Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nijmegen

Beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet (2015)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNijmegen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet (2015)
CiteertitelBeleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Art. 58 lid 2, 5 en 7 en 59 lid 2 van de Participatiewet, afdeling 4.4.4 van de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening Bestuursrechtelijke geldschulden,

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-06-201502-02-2018Onbekend

09-06-2015

Gemeenteblad 2015 - 57658

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet (2015)

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen,

 

Gelet op de bepalingen van artikel 58 lid 2, 5 en 7 en 59 lid 2 van de Participatiewet, afdeling 4.4.4 van de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening Bestuursrechtelijke geldschulden,

 

BESLUIT:

 

Bij het terug- en invorderingsbeleid gelden niet alleen de wettelijke bepalingen van de Participatiewet zoals in deze beleidsregel beschreven. Ook de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over bestuurlijke geldschulden (4de tranche Awb), als ook de bepalingen van de Verordening bestuursrechtelijke geldschulden (2012) zijn van kracht.

 

Met inwerkingtreding, per 1 januari 2013 van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Wet aanscherping) is de bevoegdheid tot terugvordering, voor vorderingen die ontstaan zijn als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, omgezet in een wettelijke verplichting

 

Terugvordering

Artikel 58 tweede lid Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om kosten van bijstand, in een aantal in dat lid opgesomde situaties, terug te vorderen. Van deze bevoegdheid maakt het college, behoudens de in deze beleidsregel opgenomen uitzonderingen, als volgt gebruik:

  • ·

    Ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand (artikel 58 lid 2 onder a.)

    • -

      Een onjuist toekenningsbesluit

In gevallen waarin als gevolg van een foutief toekenningsbesluit ten onrechte of teveel uitkering verstrekt is, wordt dat besluit ingevolge artikel 54 lid 3 onder b Participatiewet herzien en wordt de ten onrechte of teveel betaalde uitkering teruggevorderd.

-Niet besteden bijstand aan bestemd doel

In gevallen waarin om niet verstrekte bijzondere bijstand niet, of niet volledig is besteed aan het bestemde doel wordt het besluit tot toekenning, ingevolge artikel 54 lid 3 onder b Participatiewet, herzien en wordt de ten onrechte of teveel betaalde uitkering teruggevorderd.

  • ·

    Niet nakomen van verplichtingen die bij de als geldlening of borgtocht verleende bijstand (artikel 58 lid 2 onder b en c) zijn opgelegd. Bijstand die als geldlening of in de vorm van borgtocht is verstrekt wordt teruggevorderd wanneer de belanghebbende niet aan zijn verplichting tot terugbetaling aan de kredietverlenende instantie voldoet. In de gevallen waarin een als geldlening verstrekte bijzondere bijstand niet of niet volledig is besteed aan het bestemde doel is ook sprake van niet nakomen van de aan de geldlening verbonden verplichting en wordt de bijzondere bijstand teruggevorderd.

  • ·

    Verstrekte voorschotten (artikel 58 lid 2 onder d).

Van de belanghebbende wordt het verleende voorschot geheel of gedeeltelijk teruggevorderd indien:

    • -

      een voorschot is verstrekt en

    • -

      over de betrokken periode geen recht op bijstand bestaat of

      het recht op bijstand bedraagt minder dan het verleende voorschot.

    • -

      Onverschuldigd betaalde bijstand voor zover belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen (artikel 58 lid 2 onder e). De teveel of ten onrechte betaalde bijstand wordt teruggevorderd indien:

    • -

      het college een onjuiste betaling verricht heeft en

    • -

      de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen en

  • de betaling niet langer dan twee jaar voor de datum van het terugvorderingsbesluit heeft plaatsgevonden

·Anderszins onverschuldigde betaling (artikel 58 lid 2 onder f)

Terugvordering bij naderhand, in aanmerking te nemen, verkregen middelen over een bijstandsperiode, of ontvangen vergoedingen van kosten, waarvoor bijstand is verleend. Het kan zowel gaan om achteraf ontvangen vermogen als om achteraf ontvangen inkomen.

