en tolkbehoevende. Bij de afspraken over de doventolk leefdomein, die vanuit de AWBZ overkomt, wordt ook de financiering en uitvoering van de doventolk vanuit de Participatiewet betrokken zodat één en ander efficiënt en doelmatig kan worden uitgevoerd.
6.De aanvraag voor een doventolk kan worden ingediend bij Menzis. Zij beoordelen de aanvraag en melden de inwoner aan bij Tolknet. Overigens is het zo dat een indicatie voor hulp bij Tolknet levenslang geldig is. Herindicatie is dus niet nodig. Er zullen daarom jaarlijks zeer weinig inwoners komen met een verzoek om in aanmerking te komen voor een doventolk.
7.1 Wat verstaan we hieronder?
Dit hoofdstuk is geheel gewijd aan het wonen in een geschikt huis. Met betrekking tot het wonen is er een grote diversiteit aan oplossingen. Van goedkoop tot duur, van eenvoudig tot complex, materieel en immaterieel.
Voor een maatwerkvoorziening van de gemeente is er een belangrijke voorwaarde: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere (volwassen) Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende toekomstige beperkingen rekening moet worden gehouden.
7.De gemeente onderzoekt of de woning waar de inwoner de beperkingen ervaart, zijn of haar hoofdverblijf is. Het hoofdverblijf is de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft en waar het centrum van zijn dagelijkse sociale en economische activiteiten ligt.
7.In een enkel geval is er sprake van twee hoofdverblijven. Dat kan bijvoorbeeld wanneer het om een gehandicapt kind van gescheiden ouders gaat, dat in co-ouderschap wordt opgevoed.
7.7Co-ouderschap moet dan ook echt inhouden dat het kind de helft van de tijd bij de ene en de andere helft van de tijd bij de andere ouder woont. Alleen dan kunnen in allebei de huizen woonvoorzieningen worden toegepast.
7.Als de aanvrager bijvoorbeeld zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling of meer dan de helft van de tijd bij één van de twee ouders verblijft, kan voor een woonruimte een voorziening worden getroffen om deze ruimte bezoekbaar te maken.
7.Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning. Bijzondere woonvormen waarvoor er via de Wmo geen compensatieplicht geldt, zijn:
7.Deze uitsluitingen betreffen woonvormen die niet als hoofdwoning dienst doen en die niet permanent bewoond worden. Natuurlijk kunnen bewoners van dergelijke woningen wel bij de gemeente terecht voor advies en informatie.
7.7.2.3 Op gehandicapten of ouderen gerichte woongebouwen
7.Voor specifiek op gehandicapten en/of ouderen gerichte woongebouwen ligt er geen verantwoordelijkheid voor aanpassingen bij de gemeente. Van de eigenaar van het gebouw mag immers verwacht worden dat als hij een gebouw aanduidt als geschikt voor gehandicapten of ouderen, hij daar ook de voorzieningen voor heeft getroffen. Voorzieningen en aanpassingen in deze woningen kunnen worden gezien als algemeen gebruikelijk en standaard aanwezig. Reguliere woningen die via de Wmo zijn aangepast, worden niet gezien als op gehandicapten en/of ouderen gericht. De woningen zijn immers in eerste instantie niet als zodanig gebouwd.
7.Voor wooncomplexen die niet specifiek op ouderen zijn gericht, geldt niet dat de eigenaar (of de vereniging van eigenaren) per definitie verantwoordelijk is voor algemene voorzieningen en aanpassingen in de gemeenschappelijke ruimtes van het gebouw. Wel mag van de eigenaar verwacht worden dat hij bij verbouwing en renovatie rekening houdt met de bewoners en hun behoeften. In bijzondere situaties is het mogelijk om als gemeente nadere afspraken met de woningbouwcorporaties te maken.
7.Personen met beperkingen die verhuizen van of naar een zorgwoning waarbij de functie “verblijf” van toepassing is, of die verhuizen van of naar een andere niet-zelfstandige woning, hebben in principe geen recht op woningaanpassingen.
7.7.2.4 Oorzaak van het probleem
7.De gemeente onderzoekt hoe het probleem is ontstaan.
7.7.2.4.1 De in de woning gebruikte materialen
7.De eigenaar van de woning is verantwoordelijk voor de in de woning gebruikte materialen. Als de problemen voortkomen uit de gebruikte materialen, dan dient de inwoner zich te wenden tot de woningeigenaar. Indien de inwoner zelf de woningeigenaar is, dient hij het probleem zelf op te lossen.
7.Voorbeelden van materialen die problemen kunnen veroorzaken, zijn:
7.7.2.4.2 Verhuizing naar een ongeschikte woning
7.Er zijn situaties waarbij de inwoner verhuist van een aangepaste en/of geschikte woning naar een woning die minder of helemaal niet is aangepast/geschikt. Dit is een verhuizing van een geschikte naar een niet geschikte woning. De gemeente heeft alleen een verantwoordelijkheid voor het aanpassen van de woning als er voor deze verhuizing een belangrijke reden bestaat en van de inwoner niet verwacht mag worden dat hij of zij zelfredzaam is in het oplossen van het probleem.
7.Een belangrijke reden kan bijvoorbeeld zijn dat de inwoner een baan heeft gekregen op grote afstand van zijn woning, waardoor verhuizen noodzakelijk is. Maar ook een echtscheiding kan een reden zijn dat de inwoner moet verhuizen. In al dit soort gevallen verwacht de gemeente wel dat de inwoner van tevoren contact opneemt, zodat de gemeente kan meedenken over de goedkoopst compenserende oplossing.
7.Ook als iemand met (dreigende) beperkingen verhuist vanuit een voor hem of haar ongeschikt huis, dan verwacht de gemeente dat hij of zij deze gelegenheid aangrijpt om naar een geschikte woning te verhuizen. Hierbij wordt ook van de inwoner verwacht dat hij of zij rekening houdt met de toekomst.
7.Natuurlijk staat het iedereen vrij om zijn eigen nieuwe woning uit te kiezen. De gemeente zal bij de aanvraag van woonvoorzieningen via de Wmo echter altijd overwegen in hoeverre de aanvrager met de ontstane problemen rekening had kunnen houden op het moment dat hij naar de huidige woning is verhuisd. Dus in welke mate waren de nu ontstane problemen toen voorzienbaar. Had de aanvrager op dat moment bijvoorbeeld al kunnen weten dat de trap over enkele jaren een onneembaar obstakel zou zijn? Dan is er geen verantwoordelijkheid vanuit de Wmo. De aanvrager heeft zelf immers het risico genomen dat zijn woning (in de toekomst) niet geschikt zou zijn.
