Organisatie | Dinkelland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening WWB |
Citeertitel | Re-integratieverordening WWB |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikelen 7, 8 en 10 Wet werk en bijstand, artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet;
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2007 | 01-01-2012 | Onbekend | 18-09-2007 DinkellandVisie 27 september 2007 | Onbekend |
De raad van de gemeente Dinkelland;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 juli 2007;
gelet op de artikelen 7, 8 en 10 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;
mede gelet op het beleidsadvies van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake Europese richtlijnen en concurrentieverhoudingen;
overwegende dat de gemeenteraad, op grond van artikel 7 van de Wet werk en bijstand, verplicht is bij verordening regels te stellen met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen, gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef, sub a van de Wet werk en bijstand;
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB, Stb. 2003, 375);
b. beleidsregels: de Beleidsregels Re-integratieverordening WWB;
c. uitkeringsgerechtigde: persoon met recht op een uitkering ingevolge de WWB, IOAW dan wel IOAZ van de gemeente Dinkelland;
d. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit op grond van deze verordening is betrokken;
e. voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aan- hef, sub a van de wet;
f. inlener: organisatie aan wie een persoon in het kader van een voorziening ter beschikking wordt gesteld;
g. inleenvergoeding: vergoeding die een inlener betaalt voor de plaatsing van een persoon via een voorziening;
h. loonkostensubsidie: subsidie aan een werkgever die een bijstandsgerechtig- de, met enige tot grote afstand tot de arbeidsmarkt, in dienst neemt;
i. traject: vorm(en) van ondersteuning, gericht op arbeidsinschake- ling, waarbij indien noodzakelijk tevens voorzieningen worden ingezet;
j. trajectplan: een individueel stappenplan, waarin trajectafspraken zijn opgenomen die noodzakelijk zijn voor activering naar reguliere arbeid;
k. algemeen geaccepteerde arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub a van de wet alsmede arbeid in de Wsw-organisatie op verzoek van de belanghebbende;
l. reguliere arbeid: niet-gesubsidieerde arbeid in loondienst dan wel niet gesubsidieerde arbeid als zelfstandige;
m. vrijwilligerswerk: het werken, zonder beloning, bij uitsluitend non-profit organisaties;
n. ondersteuning: het geheel van activiteiten, waaronder begrepen de inzet van voorzieningen;
o. college: het college van burgemeester en wethouders van de ge- meente Dinkelland.
De in deze verordening gehanteerde begrippen en begripsbepalingen hebben dezelfde betekenis als bedoeld in de wet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht, tenzij daarvan uitdrukkelijk in deze verordening wordt afgeweken.
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, niet-uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 6 van de wet en personen als bedoeld in artikel 7 van de wet met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voorzover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.
Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning
Personen als bedoeld in artikel 6 van de wet met een hoger netto inkomen dan twee maal de toepasselijke bijstandsnorm of een hoger vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet zijn uitgesloten van aanspraak op ondersteuning. Hierbij wordt geen rekening gehouden met het gestelde in artikel 34, lid 2, onder d van de wet.
De personen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, zijn verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, aanvaarden of behouden en gebruik te maken van een door het college aangeboden traject, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar hun mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Artikel 7 Algemene bepalingen voorzieningen
Het college kan een voorziening beëindigen:
a. indien een persoon die aan een voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in de wet, deze verordening dan wel het trajectplan niet nakomt;
b. indien een persoon die aan een voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet of deze verordening;
c. indien een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt dan wel aanspraak maakt op algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening;
d. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle, doelmatige arbeidsinschakeling van de belanghebbende.
Het college kan personen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, met een grote tot zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt, het instrument participatiebanen voor maximaal vier jaar aanbieden.
Artikel 13 Overige voorzieningen
Het college kan personen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, de volgende specifieke voorzieningen aanbieden als onderdeel van een traject:
a. sociale activering: het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als voorbereiding op een traject gericht op werk of gericht op het voorkomen van sociaal isolement;
b. scholing: het opdoen van kennis en vaardigheden (competenties) met als doel het vergroten van de kansen op werk;
c. duale trajecten: gecombineerd leren en werken, waardoor het tekort aan scholing en werkervaring wordt aangepakt.
Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die in het kader van een traject worden gemaakt, waaronder begrepen reiskosten, kosten voor kinderopvang, kosten voor middelen ten behoeve van scholing, representatiekosten (kapper- en kledingkosten), tenzij voor deze kosten van een voorliggende voorziening gebruik kan worden gemaakt.
Artikel 16 No-riskpolis en premiekorting
Het college kan ten behoeve van personen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid het instrument no-riskpolis, als bedoeld in artikel 29b van de Ziektewet en het instrument premiekorting, als bedoeld in artikel 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen inzetten.
Voorzover toepassing van deze verordening tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt kan het college in bijzondere gevallen afwijken van het in deze verordening bepaalde en ter zake, op individuele gronden, een nadere beslissing nemen. Aan het desbetreffende van de verordening afwijkende besluit van het college dient een op de individuele situatie afgestemde motivering ten grondslag te liggen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 18 september 2007.
De griffier, De voorzitter,
Mr. O.J.R.J. Huitema Mr. F.P.M. Willeme
Toelichting Re-integratieverordening WWB
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
De begrippen die in de verordening worden gebruikt, sluiten zoveel mogelijk aan en hebben zoveel mogelijk een gelijkluidende betekenis als de omschrijving hiervan in de relevante wetgeving. Dit is mede vastgelegd in het tweede lid van dit artikel. De in het eerste lid vermelde omschrijvingen spreken voor zich, met uitzondering van de volgende twee omschrijvingen:
k. algemeen geaccepteerde arbeid
Onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt verstaan gangbare arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Personen kunnen bezwaar maken tegen arbeid die zij niet geaccepteerd achten op basis van principiële bezwaren uit levensovertuiging dan wel om religieuze redenen.
Het begrip ondersteuning is breder dan het aanbieden van een voorziening in de zin van de verordening gericht op arbeidsinschakeling. Onder ondersteuning worden tevens verstaan alle activiteiten, al dan niet in de vorm van een traject, gericht op sociale activering dan wel hulp of zorg (bijvoorbeeld praktische hulp, advies, doorverwijzing naar andere instanties). Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uit te voeren traject, met één of meerdere voorzieningen.
In het belang van volledige afstemming van de begrippen met de relevante wetgeving is hier bepaald dat de begrippen in deze verordening, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken, dezelfde betekenis hebben als in de in dit lid vermelde wetten.
Behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning
Behoeft geen nadere toelichting.
Wanneer een voorziening gericht op arbeidsinschakeling is verstrekt aan een persoon en deze voorziening blijkt bij nader inzien ten onrechte te zijn verstrekt, dan dient de voorziening van de persoon te worden teruggevorderd. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de belanghebbende onjuiste inlichtingen heeft verstrekt of een verplichting verbonden aan de voorziening niet is nagekomen.
De terugvorderingsbepalingen in de WWB (artikelen 58 tot en met 60) hebben uitsluitend betrekking op een door het college verleende bijstandsuitkering. Er is in dat geval geen sprake van een privaatrechtelijke overeenkomst met de persoon. Om die reden dient de terugvordering te worden gebaseerd op de zogeheten ‘onverschuldigde betaling’ van een verleende subsidie met inachtneming van het volgende.
Allereerst dient het college als bestuursorgaan de belanghebbende schriftelijk mede te delen dat deze ten onrechte een subsidie voor een re-integratievoorziening heeft ontvangen. Tegelijkertijd dient het eerder genomen besluit tot toekenning van de voorziening te worden ingetrokken. Deze mededeling levert een besluit als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op waartegen de belanghebbende bezwaar kan maken.
Intrekking of herziening van een subsidiebeschikking heeft tot gevolg dat betalingen (al dan niet gedeeltelijk) ‘onverschuldigd’ hebben plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 4:57 van de Awb kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten van de belanghebbende worden teruggevorderd. Deze terugvordering kan tot maximaal 5 jaar na de vaststelling van de subsidie plaatsvinden.