- Achteraf ontvangen inkomsten

Inkomsten worden teruggevorderd die door de belanghebbende zijn ontvangen en die

betrekking hebben op een periode waarover uitkering is ontvangen. Voorwaarde hierbij is dat deze inkomsten in aanmerking zouden zijn genomen bij de vaststelling van het recht op d en/of bij de hoogte van de bijstand. Er wordt teruggevorderd tot het bedrag waarmee met de ontvangen inkomsten rekening zou zijn gehouden.

- Achteraf ontvangen vermogen

Als een belanghebbende redelijkerwijs niet kan beschikken over vermogen, dan wordt dit niet betrokken bij de bijstandsverlening. Op het moment waarop de belanghebbende wel over het vermogen kan beschikken, wordt het vermogen, vanaf de datum van aanspraak op het vermogen, wel in aanmerking genomen bij de beoordeling van het recht op bijstand. Als blijkt dat er ten onrechte of teveel aan bijstand is verstrekt dan wordt dit bedrag teruggevorderd.

- Terugvordering van bijstand met een bepaalde bestemming.

Bijstand die is verleend met een bepaalde bestemming wordt van de belanghebbende teruggevorderd wanneer met het oog op die specifieke bestemming naderhand vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen.

Artikel 59 van de Wet werk en bijstand (Participatiewet) geeft het college de bevoegdheid om kosten van bijstand ook van gezinsleden, terug te vorderen. Van deze bevoegdheid maakt het college, behoudens de in deze beleidsregel opgenomen uitzonderingen, gebruik.

Afzien van terugvordering

Van de in artikel 58 tweede lid Participatiewet opgenomen bevoegdheid om af te zien van (verdere) terugvordering maakt het college in de volgende situaties gebruik:

§Het college ziet geheel af van terugvordering als:

het terug te vorderen bedrag minder dan € 200 netto op jaarbasis bedraagt en

de belanghebbende geen uitkering meer ontvangt.

  • §

    Het college ziet geheel af van terugvordering als:

    het terug te vorderen bedrag aan bijzondere bijstand, dat niet (volledig) aan het bestemde doel is besteed, minder bedraagt dan € 50 per verstrekking.

  • §

    Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van terugvordering als er sprake is van dringende redenen. Van dringende redenen is sprake in zeer bijzondere, individuele omstandigheden.

  • §

    Het college ziet af van terugvordering voor zover:

  • -

    de gemeente nadat de belanghebbende een signaal heeft afgegeven dat de bijstand tot een te hoog bedrag of ten onrechte wordt betaald, is doorgegaan met het, tot een te hoog bedrag of ten onrechte, verstrekken van bijstand en

  • -

    de terugvordering betrekking heeft op een periode langer dan zes maanden nadat de

    belanghebbende dat signaal heeft afgegeven.

Deze regel geldt niet in het geval de bijstand tot een te hoog bedrag of ten onrechte is betaald als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet.

In artikel 58 vijfde lid Participatiewet is opgenomen de bevoegdheid om de vordering te verhogen met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Het college maakt van bevoegdheid gebruik op de wijze zoals vastgelegd in artikel 7 van de Verordening bestuurlijke geldschulden.

Voor wat betreft de hoogte van de aanmaningskosten en incassokosten volgt het college de bepalingen van art 4:113 en art 4:120 van de Awb en het besluit buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 4:120 Awb.

In artikel 58 vijfde lid Participatiewet is opgenomen de bevoegdheid om de krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 over de bijstand af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, alsmede de vergoeding bedoelt in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet terug te vorderen. Het zogenaamde bruteren.

Er zijn twee momenten waarop het college een beslissing tot bruteren moet nemen:

  • 1.

    Het moment van het nemen van een besluit tot terugvordering;

  • 2.

    Na afloop van een kalenderjaar over een in het voorafgaande kalenderjaar genomen besluit om een, op dat jaar betrekking hebbende, terugvordering netto op te maken.

Van de bevoegdheid tot het bruteren bedoeld in deze twee situaties maakt het college als volgt gebruik:

·Het college bruteert alleen als de terugvordering is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet; bij deze vorderingen wordt ook niet afgezien van bruteren.

Kwijtschelding van vorderingen

Kwijtschelding van vorderingen niet zijnde vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet.

  • ·

    Het college ziet ambtshalve geheel of gedeeltelijk af van verdere terugvordering als de belanghebbende gedurende 36 maandtermijnen volledig aan een betalingsverplichting op één of meerdere vorderingen heeft voldaan.

