Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dinkelland

Re-integratieverordening WWB

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDinkelland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening WWB
CiteertitelRe-integratieverordening WWB
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikelen 7, 8 en 10 Wet werk en bijstand, artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet;

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-200701-01-2012Onbekend

18-09-2007

DinkellandVisie 27 september 2007

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordeing WWB

De raad van de gemeente Dinkelland;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 juli 2007;

 

gelet op de artikelen 7, 8 en 10 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;

 

mede gelet op het beleidsadvies van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake Europese richtlijnen en concurrentieverhoudingen;

 

overwegende dat de gemeenteraad, op grond van artikel 7 van de Wet werk en bijstand, verplicht is bij verordening regels te stellen met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen, gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef, sub a van de Wet werk en bijstand;

 

besluit

 

 

vast te stellen de navolgende Re-integratieverordening WWB.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB, Stb. 2003, 375);

    b. beleidsregels: de Beleidsregels Re-integratieverordening WWB;

    c. uitkeringsgerechtigde: persoon met recht op een uitkering ingevolge de WWB, IOAW dan wel IOAZ van de gemeente Dinkelland;

    d. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit op grond van deze verordening is betrokken;

    e. voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aan- hef, sub a van de wet;

    f. inlener: organisatie aan wie een persoon in het kader van een voorziening ter beschikking wordt gesteld;

    g. inleenvergoeding: vergoeding die een inlener betaalt voor de plaatsing van een persoon via een voorziening;

    h. loonkostensubsidie: subsidie aan een werkgever die een bijstandsgerechtig- de, met enige tot grote afstand tot de arbeidsmarkt, in dienst neemt;

    i. traject: vorm(en) van ondersteuning, gericht op arbeidsinschake- ling, waarbij indien noodzakelijk tevens voorzieningen worden ingezet;

    j. trajectplan: een individueel stappenplan, waarin trajectafspraken zijn opgenomen die noodzakelijk zijn voor activering naar reguliere arbeid;

    k. algemeen geaccepteerde arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub a van de wet alsmede arbeid in de Wsw-organisatie op verzoek van de belanghebbende;

    l. reguliere arbeid: niet-gesubsidieerde arbeid in loondienst dan wel niet gesubsidieerde arbeid als zelfstandige;

    m. vrijwilligerswerk: het werken, zonder beloning, bij uitsluitend non-profit organisaties;

    n. ondersteuning: het geheel van activiteiten, waaronder begrepen de inzet van voorzieningen;

    o. college: het college van burgemeester en wethouders van de ge- meente Dinkelland.

  • 2.

    De in deze verordening gehanteerde begrippen en begripsbepalingen hebben dezelfde betekenis als bedoeld in de wet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht, tenzij daarvan uitdrukkelijk in deze verordening wordt afgeweken.

Artikel 2 Opdracht college

  • 1.

    Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, niet-uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 6 van de wet en personen als bedoeld in artikel 7 van de wet met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voorzover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een persoon, het meest doelmatig is met het oog op arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning.

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    De personen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Aan de personen als bedoeld in het eerste lid doet het college door middel van een trajectplan een aanbod dat past binnen de criteria zoals gesteld in deze verordening.

  • 3.

    Personen als bedoeld in artikel 6 van de wet met een hoger netto inkomen dan twee maal de toepasselijke bijstandsnorm of een hoger vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet zijn uitgesloten van aanspraak op ondersteuning. Hierbij wordt geen rekening gehouden met het gestelde in artikel 34, lid 2, onder d van de wet.

Artikel 4 Verplichtingen

  • 1.

    De personen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, zijn verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, aanvaarden of behouden en gebruik te maken van een door het college aangeboden traject, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar hun mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De personen die deelnemen aan een traject zijn gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3.

    Indien een uitkeringsgerechtigde niet voldoet aan het gestelde in het eerste of het tweede lid, is de Maatregelenverordening WWB gemeente Dinkelland 2004 van toepassing, dan wel de artikelen 20 en 20a tot en met 20f van de IOAW of de IOAZ.

  • 4.

    Indien een persoon, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die gebruik maakt van een traject, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid van dit artikel, kan het college de kosten van het traject geheel of gedeeltelijk van hem terugvorderen.

Artikel 5 Trajectplan

De in het kader van een trajectplan gemaakte afspraken worden vastgelegd in een beschikking.

Artikel 6 Subsidieplafonds

  • 1.

    Het college kan één of meer subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2.

