Organisatie | Soest |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel kostendelersnorm Participatiewet |
Citeertitel | Beleidsregels kostendelersnorm Participatiewet |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | kostendelersnorm participatiewet |
Geen
Participatiewet, artikelen 22a, lid 4 onder b.c. en d, lid 5, artikel 27 en 28
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2015 | Nieuwe regeling | 01-06-2015 10 juni 2015 | 1289779 |
Het college van de gemeente Soest,
gelet op artikel 22a, lid 4 onder b, c en d, lid 5, artikel 27 en artikel 28 van de Participatiewet,
nadere regels te stellen over criteria die gelden ten aanzien van de hoogte van commerciële prijs voor kamerhuurder, onderverhuur, kostgangerschap; de eventuele vaststelling van verlaging bij onderverhuur, verhuur of kostgeverschap, verlaging op grond van woonsituatie en bij schoolverlaters, alsmede de voorwaarden die daarbij gelden,
De beleidsregels kostendelersnorm gemeente Soest vast te stellen.
Artikel 4 Verlaging wegens onderhuur, verhuur of kostgeverschap
Indien sprake is van meer dan twee kostgangers of meer dan twee kamers worden verhuurd of aan meer dan 2 personen onderverhuur plaatsvindt, dan wordt geen inkomstenkorting toegepast op de uitkering op grond van de Participatiewet maar wordt belanghebbende aangemerkt als zelfstandige op grond van het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen 2004.
Artikel 5 Verlaging wegens woonsituatie
Indien sprake is van lagere algemene bestaanskosten dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning, als bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet, wordt een verlaging toegepast van 20 % van de norm voor gehuwden.
Artikel 6 Verlaging bij schoolverlaters
Het college ziet af van de mogelijkheid de norm te verlagen bij schoolverlaters als bedoeld in artikel 28 van de Participatiewet.
Artikel 8 Eisen aan overleggen van bewijzen van betaling commerciële prijs
Alleen indien is voldaan aan de volgende vereisten acht het college voldaan aan het vereiste van een deugdelijk bewijs van betaling, als bedoeld in artikel 22a, lid 4 en 5 van de Participatiewet, van de overeengekomen commerciële prijs:
Door de invoering van het begrip ‘kostendeler’ in de Participatiewet vervalt de verplichting om een Verordening toeslagen en verlaging aan te houden. De hoogte van de uitkering indien meer volwassenen in een woning wonen is vrijwel geheel vastgelegd in artikel 22a van de Participatiewet De gemeente Soest kan volstaan met het in beleidsregels vastleggen van het te voeren beleid over onderwerpen die niet in de Participatiewet zijn geregeld.
Het te voeren beleid omvat de volgende onderwerpen:
welke eisen worden gesteld aan de schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 22a, lid 4 onder a en b van de Participatiewet gelet op lid 5 van artikel 22a van die Wet waarin is bepaald dat op verzoek van het college door belanghebbende de schriftelijke overeenkomst wordt overgelegd en de betalingen worden getoond van de commerciële prijs door overleggen van de bewijzen van betaling?;
Op te merken is dat het artikel in de Wet werk en bijstand dat de mogelijkheid bood voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar de norm of de toeslag te verlagen is vervallen met de inwerkingtreding van de Participatiewet. Dat betekent dat voor de 21- en 22- jarigen de norm geldt die voor hen van toepassing is en deze vanwege hun leeftijd in relatie tot het wettelijk minimumloon niet kan worden verlaagd.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Artikel 2 Commerciële prijs kamerhuur en kamerverhuur
Commerciële prijs van huur, verhuur, onderhuur, onderverhuur, kostgangerschap en kostgeverschap.
Indien een persoon op commerciële basis als onder(ver)huurder, kostgever of kostganger zijn hoofdverblijf heeft in de woning waar ook een ander of anderen hun hoofdverblijf heeft of hebben, wordt deze persoon niet meegeteld ter bepaling van het aantal personen waarvoor de kostendelersnorm geldt. Deze persoon heeft dan recht op de dan van toepassing zijnde norm voor een alleenstaande of voor gehuwden.
Dat betekent dat vastgesteld moet worden bij welke huurprijs gesproken kan worden over een commerciële prijs, als bedoeld in artikel 22a lid 4 onder b en c van de Participatiewet.
Een methode om een redelijke huurprijs te berekenen is aan de hand van een puntentelling. Dit is een vrij gedetailleerde wijze van berekenen. De afmetingen van de kamer, het gebruik van gemeenschappelijke ruimten e.d. hebben invloed op het aantal punten. Het hanteren van deze methode is tijdsintensief en vereist vrijwel altijd een huisbezoek.
Een andere methode gaat uit van het hanteren van een vast bedrag. Het voordeel daarvan is dat het duidelijk is en gemakkelijk uitvoerbaar. Dat laatste rechtvaardigt de keuze voor het uitgaan van een systeem van een vast bedrag. Uitgaande van een zogenaamde ondergrens voor een bedrag van huurtoeslag van ca € 200,- per maand en een totaalbedrag van € 100,- voor energielasten als gas, water en licht is gekozen voor een bedrag van € 300,- per maand.
Artikel 3 Commerciële prijs kostgangerschap
Ook voor kostgangerschap moet worden vastgesteld welk bedrag als een commerciële prijs geldt. Het Nibud houdt voor kostgangers een bedrag van € 200,-- per maand aan die boven op de huurprijs van de kamer komt. Die € 200,- per maand bovenop de huurprijs van een kamer rechtvaardigt de keuze om voor een kostganger een commerciële prijs van € 500,- per maand te hanteren.