Ingeval de subsidieontvanger één of meer aan de subsidie verbonden verplichtingen niet nakomt, gaat deze termijn van 5 jaar in op het moment dat een verplichting niet wordt nagekomen. Het besluit tot terugvordering van (een deel van) de verstrekte subsidie heeft geen executoriale werking.
Behoeft geen nadere toelichting.
Een door het college ingesteld subsidieplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening. Er kan een andere voorziening worden aangeboden en/of de persoon kan op een wachtlijst geplaatst worden om alsnog deel te nemen aan de betreffende voorziening.
Artikel 7 Algemene bepalingen voorzieningen
Deze bepaling geeft aan in welke gevallen het college een voorziening kan beëindigen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van een loonkostensubsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst ingevolge een detacheringsbaan of participatiebaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen worden de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht genomen.
Indien sprake is van verhuizing van de persoon naar een andere gemeente zal overleg plaatsvinden met de betreffende gemeente met betrekking tot het eventueel kunnen overnemen van de voorziening of het laten overvloeien in een andere voorziening conform de re-integratieverordening van de betreffende gemeente.
De hoogte van de eventuele loonkostensubsidie dan wel inleenvergoeding wordt afgestemd op de loonwaarde van de persoon die ter beschikking wordt gesteld aan de werkgever of inlener. Op die manier kunnen de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed.
Artikel 8 Werken met behoud van uitkering
De instrumenten stage en vrijwilligerswerk zijn kortdurend en bedoeld als arbeidsoriëntatie of het opdoen van arbeidsritme dan wel werkervaring. De deelnemers mogen niet gezien worden als goedkope arbeidskrachten. Ook zijn deze instrumenten en met name de stage niet bedoeld als proeftijd voor een reguliere plaatsing. Eventueel wordt de stageplaats omgezet in een loonkostensubsidie, om concurrentieverstoring te voorkomen.
Omdat de stage een voorportaal is voor reguliere arbeid en gericht dient te zijn op de toekomstige arbeidsmogelijkheden, kan het instrument niet beperkt worden tot de non-profit sector. Plaatsing in de profit sector verdient juist de voorkeur, omdat er in die sector meer uitstroommogelijkheden zijn. Het instrument stage onderscheidt zich daarbij wezenlijk van vrijwilligerswerk en maatschappelijke participatie. Hierbij is vaak sprake van plaatsing bij non-profit organisaties of vanwege de gemeente gesubsidieerde instellingen.
De gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB in de gemeente Dinkelland zal voornamelijk via loonkostensubsidies tot stand komen. Dit houdt in dat personen bij reguliere werkgevers in dienst komen, waarbij de werkgevers een loonkostensubsidie krijgen afhankelijk van loonwaarde, functieloon en uiteraard de deeltijdfactor. Belangrijk hierbij is dat de hoogte van de subsidie zodanig is dat de concurrentieverhoudingen niet verstoord worden.
Plaatsing met behulp van een loonkostensubsidie is een instrument gericht op arbeidsinschakeling en vormt derhalve als zodanig in de re-integratieketen geen eindstation voor de belanghebbende.
Het instrument detacheringsbaan is bedoeld om personen die niet in aanmerking komen voor bijvoorbeeld het instrument loonkostensubsidie de mogelijkheid te bieden om gedurende maximaal één jaar deel te nemen aan het reguliere arbeidsproces. Dit instrument kan worden ingezet bij belanghebbenden die als gevolg van te weinig werkervaring veelal (nog) niet interessant genoeg zijn voor een werkgever om een arbeidsovereenkomst aan te gaan.
Via het instrument detacheringsbaan is het mogelijk om, door tussenkomst van een re-integratiebe-drijf een persoon te plaatsen. Het re-integratiebedrijf treedt in dat geval op als juridisch werkgever en biedt de belanghebbende een arbeidsovereenkomst aan voor maximaal één jaar. Gedurende deze periode wordt verwacht dat door de persoon voldoende werkervaring kan worden opgedaan om uit te stromen naar regulier werk. De gemeente vergoedt bij toepassing van dit instrument vanuit het Werkdeel van de WWB de loonkosten op basis van het wettelijk minimumloon.