7.Onderzocht wordt in hoeverre eigen oplossingen kunnen leiden tot een oplossing voor het probleem. Hierbij wordt ook overwogen of er volstaan kan worden met voorzieningen die relatief goedkoop en/of algemeen gebruikelijk zijn. Dit zijn bijvoorbeeld:
7.Ook wordt afgewogen in hoeverre verhuizen een oplossing biedt. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen:
7.7oorbeelden van situaties waarbij er sprake is van voorzienbaarheid, zijn:
7.Bij het toetsen van het begrip “voorzienbaarheid” gaat de gemeente uit van de vraag of de inwoner circa vijf jaar voordat de woonproblemen ontstaan, logischerwijs had kunnen weten of vermoeden dat de woonproblemen zouden kunnen gaan ontstaan en daar dus rekening mee had kunnen houden.
7..2.7 Rekening houden met afschrijving
7.Als gemeente houden wij rekening met de algemeen gebruikelijke levensduur van een voorziening. Wij moeten hierbij echter rekening houden met de aard van de voorziening en de situatie van de cliënt.
7.7Voor de algemene gebruikelijke afschrijvingstermijnen van badkamers en keukens zoeken wij aansluiting bij de afschrijvingstermijnen die door de vereniging Overleg Voorzitters Huurcommissie zijn vastgesteld in het Beleid Huurverhoging na Woonverbetering.
7.3.1 Roerende woonvoorzieningen
De meest gebruikte roerende woonvoorzieningen zijn over het algemeen tegen redelijke prijzen verkrijgbaar bij thuiszorgwinkels en via internet. Om die reden is het voor de inwoner niet altijd gunstiger om deze voorzieningen via de Wmo geleverd te krijgen in verband met de eigen bijdrage voor Wmo-voorzieningen. Vooraf kan berekend worden hoe hoog de eigen bijdrage voor de voorziening zal zijn. Als de inwoner de voorziening via de eigen bijdrage uiteindelijk helemaal zelf betaalt, dan is hij misschien sneller en/of goedkoper geholpen met een zelf aangeschafte voorziening. De keus is aan de aanvrager.
7.3.2 Complexere onroerende woonvoorzieningen
Als blijkt dat het aanpassen van de woning of woonruimte de goedkoopst compenserende oplossing is, moet worden aangegeven hoe hieraan invulling wordt gegeven. In deze paragraaf wordt een aantal voorbeelden van bouwkundige aanpassingen genoemd.
Een bouwkundige aanpassing of woontechnische ingreep aan een woonruimte wordt op grond van de Wmo door het college toegekend aan de inwoner. De gemeente kan, in het geval er sprake is van een huurwoning, er voor kiezen om de kosten voor de voorziening direct aan de eigenaar uit te betalen. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de woningeigenaar.
Aanpassingen in de keuken zijn mogelijk als sprake is van beperkingen bij het uitvoeren van keukenactiviteiten waarvoor belanghebbende grotendeels verantwoordelijk is. Verder worden de volgende criteria gehanteerd:
de al aanwezige keuken wordt beoordeeld op levensduur en afschrijving. Mocht de aanwezige keuken al afgeschreven zijn, is de eigenaar van de woning verantwoordelijk voor een andere, wellicht al gedeeltelijk aangepaste, keuken. Wel kunnen meerkosten die een relatie hebben tot de beperkingen van de inwoner voor compensatie in aanmerking komen;
Mogelijke aanpassingen in de keuken zijn:
Als iemand vraagt om zijn beperkingen in het traplopen op te lossen, dan wordt gekeken naar de mate van normaal gebruik van de woning, zoals in deze beleidsregels besproken. In eerste instantie wordt er gekeken of er, door het anders gebruiken van gebruiksruimten, mogelijkheden zijn om op de begane grond te gaan slapen en/of gebruik te kunnen maken van een natte cel. Is deze mogelijkheid er niet dan zal aanpassingen aan de trap in de regel bestaan uit het aanbrengen van een tweede trapleuning of een traplift. Tweede leuningen worden gezien als algemeen gebruikelijk en niet via de Wmo vergoed. Trapliften worden in bruikleen verstrekt.
Elementen die hierbij betrokken worden, zijn:
de bouwkundige mogelijkheden voor het aanpassen van de tra7.3.2.4 Van het toilet
Het aanpassen van het toilet bestaat voornamelijk uit het opheffen van beperkingen in gebruik en toegankelijkheid van het toilet.
Algemeen gebruikelijk (en dus niet vergoed), zijn wandbeugels en een verhoogd toilet.
Een zogenaamde spoel/föhn installatie, bedoeld voor mensen die niet in staat zijn zichzelf te reinigen na de toiletgang, kan worden verstrekt.
Een tweede toilet, bijvoorbeeld op de bovenverdieping, wordt in principe niet verstrekt. Er is een uitzondering hierop mogelijk in het geval dat:
een losse toiletstoel of chemisch toilet niet geleegd en/of schoongemaakt kan worden door de cliënt, een huisgenoot, vrijwilliger of hulpverlener;
en de gang naar beneden, voornamelijk in de nacht, niet of niet op tijd mogelijk is.
Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiezen wij bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en hebben wij aandacht voor de omgevingsvergunning.
Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning, zal het college allereerst beoordelen wat iemands eigen mogelijkheden zijn. Ook zal er gekeken worden of het verhuizen naar een geschikte woning een oplossing kan bieden.
Als de aanleg van een verhard terras, direct aansluitend aan de woonruimte, of de aanpassing van een bestaand terras noodzakelijk is, dan geldt hiervoor een maximum totaaloppervlakte van 6 m2.Als de aanleg van een verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, of tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort noodzakelijk is, geldt een maximum oppervlakte van 20 m2.
7.3.2.9 Mogelijk te vergoeden kosten
De kosten voor woningaanpassingen die meewegen bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming en getoetst worden op goedkoopst compenserend, zijn:
de administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte: tien procent van die kosten (inclusief BTW) met een maximum van € 500,- inclusief BTW. Deze kosten kunnen worden gezien als onderhandelingsfactor waarmee de medewerking van de verhuurder eerder kan worden verkregen.
De offertes kunnen worden getoetst door het team Gebouwen van de gemeente. Als er een omgevingsvergunning noodzakelijk is, dan moet vooraf een onderzoek worden ingesteld.
.3.2.10 Hoger uitrustingsniveau dan sociale woningbouw
Iedereen woont naar zijn inkomen. Iemand met een hoog inkomen kan in een groter huis wonen dan iemand met een laag inkomen. Bij de toekenning van voorzieningen is het niet mogelijk hier rekening mee te houden. Bij de toekenning van voorzieningen wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Het hiervoor geldende niveau is vastgelegd in het “Bouwbesluit 2003”.
7Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Als iemand een zwembad in de kelder van zijn huis heeft laten aanleggen, dan krijgt hij hier geen hulp bij het huishouden voor. Heeft iemand aanpassingen in zijn garage nodig, dan zal hij dit in principe zelf moeten oplossen. Behalve wanneer de garage bijvoorbeeld dienst doet als stalling voor een scootmobiel.
.3.2.11 Maximale vergoeding woonwagens
Als de technische levensduur van een woonwagen minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedraagt de vergoeding voor bouwkundige en niet-bouwkundige woonvoorzieningen, uitraasruimten en verwijdering van in bruikleen verstrekte voorzieningen maximaal € 1.000,-.
7.3.2.13 Anti-speculatiebeding
Bij het verstrekken van woningaanpassingen en in het bijzonder dure woningaanpassingen in de vorm van een aanbouw, is er soms sprake van een waardestijging van de woning. Voor dure woningaanpassingen is een anti-speculatiebeding voor 10 jaar van toepassing waarbij het anti-speculatiebeding jaarlijks met 10% afneemt.
7Op grond van de verordening en het besluit wordt voor woonvoorzieningen een terugbetalingsverplichting gehanteerd. De terugbetaling bedraagt in het eerste jaar na definitieve toekenning van de woonvoorziening honderd procent en wordt vervolgens jaarlijks verminderd met een afschrijvingspercentage van tien procent van de kosten van de aanpassing.
De meerwaarde van de woning is gelijk aan de kosten van de woningaanpassing die voor vergoeding in aanmerking komen. Bij een meerwaarde van minder dan € 7000,- wordt afgezien van een eventuele terugbetaling.
.3.2.14 Gereedmelding woningaanpassing
Een woningaanpassing, niet zijnde het aanbrengen van een traplift, moet uiterlijk binnen drie maanden na het verlenen van de voorziening gereed zijn. Als niet aan deze termijn wordt voldaan, kan het college besluiten om de eerder verleende voorziening in te trekken. Als de voorziening gereed is, moet er door de inwoner aan de gemeente een schriftelijke gereedmelding worden overlegd.
7.3.3.1 Financiële tegemoetkoming voor vervanging vloerbedekking
De cliënten met allergie of astma kunnen in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor het vervangen van de vloerbedekking als dat noodzakelijk is. Dit is alleen mogelijk wanneer een arts een duidelijke diagnose heeft gesteld. Of een voorziening noodzakelijk is, wordt mede beoordeeld aan de hand van het levenspatroon, de gehele woninginrichting, de ventilatiemogelijkheden en het ventilatiegedrag. De gemeente kan hierover advies inwinnen, bijvoorbeeld door het inschakelen van een gespecialiseerde astma/COPD-verpleegkundige. De inwoner moet zich bij de aanschaf van nieuwe materialen voortaan wel aan het programma van eisen voor de wooninrichting houden. Van de inwoner wordt verwacht dat hij zelf ook maatregelen neemt om klachten te voorkomen.
In de regel krijgt de inwoner een vergoeding als:
Er wordt geen vergoeding verstrekt als:
In principe gaat het bij woningsanering om het vervangen van de vloerbedekking in de slaapkamer. De woonkamer kan ook worden gesaneerd, maar alleen als de aanvrager jonger dan vier jaar is. Voor het vervangen van gordijnen of behang in de slaap- of woonkamer worden geen saneringskosten verstrekt. Het nut hiervan is volgens het Longfonds nauwelijks aantoonbaar.
7.3.3.3 Maximale vergoeding saneringskosten.
De maximale vergoeding voor saneringskosten is vastgesteld op € 1000,-
Als het artikel ouder dan acht jaar is, dan krijgt de inwoner geen vergoeding. Binnen de acht jaar worden de volgende afschrijvingen gehanteerd:
De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor zeil of linoleum is € 50,- per meter, uitgaande van een gemiddelde breedte van 4 meter en inclusief legkosten en egalisatie.
Bij verhuizing komt de inwoner niet in aanmerking voor een saneringsvergoeding.
Bij een verhuizing is het immers gebruikelijk dat iemand zijn woning opnieuw inricht en stoffeert. Hierbij kan de inwoner alvast rekening houden met zijn klachten.
Van de ouders of begeleiders van de inwoner kan worden verwacht dat zij continu toezicht houden op de cliënt. Dit betekent zeven dagen per week, 24 uur per dag.
In veel gevallen kan de slaapkamer van de inwoner voldoen als ruimte zonder prikkels van buitenaf en is geen speciale uitraaskamer nodig. Een inwoner kan soms zo gewelddadig zijn dat hij het risico loopt zichzelf wat aan te doen. Een uitraaskamer moet dan aan bepaalde veiligheidseisen voldoen. Te denken valt aan:
Buiten de verstrekkingen voor uitraaskamers vallen:
Een uitraasruimte moet het belang van de persoon met de psychische beperkingen dienen. Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen om de belangen van anderen, bijvoorbeeld hinder, of het tot rust komen van de ouders of verzorgers, dan is er geen sprake van een uitraasruimte in de zin van de Wmo.
Te denken valt vooral aan de volgende drie situaties:
de inwoner vraagt om een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt dat een verhuizing de goedkoopste en meest adequate oplossing is voor zijn probleem. Het kan ook zijn dat de huidige woning van de inwoner zich niet leent voor een aanpassing. Ook dan is verhuizing de meest voor de hand liggende oplossing;
Een verhuiskostenvergoeding, onder a. en b. dient als alternatief voor een woningaanpassing als dit de goedkoopste en meeste adequate oplossing is voor het woonprobleem van de cliënt.
7.3.6 Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten
Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimte worden alleen aangebracht als er geen nadelig invloed is van extreme slijtage door weer en wind of vandalisme. Ook wordt er een zorgvuldige afweging gemaakt bij het aanbrengen van de voorziening of de voorziening geen belemmeringen oplevert voor het gebruik van de gemeenschappelijke ruimte voor medebewoners.
Als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling of bij gehandicapte kinderen die door een echtscheiding waarbij er geen sprake is van co-ouderschap het hoofdverblijf hebben bij één ouder dan kan er een voorziening worden getroffen om één woning bezoekbaar te maken. Daarbij gaat het alleen om de volgende zaken:
Hierbij gaat het dus alleen om op bezoek gaan en niet over logeren.
De hoogte van de financiële vergoeding om een woning bezoekbaar te maken bedraagt maximaal
De aanpassingen kunnen bestaan uit:
.3.8 Verwijderen van voorzieningen
Voorzieningen worden zo min mogelijk verwijderd. Daar waar het onontkoombaar is om de voorziening niet te verwijderen zijn de kosten van het verwijderen voor de aanvrager van de voorziening tenzij de aanvrager anders is overeengekomen met de eigenaar van de woning. De gemeente is niet verantwoordelijk voor de kosten van het verwijderen van de voorziening.