Artikel 4 Verlaging wegens onderhuur, verhuur of kostgeverschap
Indien iemand een kamer verhuurt, onderverhuurt, of een kostganger heeft wordt deze persoon niet geteld als een persoon waarvoor de kostendelersnorm van toepassing is.
De inkomsten uit onderverhuur, kamerverhuur of kostgeverschap, voor zover de onderverhuurder, verhuurder of kostgever bijstand ontvangt, moeten als inkomsten met de uitkering worden verrekend. Tegenover de inkomsten staan ook echter extra uitgaven aan gas, elektra en water. Bij kostgeverschap is ook sprake van voeding die wordt verstrekt. Bovendien is er sprake van verlies aan privacy. Dat brengt het tot de vraag welke deel van de “bruto” inkomsten daadwerkelijk als “netto” inkomsten op de uitkering in mindering moeten worden gebracht.
In het huidige beleid is bij medebewoning sprake van een toeslag van 10 % van het normbedrag voor gehuwden. Er bestaat aanleiding dat percentage aan te houden als inkomstenkorting voor de onderverhuurder, verhuurder of kostgever indien die onderverhuurder, verhuurder of kostgever bijstand ontvangt .
Indien sprake is van twee onderhuurders, huurders, of kostgangers gelden deze inkomsten voor het dubbele van één onderhuurder, huurder, of kostganger, zodat dan als inkomsten worden aangemerkt 20% van de gehuwdennorm. Dit heeft ook tot gevolg dat indien er bijvoorbeeld sprake is van één huurder en één kostganger bij belanghebbende dat ook tot een inkomstenkorting leidt van 20% van de gehuwdennorm.
Ten aanzien van de kamerverhuur wordt dan uitgegaan van het feit dat verhuur van een enkele kamer met bewoning door meer dan een persoon alleen aan de orde is bij kamerverhuur aan een echtpaar (of daarmee gelijkgestelde samenwoners). Dat betekent dat bij kamerverhuur niet het aantal personen dat bewoont aan de orde is ter bepaling van de inkomsten maar verhuur van het aantal kamers en dus het aantal gesloten schriftelijke overeenkomsten als zodanig.
Is er echter sprake van 3 of meer onderhuurders of kostgangers dan kan niet meer gesproken worden van het hebben van inkomsten uit onderhuur of kostgeverschap en wordt de verhuurder/ kostgever als zelfstandige aangemerkt waarmee hooguit recht op bijstand op grond van het Bbz 2004 bestaat.
Artikel 5 Verlaging wegens woonsituatie
Indien iemand zelfstandig woont maar lagere bestaanskosten heeft dan die waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie voorziet artikel 27 van de Participatiewet in de mogelijkheid voor het college de norm als bedoeld in artikel 20 en 21 lager vast te stellen. Hiermee worden situaties bedoeld van iemand die geen woonkosten heeft omdat de vertrokken partner bij echtscheiding tijdelijk de woonlasten doorbetaalt, of iemand die in een woning woont waarvoor geen huur verschuldigd is.
Is sprake van een dergelijke situatie dan wordt beleid dat voorziet in een verlaging van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 20 of 21 van de Participatiewet als redelijk aangemerkt. Als toelichting geldt hierbij dat deze verlaging niet wordt toegepast in het geval een thuiswonend kind geen bijdrage in de woonlasten aan zijn ouders voldoet. De bijstandsnorm voorziet immers al in een lagere uitkering door de toepassing van een kostendelersnorm voor onder andere personen van 21 jaar en ouder. Deze verlaging wordt dan ook alleen toegepast indien voor de woning geen woonlasten (in de vorm van huur) verschuldigd zijn (zoals een kraakpand) of waarbij de ex-partner de woonlasten (in de vorm van huur of hypotheek) doorbetaalt.
Artikel 6 Verlaging bij schoolverlaters
Schoolverlaters worden als kostendeler beschouwd als zij met andere meerderjarigen in een woning wonen (bijv. bij ouders) waardoor de uitkering om die reden al lager wordt vastgesteld. Gelet op de zeer beperkte doelgroep die niet als kostendeler wordt aangemerkt waarvoor deze
verlaging van het zijn van schoolverlater zou gelden, wordt voorgesteld de tijdelijke verlaging van de uitkering van schoolverlaters niet meer toe te passen.
Artikel 7 Eisen aan te overleggen schriftelijke overeenkomst
Iemand die aangeeft dat hij op basis van een commerciële prijs onderhuurt of kostganger is, moet dit aantonen. In artikel 22a, vijfde lid van de Participatiewet staat dat de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst moet overleggen en moet hij de betaling van de commerciële huurprijs aantonen door het overleggen van de bewijzen van betaling. Het college geeft aan welke gegevens zij in het huurcontract c.q. de kostgangerovereenkomst wil hebben.
Artikel 8 Eisen aan overleggen van bewijzen van betaling commerciële prijs
Inherent aan artikel 22a lid 5 van de Participatiewet is dat het college eisen kan stellen aan het overleggen van bewijzen van betaling van de commerciële prijs. Vanzelfsprekend dient uit die bewijsstukken te blijken dat de betaalde prijs ook de overeengekomen commerciële prijs is. Indien niet voldaan is aan deze vereisten kan het college stellen dat niet – afdoende - is voldaan aan het overleggen van de bewijzen van betaling. Voor belanghebbende heeft dat dan tot gevolg dat hij als kostendeler wordt aangemerkt.
Dit artikel behoeft geen toelichting