  • ·

    Het college ziet ambtshalve geheel of gedeeltelijk af van terugvordering als de belanghebbende gedurende 36 maandtermijnen, vanwege het ontbreken van een aflossingscapaciteit, geen betalingen heeft kunnen verrichten en het niet aannemelijk is dat hij dit nog zal kunnen gaan doen.

  • ·

    Als de belanghebbende aanbiedt om een bedrag van ten minste 50 % van de (restant)schuld in één keer af te lossen ziet het college af van verdere terugvordering indien:

  • -

    de belanghebbende bij reguliere aflossing van de vordering of door middel van beslag op uitkering, inkomen en/of (on)roerende goederen van de belanghebbende en/of van degene met wie hij in gemeenschap van goederen is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan, naar alle waarschijnlijkheid minder kan aflossen dan het voorgestelde afkoopbedrag of,

  • -

    de belanghebbende zich naar alle waarschijnlijkheid zal weten te onttrekken aan deinvorderingsmogelijkheid van de gemeente zoals bij voorgenomen vertrek naar het buitenland.

Kwijtschelding van vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet (fraudevorderingen).

Artikel 58 lid 7 geeft het college de bevoegdheid om in een aantal situaties af te zien van terugvordering of verdere terugvordering van fraudevorderingen.

Het college maakt van deze bevoegdheid gebruik door in de volgende situaties af te zien van (verdere) terugvordering:

  • ·

    de belanghebbende heeft gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen vol- daan;

  • ·

    de belanghebbende heeft gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan, maar betaalt alsnog het achterstallige bedrag inclusief rente en kosten;

  • ·

    de belanghebbende heeft gedurende tien jaar geen betalingen verricht en het is niet aannemelijk dat hij deze nog op enig moment zal gaan verrichten;

  • ·

    de belanghebbende heeft gedurende vijf jaar aan zijn betalingsverplichting voldaan lost 50% van het restbedrag in één keer af.

Voor wat betreft kwijtschelding van fraudevorderingen die niet vallen onder de bepalingen van de Wet aanscherping hanteert het college de volgende kwijtscheldingsregel.

Het college ziet onder voorwaarden geheel of gedeeltelijk af van verdere terugvordering van fraudevorderingen, bij het succesvol afronden van een schuldsaneringstraject in het kader van een minnelijke schuldregeling. De voorwaarden zijn:

  • -

    De fraudevordering moet ouder dan vijf jaar zijn, waarbij de termijn van vijf jaar aanvangt op de datum van het door middel van een besluit bekendmaken van de vordering aan de belanghebbende.

  • -

    Als de fraudevordering jonger dan vijf jaar is, moet de vordering niet meer bedragen dan25% van de totale schuldenlast van de belanghebbende.

Matiging van terugvordering

Bij terugvordering in de situatie als bedoeld in artikel 59 lid 2 Participatiewet hanteert het college de volgende regel:

·In het geval een belanghebbende heeft samengewoond met een partner en beiden waren gedurende de periode van de verzwegen samenwoning uitkeringsgerechtigden, wordt de terugvordering gematigd tot het verschil tussen de aan beiden verstrekt uitkeringen naar de norm alleenstaande (ouders) en de norm gehuwden waar beiden recht op zouden hebben gehad.

·Bij het aanwezig zijn van in aanmerking te nemen, verzwegen, vermogensbestanddelen matigt het college de terugvordering tot het bedrag waarmee de waarde van het vermogensbestanddeel het vrij te laten vermogen ex. art 34 derde lid Participatiewet gedurende de gehele periode van schending inlichtingenplicht overtreft. Hierbij wordt het vrij te laten vermogen aangehouden zoals dat gold op het moment van het verkrijgen van het in aanmerking te nemen vermogensbestanddeel.

Invordering

Voor wat betreft het bepalen van de aflossingscapaciteit hanteert het college de volgende regels:

  • ·

    De aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een vordering, niet zijnde vorderingen ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, wordt bij uitkeringsgerechtigden en bij belanghebbenden die uitstromen naar werk, op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm vastgesteld.

  • ·

    De aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een vordering, niet zijnde vorderingen ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, wordt bij uitkeringsgerechtigden op 10% van de toepasselijke bijstandsnorm vastgesteld op het moment dat er door derden beslag gelegd wordt op de uitkering.