7.3.9.1 Huurderving in verband met het vrijhouden van aangepaste woningen
Woningen die voor meer dan € 7.000,- zijn aangepast en waarvan de bewoner de woning verlaat, worden door de woningbouwcorporatie tot 6 maanden vrijgehouden voor een andere bewoner met beperkingen. De periode van zes maanden kan éénmalig met een periode van maximaal drie maanden verlengd worden als bekend is dat binnen deze drie maanden een persoon met beperkingen de woning zal betrekken.
De gemeente vergoedt de eerste maand van leegstand niet aan de woningbouwvereniging, omdat het bij reguliere verhuur ook regelmatig voorkomt dat een woning een dergelijke periode leeg staat. Voor de overige maanden waarin de woning op verzoek van de gemeente leegstaat, wordt de kale huur aan de woningbouwvereniging vergoed.
Ook bij mantelzorgers die helpen bij de verzorging van de inwoner, kan er sprake zijn van problemen. Dit is dan het gevolg van de zorgtaak van de mantelzorger, waardoor hij of zij (te) zwaar belast wordt. In zo’n geval kan compensatie ook een optie zijn. Een tillift is een duidelijk voorbeeld van een hulpmiddel waar de mantelzorger ook veel baat bij heeft.
8 verplaatsen in en om de woning
8.1 Wat verstaan we hieronder?
In het kader van het verplaatsen in en om de woning gaat het om een rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik in en om de woning. Sportrolstoelen en rolstoelen voor incidenteel gebruik horen daar niet bij. Hiervoor verwijzen we naar hoofdstuk 10.
8.8.2.1 Niet anti-revaliderend
8.Er wordt geen rolstoel verstrekt als het gebruik van een rolstoel in strijd is met een behandelplan van de aanvrager en nadelig is voor de revalidatie (oftewel: de voorziening mag niet antirevaliderend werken).
8.8.2.2 Voorliggende voorzieningen
8.Inwoners met een blijvende zorgbehoefte (Wlz indicatie) krijgen een integraal pakket aan zorg. Integraal betekent dat alles wat iemand nodig heeft in het pakket zit. Dit pakket bestaat uit: verblijf, persoonlijke verzorging, verpleging, behandeling, het individueel gebruik van hulpmiddelen voor mobiliteit (zoals een rolstoel of een scootmobiel) en vervoer.
8.2015 is een overgangsjaar. Daarom zijn in 2015 gemeenten nog verantwoordelijk voor hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie vanuit de Wmo 2015. Vanaf 2016 zijn zorgkantoren verantwoordelijk voor hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie. Het maakt daarbij niet uit of de Wlz indicatie verzilverd is.
8.Als er meerdere soorten rolstoelen geschikt zijn voor de cliënt, dan wordt er gekozen voor de goedkoopste variant.
8.Als één rolstoel niet volstaat voor de verplaatsingsbehoefte van de cliënt, dan kan eventueel een tweede (elektrische) rolstoel worden verstrekt. Dit gebeurt in de volgende gevallen:
8.Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en/of egotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.
8.In het programma van eisen kan informatie worden opgenomen over:
8.Rolstoelen worden onderscheiden in rolstoelen voor incidenteel, semipermanent en permanent gebruik. Ook is er verschil in actief en passief gebruik. Verder wordt er onderscheid gemaakt tussen rolstoelen die uitsluitend voor binnen geschikt zijn en rolstoelen die zowel voor binnen als buiten kunnen worden gebruikt.
8.8.3.2.1 Handbewogen rolstoelen
8.Bij handbewogen rolstoelen wordt onderscheid gemaakt tussen zelfbewegers (actief) en duwwandelwagens (passief). Zelfbewegers zijn handbewogen rolstoelen die door de gebruiker zelf door middel van hoepels (of soms hefbomen) kunnen worden voortbewogen. Duwwandelwagens worden voortgeduwd door een begeleider.
8.8.3.2.2 Elektrische rolstoelen
8.Mensen voor wie een handbewogen rolstoel niet geschikt is en er geen transfermogelijkheden meer zijn, kunnen in aanmerking komen voor een elektrische rolstoel. Hiervan bestaan typen voor binnen, buiten of beiden.
8.Een elektrische rolstoel voor binnen is bedoeld voor in en om de woning. De draaicirkel is kleiner, maar de accu’s ook, zodat er niet hele grote afstanden mee overbrugd kunnen worden. Een elektrische rolstoel voor buiten heeft grotere accu’s en fungeert ook als een vervoersmiddel voor kleine afstanden. Deze rolstoel wordt echter niet vaak verstrekt, omdat een scootmobiel meestal ook geschikt en goedkoper is. Een tussenoplossing voor binnen (kleinere draaicirkel) en buiten (grotere accu’s) is ook mogelijk.
8.Elektrische rolstoelen hebben standaard een joystick besturing. Naast deze vorm van besturing is vrijwel iedere denkbare vorm van besturing mogelijk. Het is mogelijk dat de gebruiker niet overweg kan met de elektrisch aangedreven rolstoel. In dat geval kan er rolstoeltraining worden toegekend.
8.8.3.3 Onderhoud en reparatie
8.De kosten van onderhoud en reparatie zijn bij de verstrekking van een rolstoel voor permanent en semipermanent gebruik inbegrepen. De gemeente sluit hiervoor een onderhoudscontract af bij de leverancier of verhoogt het PGB met een bedrag hiervoor.
8.8.3.4 Verzekering van de rolstoel
8.De gemeente verzekert gemotoriseerde rolstoelen en andere gemotoriseerde vervoermiddelen die in het kader van de Wmo verstrekt worden via een verzekeringscontract bij de leverancier. Het betreft een verzekering tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid. Niet gemotoriseerde rolstoelen en andere niet gemotoriseerde vervoermiddelen vallen onder de particuliere wettelijke aansprakelijkheidsverzekering van de bruiklener.
8.Bij rolstoelen die in de vorm van een PGB worden verstrekt, wordt het afsluiten van een verzekering aan de rolstoelgebruiker overgelaten. In het totale PGB is een bedrag opgenomen voor de kosten van een verzekering.
Het college houdt zo nodig rekening met de belangen van mantelzorgers. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is om de rolstoel te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening toegekend kan worden.
9 Vervoer en het aangaan en onderhouden van sociale contacten
9.1 Wat verstaan we hieronder?
sociale contacten, het hebben en onderhouden van contacten met medemensen en het deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.
9.1.1 Verplaatsen per vervoermiddel
Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Lokaal verplaatsen betekent verplaatsingen in een straal tot 20 kilometer rond de woning
Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.