De begeleiding en plaatsing bij een reguliere werkgever wordt uitgevoerd door het re-integratiebedrijf. Dit houdt in dat de reguliere werkgever veelal gehouden zal zijn om een inleen-/detacheringsvergoe-ding aan het re-integratiebedrijf te betalen.
Maatschappelijke participatie kan ingezet worden voor uitkeringsgerechtigden met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het verschil met vrijwilligerswerk is, dat de gemeente maatschappelijke participatie bewust inzet als langdurig activeringsinstrument en waarbij het traject door de gemeentelijke accountmanager geregisseerd en gevolgd wordt. Het in staat zijn tot vrijwilligerswerk kan aanknopingspunten geven tot de inzet van het instrument participatiebaan. Maatschappelijke participatie is één van de schakels in de keten die kan leiden naar regulier werk. Een maatschappelijke participatiebaan is een activeringsinstrument dat kan worden geplaatst tussen vrijwilligerswerk en werken met een loonkostensubsidie. Bij dit instrument is de doelstelling dat personen uiteindelijk weer via tijdelijk en additioneel werk een gewone baan krijgen, ook als hun kansen op werk gering zijn, zodat ze niet meer van een uitkering afhankelijk zijn.
Onder participatiebanen wordt verstaan: banen bij instellingen die afhankelijk zijn van subsidie of andere vormen van financiering door de overheid. Om voor toepassing van dit instrument in aanmerking te kunnen komen moeten deze instellingen kunnen aantonen dat zij niet over de middelen beschikken om een reguliere arbeidskracht voor de functie(s) te kunnen aannemen.
Bij toepassing van dit instrument worden belanghebbenden voor een bepaalde tijd door de instelling in dienst genomen en wel voor maximaal vier jaar. Gedurende die tijd kan de persoon aan een terugkeer op de arbeidsmarkt werken. De belanghebbende ontvangt gedurende die periode een WWB-uitkering. De belanghebbende wordt hiermee de kans gegeven te participeren in de maatschappij en de uitkeringsgelden worden ten behoeve van het maatschappelijk belang en dienstverlening aan burgers ingezet. Van de instelling kan een werkgeversbijdrage/inleenvergoeding worden gevraagd van minimaal € 1.500,00 per jaar. De uitkeringsgerechtigde kan een premie participatiebaan ontvangen.
Voor het instrument gelden de volgende aanvullende voorwaarden: de belanghebbende heeft een grote tot zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt en het betreft additionele werkzaamheden in een non-profit organisatie (om misbruik van goedkope arbeidskrachten te voorkomen).
Artikel 12 Persoonsgebonden re-integratiebudget
Het persoonsgebonden re-integratiebudget (Prb) wordt bij beschikking aan de belanghebbende beschikbaar gesteld. Niet de gemeente maar belanghebbende zelf geeft daarmee opdracht tot het uitvoeren van een voorziening.
De belanghebbende kan een vrije keuze maken uit een door de gemeente geselecteerd en beschikbaar gesteld aanbod van voorzieningen. Daarmee houdt de gemeente een lichte vorm van regie op de keuze van de persoon. Dit om te voorkomen dat de keuze van de belanghebbende niet in overeenstemming is met de gediagnosticeerde mogelijkheden, dan wel dat de keuze van de belanghebbende tot beperkingen leidt die de terugkeer van de belanghebbende op de arbeidsmarkt kunnen belemmeren.
Het Prb is vooral bedoeld voor personen die gemotiveerd zijn, alsmede over doorzettingsvermogen en goede sociale vaardigheden beschikken. Door belanghebbenden meer zeggenschap te geven over hun eigen re-integratie zal de motivatie om het traject tot een succes te maken toenemen. Daarnaast is bij een Prb van te voren bekend welke kosten met het traject gemoeid zijn. Bij een Prb is de rol van de gemeente voornamelijk beperkt tot begeleiding van het traject.
Voor de hoogte van een Prb kan een subsidieplafond worden ingesteld.