  • ·

    De aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een vordering die is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, wordt bij uitkeringsgerechtigden op 10% van de toepasselijke bijstandsnorm vastgesteld.

  • ·

    De aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een vordering die is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, wordt bij belanghebbende die geen uitkering meer ontvangt, vastgesteld op 50% van het positieve verschil tussen het besteedbaar inkomen per maand (inclusief vakantiegeld) en de toepasselijke bijstandsnorm. Dit bedrag wordt vermeerderd met de aflossingscapaciteit van 10% behorend bij de toepasselijke bijstandsnorm.

  • ·

    De aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een vordering, niet zijnde vorderingen ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, wordt bij de belanghebbende die als gevolg van werkaanvaarding, geen uitkering meer ontvangt, gehandhaafd op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • ·

    De aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een vordering niet zijnde vorderingen ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, wordt bij belanghebbende die geen uitkering meer ontvangt, vastgesteld op 50% van het positieve verschil tussen het besteedbaar inkomen per maand (inclusief vakantiegeld) en de toepasselijke bijstandsnorm. Dit bedrag wordt vermeerderd met de aflossingscapaciteit van 5% behorend bij de toepasselijke bijstandsnorm.

Van het vaststellen van een aflossingscapaciteit zoals in deze laatste regel beschreven ziet het college af indien de belanghebbende met een voorstel tot een minnelijke regeling een vordering van:

  • ·

    € 1500, terugbetaalt in één jaar;

  • ·

    € 3000, - terugbetaalt in twee jaar;

  • ·

    € 4500, - terugbetaalt in drie jaar.

Invorderingsvolgorde bij verrekening.

In het geval een belanghebbende een bijstandsuitkering ontvangt en er sprake is van meerdere vorderingen en/of boetes hanteert het college de volgende regels als het gaat om de volgorde van de inning van vorderingen en boetes door middel van verrekening.

Uitgangspunt is dat bij samenloop van meerdere vorderingen op de oudste vordering als eerste moet worden afgelost.

In het geval de oudste vordering geen fraudevordering is en er een fraudevordering is die dateert van voor de invoering van de wet aanscherping is de aflossingscapaciteit 10% van de toepasselijke bijstandsnorm. Het aflossingsbedrag wordt voor de helft aangewend voor de aflossing van de oudste niet fraudevordering en voor de andere helft ter aflossing van de fraudevordering.

In het geval de oudste vordering geen fraudevordering is en er een fraudevordering ontstaat na de invoering van de Wet aanscherping wordt de aflossingscapaciteit verhoogd naar 10% van de toepasselijke bijstandsnorm. In dat geval kan er ook sprake zijn van een bestuurlijke boete. Het aflossingsbedrag wordt voor de helft aangewend voor de aflossing van de oudste niet fraudevordering en voor de andere helft ter aflossing van de boete.

In het geval er geen oudere vorderingen zijn en er ontstaat een fraudevordering waarbij ook een boete is opgelegd wordt de aflossingscapaciteit van 10% van de toepasselijke bijstandsnorm aangewend ter aflossing van de boete. Daar waar gesproken wordt aflossingsvolgorde van vorderingen en boetes heeft die volgorde ook betrekking op de op die vordering of boete betrekking hebbende incassokosten.

 

Aanmaningstermijn

Artikel 8 van de Verordening bestuurlijke geldschulden regelt in het eerste lid dat, in afwijking van artikel 4:112 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht de aanmaningstermijn voor vorderingen, die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de Participatiewet, de aanmaningstermijn vijf dagen is.

Het tweede lid geeft een bestuursorgaan de bevoegdheid ook voor andere situaties de aanmaningstermijn in afwijking van artikel 4:112 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht op vijf dagen te stellen. Van deze bevoegdheid maakt het college als volgt gebruik: bij alle openstaande vorderingen, dus ook die niet zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de Participatiewet, wordt de aanmaningstermijn op vijf dagen gesteld als een in gezamenlijke overleg tot stand gekomen betalingsregeling niet wordt nagekomen.

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking de dag na publicatie.

Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen, op 9 juni 2015.

 

De Gemeentesecretaris,

drs. B. van der Ploeg

 

De Burgemeester

drs. H.M.F. Bruls