9.1.2 Sociale contacten aangaan en onderhouden
Voor het onderhouden van contacten met medemensen zijn naast vervoer per vervoermiddel ook andere zaken belangrijk:
Hiervoor kunnen bijvoorbeeld rolstoelen voor incidenteel gebruik en sporthulpmiddelen worden ingezet.
9.2.1.1 Mogelijkheid om met het openbaar vervoer te reizen
Wat het vervoer betreft, moet in eerste instantie afgewogen worden of de persoon in kwestie nog met het openbaar vervoer kan reizen. Redenen waarom iemand dat niet zou kunnen, kunnen zijn:
Deze lijst is niet limitatief.
Personen met een beperking kunnen een OV-begeleiderskaart gebruiken om een begeleider gratis in het openbaar vervoer mee te nemen. De persoon die begeleid wordt, betaalt zelf wel voor zijn reis. De begeleider moet overigens wel daadwerkelijk alle begeleiderstaken op zich nemen. De begeleiders-kaart kan worden aangevraagd bij de Nederlandse Spoorwegen en is geldig voor alle vormen van het reguliere openbaar vervoer, inclusief de regiotaxi.
9.2.1.5 Voorliggende en gebruikelijke voorzieningen
Voor het oplossen van vervoersproblemen zijn er diverse voorliggende en gebruikelijke oplossingen:
Voor personen die zich altijd al verplaatsten met de eigen auto, wordt de situatie (wat vervoer betreft) niet anders als ze door beperkingen niet meer met het openbaar vervoer kunnen reizen. Als er veel meer autokosten worden gemaakt door de beperkingen en inwoner dat (aangetoond) niet kan betalen, dan is er compensatie mogelijk. Ook is er compensatie mogelijk voor vervoersproblemen waarvoor de auto geen goede oplossing is.
Een fiets met een lage instap en/of een hulpmotor kan het fietsen voor mensen met een beperking gemakkelijker maken. Het opstappen wordt met een lage opstap beter mogelijk en door gebruik te maken van een hulpmotor, kan er verder gefietst worden. Een alternatief voor de fiets met hulpmotor is een brommer of scooter. Voor alle hier genoemde vervoersmiddelen heeft de gemeente als uitgangspunt dat deze in principe algemeen gebruikelijk zijn. Alleen als er sprake is van een zeer laag inkomen (op of rond het bijstandsniveau), dan moet worden uitgezocht of deze middelen voor de persoon in kwestie bereikbaar zijn of dat er toch nog gecompenseerd moet worden.
Een tandem kan personen met bijvoorbeeld een visuele handicap de gelegenheid geven om, met een begeleider, te fietsen. Tandems worden door de gemeente als algemeen gebruikelijke voorzieningen aangemerkt. Alleen als er sprake is van een zeer laag inkomen (op of rond het bijstandsniveau), dan moet worden uitgezocht of een tandem voor de persoon in kwestie bereikbaar zijn en of dat er toch nog gecompenseerd moet worden.
De inwoner moet in staat zijn om het vervoermiddel waar hij eventueel voor in aanmerking komt, veilig te besturen. Hiervan wordt een inschatting gemaakt op basis van het verkeersverleden van inwoner (rijbewijs, fietservaring etc.) en zijn of haar beperkingen. Als het niet duidelijk is of inwoner verkeersveilig is, dan kan de gemeente een aantal observatielessen laten plaatsvinden.
Ook personen met een beperking moeten de gelegenheid hebben om aan sport deel te nemen. Als iemand een rolstoel nodig heeft om te sporten, dan kan hij aanspraak maken op een sportrolstoel. Ook kunnen er ander handicapgebonden sporthulpmiddelen verstrekt worden via de Wmo.
Vanzelfsprekend is de inwoner vrij in zijn sportkeuze, ongeacht of hij daar een rolstoel of een ander hulpmiddel bij nodig heeft. Wel is het zo dat veel sportverenigingen sportrolstoelen en/of andere hulpmiddelen uitlenen voor personen met een beperking die de sport wil beoefenen of wil uitproberen. Die mogelijkheid is voorliggend.
Vervoer kan op meerdere manieren mogelijk gemaakt worden:
via een aangepast vervoermiddel.
Het college beperkt zich bij het indiceren van vervoer tot het zich lokaal verplaatsen. Dit betekent dat aan de aanwezigheid van voor de betrokkene belangrijke bovenregionale contacten op zichzelf geen, dan wel slechts in bijzondere situaties een beslissende betekenis toekomt. Van een dergelijke bijzondere situatie zal niet snel sprake zijn, gelet op de ruime regionale vervoersmogelijkheden. Het is dan niet aannemelijk dat men in een toestand van sociaal isolement of vervreemding zal raken.
9.3.2 Rangorde van de voorzieningen
Bij het toekennen van voorzieningen is er een bepaalde rangorde tussen de verschillende voorzieningen. Aan de hand van toekenningscriteria wordt bepaald voor welke voorziening men in aanmerking komt. Voorzieningen kunnen als dat nodig is ook gecombineerd worden verstrekt. Rolstoelen vallen niet onder de vervoersvoorzieningen (die vallen onder ‘verplaatsen in en om de woning’), maar elektrische buitenwagens (boosters, scootmobielen) wel.
Het collectief vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi) wordt als primaat (goedkoopst adequate voorziening) beschouwd. Dat kan op gespannen voet staan met de bepaling dat de beperkingen van een inwoner het meest doelmatig moet worden gecompenseerd op het moment dat een inwoner een andere voorziening wenst. Uit de uitspraak van de CRvB is het volgende gedestilleerd:
De toegang tegen gereduceerd tarief tot de regiotaxi dient een indivuele voorziening te zijn. Dat is in Zeist het geval omdat cliënten pas in aanmerking komen voor een vervoerspas na de beoordeling van de individuele situatie. Beoordeeld wordt of de betrokkene op grond van zijn beperkingen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer zodat hij langdurig is aangewezen op een andere voorziening.
Vervolgens dient uit het onderzoek te blijken dat het collectief vervoer de beperkingen die de betrokkene in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie ondervindt, voor zover dat betrekking heeft op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, compenseert als bedoeld artikel 4, eerste lid, van de Wmo. Indien dat het geval is komt betrokkene, in beginsel, niet in aanmerking voor een andere vervoersvoorziening dan collectief vervoer. Met dit systeem is er geen strijd met de artikelen 4 en 5 van de Wmo.
Op grond van de onderzoeksbevindingen zal vervolgens vastgesteld moeten worden met welke individuele voorziening(en) betrokkene - ook over de zeer korte afstand - gecompenseerd is in de onderhavige beperkingen.
9.3.3.1 Collectief vervoer via Regiotaxi
Regiotaxi is een collectief vervoerssysteem voor deur-tot-deurvervoer.
