Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Harderwijk

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHarderwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015
CiteertitelAfstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Harderwijk
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlageToelichting Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Harderwijk

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de de Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Harderwijk.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-07-2015nieuwe regeling

02-07-2015

Elektronisch Gemeenteblad, 10-07-2015

I15.005249

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015

De raad van de gemeente Harderwijk;

gelezen het voorstel van het college van 12 mei 2015, nr.I15.005249;

 

b e s l u i t :

vast te stellen:

 

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Veluwerand

    • b.

      benadelingsbedrag: netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

    • c.

      bijstandsnorm:

      • toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, of

      • grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      recidive: belanghebbende maakt zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging op grond van de afstemmingsverordening of artikel 18, vierde lid Participatiewet is opgelegd, of hiervan wordt afgezien op grond van een dringende reden, opnieuw schuldig aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie;

    • f.

      tweede recidive: belanghebbende maakt zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging op grond van de afstemmingsverordening of artikel 18, vierde lid Participatiewet is opgelegd, of hiervan wordt afgezien op grond van een dringende reden, voor de derde keer schuldig aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of hogere categorie als de eerste verwijtbare gedraging;

    • g.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • h.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen:

Artikel 2. Het besluit tot opleggen van een verlaging

  • 1.

    In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in de artikelen 9a, 12e lid en 18, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ, worden in ieder geval vermeld:

    • a.

      de reden van de verlaging;

    • b.

      de duur van de verlaging;

    • c.

      het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en

    • d.

      indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.

Artikel 3. Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      het dagelijks bestuur het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid, of

    • d.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 4. Afzien van verlaging

  • 1.

    Het dagelijks bestuur ziet af van een verlaging als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor constatering daarvan door het dagelijks bestuur heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Als het dagelijks bestuur afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 5. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

  • 1.

    Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    Een verlaging kan met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden als een verlaging overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken.

  • 3.

    Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, opnieuw een uitkering ontvangt.

Artikel 6. Berekeningsgrondslag

  • 1.

    Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet, of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de Participatiewet verleende bijzondere bijstand’.

  • 4.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.

Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot dearbeidsinschakeling

Artikel 7. Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie

    • a.

      het niet verlenen van medewerking aan het in naam van belanghebbende doen van noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand (artikel 57, aanhef en onder a Participatiewet);

    • b.

      het niet verlenen van medewerking aan betaling in natura van een deel van de uitkering (art 57, aanhef en onder b Participatiewet).

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

    • b.

      het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid aanhef en onder b, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

    • c.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het dagelijks bestuur opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

    • d.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden van een participatievoorziening, anders dan bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

    • e.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.

    • b.

      het door eigen toedoen niet of in onvoldoende mate ontvangen van een andere (sociale) uitkering als voorliggende voorziening;

    • c.

      het zich zeer ernstig misdragen tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet;

Artikel 8. Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      Het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      Het niet of in onvoldoende mate nakomen van de verplichting tot gebruik van aangeboden voorzieningen voor re-integratie of sociale activering, door bijvoorbeeld het niet verschijnen op oproep of afspraak of het niet ondertekenen van een trajectplan.

  • 3.

    Derde categorie

    • a.

      Het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

    • b.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • c.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ;

    • d.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het dagelijks bestuur opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAZ;

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

    • b.

      het door eigen toedoen niet of in onvoldoende mate ontvangen van een andere (sociale) uitkering als voorliggende voorziening;

    • c.

      het zich ernstig misdragen tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW of IOAZ als bedoeld in de artikelen 37, eerste lid, onder g van de IOAW en artikel 37, eerste lid, onder g van de IOAZ;

Artikel 9. Hoogte en duur van de verlaging

  • 1.

    De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 en 8, wordt vastgesteld op:

    • a.

      10 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      20 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      40 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde categorie.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 10. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 11. Verrekenen verlaging

  • 1.

    Het bedrag van de verlaging, bedoeld in vorige artikel, wordt toegepast over drie maanden als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

  • 2.

    Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Participatiewet, of recidive, vindt geen verrekening als bedoeld in het eerste lid plaats.

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De verlaging wordt vastgesteld op:

    • a.

      10 procent van de bijstandsnorm gedurende 12 maanden bij een benadelingsbedrag tot € 2.000;

    • b.

      15 procent van de bijstandsnorm gedurende 24 maanden bij een benadelingsbedrag van € 2.000 tot € 10.000;

    • c.

      20 procent van de bijstandsnorm gedurende 36 maanden bij een benadelingsbedrag vanaf € 10.000;

    • d.

      100% van de bijzondere bijstand verleend op grond van artikel 35 van de Participatiewet.

Artikel 13. Niet nakomen van overige verplichtingen

  • 1.

    Als een belanghebbende een opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:

    • a.

      20 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      40 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

    • c.

      40 procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;

    • d.

      100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

Hoofdstuk 5. Samenloop en recidive

Artikel 14. Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

  • 3.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 4.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 15. Recidive

  • 1.

    In geval van recidive wordt het percentage van de verlaging van de uitkering verdubbeld. Indien al 100% verlaging is opgelegd wordt de periode verdubbeld. Bij een tweede recidive of nog meer recidives bepaalt het dagelijks bestuur voor zover het betreft de niet-geüniformeerde verplichtingen - naar eigen oordeel de duur en hoogte van de verlaging.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt een verlaging van de uitkering met 100% voor de duur van een maand bij een tweede recidive voor een weigering tot medewerking of voldoende medewerking aan een re-integratietraject.

  • 3.

    De recidivetermijn vangt aan op de verzenddatum van het besluit waarbij een verlaging wordt opgelegd of wordt afgezien van verlagingoplegging wegens dringende redenen.

Hoofdstuk 6. Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ

Artikel 16. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Als het dagelijks bestuur de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

Artikel 17. Blijvend en tijdelijk weigeren IOAW- of IOAZ-uitkering

  • 1.

    Het college kan de uitkering tijdelijk weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW of de IOAZ zou hebben kunnen verwerven, als:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en een persoon ter zake een verwijt kan worden gemaakt, of

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van een persoon zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2.

    Het college kan de uitkering blijvend weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW van de IOAZ zou hebben kunnen verwerven, als een persoon:

    • a.

      nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, of

    • b.

      door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 18. Inwerkingtreding en toepassingsbereik

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 2.

    Per 1 januari 2015 vervalt de Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Harderwijk.

Artikel 19. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als : Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Harderwijk.

Vastgesteld in de openbare vergadering

van 2 juli 2015 onder nummer I15.005249

H.J. van Schaik H.R. Lanning

Voorzitter raadsgriffier