Organisatie | Schiermonnikoog |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Participatieverordening Schiermonnikoog 2015 en verder |
Citeertitel | Participatieverordening gemeente Schiermonnikoog 2015 en verder |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | participatie |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2015 | Onbekend | 23-06-2015 Onbekend | Onbekend |
De Raad van de gemeente Schiermonnikoog;
gelezen het voorstel van het college burgemeester en wethouders van 12 mei 2015,
gelet op artikel 108, tweede lid jo. artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet,
gelet op artikel 6, tweede lid van de Participatiewet,
gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdelen a, c, d en e van de Participatiewet,
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Algemeen geaccepteerde arbeid: arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie, zijn hiermee uitgesloten. De arbeid die wordt aangeboden hoeft niet beperkt te blijven tot de arbeid die gangbaar is voor de betrokken persoon, omdat hij bijvoorbeeld die arbeid in het verleden heeft verricht en daarmee wellicht meer affiniteit heeft dan met de aangeboden arbeid.
Deze verordening richt zich op het bieden van ondersteuning aan klanten die tot de doelgroep behoren bij het participeren op het voor de individuele klant hoogst haalbare niveau, waarbij regulier werk (algemeen geaccepteerde arbeid) prioritair is.
Bij de toepassing van het tweede lid besteedt het college in ieder geval aandacht aan de afstand tot de arbeidsmarkt en de wijze waarop rekening wordt gehouden met de zorgtaken, waaronder begrepen de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar en het noodzakelijkerwijs verrichten van mantelzorg.
HOOFDSTUK 3. PARTICIPATIE ALGEMEEN
Artikel 5. Verplichtingen klant
Het college verlaagt de uitkering van de klant conform hetgeen hierover is bepaald in de Participatiewet of de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schiermonnikoog, indien de klant die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.
HOOFDSTUK 4. BEPALINGEN MET BETREKKING TOT IN DE PARTICIPATIEWET OPGENOMEN VOORZIENINGEN
Artikel 7. Vaststelling loonwaarde doelgroep loonkostensubsidie
Het college gebruikt de in beleidsregels nader te omschrijven wijze om de loonwaarde van een persoon vast te stellen.
Een klant met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking, dan wel een combinatie van genoemde beperkingen, die een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek vereist dat van een reguliere werkgever in redelijkheid niet mag worden verwacht dat hij deze klant in dienst neemt, kan door het college de participatievoorziening beschut werk als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet worden aangeboden.
Het college kan, indien de toepassing van bepalingen in deze verordening in de individuele situatie tot onbillijkheden van overwegende aard leidt voor zover het de bevoegdheid betreft die voortvloeit uit deze verordening, afwijken van deze verordening.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van (datum).
,voorzitter (J. Stellinga)
,griffier (S.T. van der Zwaag)
Toelichting op de conceptparticipatieverordening gemeente Schiermonnikoog 2015
De gemeente heeft in het kader van de Participatiewet een belangrijke taak met betrekking tot het bieden van ondersteuning bij participatie van personen die behoren tot de diverse in deze wet opgenomen doelgroepen, waarbinnen weer een aantal subgroepen te onderscheiden zijn (zie artikel 7, eerste lid, Participatiewet). De raad dient in een verordening het gemeentelijk beleid ten aanzien van voornoemde taak te bepalen. Verder dient in deze verordening ook de aanspraak van klanten op ondersteuning bij participatie te worden vastgelegd. Het bieden van ondersteuning bij participatie is maatwerk omdat de vorm waarin zij geboden kan worden sterk afhankelijk is van de mogelijkheden en beperkingen in het individuele geval. Het formuleren van gedetailleerde regels die in elke denkbare situatie kunnen worden toegepast is gelet op het voorgaande dan ook niet haalbaar. Deze verordening is daarom zo algemeen mogelijk gehouden en is procedureel van opzet. Zij bevat louter hetgeen op grond van de Participatiewet vastgelegd moet worden. Dit biedt de gemeente de mogelijkheid om op flexibele wijze en over meerdere jaren nadere invulling te geven aan een adequate ondersteuning. Het college is bevoegd om in beleidsregels nader uit te werken op welke manier een tot de doelgroep behorende persoon ondersteuning bij participatie zal worden aangeboden. De procedurele opzet van de verordening stelt het college tevens in staat om maatwerk aan de klant te leveren.