Voor Wmo-cliënten kost de regiotaxi € 0,70 per zone, plus per rit een opstapzone van € 0,70 (prijspeil 2015). Dit tarief is ongeveer even hoog als dat voor het reguliere openbaar vervoer. Wmo
Regiotaxi Utrecht biedt de mogelijkheid voor “individueel vervoer”. Dit houdt in dat gemeente een Wmo geïndiceerde pashouder een indicatie kan verstrekken voor “individueel vervoer” op medische indicatie of andere zwaarwegende redenen. De ritten van deze Wmo pashouders met een indicatie “individueel vervoer” mogen niet gecombineerd worden met andere reizigers c.q. ritten. Daarnaast geldt dat er bij Wmo pashouders “individueel vervoer” ook nog specifiek kan worden gevraagd om vervoer met een “taxi” of “taxibus”. De extra kosten voor “individueel vervoer” komen voor rekening van de gemeente. De ritprijs voor het individueel vervoer is voor de wmo-geindiceerde gelijk aan de ritprijs van het “normale” collectief vervoer.
Bij de Regiotaxi kan begeleiding worden geïndiceerd. Dit betekent dat er kosteloos een begeleider mee moet reizen. Zodra begeleiding is geïndiceerd mag een gebruiker niet meer alleen met de Regiotaxi reizen.
Iemand die, in het kader van het leven van alledag, belemmeringen ondervindt in het bereiken van vervoersbestemmingen in de directe woonomgeving en voor middellange afstanden, kan in aanmerking komen voor een scootmobiel. Hierbij worden de volgende zaken in overweging genomen:
Wanneer een inwoner een (elektrische) rolstoel heeft voor alleen binnengebruik, kan het gewenst zijn dat hij of zij ook beschikt over een elektrisch voertuig voor buiten, te gebruiken op korte afstand rond de woning. Voor deze verplaatsingen is het immers over het algemeen niet logisch of zelfs onmogelijk om een taxi te laten komen.
Aangezien de scootmobiel een mobiliteitsprobleem in de directe woonomgeving compenseert, wordt een scootmobiel niet verstrekt voor vervoersbestemmingen buiten dit vervoersgebied.
Belangrijk is dat er een stallingmogelijkheid voor de scootmobiel is met een elektriciteitspunt voor het opladen van de accu’s. Als dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling of elektriciteitspunt mogelijk voor vergoeding in aanmerking. Als deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen overwogen worden .
Uitgangspunt is dat bij de toekenning van een scootmobiel, de stalling van de voorziening als onderdeel wordt meegenomen. De gemeente onderzoekt, indien van toepassing, in overleg met de woningeigenaar (bijvoorbeeld een woningbouwcorporatie) de stallingmogelijkheid. Vooropgesteld wordt dat het scootmobielverkeer in de woning of woongebouw veilig moet zijn. Hierdoor moet rekening worden gehouden met de brandveiligheid. Zie hiervoor www.scootmobielwegwijzer.nl.
De scootmobiel is standaard afgesteld op twaalf kilometer per uur. Deze snelheid stelt de aanvrager nog net in de gelegenheid om met een fietser mee te rijden. Het is mogelijk dat wordt geadviseerd om de scootmobiel op een lagere maximumsnelheid in te stellen.
Een side-by-sidefiets is een fiets waar twee mensen op kunnen, die naast elkaar zitten. Anders dan een tandem, is een side-by-sidefiets niet als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt worden. Een side-by-sidefiets kan worden ingezet als de inwoner door een begeleider vervoerd moet worden en tegelijkertijd in de gaten gehouden moet worden. Bij een reguliere tandem waar de inwoner achterop zit, gaat dat niet.
9.3.4.3 (Elektrische) Handbike
Een (elektrische) handbike is een aankoppelfiets aan de rolstoel, waarmee iemand met behulp van armkracht of gemotoriseerd zijn of haar rolstoel kan voortbewegen. Een handbike kan gebruikt worden voor afstanden die normaal met de fiets afgelegd zouden worden. De handbike is alleen geschikt voor mensen die genoeg armkracht hebben om zich te kunnen voortbewegen. Over het algemeen zijn dat de jongere gehandicapten.
Bij het toekennen van de handbike wordt afgewogen of deze voorziening het goedkoopst adequaat is, ook in relatie tot de vervoerskostenvoorziening.
Voor aanpassingen aan de auto gelden de volgende regels:
9.3.5 Sportrolstoel en aangepaste sportvoorzieningen
Sportrolstoelen en aangepaste sportvoorzieningen worden niet in natura verstrekt. De gemeente biedt in voorkomende gevallen een persoonsgebonden budget (PGB) aan voor de aanschaf. De inwoner krijgt dit PGB alleen wanneer hij kan aantonen dat hij of zij:
zonder de sportrolstoel of de aangepaste sportvoorziening niet kan sporten door zijn of haar beperkingen.
Het persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel of -voorziening bedraagt maximaal
€ 6.000,- (prijspeil 2015). Dit bedrag is bedoeld voor de aanschaf, het onderhoud, de benodigde aanpassingen en andere kosten die samenhangen met het gebruik van de sportrolstoel of -voorziening. Voor een sportrolstoel of -voorziening wordt een afschrijvingstermijn van zes jaar aangehouden.
Toch hebben topsporters vaak hogere kosten. Aangepaste sporthulpmiddelen maken het sporten al snel duurder. Topsporters zoeken meestal sponsors om hun duurdere voorzieningen en overige kosten te vergoeden.
Er zijn drie vormen waarin de gemeente maatwerk kan leveren:
Afhankelijke van het soort maatwerk zijn één of meerdere van de hierboven genoemde vormen mogelijk.
Cliënten kunnen voor sommige voorzieningen kiezen hoe zij deze wensen te ontvangen, in natura of als PGB. Als de inwoner liever een duurdere uitvoering van de voorziening wil dan de gemeente op basis van “goedkoopst adequaat” zal verstrekken, dan kan dat via het PGB. De inwoner krijgt het PGB op basis van de goedkoopst adequate voorziening en betaalt de rest zelf bij. De risico’s die deze keuze met zich mee brengt, zijn voor de cliënt.
“In natura” betekent dat de gemeente een materiële voorziening of een dienst aan de inwoner levert. Als het een materiële voorziening betreft, dan wordt deze in bruikleen verstrekt. De gemeente blijft eigenaar. In bijzondere situaties (maatwerk) kan een voorziening in eigendom worden verstrekt.
10.4.10.4.1 Voor de hoogte van het PGB gelden de volgende regels:
10.4.Dat kan worden afgeleid uit bijvoorbeeld een offerte of van de prijzen uit de vastgestelde Maatwerkovereenkomst (MOB) welke de gemeente op de website van www.zeist.nl/zorgomtafel heeft gepubliceerd.