    Het college kan, indien een specifieke voorziening als gevolg van het gestelde in het eerste lid moet worden geweigerd, een wachtlijst instellen.

HOOFDSTUK 2 Voorzieningen

Artikel 7 Algemene bepalingen voorzieningen

  • 1.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    a. indien een persoon die aan een voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in de wet, deze verordening dan wel het trajectplan niet nakomt;

    b. indien een persoon die aan een voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet of deze verordening;

    c. indien een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt dan wel aanspraak maakt op algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

    d. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle, doelmatige arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

  • 3.

    Het college plaatst de persoon die aan een voorziening deelneemt alleen bij een organisatie indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 4.

    De voorziening genoemd in artikel 9 geldt niet voor niet-uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 6 van de wet en personen als bedoeld in artikel 7 van de wet met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet.

Artikel 8 Werk met behoud van uitkering

  • 1.

    Het college kan personen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, een stage of vrijwilligerswerk aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het doel van de stage of vrijwilligerswerk is arbeidsoriëntatie, het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    Bij werken met behoud van uitkering is in beginsel geen sprake van een arbeidsovereenkomst.

  • 4.

    De individuele doelstelling van de stage of het vrijwilligerswerk wordt vastgelegd in een beschikking.

  • 5.

    De stage of vrijwilligerswerk duurt maximaal drie maanden, met de mogelijkheid van een verlenging met maximaal drie maanden, indien de doelstelling na drie maanden nog niet bereikt is.

Artikel 9 Loonkostensubsidie

  • 1.

    Het college kan aan werkgevers die een arbeidsovereenkomst sluiten met een persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid voor een periode van maximaal drie jaar een loonkostensubsidie verstrekken.

  • 2.

    Loonkostensubsidie is bedoeld als opstap naar regulier werk.

  • 3.

    Personen voor wie een loonkostensubsidie wordt verstrekt, dienen binnen maximaal drie jaar uit te stromen naar reguliere arbeid.

Artikel 10 Detacheringsbanen

  • 1.

    Het college kan personen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, de voorziening detacheringsbaan aanbieden als onderdeel van een traject voor de duur van maximaal één jaar.

  • 2.

    De voorziening als bedoeld in het eerste lid wordt aangeboden als een dienstverband, gericht op het opdoen van werkervaring.

  • 3.

    De persoon als bedoeld in het eerste lid wordt gedetacheerd bij een werkgever als plaatsing niet leidt tot onverantwoorde beïnvloeding van concurrentieverhoudingen of verdringing van een arbeidsplaats of arbeidsplaatsen.

Artikel 11 Participatiebanen

Het college kan personen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, met een grote tot zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt, het instrument participatiebanen voor maximaal vier jaar aanbieden.

Artikel 12 Persoonsgebonden re-integratiebudget

  • 1.

    Het college kan personen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het instrument persoonsgebonden re-integratiebudget aanbieden.

  • 2.

    Aan de hoogte van het persoonsgebonden re-integratiebudget wordt door het college een subsidieplafond ingesteld als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

Artikel 13 Overige voorzieningen

Het college kan personen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, de volgende specifieke voorzieningen aanbieden als onderdeel van een traject:

a. sociale activering: het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als voorbereiding op een traject gericht op werk of gericht op het voorkomen van sociaal isolement;

b. scholing: het opdoen van kennis en vaardigheden (competenties) met als doel het vergroten van de kansen op werk;

c. duale trajecten: gecombineerd leren en werken, waardoor het tekort aan scholing en werkervaring wordt aangepakt.

Artikel 14 Deeltijd- en stimuleringspremie

  • 1.

    Het college kan een deeltijdpremie verstrekken aan uitkeringsgerechtigden, die geheel of gedeeltelijk zijn ontheven van de arbeidsverplichting en reguliere arbeid in deeltijd verrichten.

  • 2.

    Het college kan een stimuleringspremie verstrekken aan personen, die met goed gevolg een (deel)traject hebben afgesloten, als bedoeld in de artikelen 11 en 13.

Artikel 15 Onkostenvergoeding

Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die in het kader van een traject worden gemaakt, waaronder begrepen reiskosten, kosten voor kinderopvang, kosten voor middelen ten behoeve van scholing, representatiekosten (kapper- en kledingkosten), tenzij voor deze kosten van een voorliggende voorziening gebruik kan worden gemaakt.