Binnen de dienstverlening aan personen die tot de doelgroep behoren staat participatie centraal. De gemeente wil dat een zo groot mogelijke groep van deze personen deelneemt aan de samenleving. Het liefst in de vorm van betaalde arbeid, maar waar dat (nog) niet kan ook op andere manieren. Bijvoorbeeld door het doen van vrijwilligerswerk. Indien nodig, biedt de gemeente hen ondersteuning.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In dit artikel worden een aantal begrippen die in deze verordening voorkomen gedefinieerd. Voor zover de begrippen niet worden omschreven, wordt aansluiting gezocht bij de definities in de Algemene wet bestuursrecht, de Participatiewet en de overige in deze verordening aangehaalde wetten.
In dit artikel wordt omschreven wat de raad wil bewerkstelligen met deze verordening. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting.
Het college draagt zorg voor de participatie van klanten. In dit artikel wordt aangegeven waar het college rekening mee moet houden bij het geven van ondersteuning. Behalve dat het college op grond van de Participatiewet altijd verplicht is om iedere ondersteuning af te stemmen op de klant wordt een en ander door middel van de in dit artikel opgenomen criteria nogmaals gewaarborgd.
In het derde lid wordt aandacht besteed aan de aanwezigheid van zorgtaken. Dit is een aspect waarvan de wetgever expliciet aangeeft dat daar rekening mee moet worden gehouden. Het gaat daarbij niet alleen om de zorgtaken die betrekking hebben op de zorg voor kinderen. Ook de aanwezigheid van zorgtaken voor huisgenoten, familieleden of andere personen, de zogenaamde mantelzorg, kan ertoe leiden dat personen soms niet of in mindere mate beschikbaar zijn voor het verrichten van arbeid.
In het vierde lid worden kaders aangegeven voor prioritering in de aangeboden ondersteuning.
Het zevende lid betreft de mogelijkheid tot het vragen van een eigen bijdrage of het vaststellen van nadere voorwaarden heeft betrekking op de doelgroep niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers). Van deze groep is namelijk niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage of het stellen van nadere voorwaarden kan dan op zijn plaats zijn.
Artikel 4. Ondersteuning van klanten
In artikel 10 van de Participatiewet is de aanspraak op ondersteuning van klanten die behoren tot de doelgroep van deze verordening geregeld. Aanspraak op ondersteuning betekent niet dat er een dergelijke klant zonder meer recht heeft op ondersteuning. Het college doet namelijk geen aanbod als zij dit niet noodzakelijk acht.
Tweede lid tot en met vierde lid
Alle klanten aan wie ondersteuning wordt aangeboden krijgen een plan van aanpak dat is toegespitst op de individuele situatie van de klant. Een plan van aanpak is wettelijk verplicht voor jongeren beneden de 27 jaar, maar het wordt wenselijk geacht om een dergelijk plan ook op te stellen in geval van klanten die 27 jaar of ouder zijn, maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In het plan van aanpak dient helder te worden vastgelegd te leggen op welke manier de ondersteuning in een individueel geval wordt vorm gegeven en welke verplichtingen daarmee gepaard gaan. De klant committeert zich aan het plan, door het plan te ondertekenen.
Het college begeleidt een klant bij de uitvoering van het plan van aanpak. Dit plan van aanpak wordt door het college, in samenspraak met de klant, periodiek geëvalueerd en, indien nodig, bijgesteld.
Het vijfde lid geeft dat een klant in geval van een toereikende voorliggende voorziening geen recht heeft op ondersteuning door het college .
In deze leden worden bevoegdheden aan het college verstrekt om nader te bepalen welke voorzieningen kunnen worden aangeboden. Tevens is het college bevoegd om aan een dergelijke voorziening nadere verplichtingen voor de klant te verbinden.
Artikel 5. Verplichtingen klant
Deze leden hebben betrekking op de algemene verplichtingen die voortvloeien uit bijvoorbeeld de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ en de individuele verplichtingen die het college daarnaast kan aan een voorziening kan verbinden. Indien deze verplichtingen niet of onvoldoende worden nagekomen is het college bevoegd om de aangeboden voorziening te beëindigen.