10.4. De hoogte van een PGB voor:
Begeleiding wordt bepaald per uur, per resultaat of per dag(deel) op basis van het basistarief dat door de gemeente is vastgesteld voor de betreffende soort begeleiding per uur, per resultaat of per dag(deel) in natura. Afhankelijk van de uitvoerder van de begeleiding worden de volgende percentages van dit basistarief gehanteerd:
De hoogte van het PGB via het sociaal netwerk bedraagt maximaal het op grond van de Wet langdurige zorg geldende PGB-uurtarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners. Voor informele hulpen tussen 23-65 jaar bedraagt maximaal
€ 20,- per uur en € 30,- per etmaal als het kortdurend verblijf betreft. Bovendien kan de informele hulp maximaal een fulltime werkweek declareren. Voor informele hulpen onder de 23 jaar geldt het wettelijk minimum jeugdloon. (prijspeil 2015).
10.4.Bij het bepalen van wat de dienst of voorziening in natura gekost zou hebben, wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening zoals de gemeente die had kunnen inkopen. Dat kan worden afgeleid uit bijvoorbeeld een offerte of van de prijzen uit het kernassortiment die de gemeente met haar leverancier heeft afgesproken. Daarbij is veelal sprake van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het pgb. Het is immers niet de bedoeling dat een pgb de gemeente meer geld kost dan een verstrekking in natura.
10.4.Over het algemeen kan er van uitgegaan worden dat ook met een pgb een voorziening met korting kan worden aangeschaft. De inwoner kan ook kiezen voor een tweedehands exemplaar. Een verstrekking in natura is immers ook niet altijd nieuw. Voor de inwoner is dit misschien een punt van aandacht bij de afweging voor welke voorzieningsvorm wordt gekozen.
10.4.Het bedrag voor de aanschaf van een voorziening kan zo nodig worden verhoogd met een bedrag voor onderhoud, verzekering, keuring en reparatie van de voorziening of een bedrag tot maximaal 10% van het aanschafbedrag (indien de eerder genoemde kosten niet gespecificeerd kunnen worden).
Het PGB-bedrag dat de gemeente aan een inwoner toekent, wordt in de vorm van “trekkingsrecht” via de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan de inwoner beschikbaar gesteld. Met het trekkingsrecht krijgt de inwoner het PGB niet uitgekeerd, maar krijgt hij of zij een bedrag op papier waarmee hij/zij de rekening van de zorgaanbieder of leverancier kan laten uitbetalen. Met dit landelijk opgelegde systeem wordt PGB-fraude voorkomen en wordt de administratieve last voor de budgethouder verlicht. De SVB geeft eventuele betalingsgegevens van dienstverleners door aan de belastingdienst.
10.4.2.1 PGB’s voor voorzieningen (geen diensten)
Het is de bedoeling dat PGB’s voor voorzieningen, zoals trapliften en scootmobielen, ook via het trekkingsrecht aan de rechthebbende inwoners beschikbaar worden gesteld. De SVB is hier echter systeemtechnisch nog niet klaar voor. De gemeente houdt zich daarom het recht voor om PGB’s voor voorzieningen direct aan de cliënt uit te betalen, totdat de SVB aangeeft dat voorzieningen ook via trekkingsrecht uitbetaald kunnen worden. Controle op deze PGB’s zal plaatsvinden aan de hand van door de inwoner ingediende facturen.
10.4.2.2 Voorkomen van het kapitaliseren van mantelzorg
Het vragen van geld voor zorg die anders in het kader van mantelzorg gratis geleverd zou worden, wordt “het kapitaliseren van mantelzorg” genoemd. Dit te gelde maken van mantelzorg willen we voorkomen.
Om gekapitaliseerde mantelzorg te voorkomen, wordt met de inwoner die PGB aanvraagt en zijn of haar mantelzorgers besproken:
In bepaalde gevallen kan het kapitaliseren van mantelzorg billijk zijn. Bijvoorbeeld als een familielid minder gaat werken om de zorg uit te kunnen voeren.
Als er sprake lijkt te zijn van gekapitaliseerde mantelzorg, dan kan ervoor gekozen worden om geen pgb te verstrekken, maar hulp in natura. Een andere mogelijkheid is om wel een pgb te verstrekken maar hierbij in de beschikking een clausule op te nemen dat het pgb niet mag worden ingevuld door een persoon waarvan verwacht zou kunnen worden dat deze de hulp als mantelzorger kan verlenen.
Het PGB voor huishoudelijke hulp, begeleiding, kortdurend verblijf en beschermd wonen wordt voor de duur van de indicatie verstrekt tenzij de duur van de indicatie langer is dan drie jaar, dan geldt een maximale periode van drie jaar. Voor andere voorzieningen hangt de duur van het PGB af van de afschrijvingstermijn van de betreffende voorziening.
In de beschikking wordt vermeld wat de omvang van het PGB is en voor hoeveel jaar het toegekend wordt. Om te voorkomen dat een verkeerde voorziening wordt aangeschaft, wordt zo nauwkeurig mogelijk beschreven aan welke eisen de voorziening moet voldoen (het programma van eisen).
Ook wordt aan de inwoner gemeld of er een eigen bijdrage verschuldigd is. Omdat de eigen bijdrage vastgesteld en geïnd wordt door het Centraal Administratie Kantoor (CAK), zal niet de hoogte van de eigen bijdrage in de beschikking worden opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar het CAK. Het is om die reden ook niet mogelijk om de eigen bijdrage bij voorbaat met het pgb te verrekenen.
De inwoner moet in de beschikking ook worden gewezen op het feit dat het PGB binnen een periode van zes maanden moet worden aangewend.
10.4.3 Beëindiging PGB voor in bruikleen toegekende voorzieningen
Als een inwoner een Wmo-indicatie heeft gekregen voor een hulpmiddel, dan kan hij ervoor kiezen om dit middel in natura of in de vorm van een PGB te krijgen. Bij hulpmiddelen in natura geldt dat als ze, om wat voor reden dan ook, niet meer gebruikt worden, de gemeente de indicatie voor het hulpmiddel stopt en het betreffende hulpmiddel laat ophalen. Het middel kan dan eventueel herverstrekt worden aan een andere cliënt.
Als een indicatie voor een hulpmiddel dat in PGB-vorm is verstrekt, wordt beëindigd, dan wordt in de beëindigingbeschikking meegedeeld of er sprake is van terugvordering, hoe hoog het terug te betalen bedrag is en binnen welke termijn dit bedrag betaald moet worden. Over het algemeen is deze termijn 2 maanden. Bij terugvordering naar aanleiding van overlijden, houdt de gemeente 4 maanden aan om de terugbetaling te regelen. Dit om de nabestaanden van de overledene wat respijt te bieden.