Artikel 16 No-riskpolis en premiekorting

Het college kan ten behoeve van personen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid het instrument no-riskpolis, als bedoeld in artikel 29b van de Ziektewet en het instrument premiekorting, als bedoeld in artikel 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen inzetten.

HOOFDSTUK 3 Slotbepalingen

Artikel 17 Uitvoering verordening

  • 1.

    Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening, in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 18 Hardheidsclausule

Voorzover toepassing van deze verordening tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt kan het college in bijzondere gevallen afwijken van het in deze verordening bepaalde en ter zake, op individuele gronden, een nadere beslissing nemen. Aan het desbetreffende van de verordening afwijkende besluit van het college dient een op de individuele situatie afgestemde motivering ten grondslag te liggen.

Artikel 19 Evaluatie

Het college brengt periodiek verslag uit aan de raad inzake de uitvoering van deze verordening.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Re-integratieverordening WWB.

Artikel 21 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2007.

  • 2.

    Met ingang van de in het eerste lid vermelde datum vervalt de “Reïntegratieverordening WWB gemeente Dinkelland 2004”.

     

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 18 september 2007.

De griffier, De voorzitter,

Mr. O.J.R.J. Huitema Mr. F.P.M. Willeme

Toelichting Re-integratieverordening WWB

 

 

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 1, lid 1

De begrippen die in de verordening worden gebruikt, sluiten zoveel mogelijk aan en hebben zoveel mogelijk een gelijkluidende betekenis als de omschrijving hiervan in de relevante wetgeving. Dit is mede vastgelegd in het tweede lid van dit artikel. De in het eerste lid vermelde omschrijvingen spreken voor zich, met uitzondering van de volgende twee omschrijvingen:

k. algemeen geaccepteerde arbeid

Onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt verstaan gangbare arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Personen kunnen bezwaar maken tegen arbeid die zij niet geaccepteerd achten op basis van principiële bezwaren uit levensovertuiging dan wel om religieuze redenen.

n. ondersteuning

Het begrip ondersteuning is breder dan het aanbieden van een voorziening in de zin van de verordening gericht op arbeidsinschakeling. Onder ondersteuning worden tevens verstaan alle activiteiten, al dan niet in de vorm van een traject, gericht op sociale activering dan wel hulp of zorg (bijvoorbeeld praktische hulp, advies, doorverwijzing naar andere instanties). Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uit te voeren traject, met één of meerdere voorzieningen.

Artikel 1, lid 2

In het belang van volledige afstemming van de begrippen met de relevante wetgeving is hier bepaald dat de begrippen in deze verordening, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken, dezelfde betekenis hebben als in de in dit lid vermelde wetten.

 

Artikel 2 Opdracht college

Behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

Behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 4 Verplichtingen

Artikel 4, lid 4

Wanneer een voorziening gericht op arbeidsinschakeling is verstrekt aan een persoon en deze voorziening blijkt bij nader inzien ten onrechte te zijn verstrekt, dan dient de voorziening van de persoon te worden teruggevorderd. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de belanghebbende onjuiste inlichtingen heeft verstrekt of een verplichting verbonden aan de voorziening niet is nagekomen.

De terugvorderingsbepalingen in de WWB (artikelen 58 tot en met 60) hebben uitsluitend betrekking op een door het college verleende bijstandsuitkering. Er is in dat geval geen sprake van een privaatrechtelijke overeenkomst met de persoon. Om die reden dient de terugvordering te worden gebaseerd op de zogeheten ‘onverschuldigde betaling’ van een verleende subsidie met inachtneming van het volgende.

Allereerst dient het college als bestuursorgaan de belanghebbende schriftelijk mede te delen dat deze ten onrechte een subsidie voor een re-integratievoorziening heeft ontvangen. Tegelijkertijd dient het eerder genomen besluit tot toekenning van de voorziening te worden ingetrokken. Deze mededeling levert een besluit als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op waartegen de belanghebbende bezwaar kan maken.

Intrekking of herziening van een subsidiebeschikking heeft tot gevolg dat betalingen (al dan niet gedeeltelijk) ‘onverschuldigd’ hebben plaatsgevonden.

Ingevolge artikel 4:57 van de Awb kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten van de belanghebbende worden teruggevorderd. Deze terugvordering kan tot maximaal 5 jaar na de vaststelling van de subsidie plaatsvinden.

Ingeval de subsidieontvanger één of meer aan de subsidie verbonden verplichtingen niet nakomt, gaat deze termijn van 5 jaar in op het moment dat een verplichting niet wordt nagekomen. Het besluit tot terugvordering van (een deel van) de verstrekte subsidie heeft geen executoriale werking.