Artikel 13 Overige voorzieningen
Er zijn nog tal van overige voorzieningen die bij de wensen en mogelijkheden van belanghebbende personen aansluiten. Hierbij kan gedacht worden aan trajecten die gericht kunnen zijn op het doorbreken of voorkomen van een isolement, het opbouwen van arbeidsritme, het opdoen van werkervaring, het verkennen van de arbeidsmarkt, het stellen van een diagnose ten aanzien van mogelijkheden en belemmeringen, het versterken van mogelijkheden en/of het opheffen dan wel compenseren van bepaalde belemmeringen. Deze trajecten vinden met behoud van uitkering plaats.
Deze trajecten kunnen op zichzelf staan of aangeboden worden in combinatie met een ander re-integratie instrument. Voorop staat dat het traject een vooraf bepaald (sub)doel heeft en de arbeidsmarktmogelijkheden van de belanghebbende daarmee worden vergroot.
Ook scholing staat meestal niet op zichzelf en is derhalve vaak een onderdeel van een traject. Scholing kan in principe naast ieder ander re-integratie instrument ingezet worden.
Artikel 14 Deeltijd- en stimuleringspremie
Voor de persoon die deeltijdarbeid verricht en daarnaast recht heeft op aanvullende bijstand staat de mogelijkheid open voor een deeltijdpremie. De deeltijdpremie wordt jaarlijks ambtshalve toegekend en uitbetaald. Voorwaarde voor de toekenning is dat de belanghebbende geheel of gedeeltelijk is ontheven van de arbeidsverplichting en minimaal zes maanden heeft gewerkt.
Voor de persoon die overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 11 of 13 een traject volgt, staat de mogelijkheid open van een stimuleringspremie. De stimuleringspremie wordt ambtshalve per traject toegekend en uitbetaald. Voorwaarde voor de toekenning is dat de persoon het traject met goed gevolg heeft afgerond en dat aansluitend een vervolgtraject wordt ingezet. De trajecten vormen als zodanig een keten om te komen tot uitstroom naar reguliere arbeid van de belanghebbende.
Behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 16 No-riskpolis en premiekorting
Het instrument no-riskpolis, als bedoeld in artikel 29b van de Ziektewet en het instrument premiekorting, als bedoeld in artikel 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen kan worden ingezet voor personen die onder de re-integratieverantwoordelijkheid van de gemeente vallen. Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) beslist of een persoon daarvoor in aanmerking komt. Het gaat daarbij om personen:
De gemeente moet over de beperkingen een verklaring van een deskundige bij de aanvraag voegen.
Artikel 17 Uitvoering verordening
Dat het college is belast met de uitvoering van de verordening is wettelijk bepaald. Overeenkomstig hetgeen hierover wettelijk is geregeld en met inachtneming van het gemeentelijke mandaatbesluit, kan het college deze bevoegdheid mandateren aan gemeenteambtenaren, zulks onder eventueel nader door het college te stellen regels en onder behoud van de verantwoordelijkheid van het college van de door de gemeenteambtenaren terzake namens het college genomen besluiten.
Voor een juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Op grond van het bepaalde in dit tweede lid heeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.
Op grond van dit artikel kan het college in niet krachtens deze verordening voorziene situaties en voorzover toepassing van deze verordening tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, op individuele basis naar bevind van zaken handelen en beslissen. Aan de desbetreffende, van de verordening afwijkende beslissing van het college dient een op de individuele situatie afgestemde motivering ten grondslag te liggen, waaruit duidelijk moet blijken waarom de hardheidsclausule in de concrete situatie is toegepast. In de beschikking dient de nadere aanduiding van de bijzondere situatie en de motivering die op grond hiervan tot de van de in de verordening afwijkende beslissing heeft geleid te worden vermeld. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet als een uitzondering en niet als een regelwordenbeschouwd.
Op grond van dit artikel wordt het door het gemeentebestuur op grond van deze verordening gevoerde beleid periodiek geëvalueerd. Daarbij worden ten minste de navolgende onderwerpen betrokken: het aantal trajecten en het aantal uitgestroomde uitkeringsgerechtigden op jaarbasis als gevolg van de toepassing van deze verordening. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening en/of van de beleidsregels.