In het derde lid is vastgelegd dat indien een klant zich niet houdt aan de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, hem een verlaging zal worden opgelegd conform de artikelen in de Participatiewet of de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015. Het voorgaande is alleen van toepassing indien de klant een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ.
Artikel 6. Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort
In artikel 10c van de Participatiewet is geregeld wanneer wordt vastgesteld of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort: op schriftelijke aanvraag of ambtshalve. Ambtshalve vaststelling is alleen mogelijk bij:
personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;
In artikel 10c van de Participatiewet is ook bepaald dat het aan college is om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Binnen de kaders van de wet is het aan de gemeente om vast te stellen op welke wijze zij bepalen of mensen tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren en of loonkostensubsidie voor hen wordt ingezet (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 62).
In het tweede lid is vastgelegd welke criteria daarbij in acht genomen worden. Deze cumulatieve criteria zijn ontleend aan artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet. Daarin is immers wettelijk de doelgroep loonkostensubsidie vastgelegd.
Artikel 7. Vaststelling loonwaarde doelgroep loonkostensubsidie
In artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat als een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met die persoon, het college ambtshalve de loonwaarde van die persoon vaststelt. De hierbij te gebruiken loonwaardemethodiek wordt nader door het college in beleidsregels vastgelegd.
Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt .
Het tweede tot en met het vierde lid kunnen nader worden beschreven in vier stappen:
Ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de gemeente een voorselectie uit. Tijdens de voorselectie bepaalt het college welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, en op welk moment. In de verordening moet vastgelegd worden hoe zij deze voorselectie uitvoeren. Daarom is in het tweede lid bepaald dat het college uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt selecteert voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor dit criterium is gekozen omdat personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt veelal niet uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Onder de personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is het aannemelijk dat daartoe personen behoren die uitsluitend in een beschutte omgeving kunnen werken.
Het college kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is dus geen aanvraag van een persoon nodig. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie. Het College kan een arbeidsdeskundige van NEF inschakelen in het kader van een voorselectie. Het college moet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet).
Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.
Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk'
Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten. Een dienstbetrekking kan bijvoorbeeld worden georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV of stichting. Ook kunnen personen (via detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers werken.
Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken.
Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal geschikte en beschikbare plaatsen bij werkgevers. Daarom moet het college overleg voeren met partners om de omvang van het aanbod te kunnen bepalen.
De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b Participatiewet).
De no-riskpolis is een verzekering waarbij de werkgever bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie in aanmerking komt voor de no-riskpolis.
In het eerste lid is opgenomen wanneer een werkgever in aanmerking komt voor een no-riskpolis. Er is voor gekozen om de mogelijkheid tot inzet van een no-riskpolis te beperken voor arbeidsovereenkomsten die minimaal zes maanden duren.
Voorts is voor inzet van de no-riskpolis vereist dat de werknemer behoort tot de doelgroep (zie artikel 1 van deze verordening) en hij een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van hem de werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt. Ook ligt voor de hand dat de werknemer zijn woonplaats moet hebben binnen de gemeente.
De gemeente moet ten behoeve van het verstrekken van een no-riskpolis een verzekering afsluiten met Centraal Beheer Achmea. De gemeente treedt op als verzekeringsnemer. De werkgever is de begunstigde.
Het college vergoedt de no-riskpolis tot 12 maanden na indiensttreding van de werknemer bij de werkgever.
Na twee jaar is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verantwoordelijk
De no-riskpolis kan maximaal voor de duur van twee jaar worden ingezet. Nadat betrokkene twee jaar zelfstandig het minimumloon heeft verdiend, dus zonder loonkostensubsidie, gaat de
verantwoordelijkheid voor de no-riskpolis over naar Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en kan artikel 29b van de Ziektewet van toepassing zijn.
Op grond van dit artikel heeft het college de mogelijkheid om in een experimentele vorm een voorziening te kunnen aanbieden, zodat adequaat op nieuwe ontwikkelingen kan worden ingespeeld. Elk voornemen van het college om gebruik te maken van deze bevoegdheid zal worden voorgelegd aan de Cliëntenraad Werk en Inkomen.