 

Artikel 5 Trajectplan

Behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 6 Subsidieplafonds

Een door het college ingesteld subsidieplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening. Er kan een andere voorziening worden aangeboden en/of de persoon kan op een wachtlijst geplaatst worden om alsnog deel te nemen aan de betreffende voorziening.

 

 

HOOFDSTUK 2 Voorzieningen

 

Artikel 7 Algemene bepalingen voorzieningen

Artikel 7, lid 2

Deze bepaling geeft aan in welke gevallen het college een voorziening kan beëindigen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van een loonkostensubsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst ingevolge een detacheringsbaan of participatiebaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen worden de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht genomen.

Indien sprake is van verhuizing van de persoon naar een andere gemeente zal overleg plaatsvinden met de betreffende gemeente met betrekking tot het eventueel kunnen overnemen van de voorziening of het laten overvloeien in een andere voorziening conform de re-integratieverordening van de betreffende gemeente.

Artikel 7, lid 3

De hoogte van de eventuele loonkostensubsidie dan wel inleenvergoeding wordt afgestemd op de loonwaarde van de persoon die ter beschikking wordt gesteld aan de werkgever of inlener. Op die manier kunnen de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed.

 

Artikel 8 Werken met behoud van uitkering

De instrumenten stage en vrijwilligerswerk zijn kortdurend en bedoeld als arbeidsoriëntatie of het opdoen van arbeidsritme dan wel werkervaring. De deelnemers mogen niet gezien worden als goedkope arbeidskrachten. Ook zijn deze instrumenten en met name de stage niet bedoeld als proeftijd voor een reguliere plaatsing. Eventueel wordt de stageplaats omgezet in een loonkostensubsidie, om concurrentieverstoring te voorkomen.

Omdat de stage een voorportaal is voor reguliere arbeid en gericht dient te zijn op de toekomstige arbeidsmogelijkheden, kan het instrument niet beperkt worden tot de non-profit sector. Plaatsing in de profit sector verdient juist de voorkeur, omdat er in die sector meer uitstroommogelijkheden zijn. Het instrument stage onderscheidt zich daarbij wezenlijk van vrijwilligerswerk en maatschappelijke participatie. Hierbij is vaak sprake van plaatsing bij non-profit organisaties of vanwege de gemeente gesubsidieerde instellingen.

 

Artikel 9 Loonkostensubsidie

De gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB in de gemeente Dinkelland zal voornamelijk via loonkostensubsidies tot stand komen. Dit houdt in dat personen bij reguliere werkgevers in dienst komen, waarbij de werkgevers een loonkostensubsidie krijgen afhankelijk van loonwaarde, functieloon en uiteraard de deeltijdfactor. Belangrijk hierbij is dat de hoogte van de subsidie zodanig is dat de concurrentieverhoudingen niet verstoord worden.

Plaatsing met behulp van een loonkostensubsidie is een instrument gericht op arbeidsinschakeling en vormt derhalve als zodanig in de re-integratieketen geen eindstation voor de belanghebbende.

 

Artikel 10 Detacheringsbanen

Het instrument detacheringsbaan is bedoeld om personen die niet in aanmerking komen voor bijvoorbeeld het instrument loonkostensubsidie de mogelijkheid te bieden om gedurende maximaal één jaar deel te nemen aan het reguliere arbeidsproces. Dit instrument kan worden ingezet bij belanghebbenden die als gevolg van te weinig werkervaring veelal (nog) niet interessant genoeg zijn voor een werkgever om een arbeidsovereenkomst aan te gaan.

Via het instrument detacheringsbaan is het mogelijk om, door tussenkomst van een re-integratiebe-drijf een persoon te plaatsen. Het re-integratiebedrijf treedt in dat geval op als juridisch werkgever en biedt de belanghebbende een arbeidsovereenkomst aan voor maximaal één jaar. Gedurende deze periode wordt verwacht dat door de persoon voldoende werkervaring kan worden opgedaan om uit te stromen naar regulier werk. De gemeente vergoedt bij toepassing van dit instrument vanuit het Werkdeel van de WWB de loonkosten op basis van het wettelijk minimumloon.

De begeleiding en plaatsing bij een reguliere werkgever wordt uitgevoerd door het re-integratiebedrijf. Dit houdt in dat de reguliere werkgever veelal gehouden zal zijn om een inleen-/detacheringsvergoe-ding aan het re-integratiebedrijf te betalen.