Door het gebruik van het systeem van trekkingsrecht via de SVB, wordt er automatisch al veel gecontroleerd. Omdat er direct aan de hulpverlener of leverancier wordt uitbetaald aan de hand van facturen of werkbriefjes is het voor de gemeente gemakkelijk zichtbaar of het PGB (goed) wordt besteed.
Budgethouders die een PGB voor een dienst ontvangen zijn verplicht een zorgovereenkomst met hun hulpverlener in te dienen bij de svb. De gemeente dient de zorgovereenkomst digitaal goed te keuren voordat het PGB wordt uitbetaald.
Budgethouders die een PGB voor een middel ontvangen zijn verplicht om binnen zes maanden na de uitbetaling van het PGB een (deel van) het PGB te besteden aan een passend middel.
Als er minder wordt uitgegeven dan het volledige PGB, dan blijft dat staan op de rekening van de SVB. Aan het einde van elk jaar worden die overgebleven bedragen terugbetaald aan de gemeente.
10.5 Als financiële tegemoetkoming
Een financiële tegemoetkoming is een tegemoetkoming in de kosten. De financiële tegemoetkoming is onder andere bedoeld voor bouwkundige aanpassingen aan een woning. De gemeente betaalt de kosten van de bouwkundige woonvoorziening over het algemeen aan de woningeigenaar uit. De eigenaar van de woning is niet altijd degene voor wie de voorziening is bedoeld. Om die reden gaat het om een tegemoetkoming en niet om een PGB. Een PGB wordt namelijk altijd aan de betreffende inwoner ter beschikking gesteld en niet aan een derde. Bij een financiële tegemoetkoming in de kosten voor een woningaanpassing, kan aan de cliënt een eigen bijdrage worden opgelegd, ook als de tegemoetkoming bijvoorbeeld aan de woningbouwvereniging uitbetaald wordt om de voorziening te realiseren.
Ook voor verhuiskosten wordt er over het algemeen een financiële tegemoetkoming verstrekt.
10.5.1 Verschil financiële tegemoetkoming en PGB
Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten vastgesteld wordt. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding.
10.5.3 Juridische houdbaarheid
In de Wmo 2015 wordt de financiële tegemoetkoming niet als zodanig genoemd. Er zijn echter ook geen werkbare alternatieven genoemd om bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding precies kostendekkend te verstrekken. Daarom heeft de gemeente De Bilt ervoor gekozen om de financiële tegemoetkoming voorlopig te handhaven, totdat er een bindende juridische uitspraak over dit onderwerp is gedaan.
10.6 Als collectieve voorziening
Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die door meerdere mensen gebruikt kunnen worden, maar waarvoor wel een indicatie nodig is om te kunnen deelnemen. Collectief vervoer via de Regiotaxi is voor de gemeente De Bilt het belangrijkste voorbeeld van een collectieve voorziening.
Voor een collectieve voorziening wordt geen eigen bijdrage via het CAK geïnd. Wel wordt er een ritbijdrage aan de inwoner gevraagd op het moment dat hij of zij van de voorziening gebruik maakt.
11.1 Waarvoor geldt de eigen bijdrage?
Bij het verstrekken van maatwerk voorzieningen wordt in sommige gevallen een inkomensafhankelijke eigen bijdrage opgelegd. Het gaat hierbij om:
De eigen bijdrage is niet van toepassing op rolstoelvoorzieningen en op voorzieningen voor jeugdigen jonger dan 18 jaar.
De eigen bijdrage wordt berekend en geïnd door het CAK.
De maximale eigen bijdrage bestaat uit twee delen (prijspeil 2014):
De door de inwoner te betalen eigen bijdrage kan nooit hoger zijn dan de maximale eigen bijdrage en de kostprijs van de voorziening.
Bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden kan het door deze systematiek wel voorkomen dat bij een hoog inkomen de inwoner de volledige kostprijs van de voorziening als eigen bijdrage krijgt opgelegd. De eigen bijdrage mag echter nooit hoger zijn dan de kostprijs van de voorziening, ook als de maximale eigen bijdrage hoger is.
11.3Duur en hoogte eigen bijdrage
11.3Voor hulp bij het huishouden, begeleiding, kortdurend verblijf, beschermd wonen, specialistisch begeleiding zintuiglijk gehandicapten en de doventolk wordt een eigen bijdrage gevraagd zolang er hulp wordt geleverd.
Prijs per uur waarop de eigen bijdrage gebaseerd wordt bij zorg in natura | Prijs per uur waarop de eigen bijdrage gebaseerd wordt bij pgb (prijspeil 2014) | ||
11.3Voor alle andere diensten in natura en PGB wordt aan het CAK de werkelijke uurprijs of het toegekende PGB doorgegeven.
11.3Voor overige voorzieningen wordt ook een vierwekelijkse eigen bijdrage gevraagd zolang de voorziening in bruikleen of bezit van de inwoner is. De eigen bijdrage wordt opgelegd over de kosten voor de aanschaf van de betreffende voorziening zelf en ook over bijkomende kosten, zoals eventuele onderhoudskosten en verzekeringskosten van de voorziening.
11.3Voor het berekenen van de eigen bijdrage de volgende rekenformule:
11.3Eigen bijdrage per 4 weken = (Aanschafprijs + aanvullende kosten over de hele afschrijvingsperiode) / afschrijvingsperiode in jaren * 13
Bijlage I: Handreiking normering hulp bij het huishouden
Er worden standaard normtijden gehanteerd bij het indiceren van hulp bij het huishouden. De leefsituatie al dan niet in combinatie met de woonsituatie is niet langer uitgangspunt bij de urennormering maar in de eerste aanleg is de grootte van de woning het uitgangspunt. Voor de bepaling van de omvang van de hulp is de leefsituatie alleen nog van belang bij de textielverzorging en als er meerwerkfactoren zijn als gevolg van de aanwezigheid van kinderen of extra volwassen personen. Voor de grootte van de woning hoeft slechts een verdeling te worden aangehouden tussen een woning met twee slaapkamers of minder en een woning met meer dan twee slaapkamers. Het spreekt voor zich dat er altijd per cliënt een individuele afweging moet worden gemaakt. Afwijkende normtijden dienen te worden gemotiveerd.
Uitgangspunten hulp bij het huishouden:
Voor bepaalde problematiek wordt niet standaard meerzorg geïndiceerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan incontinentie. Eerst wordt gekeken of er andere oplossingen zijn om de problemen op te lossen. Pas als blijkt dat er geen oplossingen zijn wordt er per individu een afweging gemaakt van de noodzakelijke uren meerzorg.
Bijdrage kinderen in huishouden:
Kinderen van 12 tot 17 jaar werken geleidelijk toe naar de bijdrage van 5 uur per week.