Organisatie | Tholen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels re-integratie gemeente Tholen 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels re-integratie gemeente Tholen 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Beleidsregels re-integratie gemeente Tholen 2017.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-07-2016 | 01-07-2017 | art. 3.2.5, bijlage 1 | 17-05-2016 Elektronisch Gemeenteblad, 01-07-2016 | Onbekend. | |
01-01-2015 | 04-07-2016 | Onbekend | 16-12-2014 Onbekend | zaaknummer 10355 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen;
gelezen het voorstel van de afdeling Werk en Inkomen tot vaststelling van beleidsregels inzake de re-integratie;
gelet op artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid en 10b vierde lid van de Participatiewet en artikel 2.4 van de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Tholen 2015;
vast te stellen de 'Beleidsregels re-integratie gemeente Tholen 2015'
De in deze beleidsregels genoemde voorzieningen worden ingezet volgens de uitgangspunten die zijn opgenomen in het jaarlijkse verslag als bedoeld in artikel 2 lid 4 van de Re-integratieverordening.
Artikel 2.3 - Intake/poortwachter
Tijdens de intake, de digitale uitvraag wordt door de consulent direct beoordeeld of een cliënt in aanmerking komt voor betaald werk, een voorliggende voorziening of een uitkering.
Waar mogelijk zal geprobeerd worden de cliënt met een baan naar huis te laten gaan. Op het moment dat blijkt dat er niet direct betaald werk of een andere uitkering is voor betrokkene, wordt er een diagnosetraject in de vorm van ‘een workshop’ ingezet waarin de cliënt wordt beoordeeld op de verdere arbeidsmarktkansen en waarin wordt bepaald welk traject aan de orde is.
Artikel 2.4 - Diagnosestelling
De diagnose dient om een beeld te krijgen van de cliënt op onderwerpen als opleiding, werkervaring, motivatie en leefomstandigheden. Deze informatie dient als belangrijke bouwsteen voor de indeling in een van de in het volgende lid genoemde doelgroepen en het uiteindelijke plan van aanpak. De diagnose wordt door de gemeente zelf opgesteld. Voor het geval dat externe expertise nodig is zoals bijvoorbeeld bij medische adviezen dan wordt de diagnose ingekocht.
Voor personen aan wie de verplichtingen van artikel 9 Participatiewet, artikel 37 IOAW of artikel 37 IOAZ zijn opgelegd, moet een plan van aanpak worden opgesteld, waarin de ondersteuning wordt uitgewerkt en de verplichtingen over arbeidsinschakeling, evenals de gevolgen van het niet nakomen van die verplichtingen, worden vastgelegd. Uit het plan vloeit tevens voort welke voorzieningen het college ter beschikking zal stellen om uitvoering van het plan mogelijk te maken. Het plan van aanpak maakt onderdeel uit van de beschikking.
Het plan dient door de cliënt en zijn/haar consulent te worden ondertekend en is een overeenkomst. Het niet meewerken aan- of niet nakomen van de overeenkomst kan leiden tot het verlagen van de uitkering conform de bepalingen van de Afstemmingsverordening, dan wel terugvordering van door de gemeente gemaakte kosten conform artikel 7.1 van deze beleidsregels.
Het college kan scholing aanbieden aan personen in een re-integratietraject, indien het zonder deze scholing niet mogelijk is, instroom in algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren. Het dagelijks bestuur beoordeelt of deze scholing bijdraagt tot arbeidsinschakeling of verbetering van de uitgangspositie en verbindt hieraan een nader te bepalen termijn.
Indien het scholingsverzoek wordt ingediend door een extern re-integratiebedrijf, moet dit gemotiveerd adviseren welke scholing zij noodzakelijk achten, van welke aard, op welk niveau en voor welke duur. Hierbij worden door het re-integratiebedrijf de kosten van de scholing expliciet inzichtelijk gemaakt (via offerte(s)).
Als scholing voor een cliënt als verplichting is opgenomen in een plan van aanpak, worden de kosten daarvan door het college vergoed voor zover er voor de kosten van de scholing geen (toereikende) voorliggende voorziening beschikbaar is. Het gaat hierbij om directe scholingskosten (kosten scholing zelf, verhoogd met de aanschafkosten van benodigde boeken en ander lesmateriaal). De kosten van de scholing zelf worden rechtstreeks betaalbaar gesteld aan de scholingsinstelling. Ook de reiskosten worden vergoed, hierbij geldt het bepaalde in artikel 3.6.1 van deze beleidsregels.
Aan cliënten die in verband met het volgen van een re-integratietraject reiskosten moeten maken buiten de gemeente wordt een vergoeding verstrekt voor de werkelijke kosten op basis van openbaar vervoer. Indien is vastgesteld dat het gebruik van het openbaar vervoer niet mogelijk is, dan kan een vergoeding plaatsvinden op basis van vervoer per eigen auto. De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de onbelaste vergoeding vastgesteld door de Belastingdienst.
Artikel 3.6.2 - Aanvulling op kinderopvangtoeslag
Het college kan krachtens artikel 1.13 van de Wet Kinderopvang een tegemoetkoming verstrekken aan ouders in aanvulling op de kinderopvangtoeslag. Om in aanmerking te komen voor deze tegemoetkoming moet de ouder tot één van de volgende doelgroepen behoren:
de ouder die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW, IOAZ of ANW en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de Participatiewet, artikel 34, eerste lid, onder a, IOAW, of artikel 34, eerste lid, onder a, IOAZ, welke voorziening een noodzaak tot kinderopvang met zich meebrengt;
De tegemoetkoming kinderopvang wordt voorlopig berekend en in maandelijkse termijnen betaald. Na afloop van het kalenderjaar wordt de tegemoetkoming definitief vastgesteld aan de hand van de definitieve beschikking kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst en de jaaropgave van het kinderopvangcentrum of gastouderbureau.
Het college verstrekt de vergoeding voor het aantal uren kinderopvang per maand dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is. Hierbij wordt rekening gehouden met de aantoonbare mogelijkheden van de aanvrager om zelf in kinderopvang te voorzien of met een passende voorziening waar de ouder redelijkerwijs gebruik van zou kunnen maken.
Artikel 4.1 - Reguliere vrijlating
Besloten is geen gebruik te maken van vrijlating van inkomsten uit arbeid op basis van artikel 31, lid 2, sub n en sub r van de Participatiewet. Belangrijkste reden hiervoor is het gegeven dat het aanvaarden van werk vanuit een uitkeringssituatie een verplichting is en de toepassing van vrijlating geen wezenlijke bijdrage levert aan de arbeidsinschakeling.
ARTIKEL 5 - NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN EN PERSONEN MET EEN ANW-UITKERING
Conform artikel 7 lid 1 onder a van de Participatiewet is het college verantwoordelijk voor het ondersteunen van cliënten die bijstand ontvangen en personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw’ers) en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) bij arbeidsinschakeling en (indien het college dit noodzakelijk acht) het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Of hij / zij behoort tot de gemeentelijke doelgroep en werkt met gebruikmaking van een voorziening ingevolge de Re-integratieverordening.
Indien de nugger/Anw’er die deelneemt aan een re-integratietraject verwijtbaar niet voldoet aan de in het plan van aanpak overeengekomen verplichtingen, kan het college overgaan tot beëindiging van het traject en tot terugvordering van de door de gemeente al verstrekte of nog verschuldigde vergoedingen.
Artikel 6 - Ontheffingen en zorgtaken
Op grond van de Participatiewet is iedere uitkeringsgerechtigde verplicht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en te behouden, om mee te werken aan voorzieningen die de arbeidsinschakeling bevorderen en om een opgelegde tegenprestatie te verrichten (artikel 9, lid 1 van de Participatiewet).
Uitgangspunt is dat zo veel mogelijk uitkeringsgerechtigden de volledige arbeidsplicht (artikel 9, lid 1, sub a, b en c van de Participatiewet) opgelegd krijgen. Ontheffingen zijn tijdelijk.
Artikel 6.1 - Medische en / of psychische gronden
De arbeidsverplichtingen uit artikel 9, lid 1, sub a, b en c van de Participatiewet zijn niet van toepassing op belanghebbenden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WIA (artikel 9 lid 5 van de Participatiewet). De gemeente kan ten behoeve van een ontheffing van de arbeidsplicht op medische en/of psychische gronden een onafhankelijk onderzoek laten verrichten. Onafhankelijk wil in dit geval zeggen dat een verklaring van de eigen huisarts of behandelend specialist niet voldoende is. De keuringsinstantie bepaalt dan of er informatie wordt opgevraagd bij de huisarts en/of specialist. In een aantal gevallen zal de situatie op basis van de beschikbare (medische) gegevens al voldoende duidelijk zijn en is er geen onafhankelijk onderzoek nodig. Indien uit het onderzoek of uit de andere beschikbare (medische) gegevens blijkt dat er tijdelijk geen zicht is op arbeidsinschakeling en/of deelname aan een voorziening bepaalt de gemeente aan de hand hiervan of er een tijdelijke ontheffing verstrekt wordt voor de duur zoals die uit het onderzoek c.q. de beschikbare gegevens blijkt. Indien geen duidelijke termijn blijkt wordt de situatie na 1 jaar heroverwogen.
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 eerste lid sub a en c van de Participatiewet.
Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt. De gemeente moet dan nog wel bezien of er geen andere voorzieningen mogelijk zijn, bijvoorbeeld via het persoonsgebonden budget.
Uitkeringsgerechtigden die de zorg hebben voor zieke/anderszins hulpbehoevende bloed- of aanverwanten kunnen een beroep doen op het college om een voorziening in te stellen die de cliënt in staat stelt alsnog deel te nemen aan het arbeidsproces dan wel in gevallen waarin geen andere vorm van zorg mogelijk is voor de duur van de zorgtaak gehele of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsplicht verlenen.
Artikel 8.2 - Hardheidsclausule
Het college kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, dan wel in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregel leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de cliënt, besluiten om op individuele gronden van de verordening of deze beleidsregel af te wijken.
Aldus vastgesteld tijdens de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 16 december 2014; zaaknummer 10355.
Tholen, 16 december 2014.
Burgemeester en wethouders van Tholen,
de secretaris de burgemeester
S.Nieuwkoop G.J. van de Velde-de Wilde
Bijlage 1: BIJLAGE BIJ ARTIKEL3.2.5 – WIJZE VAN VASTSTELLEN VAN LOONWAARDE
Het college maakt gebruik van de loonwaardemethodiek van het UWV om de loonwaarde van een persoon te bepalen. Hierna wordt de werkwijze van deze methode omschreven.
In artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat als een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met die persoon, het college de loonwaarde van die persoon vaststelt. Hiervoor is geen aanvraag vereist. Het UWV adviseert het college met betrekking tot de vaststelling van de loonwaarde van een persoon (lid 5 van dit artikel).
De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.
Als een dienstbetrekking tot stand komt, verleent het college loonkostensubsidie aan de werkgever met inachtneming van artikel 10d van de Participatiewet.
Methode van loonwaardebepaling
De loonwaardebepaling wordt vastgesteld en uitgevoerd door deskundige en gecertificeerde arbeidsdeskundigen. Van belang is dat sociaal-medische gegevens aanwezig zijn. Dit kan in de vorm van een Sociaal Medisch Advies van UWV of vergelijkbare informatie uit een andere bron.
Het onderzoek vindt vooral plaats op de werkplek van de werknemer.
Het bestaat uit de volgende stappen:
UWV legt deze gegevens vast in een rapportage. Daarin vermeldt UWV de onderzoeksactiviteiten, de resultaten van het onderzoek en het advies over de loonwaarde. UWV geeft ook advies over het aanpassen van het werk van de klant waardoor deze beter en duurzamer kan functioneren, Ook wanneer de inzet van een voorziening leidt tot een mogelijk hogere loonwaarde en/of vergroting van de duurzaamheid van de plaatsing geeft UWV dit aan.
Met de loonwaardebepaling krijgen de gemeenten ondersteuning bij het bevorderen van duurzaam werk voor de gemeentelijke doelgroep. De ervaring en expertise op sociaal-medisch gebied van het UWV zorgt voor een deskundig, betrouwbaar, en objectief advies.
UWV werkt met een beproefde methode voor loonwaardebepaling in het kader van loonkostensubsidie, De gemeente ontvangt een vakkundig en onafhankelijk oordeel over de loonwaarde. De door UWV geleverde diensten worden steekproefsgewijs getoetst aan de hand van interne kwaliteitscriteria.