 

Artikel 11 Participatiebanen

Maatschappelijke participatie kan ingezet worden voor uitkeringsgerechtigden met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het verschil met vrijwilligerswerk is, dat de gemeente maatschappelijke participatie bewust inzet als langdurig activeringsinstrument en waarbij het traject door de gemeentelijke accountmanager geregisseerd en gevolgd wordt. Het in staat zijn tot vrijwilligerswerk kan aanknopingspunten geven tot de inzet van het instrument participatiebaan. Maatschappelijke participatie is één van de schakels in de keten die kan leiden naar regulier werk. Een maatschappelijke participatiebaan is een activeringsinstrument dat kan worden geplaatst tussen vrijwilligerswerk en werken met een loonkostensubsidie. Bij dit instrument is de doelstelling dat personen uiteindelijk weer via tijdelijk en additioneel werk een gewone baan krijgen, ook als hun kansen op werk gering zijn, zodat ze niet meer van een uitkering afhankelijk zijn.

Onder participatiebanen wordt verstaan: banen bij instellingen die afhankelijk zijn van subsidie of andere vormen van financiering door de overheid. Om voor toepassing van dit instrument in aanmerking te kunnen komen moeten deze instellingen kunnen aantonen dat zij niet over de middelen beschikken om een reguliere arbeidskracht voor de functie(s) te kunnen aannemen.

Bij toepassing van dit instrument worden belanghebbenden voor een bepaalde tijd door de instelling in dienst genomen en wel voor maximaal vier jaar. Gedurende die tijd kan de persoon aan een terugkeer op de arbeidsmarkt werken. De belanghebbende ontvangt gedurende die periode een WWB-uitkering. De belanghebbende wordt hiermee de kans gegeven te participeren in de maatschappij en de uitkeringsgelden worden ten behoeve van het maatschappelijk belang en dienstverlening aan burgers ingezet. Van de instelling kan een werkgeversbijdrage/inleenvergoeding worden gevraagd van minimaal € 1.500,00 per jaar. De uitkeringsgerechtigde kan een premie participatiebaan ontvangen.

Aanvullende voorwaarden

Voor het instrument gelden de volgende aanvullende voorwaarden: de belanghebbende heeft een grote tot zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt en het betreft additionele werkzaamheden in een non-profit organisatie (om misbruik van goedkope arbeidskrachten te voorkomen).

 

Artikel 12 Persoonsgebonden re-integratiebudget

Het persoonsgebonden re-integratiebudget (Prb) wordt bij beschikking aan de belanghebbende beschikbaar gesteld. Niet de gemeente maar belanghebbende zelf geeft daarmee opdracht tot het uitvoeren van een voorziening.

De belanghebbende kan een vrije keuze maken uit een door de gemeente geselecteerd en beschikbaar gesteld aanbod van voorzieningen. Daarmee houdt de gemeente een lichte vorm van regie op de keuze van de persoon. Dit om te voorkomen dat de keuze van de belanghebbende niet in overeenstemming is met de gediagnosticeerde mogelijkheden, dan wel dat de keuze van de belanghebbende tot beperkingen leidt die de terugkeer van de belanghebbende op de arbeidsmarkt kunnen belemmeren.

Het Prb is vooral bedoeld voor personen die gemotiveerd zijn, alsmede over doorzettingsvermogen en goede sociale vaardigheden beschikken. Door belanghebbenden meer zeggenschap te geven over hun eigen re-integratie zal de motivatie om het traject tot een succes te maken toenemen. Daarnaast is bij een Prb van te voren bekend welke kosten met het traject gemoeid zijn. Bij een Prb is de rol van de gemeente voornamelijk beperkt tot begeleiding van het traject.

Voor de hoogte van een Prb kan een subsidieplafond worden ingesteld.

 

Artikel 13 Overige voorzieningen

Er zijn nog tal van overige voorzieningen die bij de wensen en mogelijkheden van belanghebbende personen aansluiten. Hierbij kan gedacht worden aan trajecten die gericht kunnen zijn op het doorbreken of voorkomen van een isolement, het opbouwen van arbeidsritme, het opdoen van werkervaring, het verkennen van de arbeidsmarkt, het stellen van een diagnose ten aanzien van mogelijkheden en belemmeringen, het versterken van mogelijkheden en/of het opheffen dan wel compenseren van bepaalde belemmeringen. Deze trajecten vinden met behoud van uitkering plaats.

Deze trajecten kunnen op zichzelf staan of aangeboden worden in combinatie met een ander re-integratie instrument. Voorop staat dat het traject een vooraf bepaald (sub)doel heeft en de arbeidsmarktmogelijkheden van de belanghebbende daarmee worden vergroot.

Ook scholing staat meestal niet op zichzelf en is derhalve vaak een onderdeel van een traject. Scholing kan in principe naast ieder ander re-integratie instrument ingezet worden.

 

Artikel 14 Deeltijd- en stimuleringspremie

Artikel 14, lid 1

Voor de persoon die deeltijdarbeid verricht en daarnaast recht heeft op aanvullende bijstand staat de mogelijkheid open voor een deeltijdpremie. De deeltijdpremie wordt jaarlijks ambtshalve toegekend en uitbetaald. Voorwaarde voor de toekenning is dat de belanghebbende geheel of gedeeltelijk is ontheven van de arbeidsverplichting en minimaal zes maanden heeft gewerkt.

Artikel 14, lid 2

Voor de persoon die overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 11 of 13 een traject volgt, staat de mogelijkheid open van een stimuleringspremie. De stimuleringspremie wordt ambtshalve per traject toegekend en uitbetaald. Voorwaarde voor de toekenning is dat de persoon het traject met goed gevolg heeft afgerond en dat aansluitend een vervolgtraject wordt ingezet. De trajecten vormen als zodanig een keten om te komen tot uitstroom naar reguliere arbeid van de belanghebbende.

 

Artikel 15 Onkostenvergoeding

Behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 16 No-riskpolis en premiekorting

Het instrument no-riskpolis, als bedoeld in artikel 29b van de Ziektewet en het instrument premiekorting, als bedoeld in artikel 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen kan worden ingezet voor personen die onder de re-integratieverantwoordelijkheid van de gemeente vallen. Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) beslist of een persoon daarvoor in aanmerking komt. Het gaat daarbij om personen:

  • ·

    met een structurele functionele beperking, en

  • ·

    van wie voldoende aannemelijk is dat zij tengevolge van ziekte of gebrek geen functie met een werktijd van meer dan 65% van een reguliere voltijd functie met een werktijd van 40 uur per week kunnen vervullen, en

  • ·

    die al twee jaar onder verantwoordelijkheid van de gemeente vallen, en

  • ·

    die twee jaar onafgebroken als werkzoekende bij het CWI ingeschreven staan.

De gemeente moet over de beperkingen een verklaring van een deskundige bij de aanvraag voegen.

 

 

HOOFDSTUK 3 Slotbepalingen

 

Artikel 17 Uitvoering verordening

Artikel 17, lid 1

Dat het college is belast met de uitvoering van de verordening is wettelijk bepaald. Overeenkomstig hetgeen hierover wettelijk is geregeld en met inachtneming van het gemeentelijke mandaatbesluit, kan het college deze bevoegdheid mandateren aan gemeenteambtenaren, zulks onder eventueel nader door het college te stellen regels en onder behoud van de verantwoordelijkheid van het college van de door de gemeenteambtenaren terzake namens het college genomen besluiten.

Artikel 17, lid 2

Voor een juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Op grond van het bepaalde in dit tweede lid heeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

 

Artikel 18 Hardheidsclausule

Op grond van dit artikel kan het college in niet krachtens deze verordening voorziene situaties en voorzover toepassing van deze verordening tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, op individuele basis naar bevind van zaken handelen en beslissen. Aan de desbetreffende, van de verordening afwijkende beslissing van het college dient een op de individuele situatie afgestemde motivering ten grondslag te liggen, waaruit duidelijk moet blijken waarom de hardheidsclausule in de concrete situatie is toegepast. In de beschikking dient de nadere aanduiding van de bijzondere situatie en de motivering die op grond hiervan tot de van de in de verordening afwijkende beslissing heeft geleid te worden vermeld. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet als een uitzondering en niet als een regelwordenbeschouwd.

 

Artikel 19 Evaluatie

Op grond van dit artikel wordt het door het gemeentebestuur op grond van deze verordening gevoerde beleid periodiek geëvalueerd. Daarbij worden ten minste de navolgende onderwerpen betrokken: het aantal trajecten en het aantal uitgestroomde uitkeringsgerechtigden op jaarbasis als gevolg van de toepassing van deze verordening. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening en/of van de beleidsregels.

 

Artikel 20 Citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 21 Inwerkingtreding

Behoeft geen nadere